Componisten

vanaf 1730

 

Christian Joseph Lidarti (Wenen, 23 februari1730 – Pisa,1795), zoon van Giovanni Damiano Lidarti en Maria Götz, kreeg in het Cisterciënzer Klooster in Klagenfurtonderwijs en daarna op het Jezuïetencollege in Leoben. Hij leerde er de eerste beginselen van muziektheorie en klavecimbel en harp spelen. Aan de universiteit van Wenen ging Christian Joseph Lidarti filosofie en rechten studeren en ondertussen nam hij compositielessen bij zijn neef „Oom“Giuseppe Bonno, Maestro di Cappella aan de Universiteit en leerling vanLeonardo Leo. Al gauw besloot Christian Joseph Lidartizich helemaal aan de muziek te wijden. In 1751 ging Christian Joseph Lidarti naar Italië. Vijf jaar werkte hij als muziekleraar en componist in Cortona. In 1757 treffen we hem als leerling van Niccolò Jommelliin Rome. Vanaf 1784 was Christian Joseph Lidarti muzikant aan de Santo Stefano dei Cavalierikerk inPisa. Later werd hij er als Maestro di Cappella benoemd. In 1761 werd hij lid van de Accademia Filarmonica in Bologna en later ook van de Academie van Modena. Christian Joseph Lidarti was getrouwd met de adellijke Anna Vettoria Scorzi. Ze hadden zes kinderen.

Christian Joseph Lidarti componeerde

     6 concerten en andere orkestwerken

     1 mis

     1 serie lamentazioni voor Witte Donderdag

     7 motetten

     1 koorfuga

     4 composities voor gebruik in Joodse Synagogendiensten in Amsterdam

- oratorium/opera “Esther”, Purim 1774, op Hebreeuwse libretto van Rabbi Jacob Saraval, geredigeerd door Abraham Caceres. De feestopera is in 1999 pas teruggevonden door een Israëlische musicoloog. 

- Kol ha-neshama, synagogaal gezang, cantate voor sopraan, fluit, viool en basso continuo

- Bo'i be-shaloom, synagogaal gezang

     4 kamermuziekwerken voor grotere bezettingen

     58 triosonates

     2 sonates

     42 duetten

     1 klavecimbelsonate

     1 harpsonate 

 

Antonio Maria Gaspare Gioacchino Sacchini (Florence, 14 juni 1730  ̶  Parijs, 6 oktober 1786) was de zoon van een Florentijnse kok en verhuisde tien hij vier jaar was met zijn vader in het gevolg van kroonprins Carlos de Bourbon naar Napels. Daar mocht hij op zijn tiende naar het  Conservatorio di Santa Maria di Loreto in Napels, waar hij bij Francesco Durante studeerde.

In 1758 werd hij aangesteld als onbezoldigd maestro di capello straordinario aan het Conservatorio di Santa Maria di Loreto en in 1761 werd hij secondo maestro (tweede kapelmeester), datzelfde jaar had zijn opera Andromaca de première in het Theatro San Carlo. In 1762 verhuisde hij naar Venetië, waar hij in 1768 werd hij benoemd tot directeur van het Conservatorio dell'Ospedaletto met o.a. Nancy Storage als een van zijn bekendste leerlingen.

In 1772 verhuisde hij naar Londen. Hij componeerde er een aantal populaire opera's, maar zijn losbandige leven en daarmee samenhangende schuldenberg en groeiend aantal vijanden dwongen hem in 1783 naar Parijs te vluchten, waar hij tot het einde van zijn leven zou blijven.

Antonio Sacchini componeerde

     45 opera’s

- Renaud,  tragédie lyrique in drie actes, libretto  Jean-Joseph Lebœuf, gebaseerd op de Cantos XVII and XX of Torquato Tasso’s verhalende gedicht, 28 February 1783. De opera was populair en had 130 uitvoeringen.

- Oedipe, 1786, Franse opera, is zijn meesterwerk.

     2 symfonieën

     6 strijkkwartetten

     oratoria’s

 

Jean-Baptiste (Philibert) Cardonne (Versailles, Frankrijk, 26 juni 1730 – ná augustus1792) was de zoon van een beambte van het Koninklijk Huis. Jean-Baptiste begon dan ook als koninklijke page en kreeg ondertussen een muziekopleiding van François Collin de Blamont. Hij bleek een wonderkind, dat op 13-jarige leeftijd een motet voor groot koor componeerde, dat voor koning Lodewijk XV werd uitgevoerd. In 1745 werd hij zanger en klavecinist in de koninklijke kapel van Versailles en in het Concert spirituel. Na 1750 zong hij in het Theaterkoor van de Markies de Pompadour. Hij viel erg in de smaak bij prinses Maria Josepha von Sachsenen bij de dochter van Lodewijk XV, voor wie hij Cembalosonaten en Arietten schreef.

In 1768 ging Jean-Baptiste Cardonne als hofbeambte met pensioen, een reden voor hem om maar eens opera's te gaan componeren. In 1780 werd hij als opvolger van Pierre-Montan Berton, maître de musique de la Chambre van de koning. Hij bleef dat in elk geval tot augustus 1792, ná die datum zijn er geen gegevens meer over hem te vinden.

Jean-Baptiste Cardonne componeerde

     5 opera's

     5 motetten, allen verloren gegaan

     6 triosonates voor 2 violen en bas, opus 1, 1764

     1 verzameling ariettes voor 1 of 2 violen en bas, 1765

     1 boek met sonaten voor klavecimbel en obligate viool, opus 3, 1765

- sonate in e kleine terts, opus 3 nr. 3, melancholiek.

     6 sonates voor klavecimbel en begeleidende viool

- Sonata IV "la Favorite"

- Sonate VI

     1 sinfonie

     2 klavecimbelconcerten.

 

Tommaso Giordani (Napels, Italië omstreeks 1730 – Dublin, februari 1806) was de zoon van impresario, zanger en librettoschrijver Giuseppe Giordani senior (omstreeks 1695 – ná 1762) en groeide op in een muzikaal gezin. Zijn jongere broertje Giuseppe Giordani(1743–1798), “Giordanello" werd ook componist. Het gezin verhuisde omstreeks 1752 naar Londen, waar Tomasso in Covent Gardenaan het werk ging als zanger. In 1762 werd hij als zanger gesignaleerd in het Koninklijk Theater Haymarket. In 1764 verhuisde hij naar Dublin, waar hij een van de toonaangevende musici werd. Van 1784 tot 1798 was Tommasso Giordani organist van de St Mary's Pro-Cathedral in Dublin. Hij had aandelen in een operatheater en in een muziekhandel. Beiden leverden financieel verlies op.

Tommaso Giordanicomponeerde

     29 opera’s

- The Cottage Festival,  1796

     1 oratorium

- Isaac, 1767, libretto Pietro Metastasio

     2 cantates

     3 odes

     andere religieuze werken

- Te Deum, 1789

     20 concertwerken

     25 series van 6 kamermuziekwerken

- 6 soli per chitarra e clavicembalo e trio per chitarra, violino e basso, omstreeeks1780

     55 Italiaanse canzonette en Engelse liederen

     66 werken voor één of twee klavecimbels, piano’s of orgels

 

Francisco Javier García FajerEl Españoleto (Nalda,Logroño, Spanje, 2 december 1730 – Zaragoza,1809) studeerde als koorknaap muziek aan de koorschool van de Kathedraal La Seo in Zaragoza

Als jonge man verhuisde hij naar Italië waar hij van 1754 tot 1756 kapelmeester was in de kathedraal van Terni (Umbrië) en door de Italianen Lo Spagnoletto werd genoemd, wat hij, eenmaal terug in Spanje aanhield als El Españoleto.

Van 1756 tot zijn dood was Francisco Javier García Fajer maestro de capillavan de kathedraal La Seo in Zaragoza. Francisco Javier García Fajer kwam in 1809 bij de belegering van de Zaragoza door de Franse troepen in de Spaanse onafhankelijkheidsoorlog (1808 – 1814) door de pest om het leven.

Francisco Javier García Fajer componeerde

     5 opera’s en intermezzi

     4 oratoria’s

     4 cantates

     86 missen

- Oficio de difuntos, requiemmis

     208 motetten

     83 psalmen

     7 geestelijke liederen

     3 Siete palabras: zettingen van de kruiswoorden van Christus

     42 vilancico’s

     1 Spaans lied 

 

Carlo Graziani (Asti, Italië, omstreeks 1730(?) – Potsdam,1787) werd op een gegeven moment bekend als virtuoos violoncellist. In 1747 speelde hij voor de Concert Spirituel. Daarna werkte hij tot 1762 in het orkest van La Pouplinière. Op 17 mei 1764 vinden we hem in Londen, waar hij in Hickford’s Rooms een concert gaf met de 7-jarige Wolfgang Amadeus Mozart. Op 16 en 23 september 1770 gaven Carlo Grazianien zijn vrouw, een zangeres, concerten in Frankfurt. Ze kregen daarna beiden een baan in Berlijn: Carlo Grazianials celloleraar en kamermuzikant van Frederik-Willem II van Pruisen (een getalenteerde cello-amateur, waar Beethoven zijn eerste cellosonates voor componeerde), zijn vrouw als operazangeres. In 1773 raakte Carlo Graziani zijn baan kwijt aan Jean-Pierre Duport. Hij ging in Potsdam wonen.

Carlo Graziani componeerde

     concerten voor violoncello en orkest, de manuscripten worden bewaard in Berlijn. 

- Celloconcert in C grote terts,  verrassend

     18 sonates voor violoncello en basso continuo

- 6 sonatas,opus 3,  snelle arpeggio’s, virtuoos passagewerk, dubbelgrepen en veelvuldige gebruik van hoge posities stellen hoge eisen aan de speler.

 

Karl Joseph (Carlo Giuseppe) Toeschi (Ludwigsburg, Duitsland, gedoopt 11 november 1731 – München, 12 April1788) was een zoon van de uit Italië afkomstige componist en violist Alessandro Toeschi (omstreeks 1700 – 1758) uit zijn tweede huwelijk. Allessandro Toeschi was samen met Johann Stamitz concertmeester van het Mannheimer Hoforkest. Karl Joseph Toeschi speelde als jong als violist in het Mannheimer Hoforkest mee. Op zijn 22ste was hij een veelgevraagde concertviolist.

In 1759 werd Karl Joseph Toeschi samen met Christian Cannabich concertmeester van het orkest. In 1774 werd hij kamermuziekdirecteur.

Karl Joseph Toeschi componeerde

     30 balletten

     66 symfonieën

     30 concerten

     35 fluitkwartetten

     talloze andere kamermuziekwerken.

 

Giulio Gaetano Gerolamo Pugnani (Turijn, Italië, 27 november 1731 – 15 juli 1798) was de zoon van gemeentesecretaris Giovanni Battista Pugnani. Hij kreeg vioollessen van Giovanni Battista Somis en Pasquale Bini. Op zijn tiende jaar werd hij tweede violist aan het Teatro Regio in Turijn, in 1748 kreeg hij er een officiële aanstelling. Met een koninklijk stipendium kon hij in 1749 en 1750 in Rome compositie studeren bij Francesco Ciampi. Vanaf 1752 was hij de eerste violist van het Turijnse hoforkest. In 1754 ging Pugnani op concertreis en speelde in het Concert Spirituel in Parijs, in Nederland, Duitsland en Londen. Als vioolvirtuoos kreeg hij veel lof toegewaaid.

Van 1767 tot 1770 was Gaetano Pugnani dirigent van het King's Theatre in Londen. hij werkte daar nauw samen met Johann Christian Bach en Carl Friedrich Abel. In 1770 keerde hij terug naar Turijn en werd in concertmeester en dirigent  ("direttore generale della musica instrumentale") van het hoftheater. Zes jaar later werd hij daar muziekintendant en kamercomponist. Vanaf 1770 gaf Pugnani ook vioolles. Zijn bekendste leerling was Giovanni Battista Viotti, met wie hij van 1780 tot 1782 opnieuw een lange concertreis maakte, die hem naar Zwitserland, Dresden, Warschau en zelfs Rusland bracht. Gaetano Pugnani is begraven op de begraafplaats van St. Peter in Vincoli.

Fritz Kreisler 'leende' de naam van Pugnani om een paar stukken bij een uitgever gepubliceerd te krijgen, maar in 1935 onthulde Fritz Kreisler dat het Praeludium en Allegro en Tempo di Minuetto composities van hemzelf waren.

