Componisten

vanaf 1300

 

 

Anonieme  Missen 14de eeuw

Er zijn een aantal min of meer volledige driestemmige missen uit de 14de eeuw bewaard gebleven:

De mis van Doornik (Messe de Tournai);

De mis van Toulouse

De mis van Apt

De mis van Barcelona

De Sorbonne-mis (ook wel de mis van Besançon), de eerste mis die door één (anonieme) componist werd geschreven  

De mis van Doornik (Missa Tournai) wordt bewaard in de Middeleeuwse kathedraal van Doornik met haar vijf torens. Alle vijf de ordinariumdelen (Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus, Agnus Dei) zijn tot één geheel gebundeld en daar is een “Ite missa est” aan toegevoegd.

De delen van de driestemmige mis zijn afzonderlijk ontstaan. Het Credo is nog helemaal in de ars antiqua-stijl. Het polyfone Gloria met een flitsende virtuositeit is vermoedelijk het laatst gecomponeerd. Het heeft een uitgesponnen “Amen” in hoquetus-techniek.

In het laatste deel van de mis heeft alleen de tenor heeft in lange tonen de woorden ‘Ite missa est’. De tweede stem heeft een Latijnse tekst waarin de rijken opgeroepen wordt om de armen te gedenken, en de derde stem heeft een Franse wereldlijke tekst. Een mooi voorbeeld van de late Ars Antiqua dus. De mis zal omstreeks 1350 voltooid zijn.

De mis van Doornik is ondermeer opgenomen door het Hilliard ensemble met John Potter.

De mis van Toulouse is iets jonger dan die van Doornik en wordt bewaard in de stadsbibliotheek van Toulouse. De driestemmige mis heeft alléén een Kyrie, Sanctus en Agnus Dei en sluit af met een “Ite missa est"

Ensemble Organum onder leiding van Marc Pérès heeft uit de handschriften van Toulouse en Apt de Missa Gotica samengesteld, uitgebracht bij Zig Zag Territories ZZT 090601.

De mis van Barcelona (omstreeks 1360)  geschreven, en bevat het Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus en Agnus Dei. Het laatste deel is vierstemmig, de andere delen driestemmig. De delen zijn geschreven door verschillende anonieme componisten. Het enige manuscript wordt bewaard in de Biblioteca de Catalunya in Barcelona (ms. 971). De mis is misschien geschreven voor de Koninklijke Kapel van Koning Martin I van Aragon.

 

Guillaume de Machault (Machaut) (Machault, bij Reims, Champagne, omstreeks 1300 tot 1305 – 13 april 1377) was vanaf ongeveer 1323 secretaris van hertog Jan van Luxemburg, tevens koning van Bohemen, Moravië en Silezië. Hertog Jan sneuvelde in 1346 in de Slag bij Crécy en Machault trad daarna eerst in dienst van diens dochter Bonne. Zij stierf echter ook in 1349. Daarna was Machault te vinden bij verschillende leden van de hoge adel, waaronder de latere koning Karel V van Frankrijk en diens jongere broer Jan, de hertog van Berry, een groot kunstminnaar. Guillaume de Machault was de grootste componist van de Ars Nova. Hij experimenteerde met gecompliceerde ritmiek en met ingewikkelde mutaties (ficta) in het hexachordenstelsel (het stelsel uitgaande van ut re mi fa sol la). Hij droeg daardoor bij aan de veranderingen in het toonsysteem die zich in de eeuw na hem zouden voltrekken. Naast componist was Guillaume de Machault ook dichter. Zijn versroman Le jugement dou Roy de Navarre is een interessant document van het antisemitisme van zijn tijd. In de jaren 1349/1350 werd Europa getroffen door een verschrikkelijke pestepidemie, de Zwarte Dood. In de roman wordt door hemelse machten onthuld dat deze golf van dood en ellende veroorzaakt zou zijn door de joden, die alle bronnen vergiftigd hadden. Daarop werden alle joden en ook vele niet-joden die door hen betaald werden, afgeslacht. Guillaume de Machault had als zinspreuk Qui de sentiment ne fait, son dit et son chant  contrefait (wie niet vanuit het gevoel schept, vervalst zijn woord en zijn lied).

Guillaume de Machaut schreef in1362 de eerste Franse autobiografische liefdesroman: Le Livre du voir dit (het boek met het ware gedicht), waarin hij, ruim 60 jaar oud,  zijn romance met de 19-jarige Péronne d’Armentières verbeeldt.

Guillaume de Machault is één van de belangrijkste componisten van de Ars Nova. Hij experimenteerde met gecomliceerde ritmiek en ingewikkelde modulaties in het hexachordenstelsel. Guillaume de Machaut was de eerste componist die zich goed bewust was van zijn status. Hij heeft veel energie en de middelen die hij ter beschikking had ingezet voor een zorgvuldige inventarisatie van zijn werk. Vandaar dat zijn oeuvre goed bewaard is gebleven.  

Leo Schrade (1903-1964) , een Amerikaanse musicoloog van Duitse afkomst, heeft de werken van Machaut gecatalogiseerd en genummerd.

Guillaume de Machault componeerde

     Messe (Mis) de Nostre Dame (inclusief het Ite Missa Est),  vierstemmig,  aan Maria opgedragen mis, 1363

De Messe de Nostre Dame is de eerste echte grote mis uit de muziekgeschiedenis. Het is de tweede mis die door één componist is geschreven. De mis werd in 1365 in de kathedraal van Reims uitgevoerd. In tegenstelling tot de oudere driestemmige missen, is deze mis voor het eerst vierstemmig. Het Credo heeft een poëtische zeggingskracht, het Gloria-Amen  ademt een tijdloze vreugde.

     Hoquetus David

     24 Motetten.

- Tous corps qui de bien / De souspirant / Suspiro, M2

     "Le Remède de Fortune", versroman met muzikale intermezzi. Een groot werk, waarin poëzie, muziek en filosofie samenkomen. Het begint met een lay, een lang liefdesgedicht, en het bevat ook veel een- en meerstemmige liederen. Alle teksten en muziek achter elkaar beslaan ongeveer tien uur!

- Tels rit au main qui au soir pleure, complainte (klacht), lange, gewelfde en gespannen melodielijnen.

     42 Ballades

- Amours me fait desirer, B 19, voor 3 stemmen

- Gais et jolis, B 35, voor drie stemmen

- Une vipere en cuer (een adder in haar hart), B27, voor twee stemmen, het valt niet mee met zijn geliefde

     19 Lays

- Loyauté que point ne delay, L1,  voor één stem, muzikaal en poëtisch meesterstuk van 36 minuten.  

- Le lay de Nostre Dame: "Contre ce doulz mois de may", L10, ijzingwekkende klaagzang in Oud-Frans, voor één stem

- ”Le lay de la fontaine”: Je ne cesse de prier a ma dame chere / s'en vueil une autre acointier qui joie planiere, Lay/canon, een gebed tot de maagd Maria, "de bron van genade", eenstemmig gezongen strofen op diverse melodieën, steeds gevolgd door driestemmige canons.

     22 Rondeaux

- Sans cuer, dolens de vous departiray, R4, melancholiek

- Tant doucement me sens emprisonnés, R6 in een twee- en een vierstemmige versie

- Vos dous regars, douce dame, m'a mort, R8, met hoquetustechniek, de melodie pingpongt snel heen en weer tussen de stemmen.

- Ma fin est mon commencement (mijn einde is mijn begin), R14. Alle drie de stemmen geven zowel van voor naar achter als van achter naar voor gespeeld dezelfde melodie, een dubbele kreeftcanon, een indrukwekkend staaltje componeerkunst.

     33 Virelais

- Douce dame jolie, V4,  voor één stem, virelai in  Ars Nova stijl. Een juweel, een van de meest gehoorde middeleeuwse melodieën vandaag de dag. Wordt dan ook uitgevoerd door een veelheid van artiesten, niet altijd in een middeleeuwse modus.

 

Giovanni (Jovannes) da Cascia (Johannes de Florentia, Maestro Giovanni da Firenze) (Italië, omstreeks 1300 ?? – ná 1350)  is vanwege zijn achternaam misschien afkomstig uit Cascia, bij Florence. Een Florentijnse kroniek stelt dat Giovanni da Cascia en  Jacopo da Bologna deel uitmaakten van het hof van Mastino II della Scala in Verona. Mastino stierf aan de pestepidemie van 1351, wellicht is Giovanni da Cascia toen ook omgekomen.

Er staat een afbeelding van Giovanni da Cascia in de Squarcialupi Codex.

Giovanni da Cascia componeerde

     16 madrigalen voor 2 stemmen

- Agnel son bianco, met lammetjesgeblaat

     3 caccia’s voor 3 stemmen

 

Codex Montpellier (omstreeks 1300, Montpellier, Bibliothèque Interuniversitaire, Section Médecine, H196) bevat  328 polyfone werken, gecomponeerd tussen 1250 en 1300 door anonieme componisten, en samengesteld omstreeks  1300. De codex is afkomstig uit Parijs. Hij is omstreeks 1852 ontdekt door musicoloog  Edmond de Coussemaker. Het is een van de belangrijkste bronnen over vroege motetten.

De Montpellier Codex kan ruwweg verdeeld worden in 8 secties, die elk een bepaald genre muziek bevatten: 

     Deel 1 (blad 1 - 22) organa en conductus

     Deel 2 (blad 23 – 62) vierstemmige motetten

     Deel 3 (blad 63 – 86) driestemmige motetten. Triplum stem Frans, Cantus Firmus Latijn

     Deel 4 (blad 87 -  110) Latijnse driestemmige motetten

     Deel 5 (blad 111 – 230) Franse driestemmige motetten

     Deel 6 (blad 231 – 269) tweestemmige motetten

     Deel 7 en 8 (blad 270 – 397) Driestemmige motetten van jongere datum

 

De Roman de Fauvel is een Frans poëzieverhaal uit de 14de eeuw. Verondersteld wordt dat het geschreven is door notaris Gervès du Bus, die aan het Parijse koningshof werkte. Het is een Middeleeuwse satire op de kerk, de gevestigde orde en Philips de Schone. De hoofdpersoon Fauvel (vaalgeel) is een ezel, waarvan de naam al een satirisch acrostichon is: Flaterie (vleierij) Avarice (gierigheid) Ulanie (laaghartigheid) Variété (onbetrouwbaarheid) Envie (afgunst) Lâcheté (lafheid).

Er zijn twee verschillende versies van de Roman de Fauvel overgeleverd. De oudste uit 1314 bestaat uit twee boeken met 3280 octosyllabischen verzen. Er zijn 12 volledige handschriften en twee uittreksels van bewaard gebleven. De tweede versie uit het voorjaar van 1317 is maar in één handschrift van 100 bladen (BNF fr. 146) bewaard en bevat naast de tekst boekillustraties en talrijke één- en meerstemmige muziekstukken. Opgetekend door ene Chaillou de Pesstain.

