Componisten

vanaf 1480

 

Andrea Antico (Montona, Istrië, toen Italië, nú Motovun, Kroatië, omstreeks 1480 – Venetië ?,  overleden ná 1538) was van Kroatische afkomst. Hij werd in een pauselijke brief van 1516 vermeld als "geestelijke van het bisdom Parenzo (nu Poreč) die nu in Rome woont". Hij werd muziekuitgever en gaf in 1510 een verzameling frottole uit.

In 1513 kreeg hij van de paus het voorrecht om in de Pauselijke Staat muziek te drukken, kort daarna kreeg hij het alleenrecht op het drukken van orgeltabulatuur. Daardoor werd hij concurrent van Ottaviano Petrucci, de allereerste muziekuitgever van betekenis, die soortgelijk voorrechten had in de Republiek Venetië. Andrea Antico maakte houtblokdrukken. Ottaviano Petrucci werkte moderner met losse verwisselbare lettervormen, waarbij een vel in verschillende fasen werd gedrukt.

In 1518 verhuisde Andrea Antico naar Venetië, waar hij vanaf 1520 drukker was, in samenwerking met drukker Luca Antonio Giunta. In 1533 zien we hem als drukker en werknemer van Ottaviano Scotto, een financieel zakenman, waar hij in Rome ook al mee samenwerkte.

Andrea Antico 's laatste uitgave is een verzameling vierstemmige motetten van Adriaan Willaert in 1539. Wat daarna met Andrea Antico is gebeurd weet niemand.

Andrea Antico componeerde en intavoleerde

     19 canzoni en frottole

     frottole voor orgel en of klavecimbel

- Frottole intabulate da sonare organi, 1517, oudst bekende Italiaanse verzameling klaviermuziek. De intavolaties zijn van Andrea Antico, de oorspronkelijke composities vooral van Bartolomeo Tromboncino. De “organi” moeten breed worden opgevat, gezien het klavecimbel dat op de titelpagina is afgebeeld.

 

Noel Bauldeweyn (omstreeks 1480 – 1530) werkte van 1509 tot 1513 als zangmeester in de Sint-Romboutskathedraal van Mechelen. Waarschijnlijk was hij daarna werkzaam in Antwerpen. Noel Bauldewijns’ werken waren ongekend populair. De partituur van zijn motet "Quam pulchra es et quam decora", is in het schilderij “Rust tijdens de vlucht naar Egypte” in 1595 exact nageschilderd door Caravaggio. Jozef houdt het motet voor aan een engel die het op een viool speelt (Galeria Doria Pamphilj in Rome)

Noel Bauldeweyn componeerde

     7 missen

- Missa Da pacem Domine, weergaloos Incarnatus en prachtig Agnus Dei

- Missa inviolata, voor 5 stemmen, ingenieus contrapunt

- Missa ‘En douleur en tristesse’, voor vijf stemmen, cantus firmus zijn eigen chanson

- Missa ‘Myn liefkens bruyn oghen’, voor vier stemmen, cantus firmus een populair volksliedje

     13 motetten

     1 instrumentale fantasie

     1 chanson

- En douleur en tristesse ( = Ach Gott wem soll ich’s klagen), voor 5 stemmen

 

Joan Ambrosio Dalza (Milaan??, Italië, omstreeks 1480 - ??) kennen we alleen uit de uitgave van Ottaviano Petrucci's Intabolatura de lauto libro quarto uit 1508). In dat boek wordt aan hem gerefereerd als "milanese". Het boek bevat onder de dansen voor het eerst in de muziekgeschiedenis “Pavanes”

Joan Ambrosio Dalza componeerde luitwerken in zijn Intabolatura de lauto libro quarto, 1508

     9 pavanes, gevolgd door een saltarello en een piva

     9 ricercares,

     5 tastar de corde, korte préludes

     13 calata’s

     4 intavolaties

     2 ander luitwerken

- Caldibi castigliano.

 

Mathieu (Matheus, Matthias) Gascongne (Gascogne) (Frankrijk, omstreeks 1480 – omstreeks 1520) werkte misschien aan het Franse koninklijke hof, want hij schreef een aantal motetten voor officiële gelegenheden zoals de kroning van koning Frans I in 1515. In een pauselijk schrijven van 15 december 1518 wordt hij aangeduid als priester in de Meaux parochie ten noordwesten van Parijs. Zijn naam wordt ook genoemd als zanger in de koninkijke kapel in de betalingslijsten van 29 muzikanten en zangers in de koninkijke kapel in 1517 en 1518. Zijn muziek komt ook voor in een aantal manuscripten uit Kamerijk, misschien was hij daar later bezig, we weten er weinig van. Zijn chansons waren beroemd. Samen met Antoine de Févin was hij de eerste vormgever van het Parijse chanson rustique.

Mathieu Gascongne componeerde

     9 missen

     28 motetten, meest voor 4 stemmen, maar ook twee voor 12 stemmen (!)

     20 chansons, drie tot vijf stemmen

 

Nicolas Champion genoemd le Liégeois (Luik ?, omstreeks 1480 – Lier, 20 september 1533). Vanaf 1501 maakt hij deel uit van de Grande Chapelle  van Philips de Schone van Habsburg.  Hij was een van de zangers die bij de kapel bleven na de dood van Philips in 1506. Zijn vrouw, Johanna de Waanzinnige, die verscheidene jaren na Philips dood met zijn lichaam in een lijkkist bleef rondreizen, hield de kapel aan. Die moest elke nacht requiems bij de lijkkist zingen, tot haar vader Ferdinand I haar uiteindelijk opsloot in het kasteel bij Tordesillas. Later leidde Nicholas Champion de kapel van regentes Margaretha van Oostenrijk

In 1525 is Champion zanger en kapelaan aan de grote hofkapel van Karel V van het Heilige Roomse Rijk. Hij had verschillende kerkelijke prebendes van 1509 tot aan zijn dood in september 1533.

Ondanks de weinige stukken, verdient Nicholas Champion vanwege zijn in verhouding moderne melodiek en contrapunt een vooraanstaande plaats onder zijn medecomponisten.

Er zijn zeven stukken van Nicolas Champion bewaard gebleven:

     3 missen

- Missa de Sancta Maria Magdalena, voor vijf stemmen; in ieder deel wordt een andere antifoon als cantus firmus gebruikt.

- Missa ducis Saxsoniae – Sing ich niet wol, voor vijf stemmen

- Missa Noch weth ic een so scoen joncfraw fijn, voor vier stemmen

     3 motetten

- Beati omnes, 1542, voor zes stemmen

- Deus in adjutorium

- De profundis clamavi, lange tijd aan Josquin Des Prez toegeschreven

     1 lied

- "Noch weet ick een schoen joffrau fijn", voor vier stemmen

 

Marco Dall'Aquila (da L’Aquila) (Aquileja, Italië, omstreeks 1480 – Venetië, ná 1538) kwam volgens de huidige musicologen uit de buurtschap Aquileja bij Venetië. Hij woonde en werkte praktisch heel zijn leven in Venetië. Hij voerde vaak werken uit en concerteerde in de huizen van de edelen van de stad. In 1505 kreeg hij een privilege van de stad Venetië om 10 jaar lang luittabulaturen te drukken. Het drukken van muziek was in de stad Venetië namelijk alleen voorbehouden aan drukker Petrucci. Er is overigens geen één druk van hem bewaard gebleven.

Marco Dall'Aquila componeerde

     28 werken voor luit

- 3 fantasiën

- 14 ricercares

- 6 intavolaties van chansons

- Senza Canto

 

Glogauer Liederbuch, (Glogau, Silezië, tegenwoordig Glogów, Polen, omstreeks 1480) is een verzameling van 294 geestelijke en wereldlijke vocale en instrumentale werken uit Silezië. Het bestaat uit drie stemboeken, voor discantus, tenor en contratenor. Het is de oudst bekende stemboekensamestelling uit centraal Europa. De werken zijn oorspronkelijk bedoeld als gebruiksmuziek voor de kloostergemeenschap. De meeste werken zijn anoniem. De componisten die er wel in voorkomen zijn Attamasch, Barbingant, Bebrleyn, Brollo, Busnoys, Caron, Du Fay, Martini, Obrecht, Rubinus, Tinctoris en Touront.  Het Glogauer Liederbuch wordt als deel van de Berlinka-verzameling bewaard in de Biblioteka Jagiellońska in Krakau in Polen. Het Glogauer Liederbuch is door uitgeverij Bärenreiter in Kassel in 4 delen uitgegeven. Er is ook een facsimile-uitgave.

Het Glogauer Liederbuch bevat

     20 misdelen

     18 gezangen voor de kerkdienst

     1 processiegezang

     120 motetten

     4 Duitse religieuze werken

     4 Latijnse wereldlijke werken

     63 Duitse wereldlijke werken

     1 Italiaans werk

     1 Slavisch werk

     3 quodlibets

     59 dansen en tekstloze Duitse en Franse lederen en chansons

- nr. 23, Carmen – componist Paulus de Broda (EDM 4, S. 95)

- nr. 25, Der Natter Schwanz (EDM 4, S. 84), “Schwanz” is een dansvorm

 

Jean Lhéritier (l’Héritier, Lirithier, Heritier) (diocees Thérouanne, in de Pas-de-Calais, omstreeks 1480 – ná 1551) was een leerling van Josquin des Prez. In 1506 ging Jean l'Héritier naar Ferrara. Alle bewaard gebleven berichten over l’Héritier’s leven komen uit Italië, dus hij moet daar wel gebleven zijn. In 1514 vinden we hem in dienst van Paus Leo X in Rome. In 1521 was hij daar maestro di cappella in de San Luigi dei Francesi, In mei 1525 werd hij opgemerkt als zanger in de kapel van de familie Gonzaga in Mantua. In juli 1525 ging Jean l'Héritier naar Verona, waar hij werkte voor de Bisschop. Een notitie van de Pauselijke legaat in Avignon in 1552 geeft aan dat l'Héritier toen nog leefde. Een boek motetten van hem werd in 1555 nog in Venetië gepubliceerd.

