Componisten

vanaf 1630

 

Thomas Baltzar (Lübeck, Duitsland, omstreeks 1630 – 24 juli 1663) werd geboren in een muzikantenfamilie. Zijn vader, grootvader en overgrootvader waren muzikant. In zijn jonge jaren kreeg hij muziekles van onder meer Nicolaus Bleyer en Johann Schop. In 1653 en 1654 was Thomas Baltzar kamerviolist van Koningin Christina van Zweden. Daarna kreeg een hij een betrekking als Raadsmuzikant van Lübeck.

In 1655 besloot Thomas Baltzar naar Engeland te emigreren.

Hij maakte daar meteen goede sier als virtuoos violist. In September 1656 speelde Thomas Baltzar in de premiere van The Siege of Rhodes, de eerste opera in het Engels gezongen. In 1658 werd hij privémuzikant van Sir Anthony Cope in Hanwell House in Banbury. Op 23 december 1661 werd Thomas Baltzar lid van Charles II’s privé muziekensemble.

Thomas Baltzar had zijn hele leven een drankprobleem. Hij werd begraven in de kloosters bij Westminster Abbey op 27 juli 1663.

Thomas Baltzar componeerde

     4 suiten voor twee en drie violen en basso continuo.  

     1 werk voor viool en basso continuo

- Senr. Balshar’s Division on a Ground. John come kiss me now, virtuoze variaties

     13 werken voor viool solo

 

John Banister (Londen, Engeland, 1630 – 3 October 1679) was de zoon van een hoofdstedelijke stadsmuzikant in de parochie van St. Giles-in-the-Fields in Londen. John kreeg zijn muzieklessen van zijn vader en ontwikkelde zich tot zo’n bekwame violist, dat hij opviel bij koning Charles II, die hem voor een verdere opleiding naar Frankrijk stuurde. In 1663 terug in Engeland benoemde Charles hem meteen maar als leider van het hoforkest, als opvolger van de overleden Thomas Baltzar. In 1667 werd hij weer ontslagen, omdat hij zich onheus had uitgelaten over de benoeming van Franse muzikanten in de Koninklijke Kapel. Vanaf 30 december 1672 organiseerde John Banister een serie huisconcerten in zijn eigen huis, dat werd een groot succes. Zijn zoon, John Banister Junior, was een leerling van hem en werd ook violist in de Koninklijke Kapel.

John Banister componeerde

     masks

- Circe, libretto Charles Davenant, 1676. 

     liederen

     suites, dansen en grounds voor instrumentale consorts

 

Lambert Chaumont (Luik, Zuidelijke Nederlanden, omstreeks 1630 – Hoei, 23 april 1712) trad in 1649 in het klooster van de Karmelieten in de stad Luik in en bleef daar tot 1651. Zijn kloosternaam was Lambert de Saint-Théodore. Van vòòr 1649 zijn er geen berichten over hem.

Hij volgde noviciaat (proeftijd) in Reims. Een kloosterbericht van 8 mei 1659 noemt hem onder 9 broeders die hun noviciaat in Reims hadden afgesloten. Op 10 februari 1674 werd hij de pastoor aan de Saint-Martin kerkparochie in Hoei. Deze kleine parochie ruilde hij voor de grotere parochie Saint-Germain in 1688, waar hij op 7 september tot priester werd gewijd. Het werk van pastoor combineerde hij met de functie van Karmelieten prior van Hoei. Door zelfstudie leerde hij zichzelf goed orgelspelen.

Lambert Chaumont schreef een handboek voor organisten: Intégrale du Livre d’orgue

Lambert Chaumont componeerde

           1 religieus werk

     111 orgelwerken: Pièces d’orgues sur les huit tons, 1695. 8 suites van 12 tot 15 stukjes

- Suite du sixième tone, 12-delige suite 

 

Agostino Guerrieri (Milaan of Genua, omstreeks 1630 – omstreeks 1684) begon als tienjarige zijn musicale carrière als koorknaap in de kathedraal van Milaan en kreeg daar muziekles van de maestro di cappella Antonio Maria Turati. Later werd hij daar zelf maestro di cappella. Omdat één van zijn sonates is opgedragen aan een Genuese non, zou het kunnen dat hij in Genua werkzaam is geweest, maar daar zijn verder geen aanwijzingen voor.

Agostino Guerrieri componeerde

     sonates

     partita’s

 

Giovanni Antonio Pandolfi Mealli (Montepulciano, Toscane, omstreeks 1630 – Madrid, omstreeks 1669/1670). In de annalen van het hof van Aartshertog Ferdinand Karel van Habsburg in Innsbruck wordt vermeld dat hij als medewerker aan het hof  in 1660 200 gulden uitgekeerd kreeg. Barokviolist Enrico Gatti vertelt dat Giovanni Antonio Pandolfi Mealli castraat Giovanni Marquett in Messina vermoord heeft tijdens een vechtpartij in de Dom, waarna hij eerst naar Frankrijk vluchtte en daarna naar Spanje, waar hij aan het werk kon bij de Koninklijke Kapel.

Giovanni Antonio Pandolfi Mealli componeerde

     6 sonates voor viool en basso continuo, opus 3, 1660, opgedragen aan aartshertogin Anna de' Medici. De namen van de delen verwijzen naar collega's in de hofhouding. CD Gunar Letzbor, Ars Antiqua Austria, Arcana 369

- Sonata Prima La Stella

- Sonata Seconda La Cesta

- Sonata Terza La Melana

- Sonata Quarta La Castella, bestaat uit drie Adagio's, waarvan het middelste associaties oproept met de canon van Pachelbel. Verrassende harmonische wending aan het eind van de sonate.

- Sonata Quinta La Clemente, geagiteerde motiefjes

- Sonata Sesta La Sabbatina

     6 sonates voor viool en basso continuo, opus 4, 1660

- Sonata Quarta La Biancuccia, sterke chromatiek

     18 capricci en balletti voor 1 of twee violen, cello en basso continuo, 1669

 

Carlo Pallavicino (Pallavicini, Salò, Italië, omstreeks 1630 – Dresden, Duitsland, 29 januari 1688) was in 1665 organist van de Basiliek van Sint Antonius in Padua. Van 1666 tot 1673 werkte als tweede kapelmeester aan aan het hof van Dresden bij Keurvorst Johann Georg II van Saksen. In 1672 werd hij er kapelmeester als opvolger van Heinrich Schütz. In 1673 kwam hij terug als organist in Padua, maar dat duurde niet lang, van 1674 tot 1685 werkte hij als kapelmeester aan het Ospedale degli Incurabili (conservatorium voor weeskinderen) in Venëtië. In 1685 kwam Keurvorst Johann Georg III, de zoon van zijn eerdere werkgever, bij hem in Venetië op bezoek om hem terug te halen naar Dresden. Daar ging Carlo Pallavicino op in. In augustus en september 1687 was hij met concertmeester Georg Gottfried Backstroh nog even terug Venetië en vroeg daar zijn contract te vernieuwen, omdat zijn vrouw op het punt stond van een kind te bevallen, maar dat verzoek werd geweigerd. Dus weer terug naar Dresden. Daar is Carlo Pallavicino na zijn overlijden begraven in het klooster van de St. Mariestern. Zijn zoon, hofschrijver in Dresden, Stefano Benedetto Pallavicino, was een bekende librettoschrijver. Misschien was componist Vincenzo Pallavicini ook een zoon van hem.

Carlo Pallavicino componeerde

     23 opera’s

- Demetrio, Dramma per musica, libretto Giacomo dall'Angelo, 1666

     oratoria

 

Alessandro Poglietti (Moravië, nu Slowakije, omstreeks 1630 – juli 1683) ging omstreeks 1660 in Wenen wonen, waar hij in 1661 organist werd aan de Jezuïetenkerk Zu den neun Chören der Engel. Op 1 juli 1661 werd Alessandro Poglietti  benoemd tot organist van het hof van Leopold I als opvolger van Johann Jakob Froberger.

Alessandro Poglietti  hield de betrekking tot zijn dood. De keizer was erg op hem gesteld en benoemde hem tot Comes palatinus Caesareus, een soort graventitel.  De paus wilde niet achterblijven en benoemde hem tot Ridder in de Orde van het Gulden Spoor.

Alessandro Poglietti  werd doodgeslagen in juli 1683 toen hij in handen van de Turken viel op zijn vlucht uit Wenen tijdens de belegering van 1683. Zijn familie werd gevangen genomen. Zijn vriend  Johann Kaspar Kerll schreef een herdenkingsmis: Missa in fletu solatium.

Alessandro Poglietti componeerde

     1 opera

     3 missen

     1 requiem

     6 motetten

     7 series klavecimbelwerken

- 12 ricercares

- Rossignolo, 1677, een verzameling van 17 klavecimbelwerken

     8 sonatas voor strijkers

     balletti voor strijkers

 

Bernardo Storace (Italië, omstreeks 1630 ? – ná 1664) was in 1664 tweede maestro di cappella bij de Senaat van Messina. Messina werd twee keer getroffen door een zware aardbeving, in 1783 en in 1908, waardoor archivarisch onderzoek praktisch onmogelijk is. We weten dus ook niets van Barnardo Storace af. Om dat zijn bewaard gebleven muziek is uitgegeven in Venetië en zijn muziekstijl ook verwant is aan de Noord Italianen, is afkomst uit Noord Italië niet onwaarschijnlijk.

Bernardo Storace componeerde: Selva di varie compositioni d'intavolatura per cimbalo ed organo, 1664:

     10 variatiewerken

     4 passacaglia’s over een dalend tetrachord (vier aansluitende tonen)

- Passagagli sopra D sol re per #, 91 variaties

- Passagagli sopra Fe fa ut per b, 72 variates

     1 Ciaccona

     1 ballo

     2 correntes

     2 toccata’s

     2 ricercares

     1 pastorale

 

Thomas Tollett (Dublin?,Ierland omstreeks 1630 ? – Londen?, augustus 1696 ?) maakte deel uit van de familie Tollet: Thomas, John, George en Charles, stadsmuzikanten in Dublin tussen 1669 en 1688. Thomas Tollet verhuisde in januari 1691 naar Londen om daar muziek te schrijven voor theaterproducties. In maart 1695 werd hij lid van de Private Musick van de koning, in januari 1696 nam hij daar Robert Carr’s plaats over. Na zijn overlijden werd die op 2 september 1696 overgedragen aan John Eccles, dus hij moet kort daarvoor gestorven zijn.