Bij elkaar de belangrijkste bron van de Franse Ars Nova. Er bevinden zich een paar motetten bij die aan componist en muziektheoreticus Philippe de Vitry worden toegeschreven.

De Roman de Fauvel bevat 169 werken

     44 twee- tot vierstemmige Latijnse motetten van de Ars Antiqua en de Ars Nova

     43 Latijnse religieuze liederen

     26 Latijnse lays

     7 Franse motetten, waarvan een aantal van Philippe de Vitry 

     4 Franse lays

     31 Franse liederen van Jehannot de l’Escurel

- 15 ballades

- 12 rondeaux

- 4 andere liederen

 

Jacopo da Bologna (Bologna, Italië, omstreeks 1320 – omstreeks 1386) was in dienst van het hof van de Visconti’s in Milaan tijdens de regering van Luchino Visconto (1339–49). Vermoedelijk verhuisde hij na de dood van de prins naar Verona, waaar hij niet langer bleef dan tot 1352. Jacopo da Bologna is met 29 composities en een portret vertegenwoordigd in de Squarcialupi Codex. Hij schreef ook een theoretische verhandeling: Questa è l'arte del biscanto misurato.

Jacopo da Bologna componeerde

     25 madrigalen voor twee stemmen

- Non al suo amante, omstreeks 1350, tekst  Petrarca, de enige bekende zetting van zijn poëzie uit deze tijd

- Fenice Fu, voor twee stemmen. Een vrouw bekent dat zij ooit een feniks is geweest, maar nu getransformeerd is in een tortelduif. Jocopo da Bologna laat de stemmen hartstochtelijk koeren.

     7 madrigalen en cacce (madrigalen in canon) voor 3 stemmen

     1 lauda–ballata

     1 motet

 

Lorenzo da Firenze (Masi, de Florentia, Florence? Italië, omstreeks 1320? – december 1372 of januari 1373) was een componist en muziekleraar in Florence, waarschijnlijk de docent van Francesco Landini (of een leerling van hem, je weet er gewoon niets van). “Masi” betekent wellicht “de zoon van Thomas”). Hij werd in 1348 kanunnik in de San Lorenzobasiliek in Florence. Zijn werken staan in de Squarcialupi Codex.

Lorenzo da Firenze componeerde

     2 misdelen

     10 madrigalen

     6 ballate

     1 caccia,

     1 pedagogisch werk

 

Gherardello da Firenze (ook Niccolò di  Francesco of Ghirardellus de Florentia) (ca. 1320-1325 – 1362 of 1363) was een Italiaans componist van het Trecento. Hij was een van de eerste componisten van ars nova. Gherardello kwam uit een muzikale familie, zijn broer Jacopo en zijn zoon Giovanni waren ook componisten. Vermoedelijk is hij in Florence geboren, hij besteedde er het grootste gedeelte van zijn leven.

In 1343 komt hij voor in de aantekeningen van de kathedraal Santa Reparata van Florence als schrijver. Later werd hij priester en vanaf 1345 tot 1351, in de tijd dat de pest een ravage aanrichtte in de stad was hij kapelaan in de Santa Reparata.

Gherardello da Firenze componeerde

     een Gloria

     een Agnus Dei

     10 madrigalen voor 2 twee stemmen

     5  ballata’s voor één stem

- I’ vo’ bene, tekst Niccolò di Neri di Soldanieri (leefde tweede helft 14de eeuw)

     1 caccia: Tosto che l'Alba voor 3 stemmen, zijn beroemd geworden werk. De bovenste twee stemmen zingen een snel bewegende canon, en de laagste stem een vrijer gedeelte, samengesteld uit langere noten.

 

Vincenzo da Rimini (Magister Dominus Abbas de Arimino, L’abate Vincençio da Imola, Frate Vincenço) (Rimini, bij Bologna, Italië, omstreeks 1320 – omstreeks 1370) wordt in deSquarcialupi Codex beschreven als Benedictijner monnik. Er zijn berichten dat hij tussen 1362 en 1364 verbonden was aan een Benedictijns klooster in Regola. De teksten van zijn werken suggereren dat hij werkte voor de Alberti- of Malatestafamilies in Florence.

Vincenzo da Rimini componeerde

     4 madrigalen

     2 cacce

- In forma quasi tra 'l veghiar e 'l sonno

 

Francesco Landini (Francesco degli Organi, Francesco il Cieco, Fiesole, bij Florence, Italië, omstreeks 1325 – Florence, 2 september 1397) was de zoon van kunstschilder Jacopo del Casentino. Als kind werd hij door een pokkenepidemie getroffen, dat overleefde hij wel, maar leidde tot volledige blindheid. In zijn tijd werd hij helemaal geen "Landini" genoemd, maar Magister Fransciscus cecus horghanista de Fiorentina (Meester Franciscus blinde uirganist uit Florence)  Francesco Landini wijdde zich al vroeg geheel aan de muziek. Francesco Landini bespeelde verschillende luit, gitaar, psalterium, fluit, schalmei, vedel en orgel. Op het organetto speelde hij zo geconcentreerd en mooi "dat de vogels zwegen". Hij repareerde zijn eigen instrumenten, blind of niet, en ontwierp ook een nieuwe klavierinstrument, de serena serenorum, een soort kruising tussen luit en psalterium.  In 1361 werd hij aangesteld als organist in het klooster van Santa Trinità in Florence en in 1365 in de kerk van San Lorenzo, waar hij ook is begraven.

Landini was de meest uitgesproken exponent van de Italiaanse Trecentostijl, ook wel aangeduid als de “Italiaanse Ars Nova” Hij componeerde praktisch alleen wereldlijke muziek.

Landini is de naamgever van de Landini cadens (of Landino sext), een cadensformule waarbij de zesde trap van de ladder, de ondermediant, wordt gevoegd tussen de leidtoon en zijn oplossing in de tonica . Deze cadens wordt in veel 15eeuwse muziek teruggevonden (bijvoorbeeld in de liederen van Gilles Binchois). Gherardello da Firenze is the vroegste componist waarbij we deze cadens kunnen terugvinden. Landini gebruikte de formule consistent door al zijn muziek.

Francesco Landini schreef zelf de teksten van zijn composities.

Francesco Landini componeerde

     12 madrigalen

- Musica son che mi dolgo/Già furon/Ciascun vuol, Triple madrigaal (elke stem een andere tekst) voor drie stemmen. Vrouwe Musica beklaagt zich hoogstpersoonlijk over het verval van de maatschappelijke zeden

     1 virelay

     1 caccia

     89 ballata's voor twee stemmen

- Abbonda di virtù ("rijk aan deugden")

- Ecco la primavera, is zijn populairste ballata gebleven. Dat heb je met de lente. 

     42 ballata's voor drie stemmen

- Or su, gentili spirti

- Selvagia, fera di Diana serva, Francesco Landini vergelijkt zijn geliefde met een hert dat telkens voor hem op de vlucht slaat.

     9 ballata's voor twee of drie stemmen

 

Rossi Codex, manuscript 14de eeuw (tussen 1325 en 1370). Oorspronkelijk moet het manuscript 32 bladen hebben geteld, er zijn er 18 van bewaard gebleven. 7 dubbelbladen, 1-8 en 18-21 worden bewaard in de Bibliotheek van het Vaticaan; ze waren in het bezit van de Italiaanse verzamelaar Giovan Francesco de Rossi, waar de codex naar vernoemd is, de rest ligt in Ostiglia in Noord-Italië. De weduwe Rossi gaf het manuscriptdeel in 1857 aan de bibliotheek van de Jezuïeten in Linz, later verhuisde het naar de Jezuïeten in Wenen. Die gaven de collectie in 1922 aan het Vaticaan. Volgens de musicologen die zich daarna met het manuscriopt bezig hebben gehouden, komt het oorspronkelijk hoogstwaarschijnlijk uit de buurt van Verona. De Rossi reisde nogal eens naar Verona en Venetië om daar boeken op de kop te tikken en is op die manier wellicht in het bezit van het manuscript gekomen. De twee andere dubbelbladen worden bewaard in de Biblioteca musicale Opera Pia "G. Greggiati" in Ostiglia. Ze zijn ontdekt door Oscar Mischiati in 1963.

Twee componisten die hebben bijgedragen (die werken zijn ook in andere bronnen traceerbaar) zijn Maestro Piero en Giovanni da Cascia

De Rossi Codex bevat

     37 wereldlijke werken

     30 madrigalen

     1 caccia

     1 rondeel

     5 eenstemmige ballata's, uniek voor trecento bronnen

- Ballata Lucente Stella

 

Donato da Cascia (da Firenze of da Florentia) (Cascia ??, bij Florence, Italië, omstreeks1330 – 1370) was vast priester of monnik, want zijn portret in de Squarcialupi Codex toont hem in de kleren van de Benedictijner Orde. hey . Er is niets van hem bekend, maar gezien zijn naam zal hij wel uit Cascia bij Florence afkomstig zijn. Al zijn muziek is teruggevonden in bronnen in Toscane. Hij componeerde virtuoze trecentomuziek voor twee stemmen

Donato da Cascia componeerde 16 werken voor twee stemmen en één voor drie, voornamelijk vastgelegd in de Squarcialupi Codex

     14 madrigalen,

     1 caccia voor drie stemmen

     1 virelai

     1 ballata

 

 

Niccolò da Perugia (Niccolò del Proposto, Magister Sere Nicholaus Prepositi de Perugia) (Perugia, omstreeks 1340 – ná 1400 ) was wellicht de zoon van de provoost (“Proposto”, gevangenbewaarder)

In 1362 staat hij op een lijst als bezoeker van het klooster van Santa Trinita in Florence samen met collega Gherardello da Firenze.

Niccolò da Perugia componeerde 41 werken, waarvan de meeste opgenomen in de Squarcialupi Codex.

     16 madrigalen, voor twee stemmen, één voor drie

     21 ballate,

- Il megli’è pur tacere, voor 2 stemmen, verbittering over boosaardige roddels

     4 cacce

- La fiera testa che d’uman si ciba, voor 3 stemmen, een heraldisch gedicht waarvan de drietalige tekst in het Italiaans, Frans en Latijn de onstilbare honger beschrijft van de adder die de Moor in zijn bek heeft en die alle Italianen wil opeten, duidelijk geschreven tégen de Visconti familie van Milaan, die deze adder in het wapen heeft, en van 1397 tot 1400 oorlog voerde tegen Florence

 

Solage (Frankrijk, omstreeks 1340 – ná 1403) werkte voor hertog Jan van Berry. Hij componeerde in de Ars Subtiliorstijl van het pauselijk hof in Avignon. Er is niets over zijn leven bekend. Zelfs zijn naam is vermoedelijk een bijnaam.