Jean l'Héritier componeerde

     48 motetten

Locutus est Dominus voor 9 stemmen

Nigra sum, door Palestrina gebruikt voor zijn Missa  nigra sum van 1590.

Surrexit pastor bonus, voor 6 stemmen

     1 mis

     2 liederen

- Cum rides mihi basium negasti, een extreem erotisch gedicht.

 

Jean Richafort (Henegouwen?, omstreeks 1480 – omstreeks 1547) was koormeester aan de Sint Rombold kathedraal in Mechelen tusse 1507 en 1509 en aan de Sint Gilles kerk in Brugge van 1542 tot 1547. Verder is er niets met zekerheid over hem te zeggen. Er zijn suggesties van betrekkingen bij Lodewijk XII en Maria van Hongarije.

Jean Richafort componeerde

     1 requiem

- Requiem in memoriam Josquin des Prez, 1532, voor 6 stemmen, waarbij hij citeert uit twee van Josquins bekendste chansons: “Nymphes, nappés” en “Faulte d’argent”

     2 missen

     35 motetten

     2 magnificats

     15 chansons

 

Thomas Stoltzer (Stolczer, Scholczer) (omstreeks. 1480, Schweidnitz, Silesië – 1526, bij Znaim, Moravië) diende als priester in Breslau vanaf 1519. Hij was een aanhanger van de Reformatie, hoewel hij die gevoelens nooit publiek uitte. Lodewijk II benoemde hem tot magister cappellae in Ofen aan het Hongaarse hof op 8 mei 1522. Lodewijks vrouw Mary vroeg hem daar vier psalmen van Luther  te vertalen, wat hij tussen 1524 en 1526 ook deed. Er is één persoonlijke brief van Thomas Stolzer bewaard gebleven, gedateerd op 23 februari 1526, gericht aan hertog Albrecht van Pruisen in Königsberg; in deze brief onthulde Stolzer  dat hij zojuist een psalmzetting had voltooid, en dat hij graag aan Albrechts hof aan het werk zou willen. Op de brief is een tekst toegevoegd, gedateerd maart 1526, dat verwijst naar Stolzer als “wijlen Thomas”.

Thomas Stoltzer componeerde 150 werken:

     4 Latijnse psalmmotetten

- O admirabile commercium

     14 Duitse psalmmotetten

- Psalm 12, 13, 37 en 86, Stolzers beste werk, van in vloed op talrijke Duitse componisten

- Psalm xii., Hilf, Herr die Heiligen sind abgenommen

     7 duitstalige hymnes

     10 duitstalige wereldlijke liederen

- Entlaubet ist der Walde = Ich dank dir, lieber Herre

- Ich wünsch alln frauwen ehr

     4 missen

     magnificats

     14 introïtussen

 

Philippe Verdelot (Les Loges, graafschap Vernaissin, Frankrijk, tussen 1480 en 1485 – Florence, Italië, omstreeks 1531) komt voor het eerst voor op een tekening uit 1511 met een Italiaanse zanger in Venetië. Vanaf maart 1522 was Philippe Verdelot maestro di cappella aan het Baptisterium van San Giovanni en vanaf april 1523 ook aan de dom Santa Maria del Fiore. In 1526 werkte hij samen met Niccolò Machiavelli aan een produktie van Machiavelli’s cynische komedie La Mandragola. De talloze stukken die Philippe Verdelot schreef op teksten van Machiavelli noemde hij zelf “canzoni”, maar het waren zo’n beetje de eerst geschreven madrigalen.

Philip Verdelot is omgekomen bij het beleg van Florence door de Spaanse troepen in 1529 en 1530 of bij de pestepidemie, die de stad in dezelfde tijd teisterde. Er zijn in elk geval geen duidelijke bewijzen, dat hij ná 1530 nog in leven was. Aan de andere kant is er ook pas uit 1552 een vermelding dat hij is overleden, dus wie weet heeft hij in die tussentijd nog bestaan.

Philippe Verdelot componeerde

     2 missen

     1 magnificat

     58 motetten

- In te domine speravi, gebaseerd op de psalm die het onderwerp was van het laatste geschrift van Girolamo Savonarola voordat hij op de brandstapel aan zijn einde kwam

- Letamini  In Domino, waar in de binnenstemmen de melodie  van Ecce quam bonum naar voren komt, het favoriete gezang van Girolamo Savonarola en zijn volgelingen.

- Congregati sunt inimici nostri, in dit motet worden teksten uit de Wijsheid van Jezus Sirach gemengd met de antifoon voor vrede "Da pacem Domine", gebruikt als cantus firmus. Een aanwijzing dat het motet is geschreven tijdens het Beleg van Florence.

     146 madrigalen, hij was er zo’n beetje de “uitvinder“ van. Meest voor vijf of zes stemmen. Ze lenen zich ook goed voor instrumentale bewerkingen

- Di Verdelotto, tutti li madrigali del primo et del secondo libro a quatro voci, 1540 uitgegeven, twee banden met in totaal 22 verzameld madrigalen van Verdelot voor 4 stemmen.  

     4 Franse chansons

 

Benedictus Appenzeller (Oudenaarde, tussen 1480 en 1488 – Spanje, 1558?) wordt voor het eerst in kerkboeken vermeld in 1518 als zanger en in 1519 als koormeester in de kathedraal van Sint Jacob in Brugge. In 1536 was hij in dienst van Landvoogdes Maria van Hongarije in haar Brusselse kapel als zanger. In 1537 werd hij meester van de koorjongens en bleef dat tot 1551 of 1555. Maria ging in 1556 naar Spanje en toen werd Benedictus Appenzeller tot 1558 koormeester aan de Sint-Goedelekerk in Brussel. Daarna weten we niets meer over hem.

Benedictus Appenzeller componeerde

     6 missen

     35 motetten

- Salve Regina voor 5 stemmen, bijna onzichtbaar verborgen de melodie van Mijn liefkens bruijn ooghen.

     12 magnificats

     40 chansons

bundel Des chansons a quattre parties, 1542, in Antwerpen uitgegeven bij Jehan (du) Buys en H. Loys, de vroegste muziekuitgave in de Nederlanden met meerstemmige muziek, tot stand gekomen in tweevoudige drukgang.

- Een Venus dierken heb ick uutvercoren

- Mijn liefkens bruijn ooghen voor vijf stemmen

 

Stephan Mahu (ook: Étienne Mahu, graafschap Vlaanderen, tussen 1480 en 1490 – 1541(?)) Stephan Mahu werd op 14 november 1528 als zanger en trombonist in de Kapel van koningin Anna, de vrouw van Ferdinand I in Wenen opgenomen. Van 1530 tot 1539 was hij onder Arnold von Bruck tweede dirigent van de Weense hofkapel.

Stephan Mahu componeerde

     „Lamentationes Hieremiae“ voor twee tot zes stemmen, 1538, zijn bekendste werk.

     5 motetten;

     5 Duitse wereldlijke liederen voor 4 en 5 stemmen, waaronder

Ach hilf mich Laid und sehnlich Klag, á 5, een zowel in techniek als expressie uitmuntend stukje werk;

-Wer edel ist zu dieser Frist;

- Es ging em wolbezogner Knecht.

     7 Duitse geestelijke liederen waaronder

- Lobt Gott ihr Christen all,

- Ein' feste Burg, á 5, kennelijk lagen Mahu’s sympatieën aan de Lutherse kant.

 

Casanatense Chansonnier (Canzoniere di Isabella d'Este) (Rome, Italië, tussen 1480 en 1490), een manuscript (Ms. I-Rc 2865) met een verzameling van 113 composities voor 3 en 10 voor 4 stemmen, geschreven door 29 componisten voor het huwelijk van Isabella d’Este en Francesco II Gonzaga op 12 februari 1490 in Mantua. Het sierlijke manuscript met een formaat van 270 bij 202 mm wordt zorgvuldig geconserveerd in de Bibliotheek Casanatense van Rome. De wapenschilden van de families d´Este van Ferrara en Gonzaga van Mantua zijn beide ingevoegd in de prachtige decoratieve illustraties.

De composities werden gemaakt door de belangrijkste componisten uit de Vlaamse school uit die periode zoals Busnois, Agricola, Caron, Martini en Ockeghem. De beginwoorden van de eerste tekstregel zijn wel vaak vermeld, de muziek heeft geen onderliggende tekst. Het manuscript is in bezit geweest van componist Giuseppe Ottavio Pitoni. In 1844 kreeg de Bibliotheek Casanatense het via de testamentaire nalatenschap van de muziekcollectie van componist en musicoloog Giuseppe Baini.

het Casanatense Chansonnier bevat

     2 motetten

     2 motet-chansons,

     101 Franse wereldlijke werken, waarvan 3 zonder tekst

     9 Italiaanse wereldlijke werken, waarvan 1 zonder tekst

     5 Nederlandse wereldlijke werken

     1 macaronisch (talen door elkaar) wereldlijk werk

     3 tekstloze werken

 

Mateo Flecha "el viejo" (Mateu Fletxa "el Vell", "de oudere" in het Catalaans), (Prades, Spanje, 1481 – Poblet, 1553), begon in december 1522 als zanger en vanaf september 1523 en tot oktober 1525 als kapelmeester aan de kathedraal van Lerida. Daarna werkte hij zes jaar in Guadalajara, in dienst van de "Duque del Infantado" Diego Hurtado de Mendoza y Luna (1461-1531).

Van 1544 tot 1548 was hij kapelmeester in het kasteel van Arévalo bij de kapel van de Infantas Maria en Johanna van Castilië, de twee jongere zusjes van de latere koning Filips II. Veel later werd hij monnik en trad hij in de Cisterciënzerorde, in het klooster van Poblet, waar hij in 1553 overleed.

