Componisten

vanaf 1600

 

Simon Ives (Yves, Ive, Ivy) (gedoopt Ware, Hertfordshire, Engeland, 2 juli 1600 – Londen, 1 juli 1662) was vanaf de 1620-er jaren koormeester in de St Pauls Kathedraal en organist van de Christ Church in Newgate. In de 1630-er jaren was hij als componist en organist bezig aan het hof Koning Karel I van Engeland. Simon Ives had in elk geval twee zonen en een dochter.

Simon Ives componeerde

     1 mask

     pastorale dialogen

     partsongs

     glees

     7 fantasia’s en 1 In Nomine voor 4, 5 en 6 stemmen

     26 dansen voor 4 stemmen

     5 airs voor 3 instrumentale stemmen

     13 airs voor twee basgamba’s 

     90 werken voor 1, 2 en 3  lyra’s (een Engelse soort  gamba)

     16 klavecimbelwerken, waarvan 12 in het klavecimbelboek van Anne Cromwell, die hij misschien heeft lesgegeven

 

Carlos Patiño (Santa María del Campo Rus, Cuenca, Spanje, gedoopt 9 oktober 1600 – Madrid, 15 september 1675) kreeg muziekles in een klooster van zijn geboorteplaats en werd hij zanger van de plaatselijke kerk. In 1612 werd hij koorknaap aan de kathedraal van Sevilla. Hij werkte daar met Francisco Company, Juan de Vaca en de kapelmeester Alonso Lobo, die de meeste invloed op zijn muzikale ontwikkeling heeft gehad.

In 1622 trouwde hij met Laura María de Vargas,, in 1623 werd hij kapelmeester en organist van de Sagrario van de kathedraal van Sevilla. In 1625 overleed Laura Maria, en trad Carlos Patiño in het priesterschap. In 1628 werkte hij in het Monasterio de la Encarnación en dat jaar werd hij ook tot kapelmeester benoemd van de Madrileense Koninklijke Kapel als opvolger van Zuidnederlander Mathieu Rosemarin (Mateo Romero). Hij werd daar ook rector van het college van de koorknapen.

Een belangrijk deel van Carlos Patiño’s oeuvre is bij de brand van het Alcázar van Madrid in rook opgegaan, een ander deel bij de vernietiging van de bibliotheek van Johan IV van Portugal na de aardbeving van 1755. Vooral religieus vocaal werk is overgebleven en wordt bewaard in het Instituto de Música Religiosa de la Diputación de Cuenca. Patiño was een vooraanstaande componist tijdens het bewind van koning Filips IV van Spanje. Kopieën van zijn partituren zijn aangetroffen op tal van plaatsen in de Andes in Zuid-Amerika, met uitvoeringsaanwijzingen tot in eind 18de eeuw, wat aangeeft dat zijn werk erg werd gewaardeerd.

Carlos Patiño componeerde

     13 missen

     49 motetten

- Beatis Vir voor 12 stemmen

- Laudate Domino voor 12 stemmen

- 2 magnificats voor 12 stemmen

- magnificat voor 8 stemmen

- Maria Mater Dei, voor 8 stemmen

- Lauda Jerusalem, Psalm 147, voor 8 stemmen

     21 psalmen

     6 litanieën

- Letania de Nuestra Senora voor 7 stemmen

     13 evangelische gezangen en hymnes  

     2 villancico’s

     Tonos humanos

     14 madrigalen,

     liederen

 

Juan Arañés (Zaragoza, Spanje, omstreeks 1600 – La Seu d'Urgell, Catalonië, 1649 of daarná) studeerde muziek in Alcalá de Henares, niet ver van Madrid en werd ook priester. In 1623 begeleidde hij de nieuwe Spaanse ambassadeur Ruy Gómez de Silva y Mendoza, hertog van Pastrana naar Rome. Daar werd hij, ondertussen bevorder tot kapelaan, maestro di cappella bij de Spaanse ambassade. Van 1627 tot 1634 was hij mestre de canto (zangmeester) in de kathedraal van La Seu d'Urgell. In 1649 werd hij voor een jaar weer op die post benoemd. Daarná is niets meer over hem bekend.

Juan Arañés componeerde

     2 boeken tonos en villancicos, voor 1 tot 4 stemmen met gitaarbegeleiding in een Italiaanse notatie. Alleen het tweede boek: Libro Segundo de tonos y villancicos met twaalf werken is bewaard gebleven.

     6 werken voor drie stemmen uit zijn eerste boek in het manuscript Cancionero Casanatense

     Enkele driestemmige bestaande missen, door Juan Arañés gemoderniseerd met een vierde stem, in 1921 teruggevonden in de kathedraal van La Seu d'Urgell

 

Fray Bonaventura Rubino (Montecchio di Darfo, bij Brescia, Italië, omstreeks 1600 – Palermo, 1668), een Fransiscaner frater, was maestro di cappella aan de kathedraal van Palermo van 1643 tot 1665.