Thomas Tollett componeerde

     7 suites voor 3 of vier stemmen voor  theaterprodukties

     3 liederen voor theaterprodukties

     The Queen’s Farewell, voor 2 hobo’s en fagot,  waarschijnlijk voor de begrafenis van koningin Mary op 5 maart 1695.

     2 grounds

     1 consort voor 3 stemmen

 

Nicolas-Antoine Lebègue (Le Bèque) (Laon, Frankrijk, 1631 – Parijs, 6 juli 1702) trok omstreeks 1650 naar Parijs. In 1661 wordt over hem geschreven als “de beroemde Parijse organist", dat is dan ook het enige bericht uit de eerste dertig jaar van zijn leven dat over hem bekend is. Vanaf 18 december 1664 tot aan zijn dood was Nicolas Lebègue organist van het orgel in de Église Saint-Merri in Parijs en vanaf 1678 organist van de Chapelle royale.

Nicolas Lebègue was leraar van onder andere Nicolas de Grigny, François Dagincourt en Jean-François Dandrieu.

Nicolas Lebègue borduurde in zijn stijl voort op Jacques Champion de Chambonnières (klavecimbel) en Guillaume-Gabriel Nivers (orgel).

Nicolas Lebègue componeerde

     1 boek motetten voor zangstem en basso continuo, 1687

     1 hymne, 1698

     twee klavecimbelboeken

- Les pièces de clavessin, 1676: 51 werken, te verdelen in (niet door de componist genoemd)  7 suites

3. Pièces in g kleine terts, "suite" van 8 deeltjes

- Second livre de clavessin, 1687: 6 klavecimbelsuites

2. Suitte in g kleine terts, 11 deeltjes

     drie orgelboeken

- Les pièces d'orgue, 1676: 8 orgelsuites in de 8 kerkmodi

- 2e livre d'orgue, 1678: een mis en Magnificatzettingen voor orgel

- 3e livre d'orgue, 1685: tien offertoires, vier symfonieën, negen noëls, acht élévations en een  programmastuk: Les cloches

     een paar andere klavecimbelwerken

     20 andere orgelwerken

 

Jean-Baptiste Lully, oorspronkelijke naam: Giovanni Battista Lulli (omgeving Florence, 28 november 1632 – Parijs, 22 maart 1687) was de zoon van een molenaar. Hij leerde dansen, viool- en gitaarspelen en verdiepte zich in muziek. In maart 1646, toen hij 14 jaar was, werden zijn muzikale talenten ontdekt door de graaf van Guise, die hem meenam naar Parijs, waar hij als manusje-van-alles en keukenhulp in dienst kwam van Mademoiselle de Montpensier Anne Marie Louise van Orléans  (la Grande Mademoiselle). In ruil voor Italiaanse les aan de prinses kreeg Jean-Baptiste Lully compositie-, klavecimbel- en vioolles van zanger en componist Michel Lambert. Hij mocht als violist meespelen in de huiskapel en was in de gelegenheid het grote hoforkest te horen spelen. Na de opstand tegen de jonge koning Lodewijk XIV, la Fronde, waaraan de prinses en haar vader deelnamen, werd de prinses in 1652 uit het Parijs verbannen, kwam Jean-Baptiste Lully in het koninklijke hoforkest. Hij kwam te wonen in de Grande Ecurie, de grote stallen tegenover het Kon inkijk Paleis en studeerde ondertussen muziektheorie bij Nicolas Métru. In februari 1653 danste hij samen met de koning in het ballet Ballet de la nuit (waarin de vorst de rol van Opgaande Zon speelde, die hem zijn bijnaam de zonnekoning bezorgde). Enkele weken later werd hij door de koning aangesteld als hofcomponist voor instrumentale muziek. In 1655 werd hij ook dirigent van het hoforkest.

In 1661 werd Jean-Baptiste Lully tot Fransman genaturaliseerd. In 1662 ontving hij een aanstelling als muziekmeester in dienst van de koninklijke familie en in juli van dat jaar trouwde hij met Madeleine, dochter van de componist Michel Lambert. Ze kregen zes kinderen, drie zonen en drie dochters.

Jean-Baptiste Lully s vriendschap en samenwerking met Molière resulteerde in cómedies-ballets, die heel populair werden en waarvoor een speciale voor de opera geschikte schouwburg werd opgericht: Académie d'operas, geopend 1671. In 1672 werd een overkoepelende  Académie Royale de Musique (Koninklijke Muziekacademie) opgericht, Jean-Baptiste Lully werd directeur. In 1673 kreeg hij ook de koninklijke schouwburg onder zijn beheer.

In 1681 werd Jean-Baptiste Lully secretaire du roy, een ereambt dat recht gaf op adeldom.

Tijdens het dirigeren van een Te Deum op 8 januari 1687, dat werd uitgevoerd om de genezing van de koning na een ziekte te vieren, gaf Lully zoals gewoonlijk de maat aan door met een lange stok op de grond te stampen. Per ongeluk raakte hij hierbij een van zijn tenen, en wel zo hard dat hij zich ernstig verwondde. Door de infectie kreeg hij gangreen, waaraan hij op 22 maart 1681 overleed. Op zijn sterfbed schreef hij nog het stuk Bisogna morire, peccatore.

Zijn drie zonen Louis (1664-1734), Jean-Baptiste jr. (1655-1743) en Jean-Louis (1667-1688).werden ook musicus en componist

Het werk  van Jean-Baptiste Lully had een belangrijke invloed op de ontwikkeling van de West-Europese muziek. Samen met Henry Dumont ontwikkelde Jean-Baptiste Lully aan het hof van Lodewijk XIV het grand motet. Jean-Baptiste Lully ontwikkelde de Franse ouverture als opening van een opera en zorgde voor een aantrekkelijke verdeling van de diverse hofdansen tijdens de opera. 

Jean-Baptiste Lully schreef

     15 Tragédies en musique (soort opera’s dus)

- Cadmus et Hermione, LWV 49, tragédie en musique in een proloog en vijf bedrijven, libretto Philippe Quinault, naar Ovidius’ Metamorfosen, 27 april 1673. De Foenisische prins Cadmus (bariton) en zijn geliefde Hermione (mezzo-sopraan) maken allerlei dramatische ontwikkelingen door. Onafzienbare hoeveelheid virtuoze dialogen, duetten, silo's, koortjes en dansjes.

- Alceste, of Le triomphe d’Alcide, LWV 50, 19 januari 1674, tragédie en musique in een proloog en vijf bedrijven, libretto Philippe Quinault, naar Alcestis van Euripides  (438 voor Christus),  groots gemonteerd muziekdrama dat decennialang met groot succes werd uitgevoerd. Het verhaal is gebaseerd op de mythe van Alkestis ( geschreven door Euripides), over koningin Alceste van Tessalië (sopraan), die haar leven geeft, opdat haar mans levensbedreigende ziekte kan worden genezen. In tegenstelling tot Euridice mag zij vanwege haar onzelfzuchtigheid wel weer uit de onderwereld terug komen, teruggehaald door Hercules, zodat alles toch nog goed afloopt. 

- Thésée (Theseus), LWV 51, tragédie en musique, proloog en vijf bedrijven met muziek, libretto Philippe Quinault gebaseerd op Ovidius' Metamorphosen, 1675, de eerste opera, die op 31 mei 1698 in de Opera van Gent werd opgevoerd.

- Atys, LWV 53; 1676. Met een prachtige productie in 1987 zettte William Christie hiermee de Franse Barok op de kaart. Een complex en mooi werk. Godin Cybèle (sopraan) heeft haar hart verloren aan Atys (countertenor). Die is echter verliefd op Sangaride (sopraan), die zijn liefde beantwoordt, hoewel zij bestemd is voor een huwelijk met Atys' vriend, koning Célenius (bariton). Wanneer Cybèle op de hoogte raakt van de relatie neemt ze op een vreselijke manier wraak. Ze benevelt Atys, die Sangaride daardoor aanziet voor een monster en haar doodsteekt. Als hij weer bij zinnen komt, vervloekt hij de goden en pleegt zelfmoord. Dus nog niks geen happy end, wat op den duur min of meer een verplichting zou worden. Le sommeil (countertenor), de god van de slaap, heeft mooie aria's.  DVD Les Arts Florissants onder leiding van William Christie; nieuwe herziene uitvoering FRA Musica 006 

- Isis, tragédie en musique in een proloog en vijf bedrijven, libretto Philippe Quinault, LWV 54, 1676, juist op het moment dat Lodewijk XIV zijn maîtresse Madame de Montespan op een zijspoor had gezet ten faveure van een jong blaadje uit de provincie: Madame de Ludres. De woede van Juno tegen de minnares van Jupiter Isis werd dus meteen vertaald naar de praktijken van de koning. Madame de Montespan was woedend en  librettist Quinault werd tijelijk van het hof verbannen. Io (sopraan), dochter van Inachus , is als bruid beloofd aan Hierax (bariton), maar wordt belaagd door Jupiter (bariton). Uiteindelijk geeft ze zich over aan zijn liefde, ondanks gevoelens van schuld. Juno (sopraan) is daar erg woedend over en Io moet veel ellende en narigheid ondergaan voordat ze tenslotte in de Egyptische godin Isis wordt veranderd. Het derde bedrijf is een soort mini-opera met in de hoofdrollen de god Pan (bas) en de nymph Syrinx (sopraan) Verder belangrijke rollen voor Mercurius (countertenor) en Iris (sopraan).

De opera Isis werd in 1677 in de Schouwburg van Van Campen (Amsterdam) opgevoerd. 

- Psyché, tragédie lyrique in een proloog en vijf bedrijven, libretto Thomas Corneille, 19 april 1678, aangepast vanuit het gelijknamige toneelstuk van Molière, waarvoor Lully al intermedia’s had gecomponeerd. 60 korte deeltjes, waaronder een Plainte Italienne, eerste bedrijf, scene 2, een groep treurende mensen zingt een prachtige klaagzang op Italiaanse tekst. Psyche (sopraan) zingt in die scene zelf het ontroerende lamento Deh! Piangete.