Mateo Flecha "de oudere" componeerde

     13 ensalada’s van 7 tot 12 delen voor vier en vijf stemmen, omstreeks 1535, aan het hof van Guadalajara

- El jubilate voor vier stemmen, vertelt in Spaans, Frans en Latijn hoe Maria met woorden de duivel verslaat. 

- La justa voor vier stemmen

- La negrina voor vier stemmen

- La viuda voor vier stemmen

- La bomba, ("de waterpomp") voor 4 stemmen, over de ontreddering na een schipbreuk

     9 villancico’s voor drie tot vijf stemmen

- Ríu Ríu Chíu, voor 4 stemmen, is een tamelijk bekende "Christmas Carol" geworden, authenticiteit onzeker, de titel imiteert de zang van een ijsvogeltje

     2 motetten

 

Maarten Luther (Eisleben, Duitsland, 10 november 1483 – 18 februari 1546) was de zoon van een redelijk welvarende mijnwerker, die wilde dat Maarten advocaat werd. Daarom ging hij naar de Latijnse scholen in Mansfeld en Maagdenburg, en naar de Georgschule in Eisenach. In 1501 begon hij zijn studie aan de Universiteit van Erfurt. Daar begon hij ijverig met een rechtenstudie, maar op een onverwacht moment gooide hij het bijltje erbij neer, trok in een plaatselijk Augustijner klooster en werd monnik. In april 1507 werd hij gewijd tot priester en een maand later celebreerde hij zijn eerste mis. In 1510 werd hij aangewezen om naar Rome te gaan, om daar de noodzaak van de reorganisatie van de Augustijner orde te bepleiten. In Rome werd hij geschokt door het geldbeluste en wereldse gedrag van de clerus aldaar.

Na zijn terugkeer promoveerde Maarten Luther in 1512 tot doctor in de theologie en werd Professor in Bijbeluitleg aan de Universiteit van Wittenberg, een betrekking die hij tot zijn dood behield. Tussen 1512 en 1518 doceerde hij over een groot aantal Bijbelboeken, waarbij hij zich steeds meer verwijderd van de scholastische traditionele theologie en zich ontwikkelde tot een Bijbelse theoloog en kerkhervormer. Daarbij kwam hij door zijn Bijbelstudies tot de conclusie dart de essentie van het Evangelie ligt in de gekruisigde en opgestane Christus en dat een zondaar wordt “gerechtvaaridgd door het geloof alleen”. Rechtvaardiging door het geloof was de toetssteen van Luthers theologie en de theologische faculteit van de Universiteit van Wittenberg ging daar in mee. De Universiteit werd een Europees centrum voor Bijbelstudie. Een conflict met de op tradities gebaseerde kerk en kerkleer was onvermijdelijk. In 1520 maakte Maarten Luther zijn inzichten in drie belangrijke geschriften openbaar. Dat betekende excommunicatie uit de kerk in 1521 en een daarop volgende reorganisatie van de kerk op Bijbelse gronden. Tegenover de door sacramenten en hiërarchische bisschopscultuur van de Rooms Katholieke kerk kwam de in Christelijke Vrijheid opgebouwde Protestants Lutherse Kerk te staan (helaas was op die “vrijheid” op den duur ook nog wel wat af te dingen).

In 1524 werd in Wittenberg het Geystlich Gesangk Büchlein  uitgegeven, dat op aandringen van Luther door zijn vriend en adviseur Johann Walter was samengesteld uit eigen vierstemmige zettingen van koralen met nieuwe Duitse teksten.  Op 13 juni 1525 trouwde Maarten Luther met Katharina von Bora, een uitgetreden cisterciënzerin. In 1529 schreef Melanchton een soort samenvatting van de Lutherse Kerkleer: de Augsburgse Confessie, die 25 juni 1530 aan keizer Karel V werd aangeboden. Luther zelf vertaalde de Bijbel in leesbaar Duits, een vertaling die grote invloed heeft gehad op de Duitse taalontwikkeling en generaties van Lutherse componisten heeft geïnspireerd.

Maarten Luther bleef tot zijn dood in Wittenburg aan het werk. Hij ligt begraven onder de preekstoel van de slotkerk van Wittenberg, waar hij zijn 95 stellingen in 1517 aan de deur zou hebben geslagen.

Maarten Luther heeft alle 16de-eeuwse kerkhervormers door zijn geschriften en activiteiten meer of minder beïnvloed, maar, in tegenstelling tot sommigen van hen, gaf hij in de kerk de muziek een belangrijke plek.

Maarten Luther componeerde

     9 liturgische psalmen en gezangen

- Die deutsche Litanei, Herr Gott dich loben wir (Te Deum laudamus), 1533

     8 liederen, gebaseerd op Latijnse modellen

- Komm, Heiliger Geist, Herre Gott (afgeleid van Veni Sancte Spiritus), 1524

- Nun komm der Heiden Heiland (afgeleid van het Ambrosiaanse Veni Redemptor genitum).1524 

     11 liederen, gebaseerd op Duitse modellen

- Christ lag in Todesbanden, 1524

     18 originele liederen

- Aus tiefer not schrei ich zu dir (Psalm 130), 1524

- Ein feste Burg ist unser Gott (Psalm 46), 1529

- Vom Himmel hoch da komm ich her (Kerstverhaal, Lukas 2), 1539

- Vater unser im Himmelreich, 1539

 

Jacquet de Mantua (Jacques Colebault, of Jachet de Mantoue, Vitré, Bretagne, Frankrijk, 1483 – 2 oktober 1559) ging waarschijnlijk al jong naar Italié. In 1519 werkte Jacquet voor de familie Rangoni, in 1525 was hij in Ferrara aan het hof van d’Este. Hij werd daar stevig bevriend met Adriaan Willaert, de oprichter van de Venetiaanse School. In 1526 ging hij al weer naar Mantua, waar hij de rest van zijn leven zou blijven. Jacquet werd daar maestro di cappella aan de kathedraal van Sint Petrus en Paulus, en stond daar in dienst van kardinaal Ercole Gonzaga, de bisschop van Mantua. Jacquet was een populaire componist, zijn motet Aspice Domine komt in dertig bronnen uit die tijd voor. Jacquet’s eerste vrouw stierf in 1527; hij hertrouwde voor 1540. Zijn inkomen was onvoldoende om zijn gezin goed te onderhouden en hij stierf in armoede, zijn vrouw en dochter onverzorgd achter latend. Kardinaal Ercole Gonzaga zorgde voor een behoorlijk pensioen.

Jacquet componeerde

     23 missen

     100 motetten, waarvan veel voor officiële gelegenheden.

     veel gezangen

     3 wereldlijke liederen 

 

Pierre Moulu (Frankrijk, 1484? – omsteeeks 1550) was werkzaam was aan het Franse koninklijke hof aan het begin van de zestiende eeuw. Documenten uit het Vaticaan geven aan dat een zekere 'Petrus Moulu' van 1505 tot1513 werkzaam was in Meaux, een stad niet ver van Parijs.

Pierre Moulu componeerde

     5 missen

- Missa Alma Redemptoris mater  (ook wel Missa duarum facierum) voor vier stemmen

- Missa Paranymphus, gebaseerd op het gelijknamige motet van Loyset Compère voor 4 stemmen

- Missa Missus est Angelus op een motet van Josquin des Prez, van grote schoonheid.

- Missa Stephane gloriose voor de Stephanskathedraal van de stad Meaux voor vier stemmen

     26 motetten

- Fiere attropos mauldicte et inhumaine, chanson–motet voor vijf stemmenmet als cantus firmus de antifoon voor Goede Vrijdag Anxiatus est in me spiritus meus, een prachtige klaagzang op de dood van koningin Anne van Bretagne, 1514

- Mater floreat florescat, motet voor vier stemmen,geschreven ter ere van alle belangrijke Franse componisten uit die tijd, die allemaal bij naam worden genoemd. De lijst begint met Du Fay en eindigt halverwege met de onvolprezen Josquin des Prez, wellicht zijn leraar. Daarna volgen nog een aantal tijdgenoten van Pierre Moulu, 1517.

     9 chansons

     werken zonder tekst, en werken waarvan het auteurschap vragen oproept. 

 

Hugh Aston (Asseton, Assheton, Ashton, Haston, Engeland, omstreeks 1485) – begraven 17 november 1558) slaagde op 27 november 1510 voor zijn muziekexamen aan de universiteit van Oxford. Hij had daar 8 jaar gestudeerd, en als we er van uitgaan dat mensen omstreeks hun twintigste studeren, komen we uit op een geboortejaar van ongeveer 1485. In 1521 werd hij betaald door het hoofd van de kapittelkerk van St Mary voor advies over aanschaf en plaatsing van een nieuw orgel. In 1525 woonde en werkte Hugh Aston in Leicester als opzichter van de orgels en koormeester aan het St Mary Newarke Hospital en College. Hij bleef dat tot het college in 1548 werd opgeheven.

Daarnaast was hij ook politiek actief, lid van de gemeenteraad, wethouder en in 1541 en 1542 burgemeester.

17 November 1558 werd hij begraven in de parochiekerk St Margarets.

Hugh Aston componeerde

     1 masque

     2 missen

     2 motetten

- Gaude mater matris Christe voor vijf stemmen, grote kwaliteit

     4 incomplete kerkelijke werken

     klavecimbel- en/of orgelwerken

- Hornepype, technisch ingewikkeld werk

- My Lady Carey’s Dompe

- The Short Mesure off my Lady Wynkfelds Rownde

 

Clément Janequin (Châtellerault, bij Poitiers, Frankrijk, omstreeks 1485 – Parijs, 1558) was vanaf 1505 in Bordeaux werkzaam als klerk in dienst van Lancelot du Fau. Na de dood van Lancelot kwam hij in dienst van de bisschop van Bordeaux. Ondertussen was hij ook nog tot priester gewijd. In 1534 werd hij kapelmeester van de kathedraal van Angers en in 1549 kwam hij naar Parijs en werkte er in dienst van Hertog Jean de Guise. Vanaf 1555 was hij lid van de hofkapel van koning Hendrik II van Frankrijk. Van hertog Françcois de Guise kreeg hij de titel "chapelain", nadat hij diens overwinningen in muziek had omgezet. En op zijn 82ste werd hij benoemd tot "compositeur ordinaire du Roy". Het leverde hem financieel weinig op en ot zijn dood leefde hij in armoede. In zijn testamentbepaald hij dat de paar munten die hij achterlaat verdeeld moeten worden onder de armen, nadat zijn dienstbode, die als tweeënhalf jaar geen salaris heft gehad, is uitbetaald. Geen huldiging of treurzang voor een toch prima componist. 