Gaetano Pugnani componeerde

     6 opera's

     1 oratorium

     2 cantates 

     6 vioolconcerten

     symfonieën

     militaire marsen

     6 kwintetten

     6 strijkkwartetten

     12 trio’s

     30 sonates

- 6 Sonatas, opus 6, voor klavecimbel, viool òf fluit en begeleidende cello, 1767

 

Francisco Javier García Fajer El Españoleto (Nalda, Logroño, Spanje, 2 december 1730 – Zaragoza 1809) was de jongste van 10 kinderen van Juan Bautista García en Manuela Fajer. Hij had les aan de koorschool van de Kathedraal La Seo van Zaragoza. Als jonge man trok hij naar Italië waar hij studeerde in Napels aan het Conservatorio della Pietà dei Turchini. van 1754 tot 1756 was hij kapelmeester in de kathedraal Terni in Umbrië. Ze gaven hem daar de bijnaam Lo Spagnoletto, die hij terug in Spanje aanhield als El Españoleto. Op 20 maart 1756 nam hij de plaats in van José Lanuza als maestro de capilla van de Kathedraal La Seo in Zaragoza. Hij overleed aan de pest tijdens het Franse beleg van Zaragoza tijdens de Spaanse onafhankelijkheidsoorlog in 1809. Aan het werk van Francisco Javier García Fajer werd na zijn dood nauwelijks meer aandacht besteed. De Spaanse musicologen zwegen hem dood of bekritiseerden hem omdat hij teveel Italiaanse invloeden in de kerkmuziek had geïncorporeerd en de traditionele Catalaanse paden had verlaten. Pas deze eeuw ontstaat er wat aandacht voor hem.

Francisco Javier García Fajer componeerde

     3 opera’s

- Pompeo magno in Armenia, libretto Anastasio Guidi. 1755

     2 intermezzi

- La pupilla, 1754

- La finta schiava,  1755.

     5 oratoria

- Tobias, 1752

- Las siete palabras de Cristo en la cruz

     4 cantates

     86 missen

     83 psalmen

     15 credo’s

     5 Stabat maters

     24 Salve regina’s

     112 responsoriën

     46 andere motetten

     7 religieuze gezangen

     42 villancico’s

     4 andere Spaanse liederen

 

František Xaver Dušek (Franz Xaver Duschek of Dussek, Chotěborky, bij Jaroměř, Bohemen (nu Tsjechië), gedoopt 8 december 1731 – Praag, 12 february 1799), kreeg klavecimbelles in Wenen van Georg Christoph Wagenseilen ging omstreeks 1770 in Praag aan het werk als succesvol pianoleraar. Wolfgang Amadeus Mozart logeerde in zijn Villa Bertramka in Kosiře, vlak buiten Praag, en componeerde daar in 1787 de opera Don Giovanni. Dušek was leraar van Wolfgang Amadeus Mozart's zoon Karl Thomas Mozart, die een begaafde pianist werd, zonder er ooit zijn beroep van te maken.

František Xaver Dušek trouwde met zijn leerlinge Josepha Hambacher (7 maart 1753– 8 januari 1824), een beroemde pianiste en sopraanzangeres. Mozart schreef zijn concertaria Bella mia fiamma (K528) voor haar.

František Xaver Dušek componeerde

     4 missen

     40 symfonieën

     4 pianoconcerten

     5 motetten

     1 requiem

     28 divertimenti voor 3 – 5 instrumenten

     4 serenata’s voor 3 – 5 instrumenten

     36 blaassextetten

     7 strijkkwartetten

     1 pianokwintet

     1 pianokwartet

     4 pianotrio’s

     21 andere kamermuziekwerken

     29 pianosonates voor twee en vier handen

     9 andere pianowerken

     kinderliederen

 

Johann Christian Innocenz Bonaventura Cannabich (Canabich) (Mannheim, gedoopt 28 december 1731 – Frankfurt am Main, 20 januari 1798) was de derde van vijf kinderen van componist en fluitist Martin Friedrich Cannabich (omstreeks 1700-1773) en Rosina Cannabich. Hij had al jong compositie- en vioolles van Johann Stamitz en bleek zo begaafd dat hij als op 12-jarige leeftijd als violist in de Mannheimer Hofkapelle opgenomen werd. Daar ontwikkelde hij zich al snel tot een bekend vioolvirtuoos. De keurvorst van de Palts, Karel Theodoor, gaf hem de mogelijkheid 1750 tot 1753 in Italië te studeren bij Niccolò Jommelli en Giovanni Battista Sammartini. In 1758 werd hij concertmeester van de Mannheimer Hofkapelle en na het overlijden van Johann Stamitz werd hij dirigent van het grootste en bekendste orkest in de wereld in die dagen.

In 1759 trouwde Christian Cannabich met Marie Elisabeth de la Motte, een kamermeisje bij de hertogin van Zweibrücken. Ze kregen zes kinderen, waarvan er twee al tijdens hun kindheid overleden. Door de contacten met de hertog van Zweibrücken werden de composities van de werken van Christian Cannabich vanaf 1764 ook in Parijs op het podium gebracht en speelde hij bij bezoeken als solist bij het “Concert Spirituel”. Zo drongen de ideeën van de Mannheimer Schule ook in Frankrijk door.

Nadat de keurvorst van de Palts tot hertog Karel Theodoor van Beieren benoemd werd en zijn hof verplaatste naar München vervulde, kreeg Christian Cannabich ook de leiding van de instrumentale muziek in München toebedeeld. Wolfgang Amadeus Mozart woonde in München een tijd bij Cannabich in, gaf diens dochter Rosa pianoles en droeg zijn Sonate KV 309 aan haar op.

De zonen van Johann Stamitz, Carl Stamitz en Anton Stamitz waren leerlingen van Christian Cannabich.

Christian Cannabich zorgde voor een zelfstandige rol van groepen in de orkestrering van symfonieën, balletmuziek en opera's. Zijn vriend Wolfgang Amadeus Mozart cultiveerde dat. Bij de strijkers voerde hij het principe van gelijke vingerzettingen en gelijke streken in.

Christian Cannabich was lid van de Illuminatenorden, een geheime bond, waar hij de naam Pheredor droeg. Hij overleed in Frankfurt terwijl hij op bezoek was bij zijn zoon Carl Cannabich, die ook violist en componist was.

Christian Cannabich componeerde

     2 opera’s

     2 operettes

     20 balletten

     66 symfonieën

     14 concerten

     8 andere orkestwerken

     54 kamermuziekwerken

 

Johann Christian Kittel (Erfurt, gedoopt 18 februari 1732 – 17 april 1809) studeerde aanvankelijk bij Jakob Adlung. In 1748 verhuisde Johann Christian Kittel naar Leipzig en was daar een gewaardeerde en de laatste leerling van Johan Sebastian Bach. Hij speelde orgelbegeleidingen bij Bachs’ uitvoeringen. Hij werd in 1751 aangesteld als organist en docent in Langensalza. In 1756 kwam hij terug in Erfurt als organist van de Barrevoeterskerk en in 1962 van de Predikerskerk. Johann Christian Kittel was een virtuoos organist, die bij zijn concerten veel publiek trok.

Onder zijn studenten waren Johann Wilhelm Hässler en Christian Heinrich Rinck.

Johann Christian Kittel componeerde

     2 series pianowerken

     8 series orgelwerken

- 2 delen Grosse Präludien

 

Gian Francesco ("Ciccio") de Majo (Napels, Italië, 24 maart 1732  ̶̶  17 november 1770) was de zoon van componist Giuseppe de Majo (1697-1775)  Hij kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader, van zijn oom Gennaro Manna en van zijn oudoom Francesco Feo. Toen hij 13 was, werd hij klavecinist aan de Koninklijke kapel in Napels en vanaf zijn 15de hielp hij zijn vader met diens verplichtingen als maestro di cappella. In 1758 werd Gian Francesco de Majo tweede organist van de Koninklijke kapel.

In 1761 tot reisde Gian Francesco de Majoals operacomponist door Noord-Italië, waarbij bij korte tijd studeerde bij Giovanni Battista Martini. Daarna reisde hij door naar Wenen, bracht tijd door in Mannheim en Madrid en keerde in 1765 weer in Italië terug.

Gian Francesco de Majo zette zijn werk als organist aan de Koninklijke kapel voort en volgde in 1767 zijn vader als maestro di cappella op. In 1760 had hij tuberculose opgelopen en een kuur in Torre del Greco hielp niet echt. Hij stierf daar na een lange lijdensweg uiteindelijk aan in 1770. Zijn vader leefde toen nog. Zijn opera's hebben mooi chromtisch-zinnelijke melodieën en hij vereenvoudigt en verstrakt de muziekdramatische elementen. Vergroot de koorpartijen en vervangt de da capo-aria's door cavatina's  

 Gian Francesco de Majo componeerde

     21 operas

- Ricimero, re dei goti, 7 februari 1759, zijn eerste opera, libretto Pietro Pariati en Apostolo Zeno

- Alcide negli orti esperidi, 1764, in Wenen, voor de de kroning van Joseph II tot Heilige Roomse Koning; libretto Marco Coltellini    

     3 oratoria

     3 missen

     2 cantates

     23 motetten

     lamentationes

     aria’s

     kamermuziekwerken

     12 klavecimbelsonates

     1 sonate voor mandoline en basso continuo

 

Franz Joseph Haydn (ook Josef; de naam Franz gebruikte hij niet) (Rohrau, 31 maart 1732  ̶̶  Wenen, 31 mei 1809) was de tweede zoon in een tamelijk arm Oostenrijks gezin. Zijn vader Matthias was wagenmaker, zong en speelde daarbij op een kleine harp. Moeder Anna Maria werkte in de keuken van het kasteel van graaf Harrach. Op achtjarige leeftijd werd Franz Joseph sopraan in het knapenkoor van de Stephansdom in Wenen. Daar bleef hij negen jaar. Zijn stemwisseling trad namelijk pas zeer laat in. Hoewel zijn mentor Karl Georg Reutter hem probeerde over te halen zich te laten castreren heeft Joseph geweigerd deze riskante ingreep te ondergaan. In 1749, 17 jaar oud werd hij met een pak slaag van de koorschool gestuurd omdat hij een mnedezanger de staart van de pruik had geknipt en de baard in de keel had en moest hij zich maar zien te redden. Hij had voor zichzelf al bepaald dat hij componist zou worden, wat zijn ouders zeer afkeurden. Hij verdiende de kost met lesgeven en het spelen in dans- en straatorkesten. Hij kreeg onderdak in een klein koud kamertje in het herenhuis van de familie Martines aan de Michaelerplatz in het centrum van Wenen. In ruil voor klavecimbeles aan dochter Marianna Martines kreeg hij de kost. Hij maakte er kennis met Pietro Trapassi, beter bekend als de later wereldberoemde librettist Pietro Metastasio, die daar ook woonde en operacomponist Nicola Porpora, die  Marianna  zangles gaf, en Joseph Haydn in dienst nam als begeleider. In 1755 kreeg Joseph Haydn een vaste betrekking als kapelmeester aan het hof van graaf von Morzin in Lukawitz. Joseph Haydn trouwde met Anna Aloysia, een kinderloos en weinig gelukkig huwelijk. "Het laat haar onverschillig of haar man een schoenmaker of een kunstenaar is", mopperde hij een keer over haar.

In 1761 werd het orkest van graaf von Morzin opgeheven en kwam Joseph Haydn naar Eisenstadt, bij vorst Paul II Anton Esterházy, en na diens overlijden bij zijn broer Nicolaus I Jozef Esterházy. In 1778 verhuisde hij naar slot Esterhazy, een licht en ruim kasteel met een prachtige concertzaal. In Esterhazy zou hij tot 1790 blijven. Als kapelmeester en hofcomponist had Joseph Haydn hier veel werk, want de Esterházy's waren grote cultuurliefhebbers en cultiveerden een hoogstaand muzikaal leven. Het had wel een keerzijde: Joseph Haydn werd geacht zoveel mogelijk in Eisenstadt te blijven en alles wat hij schreef werd automatish eigendom van de Esterhazy's.  In 1782 ontmoette Joseph Haydn Wolgang Amadeus MozartJoseph Haydn had een jarenlange relatie met zangeres Luigi Polzelli, voor wie hij veel aria's schreef en verfraaide. In 1779 werd zijn conctract opengebroken, mocht hij ook vpopr andere opdrachtgevers componeren en kwam zijn reisverbod te vervallen, zodat hij elders in Europa, Frankrijk, Engeland, ook aan het werk kon.

Na de dood van Nicolaus I in 1790 ontsloeg zijn zoon en opvolger Anton I, die duidelijk geen aardigheid had aan het muzikale leven binnen twee dagen alle leden van het operagezelschap en het orkest. Joseph Haydn hield zijn functie, maar kreeg een goed pensioen en de vrijheid om te gaan en te staan waar hij wilde. Hij vestigde zich in Wenen, maar werd meteen gecontracteerd door de Londense impresario Salomon. En dus ging Joseph Haydn naar Londen van1791 tot1792 en van 1794 tot 1795. Daar schreef hij de laatste 12 van zijn 106 symfonieën en zijn laatste opera L'anima del filosofo, gebaseerd op het Orpheusverhaal. Joseph Haydn werd ontvangen door het Engelse vorstenhuis en werd benoemd tot eredoctor aan de universiteit van Oxford.