Bonaventura Rubino componeerde

     7 missen

     1 requiemmis

‒ Messa de morti 'nel fine a 5 concertata, 1653, feestelijk en virtuoos waar het kan

     47 motetten

     70 psalmen, magnificats en invitatorio's

 

Cherubino Busatti (Busatus); (Italië , vroeg in de 17de eeuw – Venetië,  vóór 15 augustus 1644) was monnik in het klooster San Sebastiano in Venetië en daar vanaf 1638 organist.

Cherubino Busatti componeerde

     7 boeken aria’s, waarvan er 6 verloren zijn gegaan 

     Settimo libro d'ariette a voce sola, 1644 uitgegeven, toen hij al overleden was

     1 motet:

- Compago ecclesiasticorum motectorum, opus 3,1640, voor 1 zangstem en basso continuo

     drie madrigalen, 1638

     1 sonnet, 1638

 

Mario Capuana (Sicilië, Italië omstreeks 1600 – Noto, Sicilië, 1647) was zowel doctor in de rechten als muzikant. Mario Capuana was maestro di cappella aan de kathedraal van Noto in de provincie Syracuse van 1628 tot zijn dood in 1647. Hij had goede contacten met de familie Deodato, een adelijke vooraanstaande familie op Sicilië.

Mario Capuana componeerde

     2 missen

     2 requiemmissen,

‒ Messa di defonti a quattro voci, opus 4, voor vier stemmen en basso continuo,  nogal somber

     motetten voor twee tot vijf stemmen

     madrigalen (Sacre harmonie, maar er is weinig heiligs aan, het zijn Italiaanse gedichten, waarbij de namen van Phyllus en Chloë bijvoorbeeld vervangen zijn door Maria en Jezus) voor drie stemmen en basso continuo

 

Carlo Farina (Mantua, omstreeks 1600 – Wenen, Juli 1639,) werkt van 1626 to 1629 als concertmeester in Dresden aan het hof van de keurvorst van Saksen, Johann Georg I direct onder Heinrich Schütz, die hem warm maakte voor zelf componeren. Van 1629 to 1631 was hij een vooraanstaand lid van het hoforkest in Bonn. Van 1632 – 1635 werkte hij in Italië in Parma en Lucca. In 1635 kreeg hij een plek aan het hof van de Prins van Messa. In 1636 en 1637 zat jij in Dantzig. Vanaf 1638 woonde hij in Wenen, waar hij een jaar later overleed bij een pestepidemie.

Carlo Farina was een van de eerste vioolvirtuozen en heeft veel bijgedragen aan de ontwikkeling van viooltechniek. Zo was hij de eerste violist die meerklanken op een viool speelde.

Carlo Farina componeerde

     Libro delle pavane, gagliarde, brand: mascharata, aria franzesa, volte, balletti, sonate, canzone, 1626, voor consort à 4

     Ander Theil newer Paduanen, Gagliarden, Couranten, französischen Arien, 1627, hierin bevindt zich Capriccio stravagante: een vierdelig werk waarin de viool vechtende katten, blaffende honden en een heel orkest aan instrumenten moet imiteren. voor consort à 4; een bezetting met violen of gamba's ligt voor de hand

     Il terzo libro delle pavane, gagliarde, brand: mascherata, arie franzese, volte, corrente, sinfonie, 1627

     Il quarto libro delle pavane, gagliarde, balletti, volte, passamezi, sonate, canzon, 1628

     Fünffter Theil newer Pavanen, Brand: Mascharaden, Balletten, Sonaten, 1628

     7 korte balletten.

 

Giuseppe Giamberti (Rome, Italië, omstreeks1600 – omstreeks1662) was in 1615 en 1616 jongenssopraan aan de San Lorenzo in Damaso. Giuseppe Giamberti kreeg zijn muzikale opleiding daar van Giovanni Bernardino Nanino en Paolo Agostini. Van omstreeks 1624 tot 1628 werkte Giuseppe Giamberti aan Dom van Orvieto als maestro di cappella, vanaf omstreeks 1630 bekleede hij die positie aan de Santa Maria Maggiore en aan de kerk van de Madonna dei Monti, allebei in Rome.

Giuseppe Giamberti componeerde

     1 mis: "Veni sponsa Christi" voor vier stemmen

     200 Motetten en Antiphonen, verzameld in een collectie in 1650

     wereldlijke liederen en duetten

- Duo tessuti con diversi solfeggiamenti, scherzi, perfidie, et oblighi, 1657 

+ Ballo di Mantua

+ Cucu
+ Villan di Spagna

+ Solfeggiamento

     gitaarwerken

 

Nicolaes (Nicolaas, Nicolaus) a Kempis (Zuidelijke Nederlanden, omstreeks 1600 – Brussel, begraven 11 augustus 1676) werd in 1626 als opvolger van Anthoen van den Kerckhoven organist aan de kapittelkerk van Sint-Goedele in Brussel. Tussen 1670 en 1672 volgde zijn zoon Joannes hem daar weer als organist op.

Nicolaes a Kempis componeerde

     missen en motetten voor 8 stemmen, 1650

     8 motetten

     vier boeken Symphoniae, 1642-1649, 98 canzone-achtige stukken voor één tot vijf instrumenten en basso continuo.