Clément Janequin componeerde

     één Passieverhaal.

     2 missen:

- Missa super La Bataille, 1532. Deze mis is op het thema van het beroemde lied / cantate “la Bataille’ gegrond.

- Missa super L'Aveuglé dieu, 1554.

De beide missen van Janequin zijn parodiemissen: opnieuw gebruikt eerder gecomponeerd eigen werk.

     54 motetten,

     9 Magnificats,

     Zettingen van de 150 psalmen en chansons et cantiques spirituelles

     398 (!)(meerstemmige) chansons. Zijn beroemdste Chanson was (en is)

- La bataille de Marignan, voir Escoutez tous gentilz, naar aanleiding van de Slag van Marignano. Deze oorlogshandeling vond plaats op 13 en 14 september 1515 vlakbij Milaan. Troepen van koning Frans I van Frankrijk stonden tegenover troepen van Ferdinand van Aragón die over Milaan regeerde. De slag vond plaats in de laatste fase van de Oorlog van de Liga van Kamerijk, een van de Italiaanse Oorlogen (1494-1559). Frans I won de slag en een jaar later wist hij de nieuwe koning van Spanje Karel V, de opvolger van Ferdinand de Vrede van Noyon op te leggen en de Oorlog van Liga van Kamerijk te beëindigen. Janequin laat in zijn chanson de zangers alle oorlogsgeluiden nabootsen: de fantares, het wapengekletter, de uitroep “tout verloren bigott” van de Zwitsers.

 

Costanzo Festa (omgeving Turijn?, Italië, omstreeks 1485/1490 – Rome, 10 April 1545) woonde tussen 1510 en 1517 op Ischia, een eiland in de baai van Napels. Hij had daar een betrekking als muziekonderwijzer bij de aristocratische familie d’Avalos. In 1517 verhuisde Costanzo Festa naar Rome en bleef daar bijna 30 jaar zanger in de Sixtijnse kapel, in dienst van Paus Leo X.

Een bericht in 1543 geeft aan dat Costanzo Festa te ziek was om met de paus naar Bologna te reizen. Hij overleed in Rome in 1545.

Costanzo Festa was een van de eerste componisten, naast Bernardo Pisano en Sebastiano Festa, die madrigalen componeerde. Constanzo Festa was de grondlegger van de Romeinse School.

Costanzo Festa componeerde

     100 madrigalen, meest voor drie stemmen

     40 motetten

- Quis dabit oculis, 1514, ter gelegenheid van het overlijden van de Koning van Frankrijk, Anne van Brittanië; haar begrafenis was een uitgebreide toestand, die 40 dagen duurde.

     4 missen

     8 lamentationen voor 4 tot 7 stemmen

     12 Magnificats voor vier stemmen

     32 vesperpsalmen

     1 instrumentale werk

- Contrapunti sopra La Spagna, 125 variaties over de bassadanza “La Spangna”, een eenvoudige melodie van 37 noten. Costanzo Festa past alle in zijn tijd gebruikelijke contrapunttechnieken toe.

 

Nicholas Ludford (Londen? Engeland, omstreeks 1485 – Westminster, omstreeks 1557) werd in 1521 aangenomen bij de Broederschap van Saint Nicholas, een gilde van parochiesecretarissen, uit het document waarin dat staat vermeld is af te leiden dat hij omstreeks 1485 geboren moet zijn. Misschien is hij geboren in Londen als de zoon van componist John Ludforde, die in 1495 toetrad tot de Broederschap van Saint Nicholas. Iets na 1500 werd Nicholas Ludford aangesteld als zanger aan de Koninklijke kapel van het Saint Stephen’s College in Westminster, grenzend aan het Westminster Palace. Toen Henry VIII in 1547 het college sloot in het kader van de ontbinding van kloosters, kreeg Nicholas Ludford een pensioen, voor het laatst uitbetaald in 1556, waar we dan maar uit afleiden dat hij in 1557 overleden is. Nicholas Ludford was twee keer getrouwd. Zijn eerste vrouw overleed tussen 1552 en 1554, op 21 mei trouwde hij met ene Helen Thomas.

Nicholas Ludford componeerde

     17 missen, waaronder een cyclus van 7 driestemmige  “Lady Masses”, missen ter ere van de maagd Maria. Deze missen maakten deel uit van een collectie manuscripten die eens toehoorden aan Koning Hendrik VIII en zijn Rooms Katholieke vrouw, koningin Catherine van  Aragon.

- Missa Benedicta et venerabilis voor 6 stemmen

     1 Magnificat

     6 motetten

 

Ludwig Senfl (Bazel, omstreeks 1486 – München, tussen 2 december 1542 en 10 augustus 1543) was leerling van Heinrich Isaac, die hij in Zürich opvolgde als hofcomponist van de Oostenrijkse keizer Maximiliaan I. Ludwig Senfl bleef dit tot aan de dood van Maximiliaan I in 1519, toen de hofkapel door de nieuwe keizer Karel V werd opgeheven. Ergens in de buurt van 1504 moet hij tot priester zijn gewijd, ondanks zijn fuill-time muzikantenschap. Vanaf 1507 verbleef hij met de hofkapel in Konstanz gedurende de Rijksdag. Bij een jachtincident in 1518 verloor Ludwig Senfl een teen, waar hij een jaar last van had. Na 1519 reisde hij af naar Passau waarna hij in 1523 werk vond in de hofkapel van hertog Willem van Beieren in München. Hij bleef er tot aan zijn dood. Hoewel hij nooit officieel protestant werd, sympathiseerde hij met Luther, wat er toe leidde dat hij ondervraagd werd door de Inquisitie, en zijn priesterschap vrijwillig opgaf. Dat was meteen een mooie aanleiding voor hem om in 1529 te trouwen. Hij schreef voor Luther, op diens verzoek, persoonlijk twee motetten: Non moriar sed vivam en In pace in idipsum.

Ludwig Senfl componeerde

     7 missen,

     talloze misdelen

     140 motetten

- Quis dabit oculis nostris, voor de begrafenis van keizer Maximiliaan I, gebaseerd op een motet van Constanzo Festa

- Non moriar sed vivam (ik zal niet sterven, maar leven), vierstemmige zetting van een vers uit psalm 118, door Ludwig Senfl naar Luther gestuurd om diens sombere stemming te verdrijven.

     8 series vesperpsalmen

     8 magnificats

     7 (series) Latijnse Odes

     250 duitse meerstemmige liederen, waarvan sommige volksliedjes geworden zijn

- Ich stuend an einem Morgen, 1525

- Trinck lang, 1534

- Tandernack Quatuor, 1534 voor vier stemmen, de Tandernaken cantus firmus in canon in de twee ondersemmen. Kunstig.

- Tandernack Quinque, 1534 voor vijf stemmen, de Tandernaken cantus firmus ligt hier in de middenstem.

- Die prünlein die da fliessen, 1538

- Das Gläut' zu Speyer, waarin stemmen kerkklokken nabootsen, omstreeks 1540

- Maria zart / Maria, du bist genadenvoll, voor vijf stemmen

     4 religieuze Duitse liederen

     2 puzzel canons

     een paar instrumentale werken.

www.senflonline.com

 

Francesco Santacroce (Padua, 1487 – Loreto, 1556) was maestro di cappella van de Kathedraal van Treviso. Een van de eerste componisten die cori spezzati toepaste.

Francesco Santacroce schreef

     vier vijfstemmige motetten

     psalmzettingen voor dubbelkoor

 

Georg Rhau (Rhaw), Eisfeld, Thüringen, Duitsland, 1488 – Wittenberg, 6 augustus 1548) studeerde vanaf 15 april 1513 filosofie aan de Universiteit van Wittenberg. Op 27 juni 1514 rondde hij zijn filosofiestudie daar af. Op 18 september 1518 werd Georg Rhau aangenomen als medewerker aan de filosofische faculteit. Vanaf augustus was hij al aan het werk als Thomascantor, muzikaal leider van het koor van de Thomasschule en de Thomaskirche in Leipzig, Op 27 juni 1519 voerde hij tijdens de Leipziger Disputation met Maarten Luther zijn twaalfstemmige Missa de Sancto Spiritu uit. In 1520 moest hij Leipzig vanwege zijn sympathie voor de reformatie verlaten, en kreeg een aanstelling als schoolmeester in Eisleben en Hildburghausen. Eind 1522 vestigde hij zich in Wittenberg als drukker, later begon hij een boekdrukkerij, die hij tot zijn dood dreef. In 1528 duikt hij trouwens wel weer een keer als organist van de Thomaskerk in Leipzig op. Zijn boekdrukkerij is door zijn erfgenamen tot 1566 voortgezet.

Van Georg Rhau is geen enkele compositie bewaard gebleven, maar zijn uitgaven vormen een belangrijk document van de ontwikkeling van de Lutherse Kerkmuziek.

Georg Rhau verzorgde de uitgave van

     2 leerboeken muziek

     10 grote verzamelingen werken van tijdgenoten.

 

Johannes Heer (Glarus, Zwitserland, omstreeks 1489 – 1553) was koorknaap in Sitten. In 1504 bevond hij zich in Zürich. Hij studeerde aan de Universiteit van Parijs vanaf 1508 en was lid van de “Duitsland”- studenten organisatie. Vanaf 1510 gebruikte hij de titel “magister” (= meester). Na zijn studies in de Kunsten studeerde  hij theologie en was geestelijke in Glarus tot zijn dood.