In 1795 keerde hij definitief terug naar Wenen. Daar hield hij zich tot zijn dood in 1809 vooral bezig met religieuze muziek. Hij stond aan de basis van de vorming van de vierdelige symfonie en droeg bij aan de ontwikkeling van de sonatevorm. Hij ontwikkelde het strijkkwartet en gaf het zijn vorm door de vier strijkers op een gelijkwaardig niveau te plaatsen. Joseph Haydn werd twee keer begraven: in 1809, het jaar van zijn dood, in Wenen, en in 1820 in Eisenstadt, door de nazaten van vorst Esterházy. Dat moest snel en onzorgvuldig gebeuren: Wenen werd door de troepen van Napoleon belegerd, je kon de kanonnen horen bulderen. Bij de herbegrafenis bleek dat in Wenen de schedel van de componist verdwenen was. Vermoedelijk was het ontvreemd door lieden, die het goed dachten te kunnen verkopen aan frenologen, "wetenschappers" die dachten dat je uit de schedelvorm eigenschappen van personen kon aflezen, een opstapje naar de latere rassentheorie. Een schedel van een genie als Joseph Haydn was voor een frenoloog natuurlijk een ideaal studieobject. In 1895 werd de schedel geschonken aan het Wiener Gesellschaft der Muziekfreunde.  In 1954 werd het skelet van Joseph Haydn compleet herbegraven in zijn geboorteplaats Rohrau. Teun de Vries (1907 -2005) schreef in 1988 een roman over deze toestanden: Het hoofd van Haydn. 

In Rohrau is een replica van Haydns geboortehuis, dat in 1899 afbrandde, gebouwd en ingericht als Haydn Museum. 

Joseph Haydns werken worden zowel aangeduid met 'opus'-nummers als met het Hoboken-Verzeichnis classificatiesysteem.

Joseph Haydn componeerde

     26 opera’s.

- Der krumme Teufel, 1752, Hob. 29/1a, Singspiel, libretto Joseph von Kurz, verloren gegaan.

- La canterina (De Diva), Hob. 28/2, opera buffa in twee bedrijven, 1766, gebaseerd op het intermezzo na het derde bedrijf van de opera L'Origille (1760) van Niccolò Piccinni. De eerste opera die Joseph Haydn voor Prins Esterházy schreef.

- Lo speziale (De apotheek), Hob. 28/3, 1768, opera buffa in drie bedrijven, libretto Carlo Goldoni.

- Le pescatrici (De vissersvrouwen) Hob. 28/4, dramma giocoso in drie bedrijven, libretto Carlo Goldoni,  16 September 1770

- L'infedeltà delusa (De ontrouwe bedrogen), Hob. 28/5, burletta per musica, 26 juli 1773, libretto Marco Coltellini. Vespina (sopraan), een energieke jonge boerendochter jammert in de aria Ho un tumore in un ginocchio over een gezwel op haar knie, een hardnekkige oogonstekeing en een naar hoestje. Er zijn mensen die dat leuk vinden.   

- L’incontro improvviso (De onverwachte ontmoeting, Hob. 28/6) dramma giocoso in drie bedrijven,29 augustus 1775, gecomponeerd om luister bij te zetten aan het vierdaags bezoek van aartshertog Ferdinand, de Habsburgse gouverneur van Milaan, en zijn relatie Maria Beatrice d'Este, libretto Carl Friberth, overgenomen en vertaald van een Frans opera-comique libretto van L. H. Dancourt.

- Die Feuersbrunst, Hob. 29b:A, 1777,  Singspiel  voor poppentheater in twee bedrijven, libretto onbekende schrijver. Muziekjhistoricus Howard Chandler ontdekte in 1961 de enig overgebleven kopie van deze opera in een partutuurverzameling in de bibliotheek van de Universiteit Yale.

- Il mondo della Luna, Hob. 28/7, 1777, een prachtige opera, geschreven voor de bruiloft van de jongste zoon van Nicolaus Esterhazy, waarin Haydn alles uit de kast haalt.

- La vera costanza (Ware standvastigheid), Hob. 28/8, 1778, dramma giocoso in drie bedrijven, libretto een verkorte versie van libretto geschreven door Francesco Puttini voor een gelijknamige opera van Pasquale Anfossi in Rome in 1776.

- L'isola disabitata ("onbewoond eiland"), Hob. 28/9, azione teatrale in due parte, Haydns 10de opera, 1779, libretto Pietro Metastasio. Constanza (mezzo-sopraan) is met haar zusje Sylvia (sopraan) in een storm op een onbewoond eiland aangekomen en weet daar te overleven. Na jaren worden ze gezocht door Constanza’s echtgenoot Gernando (tenor) en zijn varensgezel Enrico (bariton). Haydn schreef de partij van Sylvia speciaal voor de 19-jarige sopraan Luigia Polzelli, op wie hij een oogje had.  Se non piange un'infelice, mooie slotaria van Constanza van het tweede bedrijf. De ouverture wordt nogal eens apart uitgevoerd.

- Orlando paladino  (Kamerheer Orlando), Hoboken 28/11, dramma eroicomico (opera met heroïsche en komische elementen) in drie bedrijven, 6 december 1782. Libretto Nunziano Porta, gebaseerd op het libretto, Le pazzie d’Orlando, van Carlo Francesco Badini, dat weer geïnspireerd was door het verhalende gedicht  Orlando furioso van Ariosto. Tijdens Haydns leven was het zijn populairste opera.

- Armida abbandonata, Hob. 28/12, opera in drie bedrijven, libretto Torquato Tasso’s gedicht Gerusalemme liberata (Jeruzalem bevrijd). 26 February 1784. Bekende aria van Armida: 2de akte, scene 12: “Odio! Furor! Dispetto!

- L'Anima del filosofo, ossia Orfeo ed Euridice (De ziel van de filosoof, of Orpheus en Euridice), Hoboken 28/13, opera in vier bedrijven, de laatste die hij schreef. Libretto Carlo Francesco Badini, gebaseerd op de mythe van Orpheus en Euridice zoals verteld in Ovidius Metamorphoses, 1791, nooit opgevoerd tijdens Haydns leven. Prins Esterházy overleed in 1790, in Engeland hadden ze liever symfonieën van Haydn, de partituur van de opera is nooit helemaal afgemaakt, sommige delen van partijen ontbreken.  9 juni 1951 werd de opera voor het eerst uitgevoerd, onder meer met Maria Callas, en daarna waren er diverse uitvoeringen.  Mooie aria’s va Euridice (sopraan) en van Genio (sopraan), de begeleider van Orfeo (tenor) in de onderwereld.

     9 theatermuziekwerken

     3 oratoria

- Il ritorno di Tobia  (De thuiskomst van Tobit), oratorium in twee delen, Hoboken XXI:1, 1775, libretto Giovanni Gastone Boccherini, naar het laatste hoofdstuk van het deuterocanonieke Bijbelboek Tobit. Het koor van de Hebreeërs (tweede deel; nr. 13c, het "stormkoor"): Svanisce in un momento (In een ogenblik verdwenen). In 1809 is het "stormkoor" gepubliceerd als motet op zowel Latijnse als Duitse tekst: Des Staubes eitle Sorgen.

- Die Schöpfung (De Schepping), Hoboken XXI/2) oratorium voor koor, orkest en drie of vijf zangsolisten, 1798, een meesterwerk. Dit oratorium beschrijft en illustreert muzikaal het scheppingsverhaal volgens het Bijbelboek Genesis en is daarnaat gebaseerd op het boek Psalmen en John Miltons Paradise Lost. Baron van Swieten vertaalde de Engelse teksten in het Duits. In 1800 werd het werk in twee talen, Engels en Duits, gepubliceerd. Tot op de dag van vandaag wordt het werk ook in beide talen nog uitgevoerd. Haydn gaf zelf aan dat voor Engelssprekend publiek de Engelse versie (The Creation) de voorkeur had. De drie aartsengelen Raphaël (bas), Uriël (tenor) en Gabriël (sopraan) vertellen het scheppingsverhaal. In het laatste deel stappen Adam (bas) en Eva (sopraan) als gelukkig paar nog de paradijselijke wereld in. Mooie aria's. Uriël openingsaria nr. 3 "Nun schwanden vor dem heiligen Strahle", dondert er op los,  aria nr. 9, sopraan-aria van Gabriël in Bes grote terts: “Nun beut die Flur das frische Grün” (Nu is de aarde bekleed met het frisse groen), een wonderschone siciliano, waarin de schepping van de plantenwereld wordt gevierd. De schepping van het licht beslaat acht minuten van de spannendste muziek ooit geschreven. 

- Die Jahreszeiten  (Hoboken-Verzeichnis XXI/3), 1801, voor orkest, koor en drie solisten, libretto Baron Gottfried van Swieten, de Nederlandse hofarts aan het keizerlijke hof in Wenen naar de Engelse gedichtencyclus The Seasons van James Thomson (1700-1748), vertaald naar het Oostenrijkse platteland. Omdat Haydn in Engeland buitengewoon populair was, zorgde Gottfried van Swieten ook voor een terugvertaling van het libretto in het Engels. In 1803 maakte dichter en filosoof Johannes Kinker een Nederlandse vertaling. pachter Simon (bas), zijn dochter Hanne (sopraan) en jonge boer Lucas (tenor) bezingen de schoonheid van de natuur en het landleven in de kringloop van de seizoenen. 4 delen, elk jaargetijde een deel.  Een echt muzikaal feest met mooie toonschilderingen. De symfonische ouverture belooft al statige dramatiek. Hilarische momenten: kwakende kikkers, een kraaiende haan, onweer. Deel II: Der Sommer, met  nr. 11 een terzet koor: Sie steigt herauf , die Sonne, schitterende op[bouw met vlammend fortissimo in het koor. Een compleet drinkgelag in de herfst, met een vanwege dronkenschap verkeerd beantwoorde canon.

     15 missen

- Missa Cellensis in honorem Beatissimae Virginis Mariae in C grote terts, Hoboken XXII:5, 1766/1773, in eerste instantie in 1766 gecomponeerd nadat Joseph Haydn kapelmeester was geworden bij Eszterháza. Tot 1970 was de mis bekend als Missa Sanctae Caeciliae (Caecilia Mis), een later aan de mis toegeschreven titel. De oorspronkelijke titel verwijst naar een Maria-afbeelding in het bedevaartsoord Mariazell. In 1768 was Haydn de originele partituur kwijtgeraakt. Later in 1773 schreef hij de mis uit zijn herinnering op en breidde hem nog wat uit. In 1970 zijn in Roemenië fragmenten van de originele partituur teruggevonden, met daarop de oorspronkelijke mistitel. Opmerkelijk aantal fuga's in de miszetting

- Missa Cellensis in C grote terts, Hob. XXII:8, “Mariazellermesse”, omdat de mis is opgedragen aan bedevaartsoord Mariazell, gecomponeerd in opdracht van officier Anton Liebe von Kreutzner ter gelegenheid van zijn verheffing in de adelstand. Mooi ingetogen "Incarnatus est" met prachige solozang boven de strijkers. 

- Missa in tempore belli (Mis voor tijden van oorlog, Hoboken XXII:9) in C bijgenaamd  Paukenmis, gecomponeerd voor de priesterwijding van Joseph Franz von Hofmann in de Piaristenkirche Maria Treu te Wenen. 1796, aan het eind van de Eerste coalitieoorlog.  Ongebruikelijk prominente partijen voor trompetten en pauken roepen de dreiging van en de overwinning in de oorlog op. De Paukenmis is de negende mis die Haydn componeerde en behoort tot de zes zogenaamd grote symfonische missen die Haydn aan het eind van zijn carrière componeerde en die algemeen als een samenhangende collectie worden beschouwd. De zes symfonische missen zijn gecomponeerd of – zoals in het geval van de Paukenmis – later gebruikt voor de vieringen rond de naamdag van de echtgenote van Nicolaas II, Prinses Maria Josepha Hermengilde Esterházy.