- Bellérophon, tragédie lyrique, libretto Thomas Corneille en Bernard le Bovier de Fontenelle, LWV 57, 31 januari 1679. Het verhaal gaat over de homerische mythe van Bellérophon (koning Lodewijk XIV zelf) en het monster Chimera (de Protestanten). Koningin Stenobée van Argos houdt van de held Bellérophon, maar deze is gek op prinses Philonoe en zij op hem. Stenobée kan het niet verkroppen en - haat en liefde liggen dicht bij elkaar - en laat het monster Chimera aanrukken, dat door de koene krijger verslagen moet worden. Een prachtige Lully. CD onder leiding van Christophe Rousset: Aparté AP 015.

- Persée (Perseus), LWV 60, tragédie lyrique met een proloog en 5 bedrijven, libretto Philippe Quinault, 18 april 1682, prachtig. De liefde tussen Perseus (countertenor), zoon van Jupiter,  en de dochter van  Cephée (bas), de koning van Ethiopië, Andromeda (sopraan), daar gaat het om. Perseus heeft beloofd de gorgo Medusa (tenor) te bevechten. En Mercurius (countertenor) heeft beloofd hem te helpen. In het derde bedrijf scene 2 zingt Mercurius met de aria "O tranquille Sommeil" de gorgo en haar gezelschap in slaap, zodat Perseus haar het hoofd kan afhakken. Deze hymne aan de slaap wordt nogal eenw in allerlei instrumentale bewerkingen uitgevoerd.  

- Phaéton, LWV 61, tragédie en musique in een proloog en vijf bedrijven, libretto Philippe Quinault naar een verhaal uit Ovidius' Metamorfosen, 6 Januari 1683. Een allegorische beschrijving van "hoogmoed komt voor de val". In zijn roekeloze ambitie bestijgt Phaéton (contra-tenor), de zoon van Clymene en de zon zijn vaders zonnewagen. Rijdend langs het firmament slaan de paarden op hol en vliegt de aarde in brand. Oppergod Jupiter (bas) redt de aarde door Phaéton te doden met een bliksemschicht. Théone (sopraan), dochter van zeegod Proteus en geliefde van Phaéton en Libie (sopraan), dochter van Merops, zwelgen elegant en aandoenlijk in hun liefdesverdriet. Boodschap voor de toenmalige operagangers: Je zult met de stralende zon (koning Lodewijk XIV) niet wedijveren

- Amadis, LWV 63, 1684, tragédie en musique in een proloog en vijf aktes; libretto Philippe Quinault, gebaseerd op Amadis de Gaula van Garci Rodriquez de Montalvo. Hoofdrollen voor de heldhaftige ridder en koningszoon Amadis (countertenor), wel ongelukkig in de liefde, koningsdochter Oriane (sopraan) en heks Arcabonne (sopraan). De eerste em de tweede acte eindigen beide in een fabelachtig lange chaconne. We mooi hoor, maar pas het derde bedrijf wordt een beetje spannend met een scène vol tovenarij.  

- Roland, LWV 65, tragédie en musique in een proloog en vijf bedrijven, libretto Philippe Quinault, afgeleid van Ariosto’s verhalende gedicht Orlando Furioso, 8 januari 1685. Spannend.

- Armide, LWV 71, 1686, libretto Philippe Quinault, gebaseerd op La Gerusalemme liberata van Torquato Tasso; compacte opera met een prettige afwisseling van recitatieven, aria's, koordelen en instrumentale stukken. Tijdens de eerste kruistocht verstrikt Armide (sopraan) haar vijand, ridder Renaud (countertenor) in haar magische spelletjes. Hidraot (bas-bariton), oom van Armide, is tovenaar en koning van Damascus. In 1778 werd de opera door violist en componist Louis-Joseph Francœur (8 oktober 1738 – 10 maart 1804) aangepast aan de 18de eeuw. Het klavecimbel is als continuo instrument verdwenen, het orkest is versterkt met hoorns, trompetten en klarinetten. In deze vorm werd de opera in 2020 uitgevoerd en op CD gezet door Le Concert Spirituel onder leiding van Hervé Niquet. In het tweede bedrijf, scene 5 zingt Armide de krachtige monoloog "Enfin, il est en ma puissance"

·         10 Comédies-ballets (ook een soort opera’s)

- Les plaisirs de l'ile enchantée  incl. een gechoreografeerd toernooi, LWV 22; 1664.

- George Dandin ou le Mari confondu,  comédie-ballet in drie bedrijven van Molière, 18 juli 1668, veel onroerende momenten

- Le Divertissement royal (Les Amants magifiques), LWV 42,  tekst Molière, 7 februari 1670

- Le Bourgeois gentilhomme,  comédie-ballet in vijf bedrijven, tekst Molière, LWV 43, 1670, voor het hof van  Lodewijk XIV, een vier uur durend meesterwerk. De Instrumentale suite er uit telt 11 delen en is aanzienlijk korter.

nr. 11: Marche pour la ceremonie des Turcs

     33 Balletten, mascarades, intermèdes en pastorales

- Ballet Royal de la Nuit (Ballet van de nacht) gecomponeerd samen met Jean-Baptiste Boësset en Jean de Cambefort, een ballet de cour, voor het eerst uitgevoerd op 23 februari 1653 in de Salle du Petit-Bourbon in het Louvre, waarbij de vijftienjarige Koning Lodewijk XIV de rol van “Opgaande Zon” danste. Hij heeft er zijn bijnaam “Zonnekoning” aan overgehouden.

- d’Alcidiane, LWV 9, 1658

- Le carnaval mascarade, ou Mascarade de Versailles, LWV 36, 1668, voor strijkorkest met basso continuo, ad libitum aan te vullen met hobo's, dwarsfluiten en fagot.

- Le triomphe de l'amour, 1681, waarin een Prélude en Air voor sopraan, altblokfluit, tenor-, bas, subbasblokfluit en basso continuo, een ongewone inzet van een laag blokfluitensemble in een operaorkest.

- La grotte de Versailles, LWV 39 , 1668, eclogue (pastoraal herderslied), bezingt zowel de zegenrijke thuiskomst van de koning als de vreugde en de verschikkingen van de romantiek. Hoogtepunt twe hartverscheurende treurzangen van herderin Iris over haar onbeantwoorde liefde.

- Acis et Galatée, pastorale-héroïque, LWV 73, 1686, libretto Jean Galbert de Campistron, zijn laatste voltooide “opera”. Het verhaal uit de Metamorphosen van Ovidius vertelt over de nimf Galatea (sopraan), de op haar verliefde Acis (tenor) en de cycloop Polyphemos (bas).  

     17 grands motets waaronder een

- Miserere mei Deus, LWV 25, winter 1664, tranentrekker, werd uitgevoerd bij de begrafenis van kanselier Pierre Séguier

- O lacrymae, grand motet, LWV 26, tekst, Pierre Perrin, 1664

- Plaude laetare Gallia, LWV 37, 1668, tekst Pierre Perrin,

- Te Deum, 1677, LWV 55, 35 minuten non-stop muziek zonder recitatief of andere afleiding, voor zijn tijd een lang en gedurfd werk. Geniaal contrapunt met een perfecte vierstemmige fuga. Glorieus werk

- De profundis,1683,  LWV 62

- Dies irae, 1647, LWV 64/1, waarin een aangrijpend vijfstemmig lacrimosa

- Benedictus, motet voor twee koren, LWV 64/2, 1684

- Quare fremuerunt, LWV 67, 19 april 1685, viert de Vrede van Regensburg (1684) met onstuimig ritmische muziek.

- Domine salvum fac regem (Dieu sauve le Roi), LWV 77/14

- Exaudiat te Dominus, LWV 77/15, psalm 19, 1684

- Jubilate Deo, 1660?, LWV 77/16 bezingt op grootse wijze de vrede van de Pyreneeën en het huwelijk van Lodewijk XIV in 1660.  

- Notus in Judea Deus, LWV 77/17         

     11 petits motets

In zijn  Petit Motets grijpt de Florentijn Lully terug op de compositiestijl van Carrissimi: drie zangstemmen met een eenvoudig basso continuo. De meeste van deze motetten zijn voor drie discantstemmen geschreven, wat het vermoeden bevestigt, dat Lully ze oorspronkelijk voor een vrouwenklooster bedoeld heeft.

     26 airs (liedjes), LWV 76

- 3. Scocca per tutti tuoi strali, voor 2 zangstemmen, basso en basso continuo, met een ritornello voor 2 violen. Variaties op een basso ostinato

 •     orkestversies van ouvertures en aria's van zijn opera's

- Phaeton

- Atys

- Armide

     11 (series) instrumentale werken en werkjes.

- 47 Trios de la chambre, pour le coucher du roi, LWV 35.

4 chaconnes

- Marches et batteries de tambour, LWV 44.

+ Marche du Régiment de Roy, 1670, LWV 44

+ Marche du regiment de Turenne, de melodie kreeg later een kerstliedtekst en werd Marches de Rois. Georges Bizet gebruikte het als een thema van zijn Arléssienne suites 

Voor de werken van Jean-Baptiste Lully voor blokfluiten of met een blokfluitpartij zie zie bij de blokfluitgeschiedenis van deze site: 6. Componisten van blokfluitwerken

 

Giovanni Battista Vitali (Bologna, 18 februari 1632 – 12 oktober 1692) bracht zijn hele leven in de regio Emilia door. Zijn leraar was Maurizio Cazzati (1616-1678), maestro di cappella bij de San Petronio Basiliek in Bologna.

Giovanni Vitali was lid van de Accademia Filarmonica, in die tijd noodzakelijk om iets te bereiken. Vitali werkte in het San Petronio-orkest, in elk geval vanaf 1658, toen hij werd vermeld bij de 'Violoni' als altviolist.

In 1673 nam Giovanni Vitali ontslag nam en vertrok naar Modena. Hij werd daar tweede maestro di cappella aan het hof van de familie d’Este. In 1684 werd maestro di cappella. Vitali overleed 12 oktober 1692. Hij was op dat moment maestro di cappella aan de Santissimo Rosario in Bologna, dus een keer moet hij in Bologna zijn terug gekomen. Giovanni Vitali wordt beschouwd als de grondlegger van de Bolognese celloschool.