Solage componeerde

     12 chansons, waarvan 2 onzeker, allemaal te vinden in het Chantilly-manuscript.

- Fumeux fume voor drie lage stemmen is nogal bekend geworden. Chromatisch, met vreemde dalende cadensen.

- Le basile de sa propre nature, voor vier stemmen

 

 

Codex Chantilly (kasteel Chantilly in Chantilly, Oise, Noord-Frankrijk. omstreeks 1350 tot 1395), (Musée Condé MS 564) een manuscript met Middeleeuwse muziek in de Ars subtilior stijl. Het wordt bewaard in kasteel Chantilly. De 112 polyfone composities van voornamelijk Franse componisten dateren van omstreeeks 1350 tot 1395. Op de voorkant zijn  twee werken van Baude Cordier  van latere datum toegevoegd in de vorm van beeldmotetten. Hert werk "Belle, Bonne, Sage" is een spel over de woorden “Cor” (=hart) en Cordier.

De werken in de codex van Johannes Symonis Hasprois, Jehan Suzay (3), P.  des Molins, Goscalch, Solage (10, 2 onzeker), Philippus de Caserta (7), Baude Cordier, Matheus de Sancto Johanne (5) GrimaceGuillaume de MachautJehan Vaillant, Franciscus Andrieu, Johannes Cuvelier, Trebor (6), en Jacob Senleches (4) bestaan uit:

          70 ballades,

          17 rondeaus, 

          12 virelais,

          3 isoritmische motetten, vaak ritmisch extreem ingewikkeld.

 

 

 

 

 

 

Egidius (Magister Egidius, Egidius de Murino?) (omstreeks 1350 ? – omstreeks 1400?) is een componist waarvan werken gevonden zijn in de Chantilly Codex en de Modena Codex. Vermoedelijk gaat het om Egidius de Murino, ook bekend als Egidius de Francia en Magister Frater Egidius, een Augustijner monnik, wat we afleiden uit een miniatuur illustratie met als onderschrift Magister Egidius Augustinus. Hij schreef de handleiding De modo componendi, een theoretische wegwijzer om een motet te schrijven. Hij komt voor in de Squarcialupi Codex, de Londen Codex(Add MS 29987) en de Modena Codex

Egidius componeerde

     8 ballades voor twee en drie stemmen

 

Philippus (Filippotto) de (da) Caserta (omstreeks 1350, Caserta??, Campania, Italië – omstreeks 1435??) werkte aan het pauselijke hof in Avignon in de 1370er jaren, en later vermoedelijk ook aan het Franslievende hof van Gian Galeazzo Visconti. Philippus de Caserta scheef vijf theoretische muziekverhandelingen en componeerde in de  ars subtiliorstijl.  Zijn reputatie is af te lezen aan bijvoorbeeld het virelai Sus une fontayneI van Johannes Ciconia, die daarin delen van zijn ballades leent.  

Philippus de Caserta componeerde

     7 ballades

- En attendant souffrir m'estuet,  geschreven voor voor  Bernabò Visconti, waarin hij in de bovenstem de Visconti-lijfspreuk aanhaalt: "Souffrir m'estuet", zijn bekendste werk.

- Par les bons Gedeons et Samson, omstreeks 1385, lofzang op tegenpaus Clemens VII

- Par le grant senz d’Adriana, kleurrijk, melancholisch

- En remirant, op tekstfragmenten van chansons van Guillaume de Machaut 

- De ma dolour, op tekstfragmenten van chansons van Guillaume de Machaut 

     1 credo

     1 rondeau

 

Martinus Fabri (de Nederlanden, omstreeks 1350 – mei 1400) was een componist en minnezanger. Er is een ongedateerde vermelding van zijn naam in de kerkboeken van de Sint-Donaaskathedraal in Brugge. Fabri is de latinisering van “smid”, misschien had hij iets met dat beroep van doen. In oktober 1395 werd hij in den Haag aan het hof van Graaf Albrecht van Beieren (1336-1404) als zanger te werk gesteld. Het hof in den Haag en dat in Kiezenet in Henegouwen, waar Albrecht ook Graaf van was, waren nauw verbonden met de hertogen van Bourgondië en broedplaatsen van muziek en andere kunstvormen. Er zijn documenten uit 1396 en 1397 waarin de aanstelling van Martinus Frabri als Magister (wat wijst op een universitaire graad) nog een keer wordt vermeld. In mei 1400 kocht Graaf Albrecht van de erfgenamen van Martinus Fabri handschriften met meerstemmige muziek uit de erfenis voor gebruik in de hofkapel. Daar leiden we dan maar de sterfdatum uit af. In april 1996 was er nog een zoon van Martinus Fabri gedoopt, waarbij de peetmoeder gravin Margaretha van Kleef, de tweede vrouw van graaf Albrecht, was. Verder weten we niets van hem af. Zijn vier composities komen uit bronnen die niet in de Nederlanden zijn gekopieerd. Zij komen uit het bronnenboek van de Universiteit van Leiden NL-Lu 2720.

Martinus Fabri componeerde

     1 ballade met Franse tekst en

     1 rondeau met Franse tekst, in de geraffineerde, doorwrochte, gemaniëreerde stijl van de ars subtilior voor zangstem en      instrumentale begeleiding

     2 ballades met Nederlandse tekst voor drie zangstemmen 

 

Johannes Symonis (Jehan Simon) Hasprois (Arras, Frankrijk omstreeks 1350 – Rome, Italië, 1428) leidde een rondreizend leven langs adellijke hoven. Het oudste bericht over hem dateert van 1378, toen hij dienst deed aan het hof van Ferdinand I van Portugal. In 1380 vinden we hem terug aan het hof van Karel V van Frankrijk. Daarna kiest hij, of wordt hij genoopt tot een kerkelijke loopbaan. In 1384 was hij vicaris aan de kathedraal van Kamerijk, in 1388 kreeg hij daar het pastoraat van de parochiekerk van Liessies bij. Daarnaast had hij ook wat inkomsten uit andere kerkelijke bronnen. Omstreeks 1391 verliet hij de parochiekerk en werd privékapelaan van Paus Clemens VII aan de pauselijke kapel in Avignon. Hij vervulde die functie ook bij Paus Benedictus XIII tot 1403. Mogelijk was Johannes Symonis Hasprois dezelfde persoon als de magistraat Johannes Symonis die het concilie van Kostanz in 1417 bijwoonde en een verhandeling over astrologie schreef. Johannes Symonis Hasprois was tot zijn dood in 1428 in dienst van de Romeinse Curie, het bestuursapparaat van de Paus, als secretaris.

Johannes Symonis Hasprois componeerde

     3 ballades

     5 chansonachtige composities

 

Matteo da Perugia (Perugia, Italië, omstreeks 1350 – ná 1416) was van 1402 tot 1407 magister a cantu aan de kathedraal van Milaan, de eerste muzikant, die als zodanig is gedocumenteerd. Hij werkte daar als cantor en als muziekdocent van drie jongens, die door de kerkleiding waren uitgekozen. Van 1414 tot oktober 1416 werkte hij ook aan de kathedraal van Milaan, daarná zijn er nergens meer betalingsbewijzen of andere documenten van zijn bestaan te vinden. Hij componeerde in de stijl van de ars subtilior. Bijna al zijn muziek is bewaard in de Codex α.M.5.24. in Bologna. Hij was in dienst van en bevriend met Pietro Filargis, aartsbisschop van Milaan en later antipaus Alexander V.

Matteo da Perugia componeerde

     5 gloria’s

     2 isoritmische motetten

     7 virelais

- Ne me chaut voor 2 stemmen

     6 ballades

- Già da rete d’amor, Italiaanse ballata

- Pres du soloil, Franse ballade

     10 rondeaus

     5 éénstemmige liederen

 

Jacob Senleches (Saint-Luc nabij Évreux of Senlecques in Kamerijk, omstreeks 1350 – ná 1395) was in 1382 aanwezig aan het hof van Eleonora van Aragón (1358-1382), koningin van Castilië en wellicht in haar dienst. In zijn ballade Fuions de ci betreurt hij de dood van Eleonora en besluit om zijn fortuin "en Aragon, en France ou en Bretaingne" te zoeken.

Later werkte hij als harpist in dienst van Pedro de Luna, kardinaal van Aragon, de latere tegenpaus Benedictus XIII. Er is een document waarin betalingen toegewezen worden aan ene "Jaquemin de Sanleches, juglar de harpe" door het koninklijke huishouden in Navarra gedateerd 21 augustus 1383. De betaling wordt gedaan zodat Jacob Senleches terug kan keren naar "zijn meester", Pedro de Luna.

In een bewaarde smeekbede aan Benedictus XIII uit 1395 verzoekt Jacob de Selesses pastoor te mogen worden van een parochie in het aartsbisdom Kamerijk.

Jacob Senleches is een centrale componist in de Ars subtilior. Hij ontwikkelde veel vernieuwingen, zowel ritmisch als op het gebied van notatie.

Zijn teksten gaan voornamelijk over hemzelf en zijn carrière.

Jacob Senleches componeerde

     3 ballades

     3 virelais

- la harpe de melodie, één van de bekendste ars subtilior–stukken, een beeldvirelai.

 

Het muziekhandschrift Moosburger Graduale (voltooid 1360) komt uit het kapittelklooster Sint Kastulus in Moosburg.  Momenteel wordt het bewaard in de Universiteitsbibliotheek van München. Buiten de gebruikelijke liturgische gezangen bevat het muziekhandschrift ook een verzameling Latijnse Kerstliederen. Het handschrift, 264 perkamentbladen van 48 bij 35,5 cm  is hoofdzakelijk geschreven door ene Ernst von Landshut,  waar we verder niets vanaf weten. Tekst en notenschrift zijn buitengewoon helder in beeld gebracht. 4 liederen zijn tweestemmig, de anderen allemaal eenstemmig.

Het Moosburger Graduale bevat

     150 Introiten,

     111 Gradualien,

     25 Trakten,

     104 Offertorien

     153 Communionen,

     76 Prozessionsgesänge

     154  Alleluias

     93  Sequenzen

     Proprium en Ordinariumgezangen voor de mis

- 17 Kyrie

- 10 Sanctus

- 11 Agnus Dei

- 9 Ite missa est

- 17 Benedicamus Domino

Een van de Benedicamusliederen: "Resonet in laudibus", in Duitsland–Oostenrijk bekend gewordenals "Josef lieber Josef mein", de bekendste melodie uit het handschrift, kan herleid worden tot het jaar 850. 

     33 Cantiones: voornamelijk Kerstliederen, waarvan vijf gecomponeerd door de dekaan van het klooster Johannes von Perchausen († 1362), voor het bisschopsspel: destijds vierden ze in de kerk op 28 december het feest van de onschuldige kinderen. Daarvoor koos men een jongen als bisschop die voor één dag de leiding op zich moest nemen van de liturgie–uitvoering.