 

Marcin Mielczewski (omstreeks 1600 – Warschau, september 1651) behoorde, samen met zijn leraar Franciszek Lilius and Bartłomiej Pękiel tot de belangrijkste Poolse componisten van de 17de eeuw.

In 1632 was hij componist en muzikant in de koninklijke kapel in Warschau. In 1645 werd hij kapelmeester bij Charles Ferdinand Vasa, de broer van koning Władysław IV.

Marcin Mielczewski componeerde

     8 missen

     versperpsalmen

     motetten

     7 canzones voor 2 en 3 stemmen en basso continuo

     de eerste mazurka’s in klassieke muziek

 

Domenico Pellegrini (Bologna, Italië, omstreeks 1600 - omstreeks 1662) was lid van de Accademia dei Filomusi (academie van kunstliefhebbers) in Bologna, gitarist in het Concerto Palatino, ook in Bologna. Domenico Pellegrini was een van de gitaristen, wier werk werd gepubliceerd door uitgever Giacomo Monti.

Domenico Pellegrini componeerde

     3 cantata’s

     Armoniosi concerti sopra la chitarra spagnuola, minstens 8

     andere gitaarwerken, waaronder een serie passacaglia’s ‘per tutte le lettere, e per diversi altri tuoni cromatici’, die moduleren door alle 24 grote en kleine tertstoonaarden alvorens terug te keren naar de beginnende toonaard.

 

Giovanni-Felice Sances (Rome, omstreeks 1600 – Wenen, 24 november 1679) maakte als operazanger en operacomponist carrière in Bologna en Wenen. In 1649, tijdens de regering van Ferdinand III werd hij aangesteld als vice-Kapellmeister onder Antonio Bertali. Hij trouwde met Anna Ludwig op 27 March 1642, Hij werkte met Antonio Bertali samen om in Wenen regelmatig Italiaanse opera’s op de planken te brengen. Hij volgde Antonio Bertali 16 April 1669 op als Kapellmeister, een functie die hij tot zijn dood behield.

Giovanni-Felice Sances componeerde

     6 opera’s

     oratoria

     54 missen

     3 requiems

     6 vespers

     142 lamentationen

     25 magnificats

     7 Te Deums

     Salmi concertati

     56 Motetten

- Dulci Amor Jesu, CD Scherzi Musicali o.v. Nicholas Achten Ricercar RIC 292

- Audite me, voor zangstem en basso continuo, tekst Openbaringen.

     6 sepolchri, religieuze actes over het lijden en sterven van Christus

     Stabat Mater, 1670, prachtig stuk voor zangstem en basso continuo

     30 kamercantates

- Cantade libro secondo, 1633, 25 cantates

Dit  is (een van?) de vroegste uitgaven waarin de term “cantata” voor doorgecomponeerde verhalende stukken wordt gebruikt

nr. 2."Usurpator Tiranno", Cantada a voce Sola sopra il Passacaille

     5 sonates

 

Marco Scacchi (Gellese, Lazio, Italië, omstreek 1600 – 7 september 1662) studeerde bij Giovanni Francesco Anerio in Rome. Vanaf 1624 treffen we hem aan als violist bij het hof van Koning Sigismund III in Warschau in Polen, van 1628 tot 1649 was hij er kapelmeester. In 1635 trouwde hij met de Duitse Regina Keller. Toen hij erg ziek werd, ging hij terug naar Italië. Hij overleed in zijn geboorteplaats.

Marco Scacchi schreef verschillende muziektheoretische teksten en componeerde van alles, maar veel werken, waaronder al zijn opera’s en oratoria zijn verloren gegaan. .

Marco Scacchi componeerde (bewaard gebleven)

     6 missen,

     18 madrigalen

     2 motetten

     10 sacred concertos.

 

Giuseppe Scarani (1600?? –1642??) was als monnik van de Carmeliter orde organist aan de Carmeliter kerk in Mantua in 1628. In januari 1629 werd hij zanger in de Basiliek van San Marco in Venetië. In 1641 was hij hoforganist in Mantua.

Giuseppe Scarani componeerde

     twee boeken madrigalen, 1628

     1 boek Sonate concertate voor twee en drie instrumenten, opus 1, 1630

     1 boek Concerti ecclesiastici,  opus 2, 1641

     motetten 

 

Delphin Strungk (Strunck) (Duitsland, 1601 – Brunswijk, begraven 12 October 1694) werd in 1631 als opvolger van Melchior Schildt organist van de Mariakerk in Wolfenbüttel, wat er vóór die datum met hem aan de hand was, daar weten we niets van. Van 1634 tot 1637 werkte hij aan het hof in Celle. In May 1637 verhuisde hij naar Brunswijk, waar hij tot zijn dood organist aan de Sint Martinikerk was en ook in andere plaatselijke kerken organistenwerk deed. Delphin Strungk was bevriend met Heinrich Schütz. Hij was de vader van operacomponist Nicolaus Adam Strungk.