- Missa in Angustiis  ("Mis voor benauwde tijden”) of "Nelson Mis", geschreven voor de verjaardag van Prinses Esterhazy, 1798, Hob. XXII:11; wegens politieke en financiële onzekerheid (Napoleon had het Oostenrijkse leger verslagen en bedreigde Wenen) had Nicolaas II de houtblazers van zijn orkest ontslagen, dus Haydn moest het met strijkers, trompetten, slagwerk en orgel doen. De bijnaam “Nelson mis” komt van het feit Admiraal Horatio Nelson op de uitvoeringsdag, 15 september 1798, de vloot van  Napoleon een vernietigend nederlaag bezorgde in de Slag bij de Nijl. Toen Lord Nelson twee jaar later paleis Ersterhazy bezocht, werd de mis opnieuw uitgevoerd.

- Harmoniemis” in Bes grote terts, Hob. XXII:14, 1802, Haydn’s laatste grote werk. De bijnaam “harmoniemis” komt vanwege de grote inzet van blaasinstrumenten: naast koor, slagwerk, strijkers en , 2 fagotten, orgel worden er in het orkest fluit, 2 hobo’s, 2 klarinetten, 2 fagotten, 2 hoorns en 2 bestrompetten gevraagd.

     150 andere kerkelijke werken

- Stabat Mater Hob. XXa:1, 1767, voor sopraan, alt, tenor, bas, gemengd koor, 2 hobo’s, 2 Engelse hoorns, strijkers en orgelcontinuo. Haydns' leerling Sigismund Neukomm breidde op Haydns' verzoek in 1803 de bezetting van het orkest uit met fluit, klarinetten, fagotten, hoorns, trompetten, trombones en pauken. Dat geeft meer kleur aan het verhaal. 

- motet Insanae et vanae curaei, ook op Duits tekst: Des Staubes eitle Sorgen. contrefact van Hoboken XXI:1/13c, 1775: het koor  Svanisce in un momento uit het Oratorium Tobit (zie aldaar) indrukwekkend koorwerk voor gemengd koor en orkest.

- "Grand Te Deum",  in C grote terts voor gemengd koor en orkest, 1800, Hoboken XXIIIc, nr.2

     Die sieben letzten Worte unseres Erlösers am Kreuze; eind 1786 gecomponeerd voor orkest in opdracht van markies / priester Jose Sáez de Santamaria in Cádiz. Uitgever Artaria gaf de orkstversie uit, maar wilde ook graag uitgaven voor minder instrumenten. Haydn maakte een versie voor strijkkwartet en gaf toestemming voor een klavierversie "per il clavicembalo o Forte Piano"; klinkt mooi op een "tangentenpiano", waarbij de snaren met "tangenten", smalle houten staafjes worden aangeslagen. Later verschenen er van andere bewerkers meer instrumentale en vocale bezettingen van het het negendelige, meditatieve werk. Het werk begint me een Intrada, dan volgen 7 sonates, elk gewijd aan een volgend kruiswoord, bijvoorbeeld sonat 3 Mulier ecc filius tuus (Moeder, zie uw zoon). Het eindigt met Il Terremoto, Presto e con tutta la forza, ‘aardbeving, snel en met alle beschikbare kracht’, een stuk dat de aardbeving direct na Jezus’ overlijden uitbeeldt (naar Mattheus 27:51 en volgende). De orkestversie is de meest bevredigende vorm van het werk.

     30 concertaria's

- Berenice, che fai? (Scena di Berenice), Hob XXIVa:10, 1795, voor sopraan en orkest, vijfdelig muziekstuk op tekst van bedrijf 3, scene 9 van Metastasio’s Antigono, Berenice bezingt haar weerstand tegen het naderende afscheid van haar stervende geliefde.

- Solo e pensoso (“alleen en in gedachten”), Hoboken, XXIVb:20, 1798, air de concert voor sopraan en orkest, Tekst:  Petrarca, Sonnett XXVII

     4 cantates

- Arianne a Naxos, cantate voor sopraan met piano, 1789, Hoboken XXVIb:2; cantate in 7 delen. Het verhaal van de door haar echtgenoot Theseus op het eiland achtergelaten Arianne heeft zijn wortels in de Italiaanse opera.

     108 symfonieën. Joseph Haydn gaf de symfonie haar definitieve klassieke vorm.

- symfonie nr. 2 in C grote terts,1759, Hoboken 1/2 Nog drie-delig.

- symfonie nr. 3 in G grote terts,1760 en 1762, Hoboken 1/3. Zijn eerste symfonie met de klassieke indeling van 4 delen: Allegro, Andante, Menuetto en trio, Finale Allegro.

- symfonie nr. 4 in D grote terts , Hoboken 1/4, tussen 1757 en 1761.

- symfonie 'A' in Bes grote terts ,Hoboken I/107, 1760/1761. voor 2 hobo’s, fagot, 2 althoorns in Bes, strijkers en basso continuo. De partijen zijn allemaal pas in de vorige eeuw teruggevonden en de partituur is in 1955 uitgegeven. Het strijkkwartet dat Joseph Haydn naar deze symfonie had geschreven, opus 1 nr. 5, Hob. III/5, was wel al lang bekend.

- Symfonie nr. 6 in D grote terts, Hoboken 1/6, Le matin  (de morgen), voorjaar 1761, de eerste symfonie die Joseph Haydn schreef na zijn benoeming aan het hof van prins Nikolaus Esterházy court. De eerste van drie symfonieën, die gekenmerkt worden door ongebruikelijk virtuoze orkestpartijen. De bijnaam “de morgen” is niet van Haydn zelf, maar werd als vrij snel gebruikt en is afgeleid van de langzame opening van het eerste deel van de vierdelige symfonie Adagio-Allegro, dat onmiskenbaar een zonsopgang verbeeldt. Het derde deel Menuetto en trio heeft een fraaie fagotsolo.   

- Symfonie nr. 7 in C grote terts, Hoboken I/7, "Le midi" (de middag), 1761, heeft niks met de middag te maken, maar is zo genoemd omdat de vorige symfonie “de morgen” heette. In het tweede deel Recitativo: Adagio een viool- en een cellosolo met twee prominente fluitpartijenb daarboven. 

- Symfonie nr. 8 in G grote terts, Hoboken I/8, "Le soir" (de avond), 1761, heeft niks met de avond te maken, maar is zo genoemd omdat de eerste symfonie van de trilogie “de morgen” heette. In het derde deel Menuetto & Trio een mooie solo voor de contrabassist. Het laatste deel La tempesta: Presto beeld de sensatie van een donderstorm uit.

- Symphony nr. 9 in C grote terts, Hoboken I/9, 1762.

- Symfonie nr. 12 in E grote terts, Hoboken I/12,1763.

- Symfonie nr. 13 in D grote terts, Hoboken I/13, 1763, 4-delige symfonie met mooi tweede deel: Adagio cantabile.

- Symfonie nr. 14 in A grote terts, Hoboken I/14, 1764.

- Symfonie nr. 15 in D grote terts, Hoboken I/15, 1761

- Symfonie nr. 19 in D grote terts, Hoboken I/19, tussen 1757 and 1761.

- Symfonie nr. 22 in Es grote terts, Hoboken I/22, 1764, “de filosoof”, Haydns meest gespeelde vroege symfonie. De bijnaam “de filosoof” komt van een copy van de symfonie, in 1790 in Modena gevonden, slaat misschien op de melodie en het contrapunt van het eerste deel, tussen de waldhoorns en de Engelse hoorns, dat wat debatterig (“filosofisch”) overkomt.

- Symfonie nr. 24 in D grote terts, Hoboken I/24, 1764, de eerste symfonie van Haydn die in Parijs werd uitgevoerd.

- Symfonie nr. 26 in d kleine terts, Hoboken 1/26, 1768, voor de Paasweek. Het is een Sturm und Drang symfonie, waarin Haydn een oude gregoriaanse melodie over het lijden van Christus in opneemt, vandaar de bijnaam van de symfonie: “Lamentatione”, niet van Haydn zelf.

- Symfonie nr. 28 in A grote terts, Hoboken I/28, 1765. Vierdelige symfonie met als tweede deel een heel mooi Poco Adagio  en als derde deel een Menuetto en trio met Balkanachtige klanken

- Symfonie nr. 30 in C grote terts, 1765, Hoboken 1/30. Alleluia-Symfonie, omdat de melodie van het Gregoriaanse  Alleluja in het openingsdeel Allegro wordt gebruikt.

- Symfonie nr. 31 in D grote terts, “Hoornsignaal”, 1765, Hoboken 1/31, gecomponeerd voor Nikolaus Esterházy. De bijnaam komt door de ongebruikelijke grote hoornsectie van vier hoornisten.

- Symfonie nr. 33 in C grote terts, 1765, Hoboken 1/33, feestelijke symfonie waarin Haydn voor het eerst trompetten toepast

- Symfonie nr. 35 in Bes grote terts, Hoboken I/35, 1 december 1767, toen Haydn net begonnen was als kapelmeester bij vorst Nikolaus I Esterházy.

- Symfonie nr. 39 in g kleine terts, Hoboken 1/39,1765. De vroegste kleine terts symfonie van Joseph Haydn, met onder meer vier hoorns, geassocieerd met zijn Sturm und Drang-periode. De invloedrijke symfonie inspireerde de g kleine tertssymfonieën van Johann Christian Bach (opus 6, nr 6) en Wolfgang Amadeus Mozart (nr. 25).

- Symfonie nr. 42 in D grote terts, Hoboken 1/42, 1771

- Symfonie nr. 43 in Es grote terts, Hoboken I/43, 1771, bijnaam “Mercurius”, waarom weet niemand.

- Symfonie nr. 44 in e kleine terts, 1771. Bijnaam Trauer-Sinfonie (rouwsymfonie), omdat Joseph Haydn wilde dat het derde deel Adagio op zijn begrafenis zou worden gespeeld. Droefmooi pareltje. Alleen bij zijn begrafenis nooit uitgevoerd. De symfonieën 44 tot met 49 worden wel de "Sturm und Drang"symfonieën genoemd, met sterke dynamische contrasten, grote epressiviteit, gedreven ritmes en onverwachte modulaties. 

- Symfonie nr. 45 in fis kleine terts, 1772, Afscheidssymfonie (“Abschieds-Sinfonie”, "Addio"), omdat de musici protesteerden tegen de verplichte jaarlijkse verhuizing tussen het zomerpaleis bij Fertod (Hongarije) en het winterpaleis in Wenen. Tijdens het laatste deel (adagio) stoppen de muzikanten één voor één met spelen, blazen hun kaars uit, nemen hun partituur mee en verlaten het podium, totdat nog maar 2 violisten overblijven. Vorst Esterhazy waar Haydn als kapelmeester in dienst was had bij verordening de plicht een periode in Wenen door te brengen. Voor de musici die vrouwen en kinderen achter moesten laten was deze volksverhuizing echter een doorn in het oog.

- Symfonie nr. 46 in Bes grote terts, Hoboken I/46, 1772,

- Symfonie nr. 47 in G grote terts,  Hob. I:47,  1772 ??, “de palindroom”, vanwege het derde deel: "Minuetto al Roverso" waarvan het tweede deel hetzelfde is als het eerste, maar dan achterstevoren, het trio van het menuet is op dezelfde manier geschreven.

- Symfonie nr. 48 in C grote terts, Hob. I:48,  1770, “Maria Theresia”, mogelijk gecomponeerd ter gelegenheid van het bezoek van Maria Theresia van Oostenrijk.

- Symfonie nr. 49 in f kleine terts, 1768, Hoboken 1/49),  La passione (De passie), omdat de symfonie heel  traag start, in een kleine terts toonaard staat en er veel Sturm und Drang-elementen in voorkomen.

- Symfonie nr. 52 in c kleine terts, 1772, bondig en met wiskundige nauwkeurigheid gecomponeerd. Met een niettemin dramatisch karakter als een voorloper van Beethovens vijfde symfonie bekeken.

- Symfonie nr. 53 in D grote terts, “L'Impériale”, (De Keizersymfonie), 1777, Hoboken 1:53

- Symfonie nr. 54 in G grote terts, 1774, Hoboken 1:54

- Symfonie nr. 59 in A grote terts, vóór 1769. Bijnaam (niet van Haydn, door anderen toegevoegd) Vuursymfonie (Feuer-Sinfonie), omdat enkele delen van de symfonie zijn gebruikt als theatermuziek bij het toneelstuk Der Feuersbrunst van Gustav Friedrich Wilhelm Großmann in 1774 òf 1778 (verschillende bronvermeldingen).

- Symfonie nr. 60 in C grote terts,”Il Distratto” Hoboken I/60, november 1774. De zesdelige symfonie gebruikt de muziek die Joseph Haydn schreef voor het toneelstuk Le Distrait (de vertrooide) van Jean-François Regnard, De ouverture, vier entr’actes en finale uit het vijfdelige toneelstuk komen in de symfonie terug. Humoristische passages en treffende karakterportretten.