 

Antonio "Zacara" da Teramo (‘Magister Antonius Zachara de Teramo’, geboren als Antonio di Berardo di Andrea) (tussen 1350 en 1360 ?? – tussen 19 mei 1413 en september 1416) kwam waarschijnlijk uit Teramo, noord Abruzzo (Koninkrijk Napels).

Zijn bijnaam “Zacara” (“klein dingetje”) is waarschijnlijk een referentie naar zijn geringe lengte. Uit teksten blijkt dat hij een huidziekte had, er niet uitzag en vanweg zijn afstotelijk uiterlijk werd genegeerd.

We komen hem voor het eerst tegen als leraar aan het Ospedale di Santo Spirito in Sassia in Rome in 1390. In 1391 werd hij secretaris van Paus Bonifatius IX; de behouden aanstellingsbrief geeft aan dat hij een getrouwde leek was en zanger in de pauselijke kapel. Hij was ook secretaris bij de volgende pausen tot en met Gregorius XII, die hij verliet vóór het concilie van Pisa in 1409. In 1412 wordt gesignaleerd in de kapel van Johannes XXIII in Bologna. Twee documenten in 1416 doen melding van zijn overlijden, hij liet bezit in Teramo en een huis in Rome achter.

Er staat een afbeelding van hem in de Squarcialupi Codex. Hij was een kleine man, die een aantal vingers en tenen miste.

Antonio da Teramo componeerde

     22 ballata’s

- Je suy navvrés tan fort, o dous amy / Gnaff' a le guagnele et io anch' to' togli, voor 3 stemmen, klacht over Florence (omgedraaid als ‘Aitnerolf’), de vrouwen en de vrije kunsten, bovenstemmen in Frans en in Italiaans, Tenor in Italiaans en Latijn, opzwepend, romantisch en meanderend

- Movit'a Pietade, ballata voor twee stemmen

- Sumite, karissimi, capud de Remulo, patres, voor drie stemmen, ongelooflijk ingewikkeld werk, meest complexe werk uit de Italiaanse Ars subtilior

     10 (samenhangende) misdelen

- Gloria ‘Micinella’; Credo ‘Cursor’

 

P. des Molins, (misschien Pierre des Molins, Parijs, Frankrijk, omstreeks 1350 en later) komt voor als "P. des Molins" in de Chantilly Codex en als "Mulino" in de code, MS ital. 568 in de Nationale Bibliotheek in Parijs. Hij zou "Perotus de Molyno" kunnen zijn geweest, muzikant aan het hof van Jean II, koning van Frankrijk, en dan wellicht van 1357 tot 1359 in Engeland hebben rondgehangen. Of anders misschien Petrus de Molendino, een Parijse burger die in 1345 vermeld wordt als bekende van Paus Clement VI. Maar we weten dus eigenlijk niks van hem af.

P. des Molins componeerde

     1 ballade: De ce que fol pense

     1 rondeau: Amis, tout dous [le] vis.

 

Andrea da Firenze (Magister Frater Andreas Organista de Florenzia) (Florence?, Italië, overleden 1415) maakte vanaf 1375 deel uit van de kloosterorde van de Servieten van Maria. Hij liet met hulp van Francesco Landini een orgel bouwen voor het Servietenklooster in Florence. Er zijn nog voorschriften bewaard voor de wijn die zij nuttigden tijdens de drie dagen die ze nodig hadden om het orgel te stemmen. In 1387 kreeg Andrea da Firenze opdracht een orgel te bouwen voor de kathedraal van Florence. In 1380 werd  Andrea da Firenze  prior van het Florentijnse Servietenklooster SS Annunziata; in 1393 van het klooster in Pistoia. Van 1407 to 1410 leidde hij de hele Servitische orde in Toscane. Andrea da Firenze  was een  vooraanstaand vertegenwoordiger van de Ars Nova.

Andrea da Firenze componeerde

     30 ballata’s voor twee of drie stemmen

 

Don Paolo da Firenze (Paolo Tenorista, "Magister Dominus Paulas Abbas de Florentia") (Florence, Italië, omstreeks 1355 – ná 20 september 1436) was de zoon van Marco en hij had drie broers. Een relatief arme familie, maar Paolo kreeg de kans om tot zanger te worden opgeleid.

Rond 1380 werd Paolo da Firenze een Benedictijner monnik. 8 maart 1401 kreeg hij de functie van abt aan San Martin al Pino, vandaar het "Don". Van ongeveer 1417 tot 1427 was hij de rector in Orbetello. In het begin van de 15de eeuw was hij toezichthouder van de samenstelling van de Squarcialupi Codex, een belangrijke bron van muziek in Italië in de 14de eeuw. Zijn afbeelding komt er duidelijk in voor, maar geen enkel werk van hem is na die afbeelding opgenomen alleen lege notatiestaven. Een lastig oplosbaar raadsel.

Paolo da Firenze stierf in Florence. Zijn testament was gedateerd op 21 september 1436 op de voor die tijd extreem hoge leeftijd van 81 jaar.

Paolo da Firenze componeerde

     13 madrigalen voor 2 of drie stemmen

     46 ballate voor 2 of drie stemmen, de middenstem heeft geen tekst.

     5 liederen voor 2 of drie stemmen

     Benedicamus Domino voor twee stemmen, harmonisch spannend

     Gaudeamus omnes in Domino voor drie stemmen

 

Antonello da Caserta (Antonellus Marot) (tweede helft 14de eeuw – eerste helft 15de eeuw) werkte misschien rond de eeuwwisseling voor de familie Visconti in Milaan, uit zijn muziekteksten af te leiden, er is een notarisregister dat hem in 1402 in Pavia situeert. Hij was een monnik, maar van welke orde is ook een raadsel. Verder weten we dus helemaal niets van hem af.

Antonello da Caserta componeerde

     1 madrigaal voor twee stemmen

- Del glorioso d’esto duce, 1395, ter ere van de kroning van Giangaleazzo Visconto tot hertog van Milaan

     6 Franse ballades voor drie stemmen

     6 Italiaanse ballata’s voor twee stemmen (één voor drie stemmen)

- Più chiar che'l sol in lo mio cor Lucia voor drie stemmen,1399, ter gelegenheid van het huwelijk van Giangeleazzo’s nicht Lucia Visconti. Fragmentarisch bewaard gebleven.   

     2 rondeaux voor drie stemmen

     1 virelai voor drie stemmen

 

Robertsbridge Codex, (1360, Robertsbridge, Sussex, England) bevat slechts twee bladen muziek in een manuscript met verder tekst; bevat wèl de vroegste bekende muziek voor toetsenbord, teruggevonden in Robertsbridge, Sussex, England. De codex wordt bewaard in de British Library (manuscript 28550). De muziek is in tabulatuur geschreven en wellicht voor een orgeltje bedoeld.

De Robertsbridge Codex bevat

     3 estampies, voor twee stemmen, hoquetustechniek.

     3 motetarrangementen uit de Roman de Fauvel (een Frans berijmd verhaal Gervais du Bus, geschreven tussen 1310 en 1314).

 

Giovanni Mazzuoli (Giovanni degli Organi, Florence, Italië, omstreeks 1360 – 14 mei 1426) is waarschijnlijk opgeleid door zijn vader Niccolò, organist van de Orsanmichelekerk in Florence. In 1379 nam Giovanni de positie van zijn vader over en bleef op die post tot 1412. Ondertussen was hij ook organist  aan de Santa Felicita van 1385 tot 1390 en aan de kathedraal van Florence van 1390 tot 1426. In de laatste jaren van zijn leven werd Giovanni Mazzuoli geassisteerd door zijn zoon Piero.

Een groot deel van de Squarcialupi Codex is vrijgehouden onder zijn naam, met een portret van zijn hoofd erbij, maar de gemarkeerde bladen zijn vrij gebleven, er is geen stukje muziek op genoteerd.

10 werken van hem zijn opgenomen in het pas in 2013 ontcijferde San Lorenzo Palimpsest

Giovanni Mazzuoli componeerde

     12 ballata’s en soortgelijke ars nova werken

- Splendor da ciel (Hemelse pracht), ballata

 

Bartolino da Padova ("Magister Frater Bartolinus de Padua") (omstreeks 1365 – omstreeks. 1405) was een karmelieter monnik, waarschijnlijk afkomstig uit Padua; er staat een afbeelding van hem in de Squarcialupi Codex; daar blijft het dan ook bij, verder weten we niets van hem af. In zijn muziek verwijst hij naar de familie Carrara, daarvoor werkte Bartolino da Padova misschien in Padua en naar de familie Visconti, misschien was hij rond 1390 enige tijd in Florence, je weet het niet. Bartolino da Padova is een vertegenwoordiger van de Ars Nova.

Bartolino da Padova componeerde

     27 ballata’s, vocale duetten;

     11 madrigalen voor 2 of 3 stemmen;

 

Johannes (Jean) Tapissier (de Noyers) (Noyers, Bourgogne, Frankrijk, omstreeks 1370 – Parijs?, tussen 1408 en 1410) werd ingezet als kamerdienaar en componist aan het hof van Hertog Filips de Stoute in 1391. Hij werd ook Maistre des enffans de choeur. De bijnaam “Tapissier” van Jean de Noyers kwam, omdat hij zo mooi gedichten kon “weven”. Johannes Tapissier ging met de hertog op reis en kwam zo in 1391 en 1395 twee keer in Avignon, in die tijd het centrum van de art subtilior. In 1399 begeleidde hij de hertog naar Vlaanderen. Toen Filips de Stoute in 1404 overleed kwam Johannes Tapissier in dienst van Jan zonder Vrees.

Johannes Tapissier was in zijn tijd een bekende Franse dichter, zanger en componist. In 1406 zette hij in Parijs een zangschool op. Vanuit het Bourgondische hof werden daar nogal wat jongens heen gestuurd. In 1408 werd er een nieuwe zangdocent aangesteld, misschien omdat Johannes Tapissier ziek was of al overleden. Een bericht dat hij overleden was stamt uit augustus 1410.

Zijn meeste muziek is verloren gegaan of anoniem gepubliceerd. Onder zijn naam zijn maar drie werken overgebleven. Johannes Tapissier was één van de eerste componisten van de Bourgondische School.

Johannes Tapissier componeerde

     2 misdelen: Credo en Sanctus, voor drie stemmen

     1 motet

- „Eya dulcis adque vernans rosa“ / „Vale placens peroratrix“ , voor vier stemmen, isoritmisch, een klacht over de gescheurde Rooms-katholieke kerk (van 1378 tot 1417), waardoor er verschillende pausen rondliepen

 

Leonel Power (omstreeks 1370 tot 1385 – Winchester, 5 juni 1445), was samen met John Dunstaple de meest invloedrijke Engelse componist van zijn tijd.