Delphin Strungk componeerde

     6 religieuze werken voor zangstemmen en instrumenten

     orgelwerken in tabulatuur

- 6 koraalpreludes

- fantasieën

 

José Ximénez (Jiménez) (Tudela, Spanje, gedoopt 25 december 1601 - 9 augustus 1672) leerde het orgelspelen misschien in Tudela, waar zijn broer Melchor Ximénez organist was. José Ximénez werd in 1620 assistent Sebastian Aguilera de Heredia en volgde hem als hoofdorganist in de kathedraal La Seo in Zaragoza op na zijn dood in december 1627. In 1654 weigerde hij een betrekking aan de koninklijke kapel in Madrid. Hij bleef tot zijn dood op zijn post aan de kathedraal La Seo en werd daar in 1672 opgevolgd door zijn neef Andres de Sola. José Ximénez schijnt tot het eind van zijn leven in Zaragoza te zijn blijven wonen.

José Ximénez componeerde

     23 orgel- en/of klavecimbelwerken

- 8 tiento’s

- 2 batallas

- 1 foliazetting

- 1 gaytilla

- 11 zettingen van liederen en psalmen

 

Jacques Champion de Chambonnières (omstreeks 1601 – Parijs, 1672) was de zoon van Jacques Champion de La Chapelle, klavecinist en organist van koning Hendrik IV (1589 – 1610) en Lodewijk XIII (1610 – 1643). Vader Jacques trouwde met een dochter van hoveling Chartriot, “sieur de Chambonnières” en mocht zich derhalve chevalier, sieur et baron de La Chapelle et de Chambonnières noemen, een titel die op zijn zoon overging.

Jacques Champion de Chambonnières was de oprichter van de Franse klavecimbelschool die haar eindpunt vond in François Couperin (1768-1733) en Jean-Philippe Rameau (1683-1764).

Jacques Champion de Chambonnières werd van 16111638 Organiste et épinette du roy. Hij was een ongeëvenaard klavecimbelvirtuoos, die onder andere Christiaan Huygens en Marin Mersenne les gaf.  Hij organiseerde ook huisconcerten onder inschrijving, in samenwerking met collega-muzikanten, de eerste uiting van privéconcerten buiten de controle van de Franse aristocratie.

Hij trouwde twee keer. De eerste keer (voor 1631) met Marie Le Clerc; daarna, weduwnaar, met  Marguerite Ferret op 16 december 1652. Zij scheidden in 1657 vanwege Chambonnières' behoefte aan luxe, terwijl hij daar nauwelijks geld voor had.

Hij ontdekte het talent van Louis Couperin en was de leraar van Jacques Hardel. Hij verloor aan invloed omdat hij weigerde continuo te spelen in Lully’s orkest. Hij verkocht zijn titel aan aan zijn leerling Jean-Henri d'Anglebert. Hij stierf in armoede.

Jacques Champion de Chambonnières componeerde

     70 klavecimbelstukken in twee boeken, in 1670 gepubliceerd. 

Uitsluitend dansvormen, nog niet in suites geordend. Het was voor het eerst dat er werken voor klavecimbel in Frankrijk werden gepubliceerd.

- Pavane l'Entretien des Dieux (gesprek van de goden), 1670, indrukwekkende pavane

 

Michelangelo Rossi (Michel Angelo del Violino) (Genua, Italië, 1601/1602 – Rome, juli 1656) studeerde orgel bij zijn oom Lelio Rossi (1601-1638), een Servitisch monnik, aan de kathedraal San Lorenzo. Rond het jaar 1624 verhuisde hij naar Rome en trad daar in dienst van kardinaal Maurizio van Savoye. Hij werd in 1629 om onduidelijke redenen ontslagen. In 1630 kwam Michelangelo Rossi in dienst van Taddeo Barberini en was hij ook organist van de San Luigi dei Francesi. De laatste jaren van zijn leven werkte hij voor Camillo Pamphili.

Michelangelo Rossi componeerde

     opera’s

     2 boeken madrigalen

     2 aria’s

     klavecimbel- en orgelwerken: Toccate e Correnti d'involatura d'organo e cembalo, 1634

- 10 Toccata’s

Toccata VII, met zijn opzienbarende chromatische eind, is het meest bekend. Enerverend. 

- 10 Corrente's

 

(Pietro) Francesco Cavalli, (oorspronkelijk Caletti-Bruni) (Crema, Italië, 14 februari 1602 - Venetië, 14 januari 1676) was de zoon van de kapelmeester van de dom in Crema, Giovanni Battista Calletti, bijnaam "il Bruno". Franceso kreeg de naam Cavalli toegewezen van zijn adellijke beschermheer, de Venetiaan Federico Cavalli, tot 1616 gouverneur van Crema in Lombardije. Toen Federico CavalliI in 1616 terugkeerde naar Venetië, nam hij Francesco met zich mee, zodat die een goede muzikale opvoeding zou krijgen. In 1617 werd Francesco Cavalli zanger in het kerkkoor van de San Marco dat onder leiding stond van Claudio Monteverdi. In 1620 werd hij tot organist in de Basilica dei SS. Giovanni e Paolo benoemd, een post die hij opgaf toen hij 7 januari 1630 met de rijke weduwe Maria Sozomeno trouwde. In 1639 werd hij na een wedstrijd tweede organist in de San Marco. In 1652 overleed Maria. Ze hadden geen kinderen. In haar testament had Maria al haar bezittingen aan Francesco vermaakt.