Giovanni Vitali componeerde

     psalmen in concertzettingen

     geestelijke liederen

     Varie partite del passemezo, ciaccona, capricci e passagalli à tre; due violini e violone o spinetta, opus 7, 1682

- Passagallo per la lettera E, voor gamba en basso continuo

     Artificii musicali nei quali si contengono canoni in diverse maniere, contrappunti doppi, curiose inventioni, capritii et sonate, opus XIII, Modena, 1689),  60 contrapuntwerken, waaronder canons voor twee tot 12 stemmen

     sonates voor 5 en 6 instrumenten

     triosonates

     6 sets met dansen voor instrumenten naar keuze

 

Guillaume-Gabriel Nivers (Melun(?), Frankrijk, 1632 – Parijs, 13 november 1714) werd op 22-jarige leeftijd, ongeveer 1651, organist van de Saint-Sulpice te Parijs. In 1661 kreeg hij een “maître es arts”-diploma aan de Universiteit van Parijs, waar hij filosofie, retorica, Grieks en Latijn had gestudeerd. In 1678 werd Nivers benoemd aan de Chapelle royale, samen met Jacques Thomelin, Jean-Baptiste Buterne en Nicolas Lebègue, een positie die hij voor een kwartaal per jaar bekleedde. Door Madame de Maintenon werd hij uitgekozen om om de muziek in Saint-Cyr te leiden. Vanaf 1686 gaf hij zangonderricht aan de jonge dames, de 'demoiselles', van de kostschool, repeteerde hij er de koren en begeleidde hij hen tijdens de mis. Guillaume-Gabriel Nivers promoveerde op een dissertatie over het uitvoeren van het Gregoriaans.  Na zijn dood op 13 november in parijs, liet hij een aanzienlijk fortuin (200,000 livers en een landgoed) na, bewijs van een succesvol muzikantenbestaan.

Guillaume-Gabriel Nivers schreef

     1 mis

     1 Te Deum

     petits motets voor 1 en 2 stemmen en basso continuo

- Domine, salvum fac regem, motet voor twee stemmen en basso continuo, voor de koning (Premier salut)

     liederen en motetten

- Chants et motets à l'usage des Dames de Saint-Louis à Saint-Cyr (1692)

     3 verzamelingen orgelwerken

- Livre d’orgue I, Parijs 1665, 100 orgelwerken

- Livre d’orgue contenant la messe et les hymnes de l’église,1667, een unieke uitgave in de Franse orgelliteratuur. De stukken zijn van een hoge kwaliteit en allemaal bedoeld om te alterneren met vocale werken tijdens de eredienst

- Livre d’orgue des huit tons de l’église. Parijs, 1675.

     een aantal theoretische werken waaronder

- L'art d'accompagner sur la basse continue (1689)

 

Sebastian Knüpfer (Knüpffer), (Asch, Bohemen, nu Tsjechïe, gedoopt 6 september 1633 - Leipzig, 10 oktober 1676) was de zoon van de Boheemse cantor en organist Thomas Knüpfer. Sebastian kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader. Op zijn tiende jaar speelde hij orgel in de kerkdiensten. Van 1646 tot 1654 ging hij naar het Gymnasium in Regensburg. Ondertussen studeerde hij orgel en verdiepte zich in dichtkunst en filologie. Daarna studeerde hij filosofie bij Johann Adam Scherzer in Leipzig. Hij verdiende zijn inkomen met muzieklessen en als baszanger in kerkkoren. In Leipzig werd hij in 1657 als opvolger van Tobias Michael Thomascantor aan de Thomasschule. Hij bouwde het Thomaskoor en -orkest uit tot een excellent muziekgezelschap, waar zijn opvolgers Johann SchelleJohann Kuhnau en Johann Sebastian Bach hun voordeel mee konden doen. Naast zijn muzikale bezigheden was hij ook actief als filoloog. In 1658 trouwde hij met Maria Sabina Hagen. Het echtpaar kreeg drie zonen en twee dochters.

Sebastian Knüpfer componeerde

     3 missen

     65 geestelijke concerten en motetten

- Erforsche mich, Gott – begrafenismotet voor dubbelkoor en basso continuo, 14 mei 1673

     madrigalen

     canzonetten

 

Andreas Christoph Clamer (Salzburg, Oostenrijk, 1633 – 1701) was de zoon van Hofkapellmeister Gaudenz Clamer in Salzburg. Vanaf 1682 was Andreas Christoph koorleider en docent van de koorknapen in de Dom van Salzburg.

Andreas Christoph Clamer componeerde

     42 sonaten en partita's voor 2 violen, gamba en basso continuo

- Mensa harmonica XLII Rarioribus Sonatis, 1682 

+ Partita 1 in e kleine terts, vierdelige partita, begint met een gevoelig Lamento, gevolgde door een vrolijke gigue

 

Jean-Nicolas Geoffroy (1633 – Perpignan, 11 March 1694) deed dienst als organist van de Saint-Nicolas-du-Chardonnet kerk in Parijs. Hij was een orgelbouwexpert en heeft zich op een zeker moment in Perpignan gevestigd, waar hij het orgel van de kathedraal Saint-Jean-Baptiste bespeelde.

Jean-Nicolas Geoffroy componeerde

     missen

     motetten

     kamermuziekwerken

     213 werken voor klavecimbel.

De werken zijn in manuscript in één verzameling overleverd: Livre des pieces de clavessin de tous les tons naturels et transposéz. Het is een in Europa uniek manuscript omdat het aan het eind van de 17de eeuw al alle grote en kleine tertstoonladders verkent.

- Suite in C grote terts; de Sarabande wil je steeds opnieuw horen

- Suite in c kleine terts

- Suite in g kleine terts; de Rabat Joye Charmant hieruit, extravagant en hoogst chromatisch;

- Suite in d kleine terts

- La Muzette in G grote terts

- Air de Bergère in G grote terts

 

Pavel Josef Vejvanovský (Hlučín, Moravië (Tsjechië), 1633 (of 1639) – Kroměříž, 24 juli 1693) studeerde na een opleiding in Wenen van 1656 tot 1660 aan het Jezuïeten Universiteit in Opava (Troppau).

In 1664 werd Pavel Josef Vejvanovský lid van de kapel van bisschop Karl von Lichtenstein-Kastelkorn van Olomouc. In de zomer musiceerde de kapel in het kasteel van Kroměříž (nu: Paleis van de Přemysliden). De kapel stond tot 1670 onder leiding van Heinrich Ignaz Franz Biber. Pavel Josef Vejvanovský werd in 1670 zijn opvolger en bleef tot zijn dood kapelmeester van het orkest. Als vorstelijk trompetvirtuoos noemde hij zich ook wel "Tubicen campestris". Daarnaast was hij "Cori praefectus" aan de Sint-Mauritiuskerk. Bovendien beheerde hij de muziekbibliotheek van de bisschop. Voor de collectie heeft hij honderden manuscripten gekopieerd. De verzameling is bewaard gebleven en is een van de belangrijkste collecties laat zeventiende-eeuwse muziek van het Europese continent.

Pavel Josef Vejvanovský componeerde

     9 orkestwerken

     14  missen

     1 requiem

     20 motetten

     15 vespers, litanieën en antifonen

     25 kamermuziekwerken

- Sonata Sancti Mauritii voor 2 violen, 2 trompetten, 3 altviolen e 3 trombones, 1666

- Sonata a 4 in “be mollis” (bes kleine terts) voor trompet. viool, 2 altviolen  en basso continuo

 

Antonio Draghi (Rimini, Italië, 17 januari 1634 – 16 januari 1700) was mogelijk de oudere broer van Giovanni Battista Draghi. In 1645 als elfjarige koorknaap in dienst bij de Basiliek van Sant’ Antonio in Padua, samen met zijn oom, organist en maestro Francesco Florido, die hem weillicht ook les heeft gegeven. Ze wilden Antonio in de basiliek niet graag kwijt, want in 1646 werd zijn salaris behoorlijk verhoogd. In 1648 zaket hij af naar de alten en van 1649 tot 1651 zong hij er bas. In 1657 vinden we hem terug in het theater Sant’Appolinare in Venetië als zanger. In 1658 was hij baszanger in Wenen in de hofkapel van keizerin-weduwe Elenonore, en in 1668 werd hij daar tweede kapellmeister.  Vanaf 1661 schreef hij operalibretto’s en vanaf 1666 componeerde hij de opera’s zelf.  In 1673 werd  Antonio Draghi  aan het hof van Keizer Leopold I in Wenen verantwoordelijk voor de opera-uitvoeringen. In 1682 werd hij tenslotte als opvolger van Johann Heinrich Schmelzer hofkapellmeister, en bleef dat tot zijn dood. Zijn zoon Carlo Domenico (21 mei 1669 - 14 mei 1711) was ook organist en componist.

Antonio Draghi componeerde

     120 opera’s

- El Prometeo (Prometheus), 1669, opera in drie bedrijven op een Spaanse tekst, geschreven ter gelegenheid van de verjaardag van de koningin van Spanje. De muziek van het derde bedrijf is verloren gegaan, maar er onlangs weer bij gecomponeerd door  de Argentijnse dirigent Leonardo García Alarcón. De muziek is één groot feest. Een opeenvolging van magische effecten en onwaarschijnlijke verwikkelingen.  

     54 serenata’s en andere  vocale kamermuziekwerken

- aria Amor é un spiritello voor sopraan, blokfluit en basso continuo, geen idee waaruit

     16 oratoria

- Il dono della vita eterna, theatrale passie over de bragrafenis van Christus, 1686

     28 sepolchri

     2 missen

     8 andere religieuze werken 

 

Andres de Sola (Tudela, Navarra, Spanje,  gedoopt 30 november 1634 – 21 april 1696) was zijn  hele beroepsmatige leven verbonden aan de kathedraal van La Seo in Zaragoza. Op  20 juni 1654 werd hij assistant van de eerste organist: José Ximénez, zijn oom en vermoedelijk zijn leraar. Op 7 April 1656 werd Andrès de Sola daarnaast priester. 16 februari 1664 werd hij bevorderd tot 2de  organist. 12 januari 1672 volgde hij Ximénez als eerste organist op, een functie die hij tot zijn dood bleef vervullen. Van 24 april 1687 tot juni 1692  was hij maestro de capilla ad interim.