Hij schreef in dezelfde stijl als John Dunstaple.

Leonel Power componeerde ongeveer 40 werken:

     7 missen en misfragmenten  

- mis Alma Redemptoris mater voor 3 stemmen

     19 losse misdelen  

- Credo voor 3 stemmen (Old Hall manuscript 81)

- Credo voor 3 stemmen (Old Hall manuscript 83)

     16 motetten

 

Johannes Ciconia (Luik?, omstreeks 1370 – Padua?, tussen 10 juni en 12 juli 1412) was de zoon van Johannes Ciconia senior, die in Avignon in 1350 als secretaris werkte voor de vrouw van de neef (oomzegger) van paus Clemens VI. In 1358 vestigde vader Johannes Ciconia zich in Italië, in Padua. In 1372 keerde hij naar Luik terug, waar hij voor onbepaalde tijd is gebleven. Ofschoon hij als priester ongehuwd was, had hij er het vaderschap op zich genomen van een gezin.

Een tweede muzikant met de naam Johannes Ciconia is in de registers van de Sint Jan in de stad Luik in 1385 opgenomen als een duodenus, gewoonlijk een jong iemand, en dus waarschijnlijk de componist zelf. In de pauselijke archieven is een brief aangetroffen van april 1391 van paus Bonifatius IX waarin Johannes Ciconia wordt omschreven als clericus en defectu natalium de presbitera natus (de bastaardzoon van een priester). Vermoedelijk verbleef Johannes Ciconia op dat moment in Rome, in de basiliek van Santa Maria in Trastevere.

In 1391 heeft Johannes Ciconia een pauselijke dispensatie verkregen waarmee zijn zondige geboorte hem wordt kwijtgescholden èn is hem een prebende (inkomen van een geestelijke) aan de Heilig-Kruiskerk in Luik beloofd. Er werd hem toegestaan een kerkelijke loopbaan aan te vatten. De paus wilde hem de toestemming verlenen toekomstige prebendes te houden, zelfs in kerken waaraan zijn vader prebendes onttrok. Dat met de pauselijke dispensatie het recht wordt verleend niet langer de onwettige geboorte te moeten vermelden, verklaart waarom in de latere Paduaanse documenten daarvan geen vermelding wordt gemaakt. In 1401 verbleef Johannes Ciconia in Padua. Er werden hem verschillende prebendes van kerken in Padua en de omgeving toegekend door Francesco Zabarella, de aartspriester van de kathedraal. Voor hem componeerde Johannes Ciconia twee bijzondere motetten: Doctorum principem en Ut te per omnes celitus. Aan de kathedraal werd hij uiterlijk vanaf april 1403 cantor et custos en hij bleef die functie wellicht tot aan zijn dood behouden.

Johannes Ciconia combineerde Noord-Italiaanse muziek met de Franse Ars Nova, hij was één van de voornaamste componisten uit de Ars Subtilior; zijn muziek vormde de overgang naar de muzikaal en compositorisch meer ontwikkelde periode van de polyfonie. Zijn muziek bleef nog invloedrijk tot diep in de 15e eeuw.

De werken van Johannes Ciconia hebben een PM-nummer naar aanleiding van The Works of Johannes Ciconia, 1985 van Margaret Bent en Anne Hallmark,

Johannes Ciconia componeerde

     4 franse virelaix,

- Aler m'en veus en strangne partie,  voor twee stemmen, PM 44   

- Sus une fontayne, voor drie stemmen, PM 45, een hommage aan collega Filippo da Caserta

- Le ray au soleyl qui dret som kar meyne, PM 47 raadselcanon voor 3 stemmen, refereert aan het leger van Giangaleazzo Visconti, die de macht in Padua uitoefende. De tekst beschrijft de lijfspreuk van Giangaleazzo

     17 Italiaanse ballate

- O rosa bella, o dolçe anima mia, PM 34, voor 3 stemmen, tekst Leonardo Giustiniani. 

     4 madrigalen

- Per quella strada lactea del cielo, voor twee stemmen, refereert aan de familie Carrara

- I cani sono fuora per le mosse (de honden zijn buiten voor de jacht) voor twee stemmen

- Una panthera in compagnia de Marte, voor 3 stemmen; misschien om een politieke ontmoeting tussen de regenten van Lucca en Pavia (Nádas and Ziino) in 1399 luister bij te zetten.

     5 vrije motetten

     6 isoritmische motetten

     9 misdelen.

     4 latijnse liederen

•     proportiecanon.

 

Nicolas (Nicholas) Grenon (Parijs?, Frankrijk, tussen 1375 en 1380 – Kamerijk, Zuidelijke Nederlanden, 17 oktober 1456) was in 1399 in de Notre-Dame kathedraal in Parijs bezig.

Na de dood van zijn broer, Jean Grenon, kreeg hij in 1401 een aanstelling als kanunnik en subdiaken bij de Heilig-Grafkerk. In 1403 werd hij magister puerorum (leermeester van de koorknapen) aan de kathedraal van Laon. In 1408 en 1409 gaf hij les aan de koornapen van de kathedraal van Kamerijk. In juli 1409 werd hij magister puerorum in de “Sainte-Chapelle” in Bourges, bij de hertog van Berry en vanaf 1 augustus1412 aan het Bourgondische hof van hertog Jan zonder Vrees. Na de dood van de hertog op 10 september 1419 ging Nicolas Grenon terug naar Kamerijk. Met zanger Gilles Flannel en 4 koorknapen reisde hij in 1425 over Bologna naar Rome. Daar werd hij magister puerorum en koormeester in de pauselijke kapel bij Paus Martinus V.

In 1427 keerde Nicolas Grenon opnieuw naar Kamerijk terug en werd er kanunnik aan de kathedraal. Hij werd er vrienden met Guillaume Dufay. Hij woonde zowat naast Guillaume Dufay aan de Rue de l’Écu tegenover de bakkerij. In 1447 werd hij door het kapittel twee keer gemaand om de kokkin Jeanne Rousselle die bij hem inwoonde uit zijn huis te verwijderen. Nicolas Grenon gehoorzaamde en ontsloeg Jeanne. Samen met Guillaume Dufay werkte Nicolas Grenon in de jaren 1440 aan een volledige herziening van de polyfone sacrale muziek van de kathedraal. Hij werd in de kathedraal van Kamerijk begraven, voor de afbeelding van de Heilige Agnes onder de kerkklok. Zijn bronzen grafplaat bleef er tot in de18de eeuw.

Nicolas Grenon componeerde

     6 motetten en misdelen, strenge isoritmiek

- Argi vices Poliphemus / Cum Philemon rebus paucis, 1414, gecomponeerd voor tegenpaus Johannes XXIII

- Plasmatoris humani generis / Verbigine mater ecclesia, isoritmisch 

     1 ballade

- Je ne requier de ma dame, voor 3 stemmen 

     1 virelai

     3 rondeaus 

 

Oswald von Wolkenstein (vermoedelijk op Burg Schöneck in Pustertal in Südtirol, omstreeks 1376 – Meran, 2 augustus 1445) was de tweede van drie zonen en vier dochters van Friedrich von Wolkenstein en Katharina von Villanders, een invloedrijke adelijke familie.

Bij zijn geboorte had hij een afwijking aan zijn rechteroogholte, wat op den duur tot éénogigheid leidde. Op tienjarige leeftijd verliet hij zijn ouderlijk huis om als schilknaap een ridder te gaan dienen en de wereld te bereizen.

Hij reisde door heel Europa en Noord-Afrika en keerde in 1399 na de dood van zijn vader naar Tirol terug. In 1407 werd het erfgoed verdeeld tussen de drie broers. Oswald erfde een derde deel van burcht Hauenstein bij Seis am Schlemm. Een van de andere eigenaren was Anna Hausmann, de dochter van een schoolmeester uit Brixen. Zij wordt in een aantal liederen van Oswals von Wolkenstein opgevoerd als fatale geliefde. In deze tijd maakte Oswald een schipbreuk op de Zwarte Zee mee. In 1408/1409 was hij als kruisridder op stap naar het Heilige Land.

Bij zijn terugkeer kreeg hij woonrecht in het Augustijner klooster Neustift bij Brixen

Hoogtepunt in Oswalds leven was in 1415 de deelname aan het Concilie van Konstanz in het gevolg van hertog Frederik IV van Tirol. Oswald kwam daar in februari in dienst van Sigismund, koning en later keizer van Duitsland. De bedoeling van het concilie was de wantoestand met 3 pausen (het schisma) op te lossen.

Als behulpzaam gezant reisde Oswald in dat kader langs Engeland en Schotland naar Portugal. Daar nam hij en passant deel aan de verovering van de stad Ceuta, waarna hij zich in Perpignan weer bij koning Sigismund aansloot. Na de afhandeling van het schisma werd Oswald von Wolkenstein onderscheiden met de Aragonesische Mariaorde ("Orden de la Jarra"). Daarvóór was hij met gouden ringen voor zijn zangkunst beloond door de Aragonese koningsweduwe Maragrete von Prades. Oswald trad voor diverse koningshuizen op, daar zijn nogal wat afbeeldingen van.

Vanaf 1421 brak er een bitter erfgevecht uit over de bezittingen van Burcht Hauenstein, die Oswald meerdere malen in de kerkers van zijn vijanden bracht. De eerste keer werd hij net als Simson door Delila door Anna Hausmann in de val gelokt, waarna hij gevangen en gemarteld wird. Tijdens een voor 6000 dukaten vrijgekochte periode vluchtte hij naar koning Sigismund in Hongarije. De koning werkte echter niet mee. Met behulp van van zijn vrienden kwam het tot een compromis: Hauenstein bleef in Oswalds bezit, maar hij moest zweren geen ruzie met wie dan ook meer te maken.

In 431 werden zowel Oswald als zijn broer Michael bij de Rijksdag van Neurenberg door keizer Sigismund in de Drakenorde opgenomen. Tot het eind van zijn leven heeft hij de keizer begeleid en diplomatiek werk verricht. Tijdens zijn deelname aan de landdag in Meran stierf hij. Hij werd in klooster Neustift bij Brixen begraven. Het graf (met zijn beenderen!) is in 1973 herontdekt. Het leven van Oswald von Wolkenstein is gedetailleerd in vele documenten overgeleverd. Hij zorgde er met zijn vele autobiografische liederen, door hemzelf in twee prachthandschriften vereeuwigd, ook zelf voor dat hij niet vergeten zou worden.

Oswald von Wolkensteins 130 liederen zijn in drie handschriften bewaard gebleven. Oswald van Wolkenstein gaf zelf opdracht voor de handschriften, en liet die van zijn portret voorzien. Deze afbeeldingen zijn de eerste authentieke afbeeldingen van een Duitse dichter. De liederen van Oswald von Wolkenstein zijn door diverse onderzoekers verschillend genummerd.