Francesco Cavalli verwierf zo’n grote reputatie met het componeren van opera’s dat hij in 1660 door kardinaal Mazarin, ook een Italiaan, naar Parijs werd ontboden om ter gelegenheid van het huwelijk van Lodewijk XIV een opera te schrijven. Intriges van Jean-Baptiste Lully, het niet klaar zijn van het nieuwe theater in het Palais des Tuileries en de dood van Mazarin maakten van de productie een hachelijke onderneming. Jean-Baptiste Lully werd ziek en Francesco Cavalli kon zijn werk niet afkrijgen. In plaats daarvan werd zijn opera Serse opgevoerd in een zaal van het Louvre. Lully schreef zijn eerste Franse ouverture, de koordelen werden vervangen door balletten van monsieur Lully.

In 1662, anderhalf jaar later werd Ercole Armante opgevoerd in de Salle des Machines. De voorstelling duurde meer dan zes uur, onderbroken door tientallen balletten, gecomponeerd en gedanst door Lully, zodat het meer een groot ballet leek, onderbroken door dramatische intermezzi. Het werd voor Cavalli zijn laatste productie in Frankrijk, zo kwaad was hij. Hij besloot om nooit meer een opera te schrijven.Maar terug in Venetië schreef hij toch nog zes opera's, al legde zich daarna vooral toe op het componeren van religieuze werken. In 1665 werd hij maestro di cappella en eerste organist in de San Marco.

Francesco Cavalli componeerde

     41 opera’s

- Le Nozze di Teti e di Peleo, 1639

- Gli amori d'Apollo e di Dafne (de liefdes van Apollo en Dafne), Cavalli’s tweede opera, voor het Carnaval 1640, libretto Giovanni Francesco Busenello, gebaseerd op het verhaal van de liefde van god Apollo voor de nymph Daphne uit Ovidius’ Metamorfosen.

- La Didone, 1641, opera met een proloog en drie actes, libretto Giovanni Francesco Busenello, gebaseerd op Vergilius Aeneas, boek 4, waarbij Busenello het tragische einde van Dido vervangt door een gelukkig huwelijk.

- Scipione affricano,  dramma per musica met een proloog en drie bedrijven, libretto Nicolò Minato, 9 februari 1644. Hoofdrol voor Siface, koning van Numidia, oorspronkelijk voor alt-castraat, nu meestal countertenor.

- Giasone (Jason), opera met een proloog en drie bedrijven, libretto Giacinto Andrea Cicognini, losjes gebaseerd op het verhaal Jason en het gulden vlies met toevoeging van nogal wat komische elementen, 5 januari 1649. In het eerste bedrijf zijn de argonauten op reis gegaan om het Gulden Vlies te bemachtigen. Hercules (bas) is nogal ontstemd omdat Jason (alt, vroeger een castraat, nu countertenor) zich te veel laat afleiden door liefdespleziertjes. Maar Jason zingt meteen maar de aria Delizie, contente, om zijn tevredenheid over zijn tijdbesteding naar voren te brengen. Na allerlei verwikkelingen loopt de opera uiteraard Venetiaans goed af.

- L'Egisto,  favola dramatica musicale in een proloog en drie bedrijven, libretto Giovanni Faustini. Het verhaal speelt zich af op het eiland Zakynthos. Hoofdpersoon Egisto (tenor), afstammeling van Apollo, is al jaren verliefd op Clori (sopraan). Wanneer hij merkt dat zijn door piraten ontvoerde geliefde hem ontrouw is wordt hij steeds gekker, wat leidt tot een van de langste en indrukwekkendste waanzinaria’s uit de geschiedenis van de opera. Alles loopt uiteindelijk wel goed af.   

- La Rosinda, 1651, opera in drie bedrijven en een proloog, libretto Giovanni Faustini,

- La Calisto, 28 november 1651, een feestelijk en komisch werk, met vrije opvattingen over religie en seks. Het libretto van Giovanni Faustini, is gebaseerd op de mythe van Callisto uit de metamorfosen van Ovidius. De eerste akte begint met een aria van de nimf Calisto "Piante Ombrose", klacht over de genadeloze verbranding van de aarde door de goden.

- L'Helena rapita da Teseo, 1653, libretto Giacomo Badoaro, naar Giovanni Faustini. De opera vertelt een losse versie van de ontvoering van Helena (sopraan), de mooiste vrouw van Griekenland, door Theseus (tenor). Overwegend komische opera, met de hilarische nar Iro (tenor) en doorspekt met grappige situaties, gezichten en details. Andere belangrijke rollen voor Menelaos (verkleed als vrouw, countertenor) en dramakoningin Hippolyta (mezzosopraan)

- Xerse, 1654

- Erismena, dramma per musica met een proloog en drie bedrijven, libretto Aurelio Aureli, 1655, gereviseerd in 1670, allebei ook met een Engelse vertaling. Het verhaal speelt zich af in Tauris, een gefantaseerde plaats in Medië. De Medische Prins Erimante (bas)  wordt bij een bezoek aan Armenië verliefd op de zus van Koning Artamene, Arminda. Ze verwachten een kind, maar in de laatste maand van de zwangerschap sterft Erimantes vader, de koning vam Medië. Erimante moet terug naar huis, om vader op te volgen. Arminda bevalt van een dochter: Erismena (sopraan) en sterft kort daarop. Erismena wordt meegenomen door hofdame Ercinia, die haar opvoedt en overlijdt zonder ooit iets van haar vaderlijke afkomst te hebben gezegd. Erismena verlooft zich met de Iberische prins Idraspe (alt), die nogal trouweloos bezig is.  Dat gaat dus problemen geven. In het tweede bedrijf, scene 11 zingt Idraspe, als alles mis gaat lopen, de intens klaaglijke aria Uscitemi dal cor, lacrime amare.