- Symfonie nr. 63 in C grote terts, Hoboken I/63, tussen 1779 en 1781, bijgenaamd La Roxelane, naar de naam van het tweede deel van de vierdelige symfonie. Dit deel hoorde bij de theatermuziek die Haydn maakte voor het toneelstuk Soliman der Zweite van Charles Simon Favart. De vrouw van Soleiman II heette Roxelana en speelt een belangrijke rol in het toneelstuk

- symfonie nr. 64 in A grote terts, Hoboken 1/64 , tussen 1773 en 1775. De symfonie heeft als bijnaam Tempora mutantur, afkomstig van Haydn zelf, die het boven de autografe orkestpartijen schreef. Tempora mutantur, nos et mutamur in illis (De tijden veranderen en wij veranderen mee) is een traditionele Latijnse spreuk.

- Symfonie nr. 65 in A grote terts, Hoboken I/65, 1778.

- Symfonie nr. 67 in F grote terts, Hoboken I/67, 1779.

- Symfonie nr. 69 in C grote terts, Hoboken I/69, bijnaam "Laudon" symphony, 1776, De bijnaam slaat op een populaire Oostenrijkse krijgsheld, generaal  Ernst Gideon Freiherr von Laudon en is toegevoegd door Haydn’s uitgever Artaria om de verkoop te bevorderen in een versie voor piano solo.  

- Symfonie nr. 70 in D grote terts, Hoboken I/70,18 december 1779.

- Symfonie nr. 77, Hoboken 1/77, 1782. In de finale gebruikt Haydn voor het eerst de sonate-rondovorm (een vermenging van de sonatevorm en de rondovorm).

- Symfonie nr. 78 in c kleine terts, Hoboken 1/78, 1782, vormt een soort trio met de symfonieën 76 en 77, die Haydn alle drie schreef voor een tripje naar Londen, dat niet doorging.

- Symfonie nr. 79 in F grote terts , Hoboken 1/79, 1784. met de symfonieën nr. 80 en nr. 81  vormt deze symfonie een soort trio van gelijke structuur. Haydn experimenteert vrij en blij met ritmes, pauzes, tutti, minimale polyfonie, gebruikelijke dissonanten, thema’s, variaties en dansstructuren.  

- Symfonie nr. 80 in d kleine terts, Hoboken 1/80, een van de weinige late symfonieën van Haydn in een kleine terts toonaard

- Symfonie nr. 81 in G grote terts, Hoboken 1/81, 1784 

De Parijse symphonieënreeks (nr. 82 - 87) schreef  Joseph Haydn in opdracht van graaf d’Ogny voor het orkest van de Loge Olympique in Parijs. Beste CD-opname: 6 Parijse symfonieën, Orkest van de 18de eeuw olv Frans Brüggen, Philips:

- Symfonie nr. 82 in C grote terts (net als Mozarts 41ste), Hoboken 1/82, 1768, bijgenaamd "l'Ours" (de beer), vanwege de doedelzakimitatie die Haydn in het laatste, vierde deel: Finale: Vivace toepast: het voortdurende gegrom in de bassen deed aan een beer denken 

- Symfonie nr. 83 in g kleine terts (net als Mozarts 40ste), bijgenaamd "la poule" (de kip), omdat je in het tweede thema van het eerste deel Allegro Spiritoso een klokkend hennengeluid kunt horen

- Symfonie nr. 84 in Es grote terts (net als Mozarts 39ste)

- Symfonie nr. 85 - La Reine, 1785, verwijst naar Koningin Marie Antoinette, die er een voorkeur voor had

- Symfonie nr. 86 in D grote terts, 1786, het hoogtepunt van de reeks, het meest majestueus in de snelle delen, het meest diepzinnig in de langzame, wat wil je ook met een tweede langzaam deel dat capriccio (largo) heet; het menuet is ook rijker en heeft meer allure dan in zijn andere symfonieën

- Symfonie nr. 87 in A grote terts, Hoboken I/87, mooie hobosolo in het trio van het derde deel: Menuet e trio

- Symfonie nr. 88 in G grote terts, Hoboken I/88, 1787, een van de bekendste Haydnsymfonieën. Het laatste deel Finale: Allegro con spirito is een constante voortstuwing als een perpetuum mobile.

- Symfonie nr. 90 in C grote terts, Hoboken 1/90, 1788, de eerste van een drieluik symfonieën, ook geschreven voor graaf d’Ogny om op te voeren door het Concert de la Loge Olympique in Parijs. Klassieke structuren.

Zijn laatste 12 symfonieën schreef Joseph Haydn voor of tijdens zijn verblijf in Engeland. Ze worden dan ook wel de Londense symfonieën genoemd.

- Symfonie nr. 92 - Oxford, 1789, hoort nog bij het drieluik symfonieën voor graaf d’Ogny

- Symfonie nr. 94 - The Surprise, 1791, bij ons meer bekend als de Paukenslag, omdat Haydn in het tweede deel Andante na een rustgevend begin onverwacht een hard slag op de pauken laat geven en een fortissimo orkestakkoord. Er zitten nog wel meer muzikale grapjes in. 

- Symfonie nr. 96 - The Miracle, 1791, doordat bij de eerste uitvoering een loodzware kroonluchter van het plafond viel, waarbij op miraculeuze wijze niemand gewond raakte. De symfonie is ook een wonder van verfijning, charme, mooie orkestratie en Haydniaanse humor

- Sinfonia Concertante voor viool, cello, hobo, fagot en orkest in Bes grote terts,  Hob. I/105, maart 1792

- Symfonie nr. 97 in C grote terts, Hoboken I/97, 1792, tijdens Haydns eerste reis naar Londen.

- Symfonie nr. 98 in Bes grote terts, HobokenI/98, 1792, tijdens Haydns eerste reis naar Londen.

- Symfonie nr. 99 in Es grote terts, HobokenI/99,1793 in Wenen in voorbereiding voor zijn tweede reis naar Londen. Joseph Haydn gebruikte voor het eerst klarinetten

- Symfonie nr. 100 - Militaire symfonie, omdat Haydn nogal wat slagwerk gebruikt, waardoor een marsidee ontstaat.

- Symfonie nr. 101 in D grote terts, Hoboken I/101 - De Klok, 1794, in het tweede deel Andante is het tikkende klokritme opwekkend maatbepalend. Meeslepende stuwkracht en ingewikkelde fuga's in het laatste deel Finale Vivace. Lievelingssymfonie van het Londense publiek destijds.

- Symfonie nr. 102 in Bes grote terts, 1794 - Miracle

- Symfonie nr. 103 - Paukenroffel

- Symfonie nr. 104 - Londen

     48 concerten

- 5 concerti Hob. VII:1-5, 1786, en 8 notturni, Hob. II: 25-32, tussen 1788 en 1790, voor twee lire organizatte, een soort draai- of orgellieren, speciaal geschreven voor de koning van Napels. Ze worden ook vaak op andere insrumenten uitgevoerd.

- 3 orgelconcerten

- 14 concerten voor klavecimbel, orgel of piano

Orgelconcert in C grote terts Hob. XVIII/1

Klavierconcerto nr. 2 in D grote terts, Hob. XVIII/2, Haydns populairste pianoconcert, 1767, briljant

Klavierconcerto nr. 3 in F grote terts, Hob. XVIII/3, met hoorns en strijkers, 1771

Klavierconcerto nr. 4 in G grote terts, Hob. XVIII/4, 1770

Dubbelconcerto nr. 6 in F grote terts, voor klavier (orgel of piano), soloviool en strijkers, Hob. XVIII/6, 1766, zonnig

Klavierconcerto nr. 11 in D grote terts, Hob. XVIII/11, meer kleur door toevoeging van hoorns en hobo's, 1780

- 4 vioolconcerten, waarvan het tweede verloren is gegaan

vioolconcert nr. 1 in C grote terts, fatto per il luigi, Hob. VIIa:1, 1765 ?,  voor de beroemde violist Alois Luigi Tomasini die spoedig daarna concertmeester werd van het  Esterházy-orkest. Het tweede deel van het driedelige concert is een delicaat Adagio met een door pizzicatostrijkers begeleide prachtige vioolcantilene.

vioolconcert nr. 3 in A grote terts, 1765 ?, Hob. VIIa:3.

vioolconcert nr. 4 in G grote terts, Hob. VIIa:4, gepubliceerd 1769, onderhoudend, bruisende finale

- 5 celloconcerten, waarvan het derde verloren is gegaan, en het auteurschap van het vierde en vijfde twijfelachtig.

celloconcerto nr. 1 in C grote terts, Hob. VIIb/1, 1761-65 voor zijn vriend Joseph Franz Weigl, de eerste cellist van Prince Nicolaus's Esterházy Orkest. Het concert is pas in het Praags Nationaal Museum door musicoloog  Oldřich Pulkert ontdekt in 1961. Razendsnelle loojes, dubbelklanken, roekeloze sprongen van laag naar ijzingwekkend hoog.

celloconcerto nr. 2 in D grote terts, opus 101, Hob. VIIb/2, 1783 gecomponeerd voor Antonín Kraft, een cellist van Prince Nicolaus's Esterházy Orkest. Combinatie van rococo-achtige elegantie met glimlachende melancholie. Vol met meezingbare melodieën. Ongekend palet aan stemmingen. Soort opera voor cello. CD "The Cello Concertos",  Harriet Krijgh, Capriccio C5139.

- 4 hoornconcerten

hoornconcerto nr. 1 in D grote terts, Hob. VIId:3, 1762, geschreven voor de hoornist Joseph Leutgeb, briljante solopartij

concerto voor twee hoorns in Es grote terts, Hob. VIId:6

- Concerto per il Clarino, Hob. VIIe/1, trompetconcert in Es grote terts, 1769, geschreven voor zijn vriend Anton Weidinger, die een trompet met ventielen ontwikkelde, waar je chromatisch op kon spelen. Voor 1830 waren er alleen ventielloze natuurtrompetten.

- Hoboconcert in C grote terts, Hob. VIIg/C1, 1800, in 1926 in Zittau in Duitsland ontdekt en onder de naam "Haydn" gepubliceerd, omdat iemdand die naam ergens op het manuscript had gezet. Het is dus niet van Haydn, maar van wie wel is nog steeds onzeker. Ignaz Malzat (1757-1804) vermoedelijk 

     18 Ouvertures (Sinfonia's) voor orkest

- Ouverture (Sinfonia) in D grote terts, Hob. 1a:7  oorspronkelijk bedoeld als finale voor Sumfonie 53, Hob. I:53, 1777

     66 Divertimenti voor 4 en meer stemmen

- Zes fluitkwartetten voor fluit, viool, altviool en cello, opus 5, nr 1-6, Hob II: D9, G4, D10, G1, D11, C11

- Divertimento in Es grote terts, Hoboken II: 21 voor 2 hoorns en strijkers, later door ?? gearrangeerd als strijkkwartet opus 2 nr. 3 Hob. III: 9

     11 Divertimenti voor 3 stemmen

- Divertimento in Bes grote terts, voor viool altviool en cello, Hob. V:8, omstreeks 1765

     13 Divertimenti met piano

     68 strijkkwartetten. Joseph Hydn was de grondlegger van het moderne strijkkwartet, waarbij alle vier stemmen gelijkwaardige partners zijn.

- 6 strijkkwartetten opus 1, Hoboken nr. III:1 tot 6, 1762-1764, "Divertimenti a quattro"

kwartet nr. 5 in D grote terts, opus 1, nr. 5, FHE nr. 56, Hoboken nr. III:5, 1762, arrangement voor strijkkwartet van de symfonie 'A' in Bes grote terts ,Hoboken I/107, 1760/1761 voor 2 hobo’s, fagot, 2 althoorns in Bes, strijkers en basso continuo. Net als de symfonie driedelig.

- 6 strijkkwartetten opus 2, Hoboken nr. III:7 tot 12, 1763-1765, eigenlijk maar 4 strijkkwartetten, de nummers opus 2 nr. 3 en nr. 5 zijn arrangementen van onbekende hand van divertimenti voor 2 hoorns en strijkers (Hob. II:21 en II:22 

kwartet in Es grote terts, opus 2 nr. 3, Hoboken III:9, 1766

- 6 strijkkwartetten opus 3, Hoboken nr. III:13 tot 18, zijn niet van Haydn, maar gecomponeerd door Romanus Hofstetter, heeft musicoloog Alan Tyson in 1965 uitgevogeld, inclusief het

 kwartet opus 3 nr. 5 in F grote terts "Serenade", Hoboken nr. III:17, met een prachtig tweede deel: Andante cantabile

- 6 strijkkwartetten opus 9, Hoboken nr. III:19 tot 24, de 1ste viool speelt nog wel de hoogdrol, maar deze kwartetten zijn een hele stap vooruit.