     Weens Pergamenthandschrift A 1425 Tekst met muziek: Een verzameling van 42 liederen, afgesloten in 1425 met daaraan  van 1427–1436 66 gedichten door een andere schrijver (schrijver 2).

     Innsbrucker Pergamenthandschrift B 1432 (Tekst met muziek; schrijver 2)

     Innsbruck-Trostburgerhandschrift C 1450 (Tekst zonder  muziek) een afschrift van B.

- K 75 (of Kl 13) Wer ist, die da durchleuchtet, kerkelijk lied

 

De Monnik van Salzburg (Duitsland, late 14de eeuw) leefde aan het hof van de aartsbisschop van Salzburg: Pilgrim von Puchheim, (1365 – 1396). Zijn naam en zijn orde zijn onbekend.

Met meer dan 90 handschriften is hij de Middeleeuwse liedschrijver met de grootste produktie. Bij de afschriften worden wel allerlei namen genoemd zoals Benediktijnermonnik Herman, Dominikaner Mayster Hanns, Johans ain Munich, Jakob von Mühldorf, Peter von Sachsen, lekenpriester Martin.

De Monnik van Salzburg componeerde voor het eerst meerstemmige liederen.

Die belangrijkste Handschriftenverzameling is het Mondsee-Wiener-Liederhandschrift van de Salzburger Goudsmid Peter Spörl, momenteel opgenomen in de Oostenrijkse Nationale Bibliotheek.

De Monnik van Salzburg componeerde

     50 Duitse wereldlijke liederen,

- Martin, lieber Herre mein,  de eerste kanon in het Duits.

     7 drinkliederen

     49 religieuze liederen, die de grote feesten van het kerkelijk jaar volgen. Zijn melodie voor een tafelgebed  gebruikte Maarten Luther voor zijn lied “Vater unser im Himmelreich”.

- Kerstlied Joseph, lieber Joseph mein 

 

Hubertus (Hymbert, Humbertus, Ubertus) de Salinis (de Psalinis) (Frankrijk, omstreeks 1375 – na 1409) was de onechte zoon van een priester. Kreeg mogelijk een muziekopleiding in Besançon in de Bourgondië. Hubertus de Salinis was bezig in Frankrijk, Portugal en Italië. Op een gegeven moment was hij in dienst van Jean de Nanton, een kanunnik in Besançon. In een op 29 mei 1403 gedateerde brief wordt vermeld dat Hubertus in Braga in Portugal een wijding tot kanunnik in de kathedraal aldaar ontvangen heeft. Van na 1409 is niets meer over hem bekend. Hij is nooit in Nederland geweest, maar er zijn composities van hem gevonden in Utrechtse bronnen.

Hubertus (Hymbert, Humbertus, Ubertus) de Salinis componeerde

     8 religieuze werken

- Credo 

- En la saison que toute riens s'encline, ballade
- Gloria Credo
- Gloria, gloria jubilatio 
- Jesu salvator seculi; Quo vulneratus scelerem,
motet
- Psallat chorus in novo carmine; Eximie pater et regiem,
motet
- Salve regina, Virgo mater ecclesie,
antifoon
- Si nichil actuleris; In pretio pretium, 
motet 

 

Bürk (Burk, Burkart, Burkhard) Mangolt, (Duitsland, vóór 1380 – Bregenz, omstreeks 1430) was werkzaam voor de minnezanger Graaf Hugo von Montfort, en was verantwoordelijk voor de muziekzetting van 10 van zijn gedichten. De dichter Hugo van Montfort schrijft in zijn Rede nr. 31:

Die weysen zu den lieden

Die han ich nicht gemachen

ich will euch nicht betriegen

… die weysen hat gemachen Bürk Mangolt

unser getrewer knecht.

Uit documenten blijkt dat Bürk Mangolt een boerderij van de graaf pachtte en dat hij de verplichting had over het Bodenmeer te roeien als dat nodig was.

Bürk Mangolt componeerde

    10 liedmelodieën, opgenomen in de mooie codex van de gedichten van Hugo von Montfort, bewaard in de Universiteitsbibliotheek van Heidelberg onder nummer Pal.germ.329, gedateerd tussen 1415 en 1420. Ze zijn allemaal opgeschreven in de Gotische liednotatie met mensurale trekjes

 

Baude Cordier (Reims, Frankrijk, omstreeks 1380 – overleden vóór 1440), misschien pseudoniem voor Baude Fresnel, werkte aanvankelijk zijn geboortestad Reims en later aan het hof van Filips II, de Stoute, hertog van Bourgondië, die hij ook op zijn reizen begeleidde. Zijn werken zijn de eerste voorbeelden van ars subtilior. De twee liederen van Baude Cordier in de Chantilly Codex zijn bekende voorbeelden van beeldmotetten.

Baude Cordier componeerde

     1 Gloria, misdeel voor drie stemmen, bewaard in het Civico Museo Bibliografico Musicale in Bologna

     1 ballade voor 4 stemmen,

     9 rondeaux voor 3 stemmen, 8 bewaard in een Italiaans manuscript  in de Bodleian Bibliotheek van de Universiteit van Oxford.  

- "Amans amés secretement" (Minnaars, bemin discreet)

- "Belle, Bonne, Sage"

- Tout par compas suy composés, voor 3 stemmen

 

Pierre Fontaine (Aartsbisdom Rouen, Nomandië, Frankrijk, omstreeks 1380 – Dijon? omstreeks 1450) was in 1403 zanger in de grote kapel van Filips de Stoute, hertog van Bourgondië. Toen Philips de Stoute in 1404 overleed, werd de kapel ontbonden en ging Pierre Fontaine van 1405 tot 1407 aan het werk in de Sainte Chapelle van hertog Johann van Berry in Bourges. Toen hertog Jan zonder Vrees de Bourgondische hopkapel weer in ere herstelde zong Pierre Fontaine vanaf 1415 daarin weer mee. Toen Jan op 10 september 1419 werd vermoord, vertrok Pierre Fontaine met andere leden van de kapel naar Italië, waar hij kon aansluiten bij de zangers van de kapel van Paus Martinus V. Hij bleef daar een aantal jaren en ging toen weer terug naar Bourgondië, waar hij weer in de kapel kon meezingen, deze keer onder de regering van Filips de Goede. Hij bleef daar in elk geval tot 1447. Vermoedelijk is hij in 1433 tot priestergewijd, want in de jaren daarna werden hem tot 1445 verscheidene prebenden toegekend die aan dat ambt verbonden waren. Er is geen bericht van overlijden, maar er werd in 1451 naar een vervanger voor hem gezocht.

Pierre Fontaine componeerde, alles voor drie stemmen

     6 rondeaux

- Mon cuer pleure, subtiel weemoedig en melancholiek

     1 ballade,

     1 chanson

 

Jean Hanelle, (bisdom Thérouanne, Frankrijk, omstreeks 1380 – ná 16 december 1436) was vicaris aan de kathedraal van Kamerijk tussen 24 juni 1410 and 24 juni 1411. Daarna kwam hij in dienst van Charlotte van Bourbon, koningin van Cyprus van 1411 to 1422. Hij was aanwezig aan het hof van Savoye ná de bruiloft van Anne de Lusignan, de dochter van Charlotte de Bourbon, met Lodewijk van Savoye in februari 1434; hij wordt hier vermeld als ‘cantor Regis Chippra’ en ‘mestre de chappelle du Roy de Chippre’.

Jean Hanelle is waarschijnlijk de componist van een aantal en misschien van veel werken, bewaard gebleven in de

     Cyprus Codex (Codex Turijn J.II.9), en heeft wellicht een vooraanstaande rol gespeeld in de samenstelling van dat manuscript, het kopiëren van tekst en muziek inbegrepen.

 

Notarile Antecosimiano 17879, Staatsarchief Florence is een map met notariële documenten uit 1380 – 1450 van de hand van notaris Bartolomeo di Franco Ridolfi.

Eén blad uit de verzameling: een landsoverdrachtsakte van 22 maart 1389, draagt op de rug de muziek van een éénstemmig danspaar, dat eerder moet zijn geschreven. Het handschrift is hetzelfde als van de rest van het document, dus waarschijnlijk ook geschreven door Bartolomeo di Franco Ridolfi, misschien was hij ook wel de componist.

Het werk heeft als titel:

- Dança amorosa – Trotto.

 

J(ohn) Cooke (Engeland, omstreeks 1385 – Londen, 1442) is een componist in het Old Hall Manuscript waar we een klein beetje van weten. In dat manuscript staan negen werken van hem onder de naam (J.) Cooke. In 1402 of 1403 kwam hij als zanger aan in Cambridge. Hij zong daar in het koor van de Koninklijke Kapel. In 1413 werd hij daar kapelaan en in 1415 maakte hij deel uit van het gevolg van Henry V bij de De Slag bij Azincourt in Frankrijk op 25 oktober 1415 tijdens de Honderdjarige Oorlog tussen Engeland en Frankrijk.

In 1417 werd John Cooke nog genoemd als kanunnik in de kerk van Hastings, maar in 1419 had hij geen enkele post meer. Op de een of andere manier was hij in ongenade gevallen. Een onbekende heeft ook zonder succes geprobeerd om zijn composities uit het Old Hall Manuscript te verwijderen. In 1426 komt hij voor als zanger in de Koninklijke Kapel van Henry VI in de St. Paul’s Cathedral, waar hij in dienst blijft tot zijn dood in 1442, nog kort in de functie van vice-kardinaal.

John Cooke componeerde

     5 misdelen

     4 motetten

- Stella celi extirpavit, voor 3 stemmen, een smeekbede aan Maria om de sterren in de hand te houden

 

Franchois (François) Lebertoul (Le Bertoul) (Kamerijk?, Zuidelijke Nederlanden, omstreeks 1390? – ná 1428). wordt als zanger genoemd in een register uit omstreeks 1410 van de kathedraal van Kamerijk (Cambrai). Misschien is hij ook de ‘Messire Bertoul grand vicaire’ genoemd in rekeningen uit Cambrai in 1427 en 1428.

Franchois Lebertoul componeerde

     3 ballades

     2 rondeaux

 

John Dunstaple (vaak Dunstable, Engeland, omstreeks 1390 – Londen, 24 december 1453), componeerde, voor zover we weten, alleen religieuze muziek, waarvan waarschijnlijk zeer veel verloren is gegaan. Naast Leonel Power was hij een van de belangrijkste componisten uit zijn tijd, een van de vroegste componisten van betekenis die bij naam bekend zijn. Hij componeerde veel motetten. Dunstaple heeft bijgedragen aan de samensmelting van de Franse en Engelse muziekstijlen. De Franse isoritmische stijl van componeren (met technische hoogstandjes) is door hem gecombineerd met de meer eenvoudigere maar melodisch sterkere Engelse stijl. De Engelsen hadden namelijk al eerder ontdekt dat schuivende terts- en kwartintervallen (Fauxbourdon) een sterkere melodie met zich meebrengt, terwijl de Franse stijl nog altijd de melodie lieten bestaan uit parallelle intervallen met de andere stemmen. Door toedoen van Dunstaple werd het gebruikelijker om dissonante toonintervallen te laten oplossen tot consonanten.