- L'Artemisia, "dramma per musica" in drie bedrijven en met een proloog, libretto Nicolò Minato,10 januari 1657. Een complexe liefdeskluwen wordt met gevoel voor humor verwoord. Koningin Artemisia (sopraan) metamorfoost van strijdklare weduwe in vergevingsgezinde heerseres.

- L'Ipermestra, festa teatrale in een proloog en 3 bedrijven, libretto Giovanni Andrea Moniglia, 12 juni 1658. Het libretto is gebaseerd op het mythische verhaal van Hypermnestra, één van de 50 Danaïden, waar Metastasio een veel bekender libretto over heeft geschreven. Mooie rol voor de voedster Berenice (alt, maar oorspronkelijk countertenor) , degene die Ipermestra (sopraan) het beste kent en de intiemste geheimen met haar deelt. Die rol is zowel komisch als emotioneel.

- Ercole Armante, (de verliefde Hercules), 1662

- Eliogabalo, opera gebaseerd op het leven van de krankzinnige Romeinse keizer Heliogabalus, 1667, politiek vlijmscherpe satire, ooit wegens censuur verboden. Hoofdpersoon Perzische Eliogabalo (countertenor) wordt als tienerkeizer in Rome niet geaccepteerd. 

- Pompeo Magno,  dramma per musica in drie bedrijven, libretto Nicolò Minato, 20 februari 1666. Pompeius de Grote (alt) zingt in het tweede bedrijf de aria “Incomprensibil nume”.   

     1 mis, 1656

     1 requiemmis

     1 oratorium

     28 motetten, hymnen en antiphonen

- Cantate Domino, voor 1 zangstem en basso continuo, 1625, opgewekt

- O quam suavis, voor 1 zangstem en basso continuo, 1645, heel mooi

- Magnificat, voor 8 stemmen, strijkers en basso continuo, 1656, onaards fraai

     4 series vesperpsalmen en -motetten

- vesperi voor 8 stemmen, 1675

 

William Lawes (Salisbury, gedoopt op 1 mei 1602 — Chester, 24 september 1645) was de jongere broer van liedcomponist Henry Lawes. Beiden zonen van Thomas Lawes, lid van het koor van Salisbury Cathedral; de familie stond erom bekend dat ze goede zangstemmen had. William kreeg muziekles van John Coprario. Koning Charles I van Engeland was een studiegenoot van hem, dat had zo zijn voordelen; in 1634 werkte William Lawes mee aan The Triumph of Peace, een groots opgezette masque aan het koninklijk hof. In 1635 werd hij officieel tot componist aan het hof benoemd. Hij was de lievelingsmusicus van koning Charles I.

William Lawes volgde koning Charles I op al diens militaire campagnes. Tijdens het beleg van Chester in 1645, in de Engelse Burgeroorlog, reed hij samen met de vorst de stad binnen, waar ze veronderstelden het koninklijke garnizoen bevrijd te hebben. Op 24 september vond een veldslag tegen de Republikeinen van Cromwell plaats, en het zag ernaar uit dat de royalisten zouden winnen. Eensklaps werden de republikeinen echter versterkt, en terwijl de troepen van Karel de aftocht bliezen, werd William Lawes door de Republikeinen doodgeschoten. Het nieuws van zijn overlijden bedroefde de koning ten diepste. Hij noemde Willem Lawes "the father of music".

William Lawes componeerde

     4 masques (medewerking)

- The triumph of Peace, 1634

- Britannia Triumphans, 7 januari 1638

     50 full anthems

     10 3- en 4stemmige canons

     meer dan 100 (series) wereldlijke liederen

     5 symfonies

     20 consortsuites voor blokfluiten, violen, luiten en theorben; ongewone, experimentele muziek

- The Royal Consorts, 10 suites met in totaal 67 nummers voor 2 violen, 2 basgambas's en basso continuo ( 2 theorben)

     10 “consorts to the organ” voor gamba’s met orgelbegeleiding

     2 suites voor twee gamba’s en orgel

- suite voor twee gamba's en orgel in g kleine terts

     2 suites voor gambakwartet;

     16 fantasia-suites voor violen, basgamba en orgel

     6 harpconsorts (71 nummers)  voor viool, basgamba, harp en continuo (theorbe), grillige melodielijnen, vreemde uitbarstingen en obsessieve herhalingen.