Andrès de Sola stierf tijdens het spelen van de mis op de zaterdag voor Pasen, zijn hoofd op het orgelklavier. 

Andres de Sola componeerde

     orgelwerken

- 28 versos

- 3 tientos

 

Johann Ulich (Uhlich) (Leipzig, Duitsland, 1634 – Zerbst, 3.januari 1712) studeerde in de winter 1645 aan de Universiteit van Leipzig af. Vanaf 1654 was hij organist in Torgau. Vanaf 3 juni 1674 was hij cantororganist aan de Slotkerk en de Stadskerk in Wittenberg. Johann Ulich was kapelmeester aan het hof van Zerbst tussen 1708 en 1742. Omdat het paleis van Anhalt-Zerbst in de Tweede Wereldoorlog vrijwel volledig werd verwoest, is zijn werk ook bijna volledig veroren gegaan.

Johann Ulich trouwde 3 mei 1659 in Wittenberg met Elisabeth Koch en op 9 augustus 1707 met Maria Elisabeth Löscher. Van acht van zijn kinderen is de naam bekend.

Johann Ulich componeerde

     kerkliedmelodieën

     3 cantates voor zangstem en klavecimbel

     6 sonaten voor altblokfluit en basso continuo, 1607, een aantal jaren geleden teruggevonden in de Russissche Staatsbibliotheek in Moskou.

     10  klavecimbelwerken

 

Giuseppe Colombi (Modena, Italië 1635 - 1694) was in 1674 maestro di cappella voor het hof in Modena. In 1678 verving Giuseppe Colombi Antonio Maria Bononcini als maestro van de Cathedral of Modena.

Giuseppe Colombi componeerde

     12 sinfonia’s

     23 triosonates,

     4 cantates voor zangstem en basso continuo

     25 boeken met sonates en meer dan 1100 dansdelen voor 1 of twee violen, met of zonder basso continuo, maakt deel uit van d’Este collectie in Modena.  

- Scordatura in G voor soloviool

- Scordatura (Ciacona) voor soloviool

- Scordatura in A

 

Daniel Danielis (Wezet (Visé) bij Luik, Vlaanderen, gedoopt 1 mei 1635 – Vannes, Bretagne, Frankrijk, 17 september 1696) studeerde in Maastricht en werd in 1657 organist aan de Sint Lambertuskerk in Luik. In 1658 werd hij baszanger in de kapel van hertog Gustav Adolf von Mecklenburg-Güstrow, en vanaf 1661 tot 1681 was hij daar Kapellmeister. Er zijn wat berichten over dat hij behoorlijk grof en onhebbelijk was en maar moeilijk met de muzikanten overweg kon. In 1684 werd hij maître de musique aan de kathedraal van Sint Petrus in Vannes.

Daniel Danielis componeerde 2 opera’s, balletten, missen, motetten en liederen die allemaal verloren zijn gegaan. Bewaard bleven alleen maar

     1 miserere

     1 pastorale en musique

     1 cantate

     85 petits motets, 

- 54 motetten voor 1 of 2 stemmen  en basso continuo (orgel)

- 11 Motets d’Uppsala

 

Henry Grenerin (Frankrijk, omstreeks1635 – omstreeks 1700) was gitarist en theorbespeler bij de koning van Frankrijk vanaf 1641 en speelde bij de hofballetten met de luitisten Germain Pinel (omstreeks 1600-1661), Charles Hurel en Étienne Lemoyne.

Henry Grenerin componeerde

     1 boek voor theorbe, 1668

     1 boek voor gitaar

- 16 suites  voor gitaar met vijf snaren

- 3 sinfonia’s voor 2 violen, theorne en gitaar

- 3 airs voor 3 en 4 stemmen

- een methode om basso continuo te leren spelen

 

Charles Hurel (Frankrijk, Parijs?? omstreeks 1635?? – ná 1692) kwam uit een familie van meester-ambachtslieden, waaronder muziekinstrumentenbouwers in Parijs. Charles Hurel was een bekende theorbespeler. In 1684 was hij opzichter van l'Académie de musique, in 1690 componeerde hij muziek voor Florent Carton Dancourt's komedie L'été des coquettes. Charles wordt voor het laatst in 1692 vermeld als leraar Theorbe met een adres in Parijs.

Charles Hurel componeerde

     3 boeken airs de court voor 1 tot 3 stemmen en basso continuo

     34 werken voor theorbe

 

Giovanni Battista Mazzaferrata (omstreeks 1635??, Como, of Pavia, Italië – Ferrara, 26 februari 1691) was een leerling van Tarquinio Merula. Zijn opus 1, Sacri concerti, verscheen in Milaan in 1661, ik gok er maar op dat hij toen een jaar of 25 was. Giovanni Battista Mazzaferrata was in 1661 maestro di cappella bij de kathedraal van Vercelli en muziekleraar aan het seminarie daar. Vanaf 1668 was Giovanni Battista Mazzaferrata maestro di cappella bij de Accademia della Morte in Ferrara, waar hij ook al eens eerder organist was geweest. Giovanni Battista Mazzaferrata was de leraar van Pietro Maria Minelli. Mazzaferrata stierf in Ferrara.

Giovanni Battista Mazzaferrata componeerde

     3 oratoria

     religieuze cantates

     madrigalen

     canzonettes en cantates voor 2 stemmen en basso continuo

     wereldlijke cantates voor 1 zangstem en basso continuo

     kamermuziek

- 12 triosonates opus 5, doen niet onder voor de triosonates van Corelli.

 

Augustin Pfleger (Schlackenwerth, Bohemen, nu Ostrov, Tsjechië, 1635 – ná 23 juli 1686) studeerde in Neurenberg bij Johann Erasmus Kindermann. Omstreeks 1660 werd hij Kapellmeister bij Hertog Julius Heinrich von Sachsen-Lauenburg. In 1662 kwam hij terecht als tweede Kapellmeister aan het hof van de Hertog van Mecklenburg in Güstrow, in 1664 nam hij Kapellmeisterschap van Daniel Daniélis over. Hij herstructureerde de hofkapel en schreef er 89 kleinschalige religieuze concerten voor. In 1665 werd hij in Slot Gottorf Kapellmeister van Christian Albrecht aan het hof van Sleeswiijk -Holstein. In 1686 was hij terug in Schlackenwerth/Ostrov, waar hij stierf.

Augustin Pfleger componeerde

     1 passie

     1 mis

     89 Latijnse religieuze concerten

     23 Geistliche Konzerte

     76 Duitse motetten

     24 Latijnse motetten

     13 cantates

     psalmen

     6 wereldlijke odes 

 

Esaias Reusner (junior) (Löwenberg, Silizië, tegenwoordig Polen, 29 april 1636 – Berlijn, Duitsland, 1 mei 1679) kreeg zijn eerste luitlessen van zijn vader Esaias Reusner senior, luitenist van Henry Wenceslaus, prins van Bernstadt. Junior was een wonderkind en trad al vroeg samen met zijn vader aan allerlei hoven op. Omstreeks 1645, na de dood van zijn moeder, verhuisde het gezin naar Breslau, waar Esaias Reusner op zijn 12de jaar page werd in de huishouding van de Zweedse generaal Hertog Wittenberg. Het jaar daarna ging hij in dienst van ene heer Müller, keizerlijk oorlogscommisaris. Vanaf 1651 was hij kamerdienaar bij Prinses Radzivil in Polen, waar hij van een Franse luitist luitles en compositieles kreeg.

Van 1655 tot 1672 was Esaias Reusner in dienst van de hertog van Brieg. In 1660 trouwde hij met Maria Böhm. Toen hertog Georg III in 1672 overleed, werkte hij twee jaar als fluit- en luitleraar aan de Universiteit van Leipzig. In 1674 werd hij benoemd als kamerluitist aan het hof van Frederick William, keurvorst van Brandenburg in Berlijn. Bij zijn overlijden bleef zijn weduwe met drie kinderen achter. Esaias Reusner was één van de grootste luitvirtuozen van zijn tijd en een grootmeester op de 11snarige barokluit.

Esaias Reusner componeerde

     10 suites voor 3 strijkers en basso continuo

     28 luitsuites

     100 melodiën van evangelische liederen voor luit, 1676

 

Charles Babel (Evreux, Normandië, Frankrijk, omstreeks 1636 – Londen, omstreeks 1716) was tussen 1688 en 1690 hofmuzikant aan het hof van Hannover. In 1697 en 1698 wordt hij als fagottist aangetroffen in “la troupe de Sa Majesté Britannique. In 1700 was hij in Londen. Van 1707 tot 1713 werkte hij als fagottist in het orkest van het Queens Theater. Hij overleed vermoedelijk vóór 31 december 1720, want hij staat niet vermeld in het testament van zijn jong overleden zoon William Babell.

Charles Babel componeerde

     orkestwerken voor 4 stemmen

     triosonaten

     sonaten

     werken voor altblokfluit solo

- 49 preludes, fantaisies en caprices

 

Giovanni Paolo Colonna (Bologna, Italië, 16 juni 1637 – 28 november 1695) was de derde van vier broers in een gezin van vijf kinderen. Zijn vader was orgelbouwer Antonio Colonna (omstreeks 1600 – 1666), zijn moeder Francesca Dinarelli. “Dal Corno”, de vader van Giovanni Paolo Colonna  was de aangenomen zoon van Stefano Colonna, lid van een succesvolle grote familie orgelbouwers, die in Noord Italië daarmee al een eeuw bezig waren. Giovanni Paolo Colonna kreeg zijn opleiding als muzikant en orgelbouwer in de familie en kreeg daarna les van Agostino Filippuzzi in Bologna en van Antonio Maria Abbatini, Orazio Benevoli en Giacomo Carissimi in Rome. In Rome was Giovanni Paolo Colonna een tijdje organist aan de San Apollinare. In 1659 werd hij organist aan de San Petronio basiliek in Bologna, op 1 november 1674 werd hij daar maestro di cappella, wat hij tot zijn dood zou blijven.