- 6 strijkkwartetten opus 20, 1772, zonnekwartetten”, omdat op de titelpagina van de eerste uitgave zonnegod Apollo als vignet prijkt. De kwartetten opus 20 zijn een mijlpaal in de ontwikkeling van het genre, die Haydn de erenaam ”vader van het strijkkwartet" bezorgde. Haydn was de eerste componist die streefde naar volledige gelijkwaardigheid van alle vier de stemmen. Ongelofelijke variatie en klankrijkdom. Sturm und drang. Wolfgang Amadeus Mozart zei dat hij van deze werken had geleerd hoe hij kwartetten moest schrijven.

kwartet nr. 23 in f  kleine terts, opus 20, nr. 5, FHE nr. 47, Hoboken nr. III:35

kwartet nr. 24 in A grote terts, opus 20, nr. 6, FHE nr. 48, Hoboken nr. III:36. In het trio van derde deel, Minuet, worden opzettelijk valse noten gespeeld, alsof er een dronken gast is aangekomen

kwartet nr. 25 in C grote terts, opus 20, nr. 2, FHE nr. 44, Hoboken nr. III:32

kwartet nr. 26 in g kleine terts, opus 20, nr. 3, FHE nr. 45, Hoboken nr. III:33; het vierde deel Allegro di molto valt herhaaldelijk onvoorspelbaar stil

kwartet nr. 27 in D grote terts, opus 20, nr. 4, FHE nr. 46, Hoboken nr. III:34. De "oerknal" van het strijkkwartet ls genre. In het eerste deel van het vierdelige kwartet Allegro di molto talloze spannende korte stiltes, het tweede deel,  Un poco adagio affettuoso, is met 4 variaties een sensueel duet tussen tweede viool en altviool. In het derde deel, Minuet. Allegretto alla zingarese, belanden we op een boerenbruiloft en klinkt het kwartet als een buikorgeltje

kwartet nr. 28 in Es grote terts, opus 20, nr. 1, FHE nr. 43, Hoboken nr. III:31, galant

-6 strijkkwartetten opus 33, zomer en herfst 1781, "Russische kwartetten, omdat Joseph Haydn de kwartetten opdroeg aan groothertog Paul van Rusland. De kwartetten werden voor het eerst gespeeld op Kerstdag 1781 in het Weense appartement van groothertogin Maria Feodorovna.

kwartet nr. 29 in G grote terts ("Hoe gaat het met je?"), opus 33, nr. 5, FHE nr. 74, Hoboken nr. III:41. Razende vaart en meesleurende schwung in de finale.

kwartet nr. 30 in Es grote terts ("De Grap"), opus 33, nr. 2, FHE nr. 71, Hoboken nr. III:38. "De grap" slaat op de Coda van het laatste deel van het vierdelige kwartet: Presto. Haydn laat de finale vier keer schijnbaar eindigen met langgerekte generale pauzes, waadoor het net lijkt of het stuk al afgelopen is. Het publiek zou makkelijk te vroeg kunnen beginnen met applaus of gepraat. Dat is dus de grap

kwartet nr. 31 in B kleine terts, opus 33, nr. 1, FHE nr. 70, Hoboken nr. III:37

kwartet nr. 32 in C grote terts ("De Vogel"), opus 33, nr. 3, FHE nr. 72, Hoboken nr. III:39, versieringsnootjes tussen nootherhalingen bij de opening van het eerste deel geven een vogelgeluidkarakter, vandaar de bijnaam.

kwartet nr. 33 in D grote terts, opus 33, nr. 6, FHE nr. 75, Hoboken nr. III:42, vol muzikale grappen.

kwartet nr. 34 in Bes grote terts, opus 33, nr. 4, FHE nr. 73, Hoboken nr. III:40

- 6 strijkwartetten opus 50, "Pruisische kwartetten”, 1787

kwartet nr. 36 in Bes grote terts, opus 50, nr. 1, FHE nr. 10, Hoboken nr. III:44

kwartet nr. 37 in C grote terts, opus 50, nr. 2, FHE nr. 11, Hoboken nr. III:45

kwartet nr. 38 in Es grote terts, opus 50, nr. 3, FHE nr. 12, Hoboken nr. III:46

kwartet nr. 39 in fis kleine terts, opus 50, nr. 4, FHE nr. 25, Hoboken nr. III:47

kwartet nr. 40 in F grote terts ("Droom"), opus 50, nr. 5, FHE nr. 26, Hoboken nr. III:48

kwartet nr. 41 in D grote terts ("De Kikker"), opus 50, nr. 6, FHE nr. 27, Hoboken nr. III:49

- 12 strijkkwartetten opus 54, opus 55 en opus 64, "Tost-kwartetten", 1788  en 1790, gecomponeerd voor de hofviolist en latere Weense koopman Johann Tost. Hij verkocht de kwartetten aan verschillende uitgevers.

  De Tostkwartetten set I, opus 54 zijn prachtige strijkkwartetten:

kwartet nr. 42 in C grote terts, opus 54 nr. 2, Hoboken nr.III:57, met een quasi-improvisatorische Hongaarse zigeunermelodie in het tweede deel in c kleine terts: Adagio

kwartet nr. 43 in G grote terts, opus 54 nr. 1, Hoboken nr. III:58

kwartet nr. 44 in E grote terts, opus 54, nr 3, Hoboken nr. III:59

kwartet nr. 45 in A grote terts, opus 55 nr. 1, Hoboken nr.III:60

kwartet nr. 46 in f kleine terts, opus 55 nr. 2 ("scheermes"), Hoboken nr. III:61, Haydn zou het kwartet voor een scheermes hebben geruild met een Engelse uitgever. 

kwartet nr. 47 in Bes grote terts, opus 55 nr 3, Hoboken nr. III:62

  De Tostkwartetten set II, opus 64, Haydn was er zelf zo tevreden over, dat hij ze meenam naar Engeland.

kwartet nr. 48 in C grote terts, opus 64 nr. 1, Hoboken nr.III:65

kwartet nr. 49 in b kleine terts, opus 64 nr. 2, Hoboken nr. III:68

kwartet nr. 50 in Bes grote terts, opus 64 nr; 3, Hoboken nr. III:67

kwartet nr. 51 in G grote terts, opus 64 nr. 4, Hoboken nr.III:66

kwartet nr. 52 in Es grote terts, opus 64 nr. 6, Hoboken nr. III:64

kwartet nr. 53 in D grote terts (“de leeuwerik”, vanwege de stijgende stralende melodie van het hoofdthema van het eerste deel, om het lastig te maken kom je het kwartet ook wel al "de nachtegaal" tegen), opus 64, nr 5, Hoboken nr. III:63

- 6 strijkkwartetten opus 71 en opus 74, "Apponyi”-kwartetten, 1793, gecomponeerd voor graaf Anton Georg Apponyi, een bekende van Haydn’s werkgevers, die er hem 100 ducaten voor betaalde. Alle zes kwartetten hebben een pakkende opening.

kwartet nr. 54 in Bes grote terts, opus 71 nr. 1, Hoboken nr.III:69

kwartet nr. 55 in D grote terts, opus 71 nr. 2, Hoboken nr.III:70

kwartet nr. 56 in Es grote terts, opus 71 nr. 3, Hoboken nr.III:71

kwartet nr. 57 in C grote terts, opus 74 nr. 1, Hoboken nr.III:72

kwartet nr. 58 in F grote terts, opus 74 nr. 2, Hoboken nr.III:73

kwartet nr. 59 in g kleine terts,  opus 74 nr. 3, Hoboken nr. III:74, ruiterkwartet, door het galopperende ritme van het eerste deel, ook een mooi derde Minuet. Allegretto en vierde deel Allegro con brio trouwens  

- 6 strijkkwartetten op. 76, Erdödy kwartetten, 1797. De bijnaam  is te danken aan de opdrachtgever: de Weense graaf Joseph Erdödy. Het gaat hier om de mooiste en beste werken op kamermuziekgebied van  Haydn: ingenieuze variaties, complexe fuga’s, invloeden uit de volksmuziek (uit Kroatië o.a.), volmaakte ensemblestructuur en een hoge mate aan doorzichtigheid. Het expressiebereik is opvallend groot. De reeks behoort tot de populairste kwartetten van Haydn;

kwartet nr. 60 in G grote terts, opus. 76, nr. 1, FHE nr. 40, Hoboken III:75. Het openingsdeel Allegro con spirito is een Alla Breve dat de toonaard G grote terts in en uit loopt. Lastig te spelen.

kwartet nr. 61 in d, opus  76 nr. 2 "Kwintenkwartet," Hob. III:76, vanwege de overheersende dalende reine kwinten in het eerste deel

kwartet nr. 62 in C, opus 76 nr. 3 "Keizerkwartet"  (vanwege de verwerking daarin in het beroemde variatiedeel over het Oostenrijkse volkslied “Gott erhalte Franz den Kaiser”) Hob. III:77

kwartet nr. 63 in Bes, opus 76 nr. 4 "Zonsopgang" Hob. III:78, met een mooi golvend thema van de eerste viool aam het begin van het eerste deel, dat de dageraad symboliseert.

kwartet nr. 64 in D grote terts, opus 76 nr. 5 "Largo" Hob. III:79, het tweede deel Largo cantabile e mesto is uitzonderlijk lang. Het derde deel Menuet en trio, is op het thema van het Largo gebaseerd. het slotdeel, een stormachtig Finale. Presto eindigt met dezelfde drie cadensachtige figuren waar het ook mee begint.

kwartet nr. 65 in Es, opus 76 nr. 6 "Fantasie" Hob. III:80, mooi derde deel Menuetto. Presto

CD: Leipziger Streichquartett MDG 307 1683-2: sublieme uitvoering

- 2 strijkkwartetten opus 77 „Lobkowitz-Quartette“, 1799

kwartet nr. 66 in G grote terts, opus 77, nr. 1, "Komplimentierquartett" Hob. III: 81

kwartet nr. 67 in F grote terts, opus 77, nr. 2, vol elan, verrassingen en meesterschap

- kwartet nr. 68 in d kleine terts, opus 103, Hoboken III:83, onvoltooid, bij wat de Finale had moeten worden schreef Haydn “Hin ist alle meine Kraft, alt und schwach bin ich”. In 2013 heeft Haydnspecialist William Drabkin een voltooide versie gecomponeerd.

     45 pianotrio’s,  42 voor viool, cello en piano

- pianotrio no. 11 in E grote terts, Hoboken XV/34, 1771

- pianotrio no. 27 in As grote terts, Hoboken XV/14, 1790

- pianotrio no. 39 in G grote terts, Hob. XV/25, 1795. Haydn's meest bekende pianotrio, bijgenaamd  “alla Zingarese” of "Zigeuner", vanwege het laatste deel: Finale. Rondo all'Ongarese, Presto in "hongaarse" stijl. 

. Levendiger muziek bestaat er niet. De drie trio's 38, 39 en 40 werden opgedragen aan Rebecca Schroeter, de weduwe van  pianist/componist Johann Samuel Schroeter en pianoleerling van Haydn in Londen. Ze waren erg op elkaar gesteld en Joseph Haydn bekende later dat hij met haar had willen trouwen als hij nog single was geweest

- pianotrio nr. 40 in fis kleine terts, Hoboken 15/26, 1795, opgedragen aan Rebecca Schroeter

- pianotrio nr. 41 in es kleine terts, Hoboken 15/31, 1797, apart werk

- pianotrio nr. 42 in Es grote terts, Hoboken XV/30, 1796

- Bartolozzi trio’s, opus 86, drie trio’s (nr. 43, 44 en 45), 1795, opgedragen aan pianiste Theresa Jansen Bartolozzi, een eminent pianiste in Londen

- pianotrio nr. 43 in C grote terts, opus 86 nr. 1, Hoboken XV/27, 1795, virtuoos trio, vooral voor de pianist

- pianotrio nr. 45 in Es grote terts, opus 86 nr. 3, Hoboken XV/29, 1795

Joseph Haydn schreef drie trio's voor dwarsfluit, cello en piano:

- pianotrio no. 28 in D grote terts, opus 67 nr. 2, Hob. XV/16, 1790. Verrassende harmoniek maakt het spannend.