     35 airs, fantasia’s en dansen voor lyra viol, een kleine zessnarige basgamba, uitgerust met meeresonerende snaren

     16 (series) werken voor virginaal/klavecimbel

- 'Gather ye rosebuds while ye may', op tekst van Robert Herrick,

 

Chiara Margarita Cozzolani (Milaan, Italië, 27 november 1602 – tussen mei 1676 en april 1678 ) was geboren in een welgestelde familie. Ze trad in het klooster Santa Radegonda in Milaan in haar tienerjaren, en legde daar haar geloften af in 1620. Ze werd er dirigent van het kloosterkoor. In de loop van de jaren vervulde ze verschillende posities in de kloosterorde, waaronder abdis.

Chiara Margarita Cozzolani componeerde

     1 mis

     31 motetten voor 1 tot 4 stemmen en basso continuo

- Concerti sacri, voor 2 tot 4 stemmen en basso continuo, 1642

+ O Maria, tu dulcis, gevoelig

+ Salve.o Regina, ook heel erg de moeite waard

     psalmen voor 8 concerterende stemmen, waaronder 8 vesperpsalmen en 2 magnificats

- Salmi a otto voci concertanti, motetti et dialoghi, voor 2 tot 8 stemmen en basso continuo, 1650, 19 werken

www.cozzolani.com

 

Marco Marazzoli (Parma, 1602? – Rome, 26 januari 1662) kreeg al jong een priesteropleiding en werd gewijd rond 1625. In 1626 verhuisde Marco Marazzoli naar Rome, waar hij in dienst kwam van Kardinaal Antonio Barberini de jongere.

Marazzoli was een beroemde harpist en en werd wel “Marco van de harp” genoemd. Hij bespeelde de gedecoreerde "Barberini harp", die was beschilderd door Giovanni Lanfranco en nu eigendom is van het Museo degli Strumenti Musicali in Rome.

Marazzoli werd behoorlijk gewond bij een ongeluk tijdens een mis in de Sixtijnse kapel op 25 januari 1662, en stierf de volgende dag.

Marco Marazzoli componeerde

     9 opera’s

- Chi soffre speri, commedia musicale in 3 bedrijven, libretto Giulio Rospigliosi, naar Giovanni Boccacio: Il decamerone, 12 februari 1637

- La Vita humana, 1656 - libretto Rospigliosi, de latere paus Clement IX.

     1 intermedium.

- La fiera di Farfa, intermedio bij het tweede bedrijf van de opera Chi soffre speri, 27 februair 1639

     16 oratoria

     vijf motetten

     heel veel cantates voor 1 tot 6 stemmen en basso continuo

- Salutate il nuovo Aprile - Cantata à una voce con gli strumenti

- Occhi belli, occhi neri - strofetta à voce sola

- Dialogo frà Rosinda ed Olindo

- Speranze, e che farete - à voce sola

- Piangete amanti - voce sola

- Mi fate pur ridere - arietta

- Sopra la rosa - voce sola con le viole

- E sarà che la mia fede - arietta à 2

- La predica del Sole (De preek van de zon), dialoog voor vijf stemmen

 

Orazio Tarditi (Rome, Italië, 1602 – Forlì, 18 januari 1677) was broeder in de Camaldolese orde. Orazio Tarditi was van 23 december 1624 tot 21 augustus 1628 organist aan de kathedraal van Arezzo, in 1629 aan de San Michele in Murano bij Venetië en in 1637 aan de kathedraal van Volterra. Daarna was hij in 1639 maestro di cappella aan de kathedraal van Forli, in 1644 – 1645 aan de kathedraal van Jesi en van 1647 tot 1670 aan de kathedraal van Faenza.

Orazio Tarditi componeerde

     10 missen

     tientallen motetten

     psalmzettingen

     25 madrigalen

     13 aria’s

     57 canzonetten

 

Jan Baptist Verrijt (Oirschot, Noord-Brabant, omstreeks 1602 – Rotterdam, begraven 29 augustus 1650) was in 1627 in Weert werkzaam als organist en onderwijzer aan de Maartenskerk en daarna in Thorn en Oirschot als organist. In 1634 trouwde hij met Margaretha Scherp. In de akte wordt hij vermeld als weduwnaar van Margrita van Millenborch. In 1636 kreeg hij een betrekking als organist en stadsmusicus in Leuven, en in 1640 werd hij organist van de Sint-Jan in 's-Hertogenbosch. Daarvoor moet hij wel zijn katholieke geloof opgeven en toetreden tot de Gereformeerde kerk. Hij bleef wel gewoon werken componeren voor de katholieke eredienst. Hij kreeg ook een aanstelling als stadsbeiaardier, en studeerde daarvoor in 1642 bij Jacob van Eyck in Utrecht. Die eert hem in het tweede deel van zijn Fluyten Lusthof met de “Almande Verryt”. Uiteindelijk werd hij in 1642 stadsorganist in Rotterdam. Hij is begraven in de Rotterdamse Prinsenkerk.

Jan Baptist Verrijt componeerde

     Canzoni amorosi, 1635, voor 4 en 8 stemmen en basso continuo, verloren gegaan

     Concentus harmonici voor 5 instrumenten, 1638, verloren gegaan

     motetten voor 8 stemmen en 4 instrumenten, 1649, verloren gegaan

     Flammae divinae, opus 5, zijn enig bewaard gebleven bundel, uitgegeven in 1649, herontdekt in de 1980-er jaren, dus wie weet wordt er nog eens wat gevonden.  