Op 11 februari 1662 trouwde hij met Laura Felice Checchi, ze kregen twee zonen: Giovanni Antonio en Giovanni Domenico.

Van 1680 tot 1694 stond hij op goede voet met Francesco II d'Este, hertog van Modena, hij schreef oratoria voor hem en hielp orgels te ontwerpen. Hij werkte bij gelegenheid ook nog voor de Markies van Ferrara, Ranuccio II Farnese, de hertog van Parma, en de familie de Medici in Florence, waar hij wereldlijke cantates voor componeerde. In1666 was hij een van de oprichters van de Accademia Filarmonica in Bologna, van 1672 tot 1691 was hij voorzitter. Giovanni Bononcini, Antonio Maria Bononcini en Francesco Gasparini, waren leerlingen van hem. Keizer Leopold I kreeg kopieën van al zijn composities. In de Oostenrijkse Nationale Bibliotheek zijn nog 83 werken van hem bewaard.

Giovanni Paolo Colonna componeerde

     6 opera’s

     13 oratoria

- La Profezia d'Eliseo, 1686

     missen

     motetten

- Motetti voor 2 (6 motetten) en 3 stemmen (4 motetten) en basso continuo, opus 3, 1681

     psalmzettingen voor drie tot acht stemmen

     22 cantates

    19 aria’s voor zangstem en basso continuo

    2 sonata’s voor orgel

 

Georg Daniel Speer (Breslau, Duitsland, (nu Wroclaw in Polen) gedoopt 2 juli 1636 – Göppingen, 5 oktober 1707) was de zoon van een pelswerker. Hij ging in Breslau naar het Maria-Magdalenen-Gymnasium, maar omdat hij al vroeg zijn ouders verloor en in een weeshuis opgroeide, dat hem slecht beviel en waaruit hij wegliep, leidde hij al jong een zwervend leven door Slowakije, Hongarije en Roemenië. Enige tijd was hij oorlogstrompettist en legerpaukenist. In 1665 duikt op in Stuttgart, waar hij muziekles geeft op het Paedagogium. Vanaf 1667 is hij kerkmusicus, organist en muziekdocent in Göppingen.

Daniel Speer trouwde 11 mei 1669 met Appolonia Buttersack, dochter van een organist en docent.

In Göttingen werkte Daniel Speer behalve als muzikant en docent ook als schrijver. Zijn patriottische oproepen tegen de Franse bezetting zorgden in 1689 voor een gevangenisstraf op de Burgt Hohen Neuffen. Na de vrijlating werd Daniel Speer medewerker aan de Latijnse school in Waiblingen, waar hij zich nog uitsluitend met componeren bezighield. In 1694 keerde hij terug Göppingen, waar hij gepensioneerd leefde tot hij op 71-jarige leeftijd overleed. Een citaat, dat als zijn muzikaal credo beschouwd kan worden: "Die Music ist eine liebliche zu Gottes Lob gehörende schöne Freye Kunst

Daniel Speer componeerde

     religieuze werken voor 7 zangstemmen

     3 series quodlibets voor 6 en 7 stemmen

     koraalzettingen voor twee stemmen en basso continuo

     orkestwerken

     kamermuziekwerken

- Musikalisch-türkischer Eulenspiegel, 41 stukken voor meestal vijf instrumenten, voor een deel aangevuld met een tenorzanger, die de intrada zingt en “amusante” verhaaltjes bij  de 23 verschillende volksballetten, 1688. Het gezongen gedicht gaat over de wederwaardigheden van de nar Lompyn, die zich met list en bedrog door de Turkse oorlog heen rommelt. Hij kletst zich overal uit. Hij windt zelfs de sultan om zijn vingers en maakt handig gebruik van de omstandigheid dat een nar meer kan zeggen dan een generaal.

     motetarrangementen voor zangstem en basso continuo: Philomela Angelica

     pianowerken

     orgelwerken

 

Bernardo Pasquini (Massa, Val di Nievole, Toscane, Italië, 7 december 1637 - Rome, 22 november 1710) was leerling van Antonio Cesti en Loreto Vittori. In Rome kwam hij in dienst van Prins Borghese en werd hij organist van de Basilica di Santa Maria Maggiore, een baan die hij een jaar later combineerde met een betrekking als organist aan de Santa Mariakerk in Ara Coeli.

In november 1667 kwam hij in dienst van prins Giovanni Battista Borghese als kamerklavecinist, en hield die positie tot juli 1692. In mei 1693 kwam hij in dienst van de zoon van de prins: Marcantonio Borghese, en werd ook organist van de cappella Borghese in de San Maria Maggiore. Hij werd graag geziene klavecinist en componist in Rome en daarvoor werd veel gevraagd door de Romeinse mecenassen.

 Hij genoot de bescherming van koningin Christina I van Zweden. Ter ere van haar schreef hij in 1679 de opera "Dov'è amore è Pieta". Tijdens Alessandro Scarlatti 's verblijf in Rome in de periode 1703-1708 verzorgde Bernardo Pasquini muzikale optredens met Alessandro Scarlatti en Arcangelo Corelli. Zij waren alle drie lid van de Academie van Arcadia. Pasquini stierf in Rome en werd begraven in de kerk van San Lorenzo in Lucina. Na zijn dood werden er penningen met zijn beeltenis geslagen. Op zijn grafsteen maakte beeldhouwer Pietro Papaleo een reliëfbuste. 

Bernardo Pasquini componeerde

     18 opera’s

     16 oratoria

- La sete di Cristo, 1689, afwisselend werk van 40 korte aria’s en ensemblestukken

     60 cantates

- Hor ch’il Ciel fra densi horrori

- Padre, Singnore e Dio, passionscantates, kleine juweeltjes, CD Briljant Classics 94225

     motetten

     aria’s

     130 klavecimbelwerken; een van zijn klavecimbelstukken werd herschreven voor orkest door Ottorino Respighi voor de “prelude” van zijn suite "Gli Uccelli".

- 1 prelude,

- 11 tastatas,

- 22 toccatas,

+ Toccata con lo Scherzo del Cucco, de beste koekoekimitatie voor klavecimbel, ooit geschreven

- 17 suites,

- 3 allemandes,

- 22 arias,

- 4 bizzarias,

- 1 corrente,

- 4 gigues, H 2

- 4 partite

+ Partite diversi di follia, Variaties over de beroemde follia

- 13 Variationi

- 32 Sonatas

- 38 andere werken 

     14 werken voor twee klavecimbels

     4 orgelwerken

 

Dieterich (Diderik) Buxtehude (Helsingborg of Oldesloe, Sleeswijk-Holstein, toen Denemarken, nu Zweden, omstreeks 1637 – Lübeck, 9 mei 1707) was de zoon van de organist Johannes Buxtehude (Buxtehude is de naam van een stadje ten westen van Hamburg). Zijn jeugd bracht Buxtehude vanaf 1641 door in het toenmalige Deense Helsingborg waar zijn vader organist werd van de Maria Kyrka, en een paar jaar later aan de Sint Olavskerk in het pittoreske plaatsje Helsingør.

Dieterich Buxtehude bezocht de Latijnse school in Helsingør en leerde het organistenvak van zijn vader. Als organist werkte Buxtehude van 1657 tot 1658 in Helsingborg, van 1660 tot 1668 in de Marienkirche van de Duitse kerkgemeente van Helsingør en vanaf 1668, als opvolger van Franz Tunder, in Lübeck aan de Marienkirche. Buxtehude trouwde de dochter van  Franz Tunder: Anna Margareta. Ze kregen zeven dochters.

Bijna veertig jaar lang stond hij aan het hoofd van het muziekleven in Lübeck,de voormalige 'hoofdstad' van de Hanze (officieel ontbonden in 1669). Naast zijn hoofdtaak als organist van de Marienkirche, had Buxtehude een verplichte neventaak als 'kerkschrijver', boekhouder, en ontving een salaris voor zowel geleverde muzikale als boekhoudkundige prestaties.

In 1673 begon hij met het schrijven van composities voor zogeheten Abendmusiken, waar Franz Tunder in 1646 mee begonnen was. Dit waren concerten die ten tijde van de Advent door Buxtehude werden georganiseerd ten behoeve van de rijke koopmanselite van de stad en waarvoor hij composities van oratoriumachtige signatuur schreef. Deze concerten maakten hem, mede door zijn virtuoze improvisaties op het grote orgel van de Marienkirche tot ver buiten Lübeck beroemd. De Abendmusiken breidden zich zo uit, dat er extra balkons in dekekr moesten worden aanebracht om koor en orkest tekunnen dragen.

Johan Adamszoon Reincken, geboren in Deventer (en leerling van Scheidemann) en Buxtehude waren sinds 1674 bevriend met elkaar.

Werken van Buxtehude in zijn eigen handschrift zijn in Lübeck vrijwel allemaal verloren gegaan. Gelukkig heeft Buxtehude getrouw eigen werk naar zijn vriend, de Stockholmse organist en hofkapelmeester Gustav Düben gestuurd. Diens collectie van bijna honderd cantates van Buxtehude bevindt zich thans in de bibliotheek van de universiteit van Uppsala. De werken van Dietrich Buxtehude zijn in de Buxtehude-Werke-Verzeichnis (BuxWV) gecatalogiseerd.

Buxtehude baseerde zich in de teksten voor zijn cantates meer op vroom dichtwerk (Piëtisme) - dan op bijbelteksten. Buxtehude gaf de inhoud van de tekst op een persoonlijke wijze levendig en expressief weer. Deze kwaliteit van Buxtehude's muziek oefende grote aantrekkingskracht op jongere tijdgenotenmusici, waaronder de jonge Johann Sebastian BachJohann Sebastian Bach was in de winter van 1705-1706 400 kilometer te voet naar Lübeck gegaan om Buxtehude te zien en horen dirigeren en orgelspelen. Het verblijf in Lübeck betekende zo veel voor  Johann Sebastian Bach dat hij zijn "leervakantie" eigenmachtig verlengde en daarmee zijn baan als organist op het spel zette. Zowel hij als (eerder) Johann Mattheson en Georg Friedrich Händel kregen de kans om Buxtehude op te volgen. Zij werden afgeschrikt door het vooruitzicht dan ook Buxtehudes oudste (foeilelijke) dochter Anna Margaretha te moeten trouwen.