Er zijn zo’n vijftig werken van Dunstaple bewaard gebleven, vooral in afschriften op het vasteland van Europa omdat in Engeland met wisselende kerkelijke twisten veel verloren is gegaan.

De werken van John Dunstaple hebben een MB nummer, naar: Manfred Bukufzer: John Dunstable, Complete Works, 1953, in 1970 gereviseerd door Margaret Bent.

John Dunstaple componeerde

     twee complete missen;

     drie sets van samenhangende misdelen;

     twaalf complete isoritmische motetten

beroemd: de combinatie van het gezang Veni creator spiritus en de sequence Veni sancte spiritus,

     27 verschillende zettingen van gevarieerde religieuze teksten.

- Quam pulchra es, processiegezang voor 3 stemmen, MB 44   

 

Johannes de Lymburgia (Limburgia, Vinandi), (hertogdom Limburg, Vlaanderen, omstreeks 1390 – Italië ??, ná 1431) werkte voor Luikse kerken, onder meer aan de Lambertuskathedraal. In 1426 was hij succentor (tweede cantor) aan de Sint-Janskerk in Luik. Omstreeks 1430 werkte hij in Italië, hij schreef motetten voor Venetië, Vicenza en Padua.

Misschien was Johannes Lymburgia dezelfde als Johannes Brassart, die van 1422 tot 1431 genoemd werd als succentor van de Sint-Janskerk in Luik. Misschien was hij de Johannes de Francia die in de jaren 1420 in Padua verbleef. In 1431 wordt Johannes de Lymburgia in het paleis van bisschop Pietro Emiliani van Vicenza als getuige vermeld bij de opstelling van het testament van een van de leden van de Emiliani-familie. Misschien was hij in dienst van die familie. Na 1431 is er geen enkelm bericht meer over hem.

Johannes de Lymburgia componeerde 49 bewaard gebleven meest driestemmige werken, op zijn mis na (komt uit de Trente codices) te vinden in het Q.15 manuscript in het Museo Internazionale e Biblioteca della Musica di Bologna, Italië:

     1 ordinarium mis (5 delen)

     7 afzonderlijke misdelen (ordinaria), 

     7 magnificats,

     4 hymnes 

     21 motetten

     5 laudes

 

Antonius Romanus (Rome? Italië, omstreeks 1390? – ná 1432) zijn naam geeft aanleiding te denken dat hij uit Rome zou kunnen komen. Er zijn een paar notities over zijn activiteiten als zanger aan de San Marco van Venetië tussen 1420 en 1432.

Antonius Romanus componeerde

     3 misdelen voor vier stemmen,

     3 motetten, voor vier stemmen, isorithmisch,

- Ducalis sedes/Stirps Mocenigo,  geschreven ter ere van Tommaso Mocenigo, gekozen tot doge van Venetië in 1414

- Carminibus festos/O requies populi, geschreven voor de doge Francesco Foscar, 1423

- Aurea flammigera, ter ere van  Gianfrancesco Gonzaga  bij zijn triomfantelijke terugkeer uit Milaan, 1432

     1 ballata

 

Jacobus (Jacques) Vide, (Frankrijk, omstreeks 1390 – 1441 ??) wordt voor het eerst vermeld in 1405 in het archief van de Notre-Damekathedraal in Parijs. Waarschijnlijk was hij daar koorknaap. Op 27 oktober 1410 werd Jacobus Vide door tegenpaus Johannes XXIII tot kanunnik aangesteld bij de Sint-Donaaskerk in Brugge. Het kan zijn dat hij in die periode ook zanger was aan de kapel van paus Johannes XXIII. De zangers kregen vaak een betaalde “naambaan” aan een kerk met bijbehorende prebende, om in hun inkomsten te voorzien. Later werd Jacobus Vide proost van de kerk van Nijvel. In december 1423 staat hij opgetekend als valet de chambre (kamerheer) van Filips de Goede. In 1426 kreeg hij de taak toebedeeld twee koorknapen te onderrichten en te verzorgen. In 1428 werd hij secretaris van Filips de Goede en kreeg hij een klein orgel. In 1433 wordt hij voor het laatst in de rekeningen van het hof vermeld. Er zijn tot 1437 nog wat door hem als hertogelijk secretaris aan de paus gerichte petities. In een verzoek van 24 september 1441 vroeg geestelijke Jehan Gilles uit Lüttich als secretaris van de paus om het kanunnikschap aan de St. Gertrudis in Nivelles, wat na de dood van Jacobus Vide, „cubicularius“ (kamerdienaar?) van de paus, vacant was geworden.

Jacobus Vide componeerde

     8 rondeaux voor twee tot vier stemmen

- “Il m'est si grief”, voor 3 stemmen

- "Las, j'ay perdu mon espincel", voor 3 stemmen, waarbij de onderstem is weggelaten, het lied "j'ay perdu mon"  moet wellicht improviserend door de contratenor worden gezongen

 

Petrus Wilhelmi de Grudencz (Grudziądz, Polen, toen Graudenz, Pruisen, 1392 – omstreeks 1480) begon in 1418 een studie in Krakau, die hij als Magister afsloot. Daarna werkte hij in Wenen, Bohemen en Silezië. Hij was vanaf 1442 in Frankfurt in keizerlijke dienst als "Friderici imperatoris cappelanus", kapelaan van Frederik III van het Heilige Roomse Rijk, dat heel centraal Europa met Bohemen, Polen en Hongarije omvatte. Petrus Wilhelmi de Grudencz vergezelde de keizer naar Rome en naar Bazel tijdens het concilie. Verder wordt er over hem nog wel het een en ander gespeculeerd, maar we weten zowat niets zeker van hem af.

Petrus Wilhelmi de Grudencz componeerde

     1 Kyrie

- Kyrie fons bonifitatis

     7 motetten, die niet louter een muzikale ondersteuning van de tekst zijn, maar ook gevoelens uitdrukken.

- Panis, panis pange patribus tantum 

- Presidiorum Erogatrix Tutrix Rei Virens Satrix, een acrostichon op zijn naam, iets dergelijks komt ook in veel van zijn andere werken voor.

     15 liederen

 

Gruuthuse-handschrift, een verzameling liederen, gedichten en berijmde gebeden, opgebouwd van omstreeks 1395 tot omstreeks 1408. Het maakte deel uit van Bibliotheek van Lodewijk van Gruuthuse, (omstreeks 1422-1492), patriciër, diplomaat en ridder in de Orde van het Gulden Vlies, wiens wapen geschilderd is in de benedenmarge van de eerste beschreven bladzijde. Lodewijk van Gruuthuse woonde in Brugge, de 147 liederen uit het handschrift bieden een intieme ontmoeting met het Brugse burgerleven omstreeks 1400. Een groep vrienden zingt over de maagd Maria, over de tere liefde, maar ook over dronkenschap en seks. Het hele handschrift mat alle teksten, compleet met noten voor de muziek, is goed bewaard gebleven. Teksten en muziek zijn anoniem. De naam van dichter Jan van Hulst komt een keer voor. Het Gruuthuse-handschrift wordt sinds 2007 bewaard in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag (79 K 10), en is digitaal te bekijken.  

Het Gruuthuse-handschrift  bevat

     147 liederen met notaties, vergelijkbaar met de neumen uit het Gregoriaans

- Kerelslied, kort na 1328, lied 85, spotlied op de boerenstand die minachtend met 'keerlen' werd aangeduid door de adel en de stedelijke burgerij. Ontstaan in het jaar van de Slag bij Kassel. Hierbij werd een grootscheepse boerenopstand in het graafschap Vlaanderen neergeslagen.

- 'Egidius waer bestu bleven', lied 98, een vroeg rondeau uit de Nederlandse literatuur; behoort tot de bekendste Middelnederlandse liederen; het meest gebloemleesde lied, klaaglied over de dood van een vriend.

www.kb.nl/themas/middeleeuwen/het-gruuthusehandschrift

 

 

Llibre Vermell de Montserrat (Catalaans: Rode boek van Montserrat), samengesteld tussen 1396 tot 1399, een verzameling liturgische, informatieve en instructieve teksten, rond het heiligdom van de Zwarte Madonna van Montserrat, in Catalonië, bij Barcelona. Het benedictijnse klooster van Montserrat was in de loop van de 13de en 14de eeuw uitgegroeid tot het belangrijkste klooster van het Koninkrijk Aragón. Het zwart houten Madonnabeeld (La Morena of Moreneta), waarover allerlei wonderverhalen de ronde deden, was de grote trekpleister.

Van de 137 perkamenten folio's (= 274 bladzijden) van het manuscript zijn er 30 verloren gegaan. De naam Llibre Vermell ("rode boek") komt van de de rode fluwelen band die de folio's sinds de 19de eeuw samenbindt. Het boek is het bekendst vanwege de zeven folio's 21v° tot 27r°, waar een tiental liederen mèt muzieknoten staat genoteerd.

Het Llibre Vermell de Montserrat bevat

     2 twee- en driestemmige canons

- O virgo splendens "Oh stralende maagd", kan één-, twee- of driestemmig gezongen worden, blad 21r - 22v 

     3 meerstemmige motetten

- Mariam, matrem virginem, attolite "Verhoogt Maria, de moedermaagd" (driestemmig), blad 25r

     5 rondedansen

- Stella splendens "Stralende ster", blad 21v – 22r  

 

 

 

Guillaume Dufay (Du Fay) (bij Beersel?, in de buurt van Brussel, 5 augustus 1397? – Kamerijk (Cambrai), 27 november 1474) was het onwettige kind van een onbekende priester en Marie Du Fayt. Toen hij nog heel jong was, verhuisde hij met zijn moeder naar Kamerijk, waar hij ging wonen bij een familielid van zijn moeder, een kanunnik van het kapittel van de kathedraal van Kamerijk.

Van 1409 tot 1412 was hij koorknaap ("Willemet puer altaris") in het koor van de kerk en kreeg hij muziekles van Rogier de Hesdin en Nicolas Malin. Van 1418 tot 1420 was hij onderdiaken ("Willermus du Fayt clericus altaris") van de kathedraal van Kamerijk (Cambrai).