In 1529 ging hij over tot het Protestantisme en trouwde ook, maar handhaafde een sympathieke houding tegenover het Katholicisme.

Johannes Heer was de samensteller en eigenaar van een manuscriptverzameling met 88 wereldlijke werken, opgeschreven van 1510 tot 1530. Het manuscript wordt bewaard in de kloosterbibliotheek van Sankt Gallen als Codex Sankt Gallen 426. De werken zijn van Agricola, Brumel, Compere, Févin, Josquin, Isaac, Prioris, Rigo de Bergis, ? La Rue, Dietrich, Adam von Fulda, H.L. (? Hans Lienhard), Obrecht, Senfl en een onbekende componist: F.S. Misschien zitten er ook een paar werken van Johannes Heer zelf in de collectie.

De Codex Sankt Gallen 426 bevat 88 werken in allerlei genres:

     Latijnse  motetten

     instrumentale carmina’s

     chanson motetten

     Franse chansons

     Germaanse Tenorliederen

     andere werken met Italiaanse teksten.

CD: Tetraktys onder leiding van Kees Boeke; Etcetera KTC 1910;

 

John Taverner (omstreeks 1490 – 18 oktober 1545) werd vermoedelijk ergens in Lincolnshire geboren, maar meer is niet over zijn jeugd bekend. Hij werkte in de kerk van Tattershall en later te Oxford, onder patronage van Kardinaal Wolsey. Nadat hij aldaar zijn post als koormeester in 1530 neerlegde, is opnieuw gedurende een periode niets over zijn leven bekend.

Onder het bewind van Hendrik VIII werkte hij voor Thomas Cromwell. Hij stierf in 1545 en ligt in Boston begraven.

John Taverner componeerde

     8 missen

- missa “Gloria tibi trinitas” heeft een uitgesproken continentale stijl.  Taverner was de eerste koorleider van Cardinal college (thans Christ church) in Oxford en het is vrijwel zeker dat hij deze mis voor die instelling schreef. Virtuoze meerstemmigheid. De cantus firmus van het In Nomine Domini uit deze mis heeft talloze componisten geïnspireerd tot bewonderenswaardige contrapuntische toeren. Het werd een typisch Engels instrumentaal genre, het In Nomine.

- Missa Corona Spinea ("Doornenkroonmis") voor 6 stemmen; prominent hoogste partij, indrukwekkende mis, opgedragen aan de doornenkroon van Christus. Vermoedelijk geschreven voor het bezoek van Hendrik VIII en Catharina van Aragon aan het College van kardinalen, waarvan kardinaal Wolsley de voorzitter was. Maart 1527. Hemelse klankwereld.

     2 misfragmenten

     4 antifonen

- Gaude plurimum voor vijf stemmen, een polyfoon bouwwerk van ongelofelijke proporties

- O splendor gloriae,  voor 5 stemmen, robuust

     22 motetten

- Dum transisset sabbatum (I)¸ voor vijf stemmen

- Dum transisset sabbatum (II), voor vier stemmen

- Te Deum voor 5 stemmen

     3 wereldlijke liederen

 

Adriaan Willaert (Rumbeke, Roeselare, België omstreeks 1490 – 7 december 1562) trok op jonge leeftijd naar Parijs om rechten te studeren aan de Sorbonne. Toen hij daar de componist Jean Mouton (omstreeks 1459-1522) leerde kennen, besloot hij zijn leven aan de muziek te wijden. In 1511 liet Adriaen Willaert zich inschrijven aan de universiteit van Leuven waar hij "artes et ???" studeerde en de titel behaalde van Magister.

Vanaf 1515 werkte Adriaen Willaert voor de familie d'Este uit Ferrara, achtereenvolgens kardinaal Ippolito I, met wie hij ook naar Rome, Milaan en Hongarije reisde, hertog Alfonso I en diens zoon Ippolito II.

In 1527 werd hij benoemd tot kapelmeester van de San Marco-basiliek in Venetië, wat hij zou blijven tot aan zijn dood in 1562. Hij was één van de meest veelzijdige componisten uit de Renaissance, en vanuit zijn positie in Venetië had hij een grote muzikale invloed in Europa; enkele van zijn leerlingen waren onder meer Costanzo Porta, Andrea en Giovanni Gabrieli, Clement Matot en Cypriano de Rore, die hem zou opvolgen aan de San Marco. Door de 4 koorloggia's van de San Marco basiliek met twee orgels kwam Adriaan Willaert op het idee om te gaan componeren voor gescheiden dubbelkoren (cori spezzati).   

Adriaan Willaert was de grondlegger van de "Venetiaanse school" waartoe ook de Gabrieli's en later Claudio Monteverdi gerekend worden, en die leidde tot de vroege Barokmuziek.

Adriaen Willaert schreef

     10 missen en 1 misdeel;

- Missa ‘Mente tota’,op het gelijknamige motet van Josquin des Pres

- Missa Mittit ad virginem, voor 6 stemmen, gebaseerd op een eigen motet uit de Musica Nova van 1559, ter ere van hertog Alfonso II, hertog van Ferrara. Handschrift in een codex in Modena in de Biblioteca Estense Universitaria. Onaards prachtige muziek. In het Agnus Dei voegt Willaert een zevende stem toe en verwerkt hij er een tweestemmige canon in met de tekst "Pater Alphonse annue Secondo Duci Ferrariae"  

     175 motetten; vespers; hymnen en psalmen;

- Verbum bonum e suave, zijn oudst bekende motet

- Musica quatuor vocum (quae vulgo motecta nuncupantur)..liber primus; verzameling 26 vierstemmige motetten;

15. Mirabile mysterium declaratur hodie, kerstmotet

- Musicorum sex vocum, que vulgo motecta dicuntur.... liber primus; 1542, verzameling 24 zesstemmige motetten

5. Verbum bonum, 1518, doorimitatietechniek

- Musica Nova, 1559, 27 Latijnse motetten en 25 Italiaanse madrigalen

20. Mittit ad Virginem 2. Exi qui mitteris 3. Audit et suscepit. Alles voor 6 stemmen

     5 andere (series) religieuze werken 

- Johannespassie: Passio Domini nostri Jesu Christi secundum Joannem, motettencyclus met teksten uit het Johannesevangelie in twee delen  1a pars: Joannes apostolus, 2a pars: Ecclesiam tuam.  Tom Denys uit Roeselare heeft in 2020 een exemplaar in de bibliotheek van Bologna ontdekt en de partituur vertaald voor eigentijds gebruik. Alle “rollen” die in zijn Johannes Passion voorkomen zijn polyfoon bezet. De rol van de Evangelist is vierstemmig uitgewerkt; Jezus driestemmig; Pilatus, Ancilla en Petrus tweestemmig; en de menigte (turba) zesstemmig.

     70 Italiaanse madrigalen;

- Musica Nova, 1559, 25 madrigalen en 27 Latijnse motetten

     10 canzone villanesche alla napolitana, voor vier stemmen,1544

- nr. 5: vecchie letrose non valete niente

     60 Franse chansons

     instrumentale composities.

www.adriaenwillaert.be

 

Ruffino d’Assisi (Assisi, 1490 – 1532). Italiaanse componist. De franciscaner monnik was maestro di Cappella in de kathedraal van Padua  (1510-20), aan de grote basiliek van Sant’Antonio (“Il Santo”) tot 1525, daarna aan de kathedraal van Vicenza.

Ruffino d’Assisi  schreef

     één mis

     twee motetten,

     twee complete zettingen van de psalmen

     drie wereldlijke werken.

 

Pietro Paolo Borrono, (Boroni, Borono, ook wel Petrus Paolus Mediolanensis, Milaan, Italië, omstreeks 1490 – ná 1564) bevond zich in 1531 in dienst van Frans I van Frankrijk als officieel luitist. Zijn Milanese afkomst wordt afgeleid uit het feit dat als zijn naam ergens genoemd wordt dat steeds gepaard gaat met “da Milano” of “Milanese”. Hij had een carrière als militair, spion en diplomaat in bijzondere dienst van markies Alfonso d’Avalos, keizerlijk gouverneur van Milaan en was vermoedelijk als muzikant meer amateur dan beroeps. In 1536 werden er in Milaan verscheidene luitcomposities van hem gepubliceerd. Er zijn een paar brieven van kardinaal Alessandro Farnese waarin vermeld wordt dat Borrono deelnam aan complot tegen de familie Farnese, georganiseerd door Ferrante Gonzaga en dat hij in 1551 daarover naar Rome kwam onder het mom van het drukken van luitintavolaties. in Rome had hij een en ander aan kardinaal Farnese verklapt. Borrono en zijn zoon Giovanni Battista worden ook nog genoemd in processtukken uit 1554, 1559 en 1564. Daarna is er niets meer over hem bekend.

Pietro Paolo Borrono componeerde

     werken voor luit en voor twee luiten

- 30 dansen

- 6 fantasieën

- intavolaties van polyfone Franse chansons

 

Pierre (Regnault) Sandrin (Saint Marcel, in de buurt van Parijs, omstreeks 1490 – Rome?, Italië, ná 1561) heette van zichzelf Pierre Regnault, maar noemde zich Pierre Sandrin naar een figuur uit een Franse klucht “Le savetier qui ne respont que chansons”, waarin een schoenmaker met de naam Sandrin elke vraag beantwoordt door de beginregel(s) van een chanson te zingen. Pierre Sandrin was in 1506 koorknaap aan het Franse koninklijke hof en in 1517 zanger bij Louise van Savoye. Ondertussen zijn er ook meldingen van hem als theateracteur. In 1539 vinden we hem terug als zanger in de Chapelle du roi. In 1543 is hij gewaardeerd lid van de hofkapel, in 1547 staat bij de uitvaartdiensten van koning Frans I geregistreerd als “componist” van de Koninklijke Kapel. Ergens begin 1550-er jaren is Pierre Sandrin naar Italië gegaan. In 1554 was hij maestro di cappella in Siena bij de Ferrarese familie d’Este. In 1560 wordt Pierre Sandrin aangetroffen in Parijs en in 1561 heeft hij een betrekking in Rome bij de Kardinaal van Ferrara Ippolito II d’Este, daarna verdwijnt hij volledig uit beeld. Vermoedelijk is hij in 1561 of kort daarna in Italië overleden.