- pianotrio no. 29 in G grote terts, opus 67 nr. 1,  Hob. XV/15, 1790

- pianotrio no. 30 in F grote terts, opus 73,  Hob. XV/17, 1790

     126 baryton-trio’s, voor bariton, altviool en cello (drie ervan zijn met viool inplaats van altviool) 

Nicolaus I Jozef Esterházy blonk uit op dit gamba-achtige strijkinstrument

     12 verschillende (series) werken voor baryton

- 7 Divertimenti a otto voci, opus 31, voor baryton, twee violen, altviool, cello, violone en twee hoogst virtuoze, bijna onspeelbare hoornpartijen; Hoboken X: 1-6 en 12; CD: Haydn Sinfonieta Wien onder leiding van Manfred Huss BIS-CD 1796/98

     6 duo's (sonates) voor viool en altviool: "6 Violin  Solo mit  Begleitung einer Viola"; 1777, Hoboken VI:1-6

     76 liederen voor zangstem en piano

- Zwölf lieder für das Clavier", 1781 

5.   Der Verlassene, Hob. XXVIa5

10. Die Landlust, Hob. XXVIa10

- Das Leben ist ein Traum, voor zangstem en piano, Hoboken XXVIa:21, 1784

- "She never told her love", Hob. XXVIa:34, lied van William Shakespeare, 1795

- Antwort auf die Frage eines Mädchens (“Vergiß mein nicht”), voor zangstem en piano, Hoboken XXVIa:46, omstreeks 1796    

     Arrangementen van meer dan 275 Schotse volksliederen, Hoboken XXXa:1-273

     Arrangementen van meer dan 60 Welshe volksliederen, Hoboken XXXb:1-60

     62 pianosonates (eigenlijk voor klavecimbel, alleen de laatste vier zijn voor piano geschreven)

- Sonate nr. 1 in G grote terts, Hoboken XVI:8, vóór 1766

- Sonate nr. 2 in C grote terts, Hoboken XVI:7, 1766

- Sonate nr. 6 in G grote terts, Hoboken XVI:6, 1766

- Sonate nr. 9 in D grote terts, Hoboken XVI:4, 1765

- Sonate nr. 10 in C grote terts (ook Divertimento, of partita)  Hoboken XVI:1, 1750-1755? oorsprong Haydn twijfelachtig

- Sonate nr. 12 in A grote terts, Hoboken XVI:12, 1767

- Sonate nr. 15 in E grote terts, Hoboken XVI:13, 1767

- Sonate nr. 19 in e kleine terts, Hoboken XVI:47, 1765-1767

- Sonate nr. 20 in Bes grote terts, Hoboken XVI:18, 1771-1773

- Sonate nr. 30 in D grote terts, Hoboken XVI:19; 1767, speelse ritmiek in de opening

- Sonate nr. 32 in g kleine terts, Hoboken XVI:44, 1771–73

- Sonata nr. 33 in c kleine terts, Hob. XVI:20, driedelig, 1771, het eerste werk dat Haydn “Sonata” noemde. De vorige waren “divertimento’s of “partita’s”. Verrassend emotioneel

- Sonate nr. 34 in D grote terts, Hoboken XVI:33, 1773

- Sonate nr. 38 in F grote terts, Hoboken XVI:23, 1773

- Sonate nr. 39 in D grote terts, opus 13 nr. 4, Hoboken XVI:24, 1773

- Sonate nr. 40 in Es grote terts, Hoboken XVI:25; 1773

- Sonate nr. 41 in A grote terts, Hoboken XVI:26; 1773

- Sonate nr. 43 in e kleine terts, Hoboken XVI:28, 1776

- Sonate nr. 44 in F grote terts, Hoboken XVI:29, 1774

- Sonate nr. 46 in E grote terts, opus 13 nr. 4, Hoboken XVI:31, 1776

- Sonate nr. 47 in b kleine terts, Hoboken XVI:32, 1776

- Sonate nr. 48 in C grote terts, Hoboken XVI:35, 1780

- Sonate nr. 51 in Es grote terts, Hoboken XVI:38, 1780

- Sonate nr. 52 in G grote terts, Hoboken XVI:39, 1780

- Sonate nr. 54 in G grote terts, Hoboken XVI:40, 1784, tweedelig, eerste deel Allegretto innocentemente.

- Sonate nr. 58 in C grote terts, Hoboken XVI:48, opus 70, 1789

- Sonate nr. 59 in Es grote terts, Hoboken XVI: 49, 1790, prachtig stuk

     14 andere werken voor piano solo

- Fantasia (Capriccio) in C grote terts, Hob. XVII/4, voor klavecimbel

- Andante met variaties in f kleine terts (Un piccolo divertimento), Hoboken XVII:6, 1793, één van Haydns populairste pianowerken. Een set van dubbele variaties: het eerst thema staat in f kleine terts en het tweede in F grote terts. Twee variaties van elk thema en een uitgebreide coda.

- Adagio in F grote terts, Hoboken XVII:9

- Variaties op 'Gott erhalte Franz, der Kaiser', Hoboken i, 430

     32 werkjes voor mechanische klok. Dat was een mechanisch orgeltje dat in opdracht van Nikolaus Esterházy werd gebouwd door Joseph Primitivus Niemecz. Het primitieve opnameapparaat werd door Haydn zelf ingespeeld

 

Johann Christoph Friedrich Bach (Leipzig, Saksen, Duitsland, 21 juni1732 – Bückeburg, 26 januari1795) was de vierde zoon (en het negende kind) van Johann Sebastian Bach en Anna Magdalena Bach. Hij had muziekles van zijn vader en van zijn neef Johann Elias Bach. Vanaf 1750 werkte hij als musicus in Bückeburg, bij graaf Willem van Schaumburg-Lippe, eerst als klavecinist, vanaf 1758 als concertmeester.

Hij trouwde in 1755 met de zangeres Lucia Elisabeth Münchhausen (1728–1803) in 1755, de graaf was peetvader van hun zoon Wilhelm Friedrich Ernst Bach. Johann Christoph Friedrich leidde zijn zoon op in de muziek, zoals zijn vader dat bij hem had gedaan. Wilhelm Friedrich Ernst werd muziekdirecteur bij Frederik Willem II van Pruisen.

In 1778 reisde Johann Christoph Friedrich met zijn zoon Wilhelm naar Engeland om zijn broer Johann Christian op te zoeken.

Een belangrijk deel van zijn in handschrift overgeleverde werk, dat zich sinds 1917 in het Staatliches Institut für Musikforschung te Berlijn bevond, werd tijdens de Tweede Wereldoorlog vernietigd.

Johann Christoph Friedrich Bach componeerde

     8 oratoria,

     20 symfonieën,

- Symfonie in d kleine terts,  Wf I/3, omstreeks 1768, de driedelige symfonie heeft mooi tweede deel Andante amoroso

     15 klavecimbelconcerto's,

     5 andere concerto’s

     9 kerkcantates

     11 motetten voor 4 stemmen en basso continuo

- Gloria Sei Dir Gesungen, feestelijk kerstmotet.

     8 wereldlijke cantates

     50 kamermuziekwerken

- Sonate in A grote terts voor fluit, viool en basso continuo, 1770

- Cellosonate in A grote terts voor cello solo, Wf X/3, 1770

     5 liederen

     112 klavecimbelwerken

 

Anton Fils (Fieltz, Filtz) (Eichstätt, Beieren, Duitsland, 22 september 1733 – Mannheim, 14 maart 1760) was de zoon van cellist Johann Georg Fils († 1749), aan het bisschoppelijke hof in Eichstätt. Na zijn opleiding aan het gymnasium schreef hij zich in als student in de rechten aan de universiteit van Ingolstadt. In 1754 werd hij benoemd als cellist aan Mannheimer Hofkapelle van  keurvorst Carl Theodor von der Pfalz. In 1757 trouwde hij met Elisabeth Range. Ze kregen een dochter: Anna Margaretha.

Hij is gestorven doordat hij de gewoonte had, levende spinnen te eten, waarvan hij beweerde dat ze naar aardbeien smaakten. Anton Fils maakte deel uit  van de Mannheimer School.

Anton Fils componeerde

     8 missen

     10 andere religieuze werken

     30 symfonieën

     28 concerten

     24 triosonates

 

Johann Christoph Schultze (Schultz) (Berlijn, Duitsland, gedoopt 11 oktober 1733 – 22 augustus 1813) was de zoon van schoenmaker Ephraim Schultz(e) (omstreeks 1710 – omstreeks 1784) en Anna Christina Stärcken. Vanaf 1768 was Johann Christoph Schultze muzikaal leider en eerste violist aan het Döbbelinsches Theater, later aan het Koninklijke Nationale Theater in Berlin Op 11 februari 1785 trouwde Johann Christoph Schultze in de kerk van Dorotheenstadt in Berlijn met Sophie Henriette Edler (omstreeks 1763 - 1839). Ze kregen op 2 augustus 1785 een dochter Maria Carolina en wie weet nog meer kinderen. Johann Christoph Schultze woonde zijn hele leven in Berlijn. Hij was vioolleraar van componist Carl Friedrich Zelter (1758–1832). Verder weten we niets van hem af.

Johann Christoph Schultze componeerde

     3 concerti

- concerto à 5 in Bes grote terts voor blokfluit en strijkers

- concerto in G grote terts voor blokfluit en strijker

     3 ouverture-suites voor 2 blokfluiten en basso continuo

     sonates voor 2 fluiten

 

Franz Ignaz von Beecke (Wimpfen am Neckar, Duitsland, 28 oktober 1733 – Wallerstein, 2 januari 1803) diende vanaf 1756 in het Beierse Dragonder Regiment van Veldmaarschalk Joseph Friedrich, Prins van Sachsen-Hildburghausen, waarmee hij de hele Zevenjarige Oorlog tussen Engeland in samenwerking met de Duitse staten, en Frankrijk in samenwerking met Rusland uitvocht. Hij werd met onderscheiding bevorderd tot eerste luitenant, maar was vooral bekend omdat hij zo mooi klavecimbel kon spelen. In 1759 kwam hij als adjudant van erfprins Ernst von Oettingen-Wallerstein aan het hof van Wallerstein, waar hij aan het werk bleef als pianist en componist. Èn militair, hij werd in 1763 bevorderd tot kapitein èn dirigent van de hofmuziek. Antonio Rosetti was zijn kapellmeister. Tussen 1766 en 1772 reisde hij meermaals naar Parijs voor compositielessen bij Christoph Willibald Gluck. In 1775 ontmoette Ignaz von Beecke de 19-jarige Wolfgang Amadeus Mozart in München. Beiden werden uitgenodigd voor een pianocompetitie in het café Zum Schwarzen Adler. De Teutsche Chronik van 27 april 1775 vermeldt dat von Beecke véél beter speelde dan Mozart. In 1790 speelde hij bij de inhuldiging van keizer Leopold II in Frankfurt samen met Mozart nog een pianoconcert voor vier handen. In 1792 werd hij bevorderd tot majoor, zodat hij een hoger pensioen kreeg.

Zijn omvangrijke oeuvre is volledig in de vergetelheid geraakt.

Ignaz von Beecke componeerde

     11 opera’s en singspiele

     10 religieuze muziekwerken

     11 werken voor zangstem(men) en orkest

- Auf den Todt des Ritter Gluck, 1787, bij de dood van Christoph Willibald von Gluck, voor zangstem en orkest, expressief chromatisch

     36 sinfonieën

Sinfonie in G grote terts

     22 pianoconcerten

     6 andere orkestwerken

     12 strijkkwartetten

     28 andere kamermuziekwerken

     talloze liederen

     54 piano- en klavecimbelwerken

 

Gottfried Freiherr van Swieten (Leiden, 29 oktober 1733 – Wenen, 29 maart 1803) was zoon van Gerard van Swieten, natuurkundige met een grote reputatie op het gebied van wetenschappelijk medisch onderzoek. De eerste 11 jaar van zijn leven bracht Gottfried Van Swieten in leiden door. In 1745 werd vader van Swieten hofarts van keizerin Maria Theresia en haar familie aan het keizerlijke hof in Wenen en verhuisde het gezin daarheen. Gottfried Van Swieten werd opgeleid voor de diplomatieke dienst aan een prestigieuze Jezuïetenschool: het Theresianum. Vanaf 1755 werkte Gottfried Van Swieten als Oostenrijkse diplomaat in Brussel, Parijs, Warschau en was betrokken bij de Eerste Poolse Deling in 1772, waarbij het Pools-Litouwse rijk verdeeld werd tussen Rusland, Oostenrijk en Pruisen. Na 1772 werd Gottfried Van Swieten benoemd in Berlijn aan het hof van koning Frederik de Grote. Hij kon goed overweg met, muziekliefhebster prinses Anna Amalia van Pruisen, en kreeg les van Johann Kirnberger. Gottfried Van Swieten werd in 1777 benoemd tot bibliothecaris van de keizerlijke bibliotheek in Wenen en bleef dat tot het eind van zijn leven. In 1780 introduceerde hij als een van de eersten een bibliotheekcatalogus op fiches. In 1784 stelde hij in Oostenrijk het copyright voor, dat sinds 1709 in Engeland al bestond. De keizer wilde daar echter vooralsnog niet in meegaan. In 1789 was hij de enige inschrijver op een concertserie die Wolfgang Amadeus Mozart had georganiseerd. Op de dag dat Mozart stierf, verloor hij zijn positie omdat hij lid was van de Vrijmetselarij. Na het overlijden keizer Leopold II werd hij door zijn opvolger keizer Frans II in zijn positie hersteld.