Dietrich Buxtehude is de beroemdste vertegenwoordiger van de Noord-Duitse Orgelschool die afstamde van Jan Pieterszoon Sweelinck. Een bekende leerling van Buxtehude was Nicolaus Bruhns.

Dieterich Buxtehude componeerde

     112 Cantates en Geistliche Konzerte,

- Accedite gentes, accurite populi, BuxWV 1

- Aperite mihi portas justitiae, BuxWV 7, 1667, in Zweden

- Att du, Jesu, will mig hora, BuxWV 8, cantate voor sopraan, twee violen en basso continuo op Zweedse tekst 

- Befiehl dem Engel daß er komm', voor 4 solisten, strijkers en basso continuo, BuxWV 10

- Domine, salvum fac regem, BuxWV 18 

- Ecce nunc benedicite Domino, BuxWV 23 

- Gott hilf mir, denn das Wasser geht mir bis an die Seele, BuxWV 34

- Herr, wenn ich nur dich habe, BuxWV 39, cantate voor sopraan, 2 violen, viola da gamba en basso continuo 

- Herren var Gud (De heer verhoort je), BuxWV 40, vierstemmig koraal op Zweedse tekst

- Herzlich lieb had ich dich, o Herr,  BuxWV 41, werk in drie delen, interessante cantate

- Heut triumphieret Gottes Sohn,  BuxWV 43

- Ich bin die Auferstehung und das Leben,  BuxWV 44

- In dulci jubilo, nun singet und seid froh!, BuxWV 52

- Je höher du bist, je mehr dich demütige, BuxWV 55

- Jesu, meines Lebens Leben,  BuxWV 62, parel

- Jubilate Domino, omnis terra, BuxWV 64, psalm 97: 4–5, voor alt, viola da gamba en basso continuo, 1690 of eerder.

- Membra Jesu Nostri, BuxWV 75, een passiecyclus van zeven cantates, elk gewijd aan een lichaamsdeel van Jezus (voeten, knieën, handen, zijde, borst, hart en gezicht), indrukwekkend, alle menselijke emoties komen aan bod; opgedragen aan de hofkapelmeeser van Stockholm, Gustaf Düben, in wiens nagelaten verzameling het werk in het handschrift van Buxtehude zelf is bewaard. De tekst is gebaseerd op de middeleeuwse Latijnse hymnencyclus Salve mundi salutare, toegedicht aan de 13de-eeuwse abt Arnulf van Leuven.

+ Cantate 3 Ad genua (over de knieën); deel 2 Ad Ubera Potrabimini, concerto voor 2 sopranen, alt, tenor en bas, swingend

+ Cantate 3 Ad manus (over de handen) begint met een kippenvelmoment als de zangsolisten in scherpschrijnende melodielijnen boven een laag orgelpunt de wonden in Christus' handen beklagen

+ Cantate 6 Ad cor (over het hart); deel 2 Vulnerasti cor meum, voor 2 sopranen, bas , 5 gamba’s en  basso continuo Prachtig moment, als de 5 gamba’s opeens inzetten

+ Cantate 7 Ad faciem (over het gezicht); inspiratiebron voor het koraal O Haupt voll Blut und Wunden. 

- Mit Fried und Freud (met vrede en vreugde; ook wel: Fried- und Freudenreiche Hinfahrt), BuxWV 76, 1674, een eerbetoon aan zijn vader. De cantate bestaat uit twee composities

- Mit Fried und Freud, BuxWV 76a, een zetting van Luther’s gezang Mit Fried und Freud ich fahr dahin, 1671, naar aanleiding van de dood van Menno Hanneken, opzichter en pastor van de Mariakerk in Lübeck.

- Klage-Lied, BuxWV 76b, elegie, aria in zeven coupletten, die begint met “Muß der Tod denn auch entbinden” (ook als de dood ons moet scheiden), naar aanleiding van het overlijden van zijn vader (22 januari 1674) toegevoegd.

- O Jesu mi dulcissime, BuxWV 88, beeldschone muziek, tekst vol vroom verlangen, muziek melancholiek lamento.

- Pange lingua gloriosi, corporis mysterium,  BuxWV 91

- Quemadmodum desiderat cervus, BuxWv92

- Wachet auf, ruft uns die Stimme, BuxWV 100

- Wachet auf, ruft uns die Stimme, BuxWV 101

- Was frag' ich nach der Welt, BuxWV 104

- Man singet mit Freuden vom Sieg in die Hütten, BuxWV Anh. 2, authenticiteit Buxtehude twijfelachtig.

- Wacht! Euch zum Streit gefasset,  oratorium, bekend onder de naam Das Jüngste Gericht, BuxWV Anh. 3, anoniem overgeleverd. Musicologen veronderstellen dat het wellicht de enige overgebleven Abendmusik van Dieterich Buxtehude betreft, die hij voor de Mariakerk in Lübeck componeerde en vermoedelijk in 1683 uitvoerde. De in het manuscript ontbrekende stemmen zijn door Ton Koopman gerestaureerd.

     2 motetten

 - Benedicam Dominum in omni tempore,  BuxWV 113

     Missa Brevis, BuxWV 114

     3 canons

- Canon à 3 in Epidiapente et Epidiapason, BuxWV 124

     9 Abenmusiken, vrijwel volledig verloren gegaan

- Castrum Doloris, BuxWV 134, ter gelegenheid van de dood van keizer Leopold I, verloren gegaan

- Templum Honoris, BuxWV 135, ter gelegenheid van de troonsbestijging van keizer Jozef 1, verloren gegaan

- Das jüngste Gericht (Wacht! Euch zum streit gefasset macht), BuxWV Anh. 3, een oratorium, de enige overgeleverde volledige Abendmusik. Een aaneenschakeling van vermanende aria's en koorgedeelten, die de toehoorder waarschuwen er de kantjes niet af te lopen in verband met de jongste dag. 

     18 sonates voor viool, viola da gamba en klavecimbel, gaat de kant van Corelli al op, mooie virtuoze gambapartijen, gevarieerde, melodieuze en expressieve sonates

- VII suonate voor viool, viola da gamba en klavecimbel, opus 1, omstreeks 1694, BuxWV 252 - 258, staaltjes van contrapuntisch vakwerk

Sonata in d kleine terts voor viool, viola da gamba en basso continuo, BuxWV 257,  voortdurend verrassend, grilligheid troef, de inventiviteit kent geen grenzen  

- VII suonate voor viool, viola da gamba en klavecimbel, opus 2, 1696, BuxWV 259 - 265

- Sonate in a kleine terts voor viool, viola da gamba en basso continuo, BuxWV 272

     4 sonates voor 2 violen, viola da gamba en basso continuo

     Orgelwerken

40 vrije stukken: toccata’s, preludia, fuga’s etc.

- Prelude in C grote terts, BuxWV 136

- Prelude, Fuga en Chaconne in C grote terts, BuxWV 137

- Prelude in C grote terts, BuxWV 138

- Prelude in D grote terts,  BuxWV 139

- Prelude in e kleine terts, BuxWV 142

- Praeludium in fis kleine terts, BuxWV 146, een kopie werd door Johann Sebastian Bach na zijn bezoek in Lübeck in 1706 mee teruggenomen. Toen Buxtehude in 1707 overleed, componeerde Bach een in memoriam waarin hij dit orgelwerk als uitgangspunt nam: Toccata voor klavecimbel in fis BWV 910.   

- Chaconne in c kleine terts, BuxWV 159

- Passacaglia in d kleine terts, BuxWV 161, een van zijn belangrijkste werken, mogelijk van invloed geweest op Bachs Passacaglia en Fugue in c kleine terts BWV 582.

- Prelude in g kleine terts, BuxsWV 163, 6 aaneengesloten secties, steeds een prelude gevolgd door een fuga

- Canzona in C grote terts, BuxWV166

- Canzonetta in C grote terts voor klavecimbel of orgel, BuxWV 167

- Fuga in C grote terts voor klavecimbel of orgel,  BuxWV 174

50 Koraalbewerkingen

- Auf meinen lieben Gott, partita in e kleine terts voor klavecimbel of orgel,  BuxWV 179

- Durch Adams Fall ist ganz verderbt, koraalprelude in a kleine terts voor orgel,  BuxWV 183

- Nun freut euch, lieben Christen g'mein,  BuxWV 210, grootschalige koraalfantasie

- Nun komm, der Heiden Heiland,  BuxWV 211, prachtig op en neer gaande lijnen in de basstem

- Wiw schön leuchtet uns der Morgenstern, BuxWV 223

     Werken voor klavecimbel

19 suites

6 variatiewerken

- Courante Simpole in a kleine terts, BuxWV 245, 8 variaties

- Aria 'Rofilis' op een thema van Jean-Baptiste Lully met 3 variaties in d kleine terts, BuxWV 248

6 andere losse werkjes

 

Giovanni Maria Pagliardi (Genua, Italië, 1637 – Florence, 3 december 1702) was tussen 1662 en 1667 maestro di cappella bij de Chiesa del Gesù in Genua. In de jaren ‘70 werd hij in Venetië benoemd als maestro di cappella in dienst van het hof van de Medici’s. In een document uit 1679 wordt hij vermeld in dienst van de Groothertogin van Toscana en zijn naam verschijnt in 1681 in de betaalregisters van het Toscaanse hof als leraar van prins Ferdinando. Tot zijn dood bleef hij voor diverse diensten aan het Toscaanse hof verbonden. 1 januari 1701 werd Giovanni Maria Pagliardi maestro di cappella in de Kathedraal van Florence.

Giovanni Maria Pagliardi componeerde

     7 opera’s

- Caligola delirante, 1672, libretto Domenico Gisberti. Caligula (tenor) wordt verliefd op Teosena (sopraan), zijn vrouw Ceosena (sopraan) wordt jaloers, de man van Teosena, Tigrane, afgezette koning van Mauretanië (alt/ countertenor) blijkt nog te leven. Zijn huidige chef, de koning van de de Parten, Arabana (bas) heeft ook een oogje op Teosena, om het allemaal nog wat ingewikkelder te maken. Er wordt een beetje gevochten, iemand gaat (schijn)dood en aan het eind komt alles goed.