Pierre Sandrin componeerde

     1 madrigaal

     50 vierstemmige chansons

- Doulce memoire, 1538,  op een tekst van koning Frans I de Frankrijk, werd een van de meest populaire melodieën uit de 16de eeuw, komt voor in talloze kopiën en arrangementen in bronnen uit vele landen, vooral in partituren voor luit en klavecimbel

- Puisque vivre en servitute, 1548.

 

Claudin de Sermisy (Sermaize in l'Oise ??, Frankrijk, 1490 – Parijs, 13 oktober 1562) was rond 1508 actief als zanger (koorknaap) in Parijs in de Sainte-Chapelle. In dat jaar werd hij door de koning Lodewijk XII toegevoegd aan de Chapelle Royal, en ook aangesteld als geestelijke. Omdat 18 jaar een soort minimum leeftijd was voor zo'n benoeming, is zijn geboortejaar op 1490 gesteld. Met opvolger koning Frans I, vertrok hij in 1515 naar Italië. Hij was ook aanwezig bij de muzikale evenementen, georganiseerd op het Veld van het Gouden Kleed in Midden–België, in 1520, waar Frans I en Hendrik VIII van Engeland elkaar ontmoetten en waar de musici van beide vorstenhoven met elkaar musiceerden. Vanaf 1530 was hij sous-maistre van het koor van de Sainte-Chapelle. In 1533 werd hij kanunnik en in 1547 kapelmeester. Hij overleed tijdens een pestepidemie in Parijs. Na zijn dood werd hij bijgezet in de Sainte-Chapelle.

Samen met Clément Janequin was Claudin de Sermisy een van de meest vernieuwende componisten van het Franse chanson.

Claudin de Sermisy schreef

     12 missen, inclusief een Requiemmis

- Missa ‘Quare fremuerunt gentes’, voor 5 tot 8 stemmen, over een motet van de Sermisy zelf.

     100 motetten,

     een paar magnificats

     een set Lamento’s. 

     175 chansons, die ook van invloed waren op de instrumentale Italiaanse Canzone

- Je ne menge point de porc (ik eet geen varkensvlees meer) voor vier stemmen, een tamelijk onbenullig straatliedje, waar Orlando di Lasso notabene een hele mis over schreef.

- Tant que vivray voor vier stemmen, tekst Clément Marot, zo’n beetje zijn bekendste liedzetting

 

Henry VIII, Koning van Engeland (Greenwich, 28 juni 1491 – Windsor, 28 januari 1547), jongste zoon van Henry VII, bestemd om geestelijke te worden, en daarom kreeg hij muziek in zijn opleiding. Omdat zijn oudere broer Arthur stierf in 1502, moest hij in 1509 op 18jarige leeftijd zijn vader op de troon opvolgen, en kreeg muziek een belangrijke plek aan het hof. Gedurende de eerste helft van zijn regering was William Cornysh, Meester van de Kinderen van de Koninklijke Kapel, de leidende musicus aan het hof. Er waren 58 vaste musici aan het hof benoemd: 8 violisten, zeven doedelzakspelers, zeven fluitisten, 2 luitspelers, 1 klavecinist, 1 rebecspeler, 5 muzikanten uit de familie Bassano enz.

In juli 1517 luisterde Henry VIII vier uur aan één stuk naar het orgelspel van de Venetiaanse organist Dionisio Memo, organist van de San Marco in Venetië. Henry zelf speelde orgel, luit en klavecimbels. In zjn nalatenschap waren 13 regalen, 17 virginalen, enkele clavichorden, 76 blokfluiten, vele luiten en violen en een aantal Engelse gitaren en veel muziekmanuscripten.

Henry VIII componeerde

     1 motet

- Quam pulchra es, 3 stemmen;

     21 liederen voor drie of vier stemmen

- Pastyme with good companye, 3 stemmen

- Alac alac what shall I do, 3 stemmen

- Grene growith the holy, 3 stemmen.

- Hélas Madame, 4 stemmen, omstreeks 1515, melodie en tekst geleen duit het Franse repertoire

     13 tekstloze werken voor drie of vier stemmen

- Taunder naken, 3 stemmen

     1 Pavane voor luit

 

Francesco de Layolle (dell'Aiolle, dell'Aiuola, dell'Ajolle, dell'Aiolli, Florence, Italië, gedoopt 4 maart, 1492 – Lyon, Frankrijk, omstreeks 1540) was de zoon van Agniolo Aiolle en werd gedoopt in Santa Maria del Fiore in Florence. Francesco de Layolle kwam omstreeks zijn 13de jaar terecht in het koor van de Santissima Annunziatabasiliek in Florence, waar hij les kreeg Bartolomeo degli Organi, componist van de familie Medici. Francesco Layolle trouwde met de jongere schoonzus van zijn leraar, Maddalena Arrighi. In Florence was Francesco Layolle onder meer muziekleraar van de beeldhouwer Benvenuto Cellini, die hem zich later herinnert als een fantastische organist, muzikant en componist. In 1518 verliet Francesco Layolle Florence, en in 1521 ging hij in Lyon wonen, waar hij zijn verdere leven bleef. Hij werkte daar als organist van de Notre Dame de Confort en componeerde muziek, die werd uitgegeven door Jacques Moderne, de bekendste drukker/uitgever van Frankrijk ná Pierre Attaignant.

In 1540 is er een lamentatie: Alma felice & lieta (Per la morte de M. F. Layolle) over het overlijden van Francesco Layolle gepubliceerd en zijn zijn laatste composities gepubliceerd, maar mededelingen over zijn dood of begrafenis ontbreken volledig. Francesco Layolle liet in Lyon een zoon achter: Alamanno, ook organist en componist, die in 1565 naar Florence terug ging.

Francesco de Layolle componeerde

     3 missen,

     61 motetten,

     2 boeken met madrigalen, door Francesco Layolle “canzoni" genoemd, in het Italiaans en het Frans.

- Lasciar il velo, zijn populairste madrigaal, in allerlei transcripties, zowel vocaal als instrumentaal teruggevonden.

 

Giovanni Maria da Crema (Joannes Maria Cremens) (Crema, Lombardije, Italië, omstreeks 1492 – ??, omstreeks 1550). Er is maar één spaarzame verwijzing naar deze luitist en componist in een notitie van luitist Francesco Canova da Milano. Er zijn musicologen die vinden dat hij wel de “Giovanni Maria” die halverwege 16de eeuw in dienst was bij de Gonzagas en anderen denken dat hij bij een groep van zes gambisten was die in 1540 bij koning Hendrik VIII van Engeland langsgingen, maar daar zijn geen sluitende bewijzen voor.

In 1547 worden een aantal van zijn luitintavolaties uit zijn eerste luitboek gepubliceerd in verzamelbundel Florilegio Des chansons, gaillardes, paduanes, & motetz, reduitz en tablature de lut, Vijfde boek, uitgave Pierre Phalèse, wat wijst op een zekere populariteit op dat moment.

Giovanni Maria da Crema componeerde

     boeken met luitintavolaties en luitcomposities, waarvan er 2 bewaard gebleven zijn

- Intabolatura de lauto, libro primo, 1546

- Intabolatura de lauto, libro terzo, 1546

15 ricercares, heel mooi gecomponeerd

     luitintavolaties en luitcomposities in verzamelbundels

 

Lupus Hellinck (ook Wulfaert) (Axel ??, 1493 of 1494 – Gent ??, omstreeks 14 januari 1541) was de zoon van Johannes Hellinck uit het diocees Utrecht. Lupus Hellinck komt voor het eerst in de archieven voor op 24 maart 1506 als koorknaap aan de Brugse Sint-Donaaskerk. Toen zijn stem brak ging hij in 1511 elders studeren, in 1513 kwam hij als koster van de kerk terug en bleef er tot 1515. Vanaf 1515 studeerde hij voor priester, en ging daarvoor ook naar Italië. In 1518 was Lupus Hellinck in dienst van Paus Leo X in Rome, omstreeks die tijd werd hij ook tot priester gewijd. Tegen juni 1518 was een “Lupo francese/flamenco cantore” in dienst in Ferrara bij Sigismondo d'Este, de muziekhistorici nemen aan dat het hier om Lupus Hellinck gaat.

In oktober 1519 is hij in Brugge terug en werkzaam in de Sint-Donaaskerk. In 1521 wordt hij zangmeester de Onze-Lieve-Vrouwekerk in Brugge en in 1523 zangmeester aan de Sint-Donaaskerk.

In 1539 nam hij deel aan een toneelwedstrijd in Gent met een theaterstuk dat door de Katholieke Kerk is opgenomen in haar Index van verboden boeken. Dat wijst op enige sympathie voor de reformatie, die hij verder in zijn omgeving niet in praktijk kon brengen.

Theun de Vries heeft Lupus Hellinck als hoofdpersoon genomen in zijn roman uit 1960 “Het motet voor de kardinaal”.

Lupus Hellinck componeerde

     13 missen 

- Missa ‘Veni sponsa Christi’, voor 5 stemmen, over een motet van Richafort

- Missa ‘Peccata mea’, voor 4 stemmen, over een motet van Richafort

- Missa ‘In te Domine speravi’, voor 4 stemmen, gebaseerd op zijn eigen motet.

     15 motetten 

- Te domine speravi,  eerbetoon aan Girolamo Savonarola,  omstreeks 1519.

- Miserere mei deus, tekst verschillende Psalmen, omstreeks 1519.