Gottrried Van Swieten was een groot en actief muziekliefhebber. Hij organiseerde op zondagochtend om 12 uur concerten in de bibliotheek of in zijn appartementen in hetzelfde gebouw. Hij had een grote interesse in de “gedateerde” barokmuziek. Hij bestelde bij Mozart de bewerking van vier werken van Georg Friedrich Händel: Acis en Galathea, Messiah, Ode for St Cecilia's day en Alexander's Feast. Hij liet Mozart , die hem steeds 'Van Suiten' noemde, kennismaken met de fuga's van Bach. Constanze Weber, Mozarts vrouw was er enthousiast over en drong er bij Mozart aan om ook fuga's te gaan schrijven. Gottfried Van Swieten regelde Mozarts begrafenis (derde klasse) en verzorgde een voorziening voor zijn zoon om in Praag te studeren. Van Swieten organiseerde een van de eerste uitvoeringen van het Requiem van Mozart op 2 januari 1793. Ludwig van Beethoven wees hij op het belang van het bestuderen van Bachs contrapunt. Beethoven droeg zijn Eerste Symfonie aan hem op. Van Swieten schreef de libretti van de twee grote oratoria van Haydn, Die Schöpfung en Die Jahreszeiten. Carl Philip Emanuel Bach componeerde in opdracht van Van Swieten een verzameling van zes symfonieën voor strijkorkest en droeg de cyclus aan Van Swieten op.

Van Swieten was nooit getrouwd. Johann Nikolaus Forkel droeg zijn biografie van J.S. Bach - de allereerste Bachbiografie van de geschiedenis - op aan Van Swieten.

Gottfried Van Swieten was in het bezit van het schilderij De schilderkonst van Johannes Vermeer. Maar pas vanaf 1860 had men door dat het een schilderij van Vermeer was. Vanaf 1946 hangt het in het Weens Kunsthistorisch Museum

Gottfried van Swieten componeerde in elk geval

     3 komische opera's

- Les talents à la Mode, 1770

     10 symfonieën, volgens Joseph Haydn “zo stijf als hijzelf”

 

François-Joseph Gossec (ook: Gaussé, Gossé, Gosset of Gossez) (Vergnies, in Henegouwen, België, 17 januari 1734 – Passy bij Parijs, 16 februari 1829) was de zoon van een Waalse boer met een klein bedrijfje in de Zuidelijke Nederlanden. Hij zong, toen hij 6 jaar was, mee in het koor van de bedevaartskerk te Walcourt bij Charleroi in België en later in de St.-Aldegondekerk te Maubeuge, in het huidige Frankrijk. In Maubeuge werd hij lid van een klein orkest van de St.-Pieterskerk dat door muziekdirecteur Jean Vanderbelen geleid werd. Van hem kreeg hij zijn eerste lessen viool, piano, harmonie en compositie. In 1742 werd hij opgenomen in het koor van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal (Antwerpen) en kreeg daar lessen van André-Joseph Blavier. In 1751 ging hij met een aanbevelingsbrief van Blavier naar Parijs bij Jean-Philippe Rameau, de orkestleider van het privéorkest van Alexandre-Joseph Le Riche de la Pouplinières. Jean-Philippe Rameau nam hem aan als lid van zijn orkest.

In 1754 werd Jean-Philippe Rameau opgevolgd door Johann Stamitz als dirigent van het muziekensemble. Johann Stamitz maakte François-Joseph Gossec, die vaak zelf dirigeerde, vertrouwd met de ontwikkelingen van de Mannheimer Schule: een homofone schriftuur in de symfonie, indrukwekkende dynamische effecten en een speciale rol voor klarinetten, bassethoorns en andere blaasinstrumenten. Na het vertrek van Johann Stamitz naar Mannheim in 1756 werd François-Joseph Gossec dirigent van het orkest tot aan de dood van de la Pouplinières in 1762. Hij werd dé Franse symfoniecomponist, die alle Duitse onwikkelingen goed naar Frankrijk kon vertalen en er zelfs nog hier en daar wat aan toevoegde.  

In 1758 was hij getrouwd met de zangeres Marie-Elisabeth Georges. In 1760 kregen zij een zoon.

Van 1762 tot 1769 had hij de leiding van de kapel van de prins van Condé: Louis-Joseph de Bourbon te Chantilly en vanaf 1766 eveneens de leiding van de kapel van de prins van Conti:  Louis-François de Bourbon.

Van 1769 tot 1773 was hij directeur van het orkest Concert des Amateurs, dat zich vooral met de uitvoering van eigentijdse composities bezighield en in heel Europa beroemd werd.

Tussen 1773 en 1777 was hij samen met Simon Leduc en Pierre Gaviniès directeur van de Concerts Spirituels. Dit bood hem de kans zijn eigen composities en die van zijn vrienden ten gehore te brengen. In 1775 kreeg hij een onderscheiding als 'maître de la musique'.

Vanaf 1778 werkte hij aan de Academie de Musique als koordirigent en vanaf 1780 als tweede directeur. In 1784 kwam hij aan het hoofd te staan van de nieuw gestichte École de chant.

François-Joseph Gossec hing enthousiast de ideeën van de Franse Revolutie aan. Toen in 1795 het beroemde Conservatoire de Musique gesticht werd, werd hem samen met Jean-François Lesueur, Étienne Nicolas Méhul, Luigi Cherubini en André Ernest Modeste Grétry de inspectie van het instituut opgedragen.

Gossec werd aangesteld als de officiële componist van de Franse Revolutie.

François-Joseph Gossec componeerde

     21 opera’s

- Thésée, opera in 4 aktes, 1782, libretto Etienne Morel de Chéfdeville, naar Philippe Quinault. Tragische rol van Medea, sopraan, de kindermoordenares. Spannende opera. Belangrijke rollen voor Égée (Aegeus), bas-bariton, koning van Arthene, prinses Églé, sopraan, onder de hoede van koning Égée opgevoed; Thésée (Theseus), counter-tenor, onbekende zoon van koning Égee; opmerkelijk moment: scene met demonen die Églé achtervolgen

     3 balletten

     9 geestelijke werken

- Requiem - Grande Messe des Morts, 1760, dit werk maakte Gossec op slag beroemd.

- Te Deum, 1779, gecomponeerd bij de zwangerschap van Marie-Antoinette van Oostenrijk (Maria Antonia Josepha von Habsburg-Lothringen).

- Te Deum, 1790, voor mannenkoor en harmonieorkest voor de federale ceremonie op het Champ de Mars ter gelegenheid van de 14 juli.

     35 symfonieën

- Trois grands symphonies, opus 8, met 2 altviolen en hobo’s of klarinetten verplicht en hoorns ad libitum, 1765

+ Symfonie in Es opus 8 nr. 1, ongekend moderne manier van instrumenteren.

- Symphonie à 17 parties in F grote terts,1809. De titel slaat op de bijzondere instrumentatie van deze vierdelige symfonie.

     3 andere orkestwerken

     8 revolutie-werken voor harmonieorkest

- Marche lugubre in d klein, 1793,  naar aanleiding van de dood van Honoré Gabriel de Riqueti, comte de Mirabeau in september 1790. Het werd een standaardwerk in het muziekrepertoire ten tijde van de revolutie.

- Marche des marseillos, fraai lyrisch arrangement van de Marseillaise, 1793

     38 andere  werken voor harmonieorkest

- Marche lugubre in d klein, 1793,  naar aanleiding van de dood van Honoré Gabriel de Riqueti, comte de Mirabeau in september 1790. Het werd een standaardwerk in het muziekrepertoire ten tijde van de revolutie.

     5 series van steeds zes kamermuziekwerken

     6 werken voor zangstemmen a cappella of met contrabasbegeleiding

 

Franz Ignaz Beck (Mannheim, Duitsland, 20 februari1734 – Bordeaux, 31 december1809) kreeg de eerste lessen van zijn vader Johann Aloys Beck (gestorven in 1742), hoboist en rector van de koorschool aan het Palatinate Hof in Mannheim. Later kreeg hij onderrricht van Johann Stamitz, de dirigent van het briljante Mannheimer hoforkest. Na een duel, waarbij zijn tegenstander fingeerde dood te zijn, verliet hij Duitsland. In Venetië trad Franz Ignaz Beck op als violist en studeerde hij compositie bij Baldassare Galuppi. Na drie jaar vetrok hij met Anna Oniga, zijn latere vrouw en de moeder van zijn zeven kinderen naar Napels. Ongeveer in 1757 verhuisde Franz Ignaz Beck naar Frankrijk, waar hij in Marseille dirigent van het theaterorkest werd. In 1761 vertrok hij naar Bordeaux. Hij werd er aangesteld als dirigent in het theater gezelschap van Maarschalk Graaf van Richelieu, dat er vanaf 1780 in een nieuw Grand Théâtre optrad. Franz Ignaz Beck werkte in Bordeaux ook als organist aan de Saint Seurin en als docent.

Tijdens de revolutie schreef Franz Ignaz Beck patriottische en revolutionaire muziek. In de nadagen van de revolutie verviel hij tot armoede. Van zijn zes dochters stierven er twee jong. Zijn enige zoon was commandant van een Frans oorlogsschip tijdens de Napoleontische oorlogen en bracht lange tijd in Engelse gevangenschap door.

Franz Ignaz Beck behoorde tot de Mannheimer school.

Franz Ignaz Beck componeerde

     3 opera’s

     26 symfonieën

- Symphonie Periodique nr. 17 In Es grote terts, C 27, 1761, vernieuwend in zijn tijd

- Zes Symfonieën, opus 3, 1762, veelbelovend

- Zes Symfonieën, opus 4, 1766, meer van hetzelfde

     6 ouvertures

     4 religieuze werken

- Stabat Mater voor solisten, gemengd koor en orkest, 1783

     18 pianosonates

 

Joseph Schmitt (Gernsheim am Rhein, gedoopt 18 maart 1734 – Amsterdam, 28 mei 1791) was een leerling van Carl Friedrich Abel. In 1753, 19 oud, werd Joseph Schmitt gewijd tot priester. 20 jaar lang werkte hij als muzikaal priester en koormeester aan het Cistercijns klooster Eberbach in de Rheingau. Vanaf 1774 was hij in Amsterdam, waar hij een bekende componist, concertorganisator, uitgever en docent werd. Anderen hebben zijn werk onder de naam van Haydn uitgegeven. Hij werd wel de “Hollandse Haydn" genoemd. Op 31 oktober 1788 werd in Amsterdam het concertgebouw Felix Meritis (gelukkig in verdiensten) geopend. Vanaf de opening in1788 tot zijn dood in 1791 was Joseph Schmitt dirigent van het orkest Felix Meritis.

Joseph Schmitt componeerde

     2 missen

     1 requiem

     1 Te Deum

     cantates

- La Tempête. "Men liet bliksem en donder door ontbranding van buskruit in natura vertoonen. Een der leden prtotesteerde heirtegen in een anoniem schrijven. Met dat buskruit was hij volstrekt niet ingenomen wegens mogelijke ontploffingen of brand. Hij stelde voor liever den hagel na te bootsen door tegen de ruiten van de zaal met grint te gooien. Daarmede zouden misschien eenige ruiten breken, maar dat was veel minder kostbaar dan brand."

     19 symfonieën

- symfonie In Bes, opus 6  nr. 2

     5 andere werken voor orkest

     56 kamermuziekwerken

- zes triosonates opus 11 voor 2 violen of viool/altviool en cello, 1781.

     Christelijke liederen

 

Johann Friedrich Wilhelm Wenkel (Wenckel) (Niedergebra, bij Nordhausen, Duitsland, 25 november 1734 – Uelzen,? 1792) kreeg les van zijn vader en zijn grootvader en daarna van C.G. Schröter in Nordhausen en organist CarlWilhelmMüller in Halberstadt. In 1756 kreeg hij een baan als zangleraar aan de Realschule in Berlin. In 1761 werd hij benoemd als muziekdirecteur aan de kerken in Stendal in de Altmark, en in 1768 verhuisde hij naar Uelzen als vicekapelmeester en organist. Als componist oriënteerde hij zich aan het leerwerk van Johann Joachim Quantz.

Johann Friedrich Wilhelm Wenkel componeerde

     sonates voor viool en fluit

     duetten voor violen en fluiten

- Duetten für zwo Flöten traversen

     werken voor zangstem en klavecimbel

     klavecimbelwerken