In 1420 vertrok hij naar Italië, vermoedelijk in het gevolg van de bisschop van Kamerijk. Die was daar met alle andere kerkleiders naar het Concilie van Konstanz gekomen, om een oplossing te zoeken voor de problemen waar de kerk in de vroege vijftiende eeuw mee kampte: 3 pausen tegelijk en elkaar bestrijdende Italiaanse families. De kerkleiders namen bij elkaar 1700 muzikanten mee, dus er werden veel contacten gelegd en er werd veel uitgewisseld. Guillaume Dufay ontmoette er bijvoorbeeld John Dunstable, van wie hij "moderne" compositietechnieken leerde. Ook werkte hij in Rimini en Pesaro voor de familie Malatesta. Hij leerde daar de componisten Hugo en Arnold de Lantins kennen, die aan het hof van de Malatesta's werkten. In 1424 kwam Guillaume Dufay terug in Kamerijk, omdat het familielid waar zijn moeder bij woonde erg ziek was en ook vrij snel daarna overleed. In 1426 ging Guillaume Dufay naar Bologna, waar hij in dienst trad van de Franse kardinaal Louis Aleman, afgezant van de Paus. In 1428 werd hij tot priester gewijd. Toen kardinaal Aleman wegens een conflict met de leiders van Bologna uit de stad werd gezet, ging Guillaume Dufay naar Rome en trad hij toe als zanger van de pauselijke Kapel, eerst bij Paus Martinus V en vanaf 1431 bij Paus Eugenius IV.

Vanaf 1434, toen de Paus uit Rome verjaagd werd en in ballingschap in Florence moest leven, werd Guillaume Dufay kapelmeester van de hertog van Savoye: Amadeus VIII. In 1435 vinden we hem weer bij de Pauselijke Kapel in Florence terug. Guillaume Dufay ging ook samenwerken met de familie d’Este in Ferrara. Om de verwikkelingen tussen naijverige pausen en andere hoge heren te ontlopen, ging Guillaume Duafay in 1439 terug naar Kamerijk. In 1444 overleed zijn moeder Marie en werd begraven in de kathedraal. In 1445 verhuisde Guillaume Dufay naar het huis van de kanunnik waar zijn moeder altijd had gewoond, het zou tot zijn dood zijn residentie blijven. In 1447 werd in Rome Paus Nicolaas V aangesteld, een nette paus, die eindelijk in staat was van Rome het onomstreden centrum van het christelijk geloof te maken. In de jaren 1450-1458 was Guillaume Dufay dan ook opnieuw in Italië, waar hij onder andere in Turijn en Chambéry werkte.

Bij zijn definitieve terugkeer naar Kamerijk, waar hij werd benoemd tot kanunnik van de kathedraal, was Guillaume Dufay uitgegroeid tot de beroemdste componist van zijn tijd. Samen met Gilles Binchois was Guillaume Dufay de eerste beroemde vertegenwoordiger van de Franco-Vlaamse School. Hij knoopte nauwe banden aan met het hof van Bourgondië, waar hij veel voor componeerde. Na een ziekte van enkele weken, overleed Guillaume Dufay op 27 november 1474.

Hij werd begraven in de kapel van Sint Etienne in de kathedraal van Kamerijk, zijn portret werd op zijn grafsteen gebeiteld.

De grafsteen is in 1859 teruggevonden (werd na de verwoesting van de kathedraal gebruikt om een bron mee af te dekken) en is nu te bezichtigen in het Paleis van Schone Kunsten in Lille.

Guillaume Dufay componeerde

     24 missen,

Dufay’s eerste volledige cyclische missen:

- Missa sine nomine;

- Missa S Jacobi,

werden geschreven vóór 1440, en vertonen mogelijk het vroegste gebruik van fauxbourdon. Daarnaast gebruikt Dufay's in zijn vroege missen de hoofdmotieftechniek: elke sectie begint met hetzelfde, makkelijk te herkennen muzikale motief. Omstreeks 1450 worden Dufay’s missen behoorlijk beïnvloed door de Engelse stijl (bijvoorbeeld die van John Dunstaple). In deze periode past hij in zijn missen de cantus firmus techniek toe en gebruikt hij veel isoritmiek, net zo als in zijn motetten. De hoofdmotieftechniek laat hij dan achter zich. Nog later begint Dufay een meer naadloze contrapunttechniek met imitaties, een manier van werken die wordt voortgezet en vervolmaakt door Obrecht en Johannes Ockeghem.

- Missa de Sant’Anthonio di Padova,  ook wel Missa Sancti Anthonii Viennensis (ten onrechte), voor 3 en 4 stemmen, geschreven voor Sint Antonius van Padua, waarschijnlijk voor de in gebruikneming van het altaar van Donatelli in de basiliek van Padua, juni 1450. Het auteurschap van Guillaume Dufay is in 1982 vastgesteld door musicoloog  David Fallows.

- Missa ‘L’homme armé’, voor 4 stemmen, omstreeks 1453, met als cantus firmus het Franse lied ‘L’homme armé’ in de Tenor. In het afsluitende Dona nobis Pacem weeft Dufay het thema door alle stemmen en sluit dan unisono af. Een vredesstatement in tijden van oorlog.       

- Missa ‘Se la face ay pale’, voor 4 stemmen, omstreeks 1453, met als cantus firmus Du Fay’s eigen gelijknamige ballade in de Tenor.  

- Missa ‘Ecce ancilla Domini’  voor 4 stemmen, 1463. Cantus firmus  ‘Ecce ancilla Domini’, annunciatie–antifoon en ‘Beata es Maria’ , visitatie–antifoon in de Tenor.

- Missa 'Ave regina celorum', late mis: gebaseerd op een Maria antifoon dat hij schreef in 1463. Guillaume Dufay gebruikt alle technieken ooit toegepast in zijn carrière. Misschien is de mis geschreven als een soort weloverwogen totaalbeeld van zijn compositievermogen.

Dufay’s late missen zijn allemaal tenormissen, dat wil zeggen de cantus firmus bevindt zich steeds in de tenor. Deze stijl vindt zijn origine in Engeland met componisten als Leonel Power en John Dunstaple. Dufay bracht het tenorzingen naar het vasteland van Europa.

     15 zettingen van gezangen, te gebruiken in het Proprium,

- Credo in unum Deum

     3 Magnificats

     2 Benedicamo Domino’s

     15 antifonale gezangen

     27 geestelijke gezangen

- Ad cenam agni providi, voor drie stemmen, paaslied

- Vergine bella di sol vestita, canzone voor 3 stemmen op tekst van Francesco Petrarca

     22 motetten (waarvan 13 isoritmisch)

De meeste motetten van Guillaume Dufay zijn relatief vroege werken, niet bedoeld voor liturgisch gebruik maar voor bepaalde gelegenheden en daarom vaak vrij exact te dateren. Het zijn doorgaans tamelijk complexe werkjes in een isoritmische stijl, soms zorgvuldig geschreven naar een symbolische betekenis;

- Vasilissa ergo gaude,  isorhythmisch motet voor 4 stemmen, geschreven voor het huwelijk van Cleofe Malastesta met de zoon van de Byzantijnse keizer, 20 augustus 1420. Dufay's vroegst geschreven motet, al behoorlijk complex.

- O sancte Sebastiane isorhythmisch motet voor 4 stemmen, waarin tot de heilige Sebastiaan wordt gebeden om bijstand bij de grote pestepidemieën die Italië troffen in de 1420-er jaren.

- Apostolo glorioso/Cum tua doctrina/Andreas Christi voor 5 of 4 stemmen (2 versies), voor de herbestemming van de Andreaskerk van Patras in Griekenland, 1426.

- Ecclesie militantis  voor 5 stemmen, 1431, isorhythmisch motet voor 5 stemmen, ter gelegenheid van de kroning van Paus Eugenius IV

- Supremum est mortalibus, isorhythmisch motet voor 3 stemmen, herinnert aan het bezoek dat keizer Sigismund bracht aan Paus Eugenius IV op 31 mei 1433, een ode aan de vrede die in het verschiet lag.

- Nuper rosarum flores, geschreven voor de inwijding van Brunelleschi's koepel voor de kathedraal van Florence op 25 maart 1436, waarin de verhoudingen van de delen precies overeenkomen met de veronderstelde verhoudingen van de tempel van Salomo. Het motet is gebaseerd op de introïtus voor kerkwijding: Terribilis est locus iste ("Ontzagwekkend  is deze plaats"). De proporties (reniassancemaataanduidingen) en notenwaarden verwijzen direct naar het grondplan van de kathedraal. Dufay's beroemdste motet.

- Moribus et genere, isorhythmisch motet voor 4 stemmen, tekst uit het Evangelie van Johannes, 1442, ter gelegenheid van het bezoek van bisschop Jean van Bourgondië aan kamerijk in de zomer van 1442.

- Gaude virgo mater Christi voor drie en vier stemmen, sequence voor het feest van de Vreugden van de Maagd Maria (Maria visitatie, 31 mei?)      

- Lamentatio sanctae matris ecclesiae Constantinopolitanae ('Klacht van de Heilige Moederkerk van Constantinopel") chanson-motet voor vier stemmen;  een klacht over de verovering van Constantinopel door de Ottomaanse Turken; 1454;  tekst: “O tres piteulx de tout espoir fontaine” is een Middeleeuws Frans gedicht: de klacht van en moeder over het lijden van haar zoon. Daar doorheen zingt de tenor dan een Latijnse cantus frimus op een tekst van de profeet Jermia over de val van Jeruzalem: Omnes amici ejus spreverunt eam, non est qui consoletur eam ex omnibus caris ejus (al haar vrienden hebben haar veracht, van al haar geliefden is er geen een haar komen troosten).

- Ave regina celorum (in 4 delen) componeerde Dufay in de jaren 1460 en wilde hij gespeeld hebben aan zijn sterfbed, maar dat lukte pas een dag ná zijn overlijden, omdat ze de zangers niet eerder bij elkaar konden krijgen.

- Vergine bella, cantilena motet voor drie stemmen, op tekst van Petrarca; een intiem gebed tot de heilige Maagd, waarin Petrarca zijn “Canzioniere” afsluit, zijn  testament eigenlijk.

     87 wereldlijke liederen

- En vous amer, drie verschillende versies.

- Franc cuer gentil, rondeau. Uit manuscript 92 van Trenteu

- L'alta belezza tua virtute valore,  ballade uit manuscript Canon. misc. 213, Oxford

- Resvelliés vous et faites chiere lye, ballade voor 3 stemmen voor het huwelijk van Carlo Malatesta da Pesaro en Vittoria di Lorenzo Colonna, 23 Juli 1423, later omgewerkt tot een mis; thematisch verwant aan het motet O sancte Sebastiane, dat Dufay in dezelfde periode componeerde.

- La Belle se siet au pied de la tour, chanson voor 3 stemmen, alleen cantus II is gecomponeerd door Guillaume Dufay, de rest is anoniem