- Miserere mei domine, tekst psalm 6, omstreeks 1519

     11 Duitse koraalzettingen, motetstijl, melodie in de tenor, wijst op protestantse gezindheid. 

     8 Franse chansons

     5 Nederlandse liederen

- "Jann moije, Janne moije, al claer, al claer"

- "Compt alle uut bij twe bij drije"

 

Pierre Attaingnant (Attaignant) (Noord-Frankrijk, omstreeks 1494 – Parijs, eind 1551 in 1552) kreeg zijn drukkersopleiding in Parijs van Universiteitsboekhandelaar en uitgever Philippe Pigouchet. In 1514 trouwde Pierre Attaingnant met diens dochter Claude. Pierre Attaingnant was de eerste muziekdrukker, die in navolging van boekdrukker Gutenberg, vanaf 1528 losse vormen gebruikte, waardoor in één keer een muziekvel met notenbalk, noten en tekst kon worden gedrukt, wat tijd- en kostenbesparender werkte dan de technieken van Ottaviano Petrucci. Deze nieuwe werkwijze werd in Europa de norm bij het drukken van muziek in de 16de en de 17de eeuw. 18 juni 1531 kreeg Pierre Attaingnant een koninklijk exclusief recht op het drukken van muziekboeken. In 1537 werd hij benoemd tot imprimeur et libraire du Roy en musique (koninklijke muziekdrukker en boekhandelaar). In 1543 overleed zijn vrouw Claude. In 1545 hertrouwde Pierre Attaingnant met Marie Lescallopier.

Na zijn dood werd het bedrijf door zijn weduwe tot 1567 voortgezet.

Pierre Attaingnant was uitgever van

     missen

     motetten

     1.500 chansons in 36 delen.

- Chansons nouvelles en musique à quatre parties (nieuwe vierstemmige liederen), 1528, het eerste met losse vormen gedrukte muziekboek

     7 boeken met werken in tabulatuur voor luit of klavier.

 

Pierre Passereau (vóór 1495  – 1547) komt voor het eerst voor als tenorzanger in de kapel van de graaf van Angoulême (de latere koning Frans I).

Pierre Passereau componeerde

     chansons (onomatopeïsche) in de stijl van Clément Janequin

het bekendste chanson is 

- Il est bel et bon (1534) met het gekakel van kippen er in verwerkt.

     één motet: Unde veniet auxilium michi (psalm 120)

 

Leonhard Paminger (Aschach an der Donau, Oostenrijk, 29 maart 1495 – Passau, 3 mei 1567) was de zoon van raadsheer Andreas Paminger, die aan het hof van de Graaf van Schaumburg werkte. Van zijn 10de jaar af woonde Leonhard Paminger in Wenen. Hij ging er naar school en leerde daar naast muziek vloeiend Grieks en Latijn spreken. Eenmaal volwassen, kreeg hij een aanstelling als baszanger en muzikant op harp, luit en fluit aan de Sint Stefanusdom.

Omstreeks 1517, 22 jaar oud kwam Leonhard Paminger als hulpdocent aan de school van het Sint Nikolaklooster bij Passau. Hij bleef tot zijn dood in dienst van het klooster. Hij trouwde met Elisabeth Agnes en kreeg een woning in het buitengebied van Passau. In 1529 werd hij rector van de school.

De Reformatie vond in het klooster behoorlijk wat weerklank. Leonhard Paminger schreef verschillende geschriften over de religieuze vragen. Hij had goede contacten met Maarten Luther. Hij droeg twee van zijn composities op aan de Lutherse theoloog Philipp Melanchthon. Niettemin bleef hij secretaris en rechterhand van de Proost van het klooster. In 1557 stierf Elisabeth Agnes, in 1562 hertrouwde Leonhard Paminger met de weduwe Barbara, die al weer in 1564 overleed. Leonhard Paminger zelf stierf op 3 mei 1567 op de hoge leeftijd van 72 jaar. Hij werd in Passau-St. Nikola begraven.

Het omvangrijke compositiewerk van Leonhard Paminger werd door zijn zonen Sophonias en Sigismund, ook schrijvers en componisten, in de jaren 1573–1580 uitgegeven.

Leonhard Paminger componeerde 700 werken, vaak ingenieus gecomponeerd

     antifonen,

     responsoriën,

     Latijnse gezangen

- In profunditatem, 16-stemmige canon

- Exiit edictum a Caesare Augusto, vijfstemmige liedzetting, waarin vijf kerstliederen zijn verwerkt.

- Vexilla regis prodeunt, dubbele krabcanon

     12 motetten

     zettingen van alle 150 Psalmen

     9 Duitse Protestantse gezangen

     3 Duitse wereldlijke liederen

 

Nicolas Gombert (La Gorgue, 30 km ten westen van Rijssel?, graafschap Vlaanderen, omstreeks 1495 – Doornik?, 1561?). Over zijn jeugd en vormingsjaren zijn weten we niets. Nicolas Gombert werd in 1526 als zanger en waarschijnlijk ook als componist aan de hofkapel van Karel V in dienst genomen. In 1529 staat hij vermeld als magister puerorum (knapenkoorleider) van de hofkapel. Hij was verantwoordelijk voor de muzikale en vocale vorming van de koorknapen, voor hun opvoeding en voor hun welvaren. Zo moest hij waken over hun kleding en zorgen voor kaarsenhouders, inkt en onderdak voor de knapen. Het koor bestond toen uit 14 volwassen zangers, een organist, een 'souffleur' (die tijdens het spel ervoor zorgde dat met de blaasbalgen lucht in het orgel werd geblazen) en ongeveer 12 koorknapen.

In de loop van de jaren 1530 werd Nicolas Gombert geestelijke en waarschijnlijk ook priester. Op 2 oktober 1526 kende keizer Karel V hem prebendes toe in Kortrijk en Béthune. Ook in Lens en Metz bezat Gombert prebendes. Hij bleef de maistre des enffans de la chapelle van de keizerlijke hofkapel tot ongeveer 1540.

In 1530 reisde Nicolas Gombert langs Bologna, Mantua, Innsbruck, München en Augsburg. In 1531 reisde hij naar Keulen en daarna naar de Nederlanden. In dat jaar volgde de hofkapel, de Capilla Flamenca, Karel V naar Regensburg en vanaf 1532 was Nicolas Gombert voor langere tijd in Spanje. In 1533 ondernam Karel V een veldtocht naar Tunis. Nicolas Gombert rekruteerde ondertussen in de Nederlanden zangers voor de hofkapel. Met zowat 20 volwassen zangers en koorknapen, enkele leerkrachten Latijn voor de jongens, enkele plaatsvervangende geestelijken en een organist keerde hij in 1537 terug naar Valladolid. Op 13 november 1537 wordt Nicolas Gombert voor de laatste keer in de rekeningen van het hof vermeld.

In de jaren daarna randde hij een jongen aan die onder zijn zorgen viel en daarom werd Nicolas Gombert veroordeeld tot dwangarbeid in de galeien. In 1547 stuurde hij Karel V vanuit Doornik een brief met een motet stuurde, of kort voordien. Hij maakte ook acht zettingen van het magnificat, enkel in een Madrileens manuscript, bewoog Karel V ertoe hem gratie te verlenen. Hij mocht niet aan het hof terugkomen. Het is onduidelijk hoelang Nicolas Gombert nog geleefd heeft nadat hem gratie werd verleend en wat zijn maatschappelijke positie toen was. Zijn betrekking bij de keizerlijke hofkapel werd ingevuld door Cornelis Canis.

Het enige bewaarde document over Nicolas Gomberts latere leven is een brief die hij schreef aan Ferrante Gonzaga, waarin hij zich omschreef zichzelf als kanunnik in Doornik. De Duitse publicist en muziektheoreticus Hermann Finck merkt in 1556 op dat Nicolas Gombert nog altijd in leven is, en geneesheer en wiskundige Hieronymus Cardanus meldt in 1561 Nicolas Gombert was overleden.

Nicolas Gombert was een van de meest invloedrijke en vermaarde componisten van de zogenaamde vierde generatie Vlaamse polyfonisten, tussen Josquin Des Prez en Orlandus Lassus en vertegenwoordigt nog het best de ontwikkelde, complexe polyfone stijl van deze overgangsperiode in de muziekgeschiedenis. Vormen zoals de canzona en het ricercare stammen rechtstreeks af van Gomberts vocale stijl en uiteindelijk groeiden ze uit tot de fuga tegen de tijd dat de Barok zijn intrede had gedaan. Gomberts muziek vertegenwoordigt het uiterste wat in zuiver vocale muziek ooit werd bereikt op het gebied van contrapuntische complexiteit.

Nicolas Gombert schreef

     10 missen,

- Missa Quam pulchra es voor 6 stemmen, omstreeks 1532; opmerkelijk

- Missa Media vita es voor 5 stemmen, 1542

     8 magnificats, één op elke kerktoon, 1552

     140 motetten

- Dicite in magni, 1527, bij de geboorte van Keizer Karels zoon Filips

- Qui colis Ausoniam, 1533, bij het vrdrag vam Keizer Karel V met paus Clemens VII

- Boek I van de vierstemmige motetten,  1539: 22 motetten

21. Super flumina Babylonis

- Media vita in morte sumus voor 6 stemmen, 1539

- Si bona suscepimus voor 6 stemmen, 1539

- Boek II van de vierstemmige motetten,  1541, 18 motetten:

11. Salve, Regina;

12. Salve regina / Ave regina / Inviolaza, integra et casta es / Alma Redemptoris mater;

17. Vae, vae Babylon;

- Boek II van de vijfstemmige motetten, 1541, 20 motetten:

7.   Da pacem Domine;

18. Veni dilecta mea / Nigra sum sed;

- Musae Jovis voor zes stemmen, 1545, een muzikaal standbeeld voor de overleden Josquin Desprez

- Lugebat David Absalon, voor 8 stemmen, de weeklacht van koning David  bij de dood van zijn zoon Absalom. De tonen snijden door de ziel 

     70 chansons,

- Mille regretz voor 6 stemmen, 1540, het lievelingslied van keizer Karel V

     een Spaans canción

     een madrigaal

     een beperkt aantal instrumentale werken.