     1 oratorium

- L’innocenza trionfante, 1660

     5 motetten

- "Ad arma, ad bella"

     kamercantates

     madrigalen

     aria’s

 

Philipp (Filipp) Jakob Rittler (Silezië, toen Duitsland, nu Polen, omstreeks 1637 – Olmütz, nu Olomouc, Tsjechië, 19 februari 1690) studeerde vanaf 1655 aan het Jezuïetengymnasium in Troppau (nu Opava, Tsjechië). Hij maakte er kennis met Heinrich Ignaz Franz Biber en Pavel Josef Vejvanovský. Met Pavel Josef Vejvanovský hield hij een levenslange vriendschap.

Van 1669 tot 1673 was Philipp Jakob Rittler priester en hofkapelmeester bij vorst Johann Seyfried von Eggenberg in Slot Eggenberg in Graz. Philipp Jakob Rittler sprak en schreef vloeiend Duits en Tjechisch.

In 1675 werd hij kapelaan aan het hof van de bisschop van Olomouc: Karl Liechtenstein-Kastelkorn in Kroměříž. In 1678 werd Philipp Jakob Rittler Domvicarus en koorleider aan de Sankt Wenzel kathedraal in Olomouc, hij bleef dat tot het eind van zijn leven volhouden.

Philipp Jakob Rittler componeerde

     5 missen

     1 requiem

     7 motetten en andere religieuze werken

     16 sonata’s voor 3 tot 16 instrumenten en basso continuo

- Sonata Campanarum, vulgò Glockeriana, voor 3 violen, 3 altviolen en basso continuo, 1666, lang toegeschreven aan Heinrich Biber, als B IV: 28),

     baletti

     2 aria’s, instrumentaal

     1 chaconne

 

Giovanni Buonaventura Viviani (Florence, Italië, 15 juli 1638 – Pistoia, rond 1693) werd in 1656 aan het hof van de aartsbisschop in Innsbruck als violist aangesteld. Zijn oudere neef Antonio Maria Viviani, organist, zanger en secretaris van de hertog (omstreeks 1630 – 1683) was daarvoor zijn kruiwagen. Vanaf 1672 had Giovanni Buonaventura Viviani de leiding van het muzikale ensemble aan het hof in Innsbruck. Vanaf 1676 toen de aatsbisschop van Innsbruck overleed, kwam hij onder gezag van keizer Leopold II. Ondertussen werkte hij in Venetië. In 1678 werd hij door de keizer verheven tot de adelstand. Tussen 1678 en 1682 was hij in Napels werkzaam als directeur van een gezelschap van operazangers. In 1686 was hij maestro di capella aan het hof van de Prins van Bisignano. Van januari 1687 tot december 1692 was hij maestro di cappella aan de kathedraal van Pistoia. Aangenomen wordt dat hij in 1693 in Pistoia is overleden, in dat jaar verscheen zijn laatste werk in Florence in druk.

Giovanni Buonaventura Viviani componeerde

     7 opera’s

     5 oratoria

     solocantates

     motetten

     sinfonia’s

     12 triosonates

     2 sonates voor trompet en basso continuo

     20 sonates voor viool en basso continuo

     12 solfeggiamenti, tekstloze stukken voor twee zangstemmen

     fantasia’s

 

Giovanni Antonio Boretti (Rome, Italië, omstreeks 1638 – Venetië, 29 december 1672). Informatie over hem is bijna alleen te vinden in de voorwoorden van de libretto’s van de opera’s die hij componeerde. Hij wordt daarin omschreven als componist en zanger. Tussen 1659 en 1661 was hij baszanger aan de San Antonio in Padua, wat blijkt uit een ontslagverklaring, omdat hij zonder verklaring afwezig was geweest. In 1662 staat zijn naam op een medewerkerslijst aan een opera in Turijn en in 1663 staat hij op een lijst muzikanten aan het hof van Savoie in Turijn. In 1671 staat hij in een libretto vermeld als maestro di cappella bij de hertog van Parma, volgens andere verklaringen was hij alleen maar tweede maestro. Een jaar later overleed hij in Venetië bij de voorbereidingen voor de uitvoering van zijn laatste opera: Domitiano.

Giovanni Antonio Boretti componeerde in elk geval

    8 opera’s

- Eliogabalo, drama per musica in 3 bedrijven, libretto Aurelio Aureli, 10 januari 1668

    1 oratorium

    1 cantate

    2 aria’s

 

Alessandro Melani (Pistoia, 4 februari 1639 – Rome, 3 oktober 1703) was de vierde van zeven zonen van Domenico di Sante Melani, klokkenluider van de kathedraal. Hij was het broertje van componist Jacopo Melani, and castraatzanger Atto Melani. Op 11-jarige leeftijd begon hij als zanger in de kathedraal van Pistoia. In 1660 werd hij  maestro di cappella in Orvieto en Ferrara.  In 1667 nam hij in Pistoia die functie van zijn broer over. In 1668 werd hij benoemd tot  maestro di cappella aan de Basiliek van Santa Maria Maggiore. In 1672 werd hij de maestro aan de  San Luigi dei Francesi, wat hij tot zijn dood zou blijven in Rome. Alessandro Melani hoort bij de tweede school van Romeinse  operacomponisten. Die beweging begon  in 1668 met de opera Il Girello van zijn broerJacopo Melani

Alessandro Melani componeerde

     6 opera’s

- L'empio punito, libretto Giovanni Filippo Apolloni en Filippo Acciaiuoli, besteld door Marie Mancini, de derde van de vijf zusjes Mancini, nichtjes van kardinaal Mazarin, die ze naar Frankrijk bracht om een vooraanstaande huwelijkskandidaat op de kop te kunnen tikken. Aan het hof van Lodewijk XIV waren ze bekend als de Mazarinettes. De opera ging in première op carnaval 17 februari 1669, en is de eerste opera met Don Juan als onderwerp. Acrimante, (sopraan) neef van de koning van Korinthe is geblesseerd na een schipbreuk. Hij vindt met zijn dienaar Bibi (bas) toevlucht aan het hof van Atrace (bas), koning van Macedonië. Daar wordt hij verliefd op Ipomene (sopraan), zus van de koning, terwijl Bibi een relatie probeert aan te gaan met Delfa (tenor), deverzorgster van Ipomene. Aan het hof is ook Atamira (sopraan), de dochter van de koning van Korinthe te gast, een eerder vriending van Acrimante en door hem verlatern, maar nog steeds verliefd en daarom houdt ze avances van koning Atrace van zich af. Enzovoort. Mooie rol voor de komieke bas Bibi. Mooi indringend aria-duet  (halverwege het tweede bedrijf van Acrimante en Atamira Se d'Amor la cruda Sfinge   

     8 oratoria’s

- Il fratricidio di Caino, 1677.

- Golia abbatuto, 1685, geschreven voor koning Jan III Sobieski van Polen, om de overwinning tegen de Turken te vieren, waardoor Wenen uit Ottomaanse handen bleef. 

     100 litanieën.

- Litanie per la Beata Vergine,  voor 9 stemmen

     10 magnificatzettingen

     vele motetten, een groot aantal meerkorig, voor acht, negen en tien stemmen.

     35 cantates, waarvan die met sopraan en concerterende trompetpartij het bekendst zijn geworden 

     8 missen

     3 requiems

     1 sinfonia a cinque

     1 sonata a cinque

 

Juan García de Salazar (Tuesta, Álava, Spanje, gedoopt 12 februari 1639 – Zamora, 8 juli 1710) kreeg zijn opleiding in het Burgos kathedraalkoor. Daar studeerde hij compositie bij Francisco Ruiz Samaniego. Vanaf zijn 19de componeerde hij liturgische werken. Juan García de Salazar werd maestro de capilla in Toro (1661), El Burgo de Osma (1663) en uiteindelijk in Zamora in 1668.

Juan García de Salazar componeerde

     missen

     requiem

     motetten

     versperpsalmen

 

Johann Christoph Pezel (Petzel, Pezelt, Bezel, Betzel) (Glatz, Silezië, nu Kłodzko, Polen, 5 december 1639 – Bautzen, Duitsland, 13 oktober 1694) wordt voor het eerst in 1664 als 4de violist in Leipzig vermeld. In 1669/1670 was hij clarintrompettist (natuurtrompetspeler) bij de Leipziger Stadtpfeifer. In 1672 trad in een Augustijner klooster in Praag in, maar toen in in de loop van het jaar besloot Protestant te worden, werd dat wat ongemakkelijk. Johann Christoph Pezel verliet het klooster en ging terug naar Leipzig, waar hij stadsblazer werd en leider van het Collegium Musicum. In 1675 en 1679 solliciteerde hij voor een baan als stadsmuzikant in Dresden, maar werd niet aangenomen. In 1677 solliciteerde hij als cantor aan de Thomaskerk te Leipzig, maar ook voor deze functie werd hij niet aangenomen. Toen in 1681 de pest uitbrak in Leipzig, vluchtte hij naar Bautzen, waar hij de laatste stadsmuzikant werd. Er zijn nogal wat werken van hem verloren gegaan of liggen als partituur onuitgegeven te verstoffen.

Johann Christoph Pezel componeerde

     2 missen

     2 begrafenis odes

     Latijnse en Duitse religieuze werken

     12 orkestsuites voor strijkers, fagot en basso continuo

     Hora decima, 1670, 40 toren-sonates voor 2 cornetten en 3 trombones

     76 stukken voor 2 zinken en 3 trombones

     andere werken voor koperblazers

     17 suites voor 2 violen, altviool, basinstrument en basso continuo

     25 sonates voor strijkers en blazers

     aria’s voor zangstem en instrument(en)

     110 bicinia (vroeg barokke duetten) voor instrumenten naar keuze

 

Louis-Nicolas Le Prince (overleden Ferrières-Saint-Hilaire, Frankrijk, 1677) was een componerende priester. Hij was maître de chapelle aan de Kathedraal van Lisieux en vanaf 1668 priester in Ferrières-Saint-Hilaire.

Louis Le Prince componeerde

     1 mis

- Missa Macula non est in te, 1663, mis ter ere van Maria en haar onbevlekte ontvangenis, voor zesstemmig gemengd koor

     religieuze liederen voor drie stemmen