 

Johann (Johannes) Walter (Walther) (geboren als Johann Blankenmüller, zijn gelijknamige vader was molenaar op een voor de streek kenmerkende witte molen)  (Kahla, Thüringen, Duitsland, 1496 – Torgau, 25 maart 1570). Op grond van een ernstige slechtziendheid werd Johann door een familielid Walter in Kahla opgenomen en opgevoed, dat bezorgde hem de achternaam Walter. Na zijn schoolopleidingen in Kahla en Rochlitz en een begin van een universiteitsstudie in Leipzig begon Johann Walter op zijn 21ste een carrière als componist en baszanger in Torgau, in de kapel van keurvorst Frederik III van Saksen, ook wel bekend als Frederik de Wijze. Hij hield die betrekking tot Frederiks dood in 1525. Op dat moment was hij kapelmeester geworden met een uitgesproken voorkeur voor het Lutheranisme. Hij gaf het eerste Lutherse gezangboek uit in Wittenberg, in 1524, Eyn geystlich Gesangk Buchleyn, met een voorwoord van Maarten Luther zelf. De eerste Duitse mis in 1525, in Wittenberg in samenwerking met Maarten Luther tot stand gekomen, is ook van zijn hand. De kerkhervormer Maarten Luther hield veel van muziek en speelde zelf luit.

De opvolger van Frederik de Wijze, Johann I van Saksen (ook wel Johann de standvastige) had geen enkele interesse in muziek en hief de hofkapel op.

Om toch wat te doen te hebben richtte Johann Walter in 1526 in Torgau een stadscantorij op, waarmee hij de nieuwe Lutherse kerkmuziek instudeerde en in de Mariakerk uitvoerde. Zijn manier om met de cantorij en de koorschool in de kerk burgerlijk-evangelisch muziek uit te voeren werd overal in de Lutherse kerken in Duitsland overgenomen. Johann Walter geldt als de oercantor van de Evangelisch Lutherse Kerk. In 1526 trouwde hij ook nog een keer in Torgau. En in 1527 zette hij zijn studie aan de universiteit van Leipzig voort. Eén van zijn leerlingen in Torgau was Georg Otto (1550–1618), die op zijn beurt de docent van Heinrich Schütz werd.

Vanaf 1536 steunde de nieuwe keurvorst Johann Friedrich I (“de grootmoedige”) zijn werkzaamheden met een flinke financiële bijdrage. Tot 1548 bleef Johann Walter cantor van het stadskoor van Torgau. Van 1548 tot 1554 was hij hofcomponist van keurvorst Maurits van Saksen in Dresden. Die had de hofcantorij weer in het leven geroepen en een groot keurvorstelijk slot in Dresden laten bouwen. In 1554 ging Johann Walter daar met pensioen en keerde terug in Torgau, waar hij de rest van zijn leven bleef. In Torgau is een Johann Waltergymnasium, in Kahla een Johann Waltercantorij. De asteroïde 120481 Johannwalter is naar hem vernoemd. Vanaf 2002 wordt elke twee jaar door de Saksische muziekraad een Johann Walterprijs uitgereikt aan een componist of muzikant die zich voor het Saksische muziekleven buitengewoon verdienstelijk heeft gemaakt.

Johann Walter componeerde

     2 passionen Matthäus en Johannes Passion, legden de grondslag voor de Lutherse Passion, zoals die op den duur op Goede Vrijdag in de kerken werd uitgevoerd. 

     18 motetten

- Mit fried und freud fahr ich dahin, motet voor 4 stemmen a capella, tekst Maarten Luther, 1524

     2 Magnificats

     liederen

     koraalzettingen

     26 instrumentale fuga’s voor 2 of 3 instrumenten

 

Francesco (Canova) da Milano (da Parigi) , “Il divino”, (Monza, ten noordoosten van Milaan, Italië, 18 augustus 1497 – Milaan (?), 2 januari 1543) was de zoon van muzikant Benedetto. Hij kreeg luitles van de luitvirtuoos Giovanni Angelo Testagrossa, luitist van Isabella en Beatrice d'Este in Mantova aan het hof van de Gonzaga’s.

In 1514 was Francesco in dienst van de paus in Rome. In 1516 werd Francesco samen met zijn vader privémusicus van Paus Leo X. Hij bleef dat tot de dood van de Paus in 1521.

In 1528 kreeg hij een priesterschap aan de San Nazaro Maggiore in Milan, waar hij organist werd. In 1536 droeg hij dat priesterschap over aan zijn broer Bernardino, ook muzikant. Tussen 1531 en 1535 was Francesco da Milano in dienst van kardinaal Ippolito de' Medici, die stierf in 1535. In dat jaar werkte Francesco als luitleraar van Ottavio Farnese, kleinzoon van Paus Paulus III. In een document gedateerd op januari 1538 is Francesco opgenomen als dienaar van kardinaal Alessandro Farnese. In juli 1538 trouwde Francesco met Clara Tizzoni, een Milanese vrouw van adel, en verhuisde hij naar Milaan. In 1539 waren Francesco en zijn vader weer in dienst van het pauselijke hof. In 1540 kregen Francesco en Clara een zoon: Lelio Donato, die niks met muziek te maken wilde hebben.

Francesco da Milano componeerde

     100 ricercares en fantasieën voor luit

- Fantasie 36, "De mon triste desplaisir" (Jean Richaford)

- Bassa Danza "La Spagna

     30 intavolaties voor luit van motetten, chansons en madrigalen

- Mon pere si ma marie (anoniem)

De "Canzona van Francesco da Milano" ( "The City of Gold") is een mystificatie van  Vladimir Vavilov, die het componeerde en opnam  met de rockband  Aquarium in 1987, waarna het een tophit werd in de Sovjet Unie.

 

Giulio (Julio) Segni (da Modena), (Modena, Italië, 1498 – Rome, 23 juli 1561) studeerde zang bij Bidon da Asti (Antonio Collebaudi) vóór 1512 en werd in 1513 lid van het koor van de kathedraal van Modena. Van 1512 tot 1512 studeerde Giulio Segni bij organist en componist Giacomo Fogliano in Modena. Giulio Segni werd eerste organist aan de San Marco Basiliek in Venetië van 1530 tot 1533. Daarna stond hij in dienst van de kardinaal van Santa Fiore, Guido Ascanio Sforza, in Rome.

Giulio Segni componeerde

     26 luit en klavecimbelwerken, ook door consorts uitgevoerd.

- 13 ricercares, 1540

Ricercar XI a quattro voci uit de verzameling  “Musica Nova”

 

 

Chigi codex, samengesteld in Vlaanderen tussen 1498 and 1503, waarschijnlijk voor Filips de Schone (1478 – 1506). Momenteel wordt de codex bewaard in de bibliotheek van het Vaticaan onder nummer Chigiana, C. VIII. 234.

De Chigi codex is levendig en kleurrijk geïllustreerd en heeft een erg heldere en goed leesbare muzieknotatie, vermoedelijk gemaakt in een werkplaats in Gent. De Codex bevat bijna de volledige missen van Johannes Ockeghem en een verzameling van vijf vroege L'homme armé miszettingen, inclusief die van Johannes Ockeghem. Daarnaast bevat de Codes 18 motetten van zowel bekende componisten als anonymi.

 

 

 

 

 

Adrianus Petit Coclico (Coclicus) (Vlaanderen, België, 1499 – Kopenhagen, Denemarken, ná september 1562) was Katholiek opgevoed, maar werd Protestant en verliet Vlaanderen toen om naar Duitsland te gaan. Adrianus Petit Coclico wordt in 1545 vermeld in het register van de universiteit van Wittenberg, waar hij les gaf. In zijn “Compendium Musices Descriptivum” van 1552 Schrijft Adrianus Petit Coclico dat hij een leerling van Josquin Desprez was en pausen en koningen van Frankrijk heeft gediend.

Omstreeks 1546 is hij getrouwd, en hoewel zijn vrouw hem vrij snel in de steek liet, slaagde hij er niet in het huwelijk te ontbinden. Hij werkte als muziekleraar in Wittenberg, Frankfurt am Main, en Stettin, Koningsbergen. Hij vluchtte naar het Pruisische hof in Koningsbergen wegens zware schulden en kon meteen aan het werk in de hofkapel van de Hertog van Pruisen. In 1550 moest hij daar weer weg, nadat hij bij een huishoudster een kind had verwekt, en geen relatie met haar kon beginnen, omdat zijn huwelijk nog steeds niet ontbonden was. Hij reisde daarop naar Neurenberg (1552) en werd in 1555 aangesteld bij de hopkapel van hertog Johann Albrecht I van Mecklenburg in Wismar als dirigent van het knapenkoor. In 1556 belandde Adrianus Petit Coclico in Kopenhagen in Denemarken. Daar werkte hij als zanger en muzikant aan de hofkapel van koning Christiaan III van Denemarken en later bij Marcellus Amersfortius. De dood van zijn vrouw maakte het mogelijk dat hij hertrouwde met een zekere Ilsebe uit Wismar, die hem overleefde. Zijn naam komt in de hofrekeningboekjes voor het laatst in september 1562 voor, dus waarschijnlijk is Adrianus Petit Coclico niet lang daarna overleden.

Adrianus Petit Coclico schreef het traktaat

- Compendium musices, 1552, waarin hij als eerste muziektheoreticus de stijl van de Musica reservata definieerde.

Adrianus Petit Coclico componeerde

     5 bundels motetten

- Consolationes piae ex psalmis Davidicis, 1552, 41 motetten, uitgegeven onder de titel Musica reservata

- Bicinium super Salve sancta parens, 1552, voor twee stemmen