- 2 missen

- 18 motetten voor 2 tot 3 stemmen en basso continuo.

     1 andere mis voor 6 stemmen 

 

Christopher Simpson (Egton, Yorkshire?? tussen 1602 en 1606 - Londen of Scampton Hall? 1669) was de oudste zoon van Christopher Sympson uit Yorkshire, toneelknecht en manager van een theatergezelschap. De jonge Christopher Simpson vocht in de Engelse burgeroorlog aan de kant van de Royalisten en was in 1642 kwartiermaker in het leger van de Graaf van Newcastle.

Toen ze de slag verloren hadden vluchtte Christopher Simpson in het landhuis van Sir Robert Bolles (1619–1663), in Scampton Lincolnshire. Bolles gebruikte hem als huismuzikant en leraar voor zijn zoon John. Christopher Simpson bleef daar tot zijn dood. Omdat Bolles zowel een huis in Londen als in Lincolnshaire had, is het onduidelijk waar Christopher Simpson overleed.

Christopher Simpson schreef

     113 airs voor allerlei gambabezettingen

     32 series divisions

- divisie voor twee gamba’s nr. 1 in C grote terts

- divisie voor twee gamba’s nr. 5 in F grote terts

- divisie voor twee gamba’s nr. 7 in G grote terts

     4 fantasia-suites voor één alt- en 2 basgamba’s en continuo.

     2 verzamelingen fantasia’s voor één alt- en 2 basgamba’s en continuo.

     14 “lessons” voor lyra viol,  een soort kleine basgamba

     11 preludes voor basgamba

     1 4-stemmige catches

     3 theoretische werken

- The Division Viol, or the Art of Playing upon a Ground, 1659, een verzameling praktische instructies hoe divisions over een bas te spelen. Een standaardwerk.

 

Benedetto Ferrari (Reggio nell’Emilia, Italië, omstreeks 1603 – Modena, 1681) werkte in Rome (1617–1618), en Parma (1619–1623). Benedetto Ferrari publiceerde werk in Venetië en Bologna. Hij schreef muziek en libretti voor opera’s. De opera Andromeda, waar hij het libretto voor schreef en Francesco Manelli de muziek, was in 1637 de eerste opera die in een voor publiek toegankelijk theater werd opgevoerd. Vanaf 1651 stond Benedetto Ferrari in dienst van keizer Ferdinand III in Wenen. Vanaf 1653 tot zijn dood was hij maestro di cappella aan het hof in Modena. Hij was een beroemd virtuoos theorbespeler: bijnaam „Benedetto della tiorba“.

Benedetto Ferrari componeerde

     9 opera’s

     3 andere theaterwerken 

     1 oratorium

     3 boeken liederen: Musiche e poesie varie à voce solo, voor 1 of 2 stemmen en basso continuo

- libro primo, 1633  

12. Son ruinato, appassionato, doet pijn  

- libro terzo, 1641  

11. Amanti io vi sò dire (prima parte)

12. Non acade pensare (seconda parte)

 

Andreas Neunhaber (Danzig, toen Duitsland, nu Gdansk in Polen, 1603 – 1663) was een leerling van Paul Siefert in Danzig. Vanaf 1637 was Andreas Neunhaber  organist op het koororgel van de Mariakerk in Dantzig. Van 1640 tot zijn dood was Andreas Neunhaber organist aan de Catharinakerk in Dantzig.  

Andreas Neunhaber componeerde

     talrijke orgelwerken

- Ich ruf zu dir, Herr Jesu Christ, twee bewerkingen

 

Diego (de) Pontac (Zaragoza, Spanje, 1603 - Madrid, begraven 1 oktober 1654) begon op zijn negende jaar zijn studies aan de kathedraal La Seo van Zaragoza, waar hij les kreeg van de maestri de capilla Juan Pujol, en Francisco Berges. Later studeerde hij compositie bij Mateo Romero en Nicolás Dupont in Madrid en werd voor 17 jaar maestro de capilla aan het Hospital Real in Zaragoza.

27 juli 1627 werd Diego Pontac maestro de capilla van de kathedraal Iglesia Mayor van Granada. Na werkzaamheden in Santiago de Compostela, Zaragoza en Valencia beëindigde Diego Pontac zijn muzikale werkzaamheden en aan het Hof van Madrid als teniente de maestro (plaatsvervangend dirigent) van de Koninklijke Kapel van Philips IV van Spanje.

Diego Pontac componeerde

     9 missen, vier tot zesstemmig

- Misa cardenalis Spinola,  opgedragen aan de kardinaal van Santiago de Compostela

     11 psalmen

     23 motetten voor vier tot acht stemmen 

     2 liederen voor dubbelkoor en basso continuo

     7 villancico’s

     2 instrumentale werken 

 

Marco Uccellini (Forlimpopoli, 1603 òf 1610 - 10 december 1680) studeerde in Forlì bij Assisi aan het seminarie. Van 1641 tot 1662 was hij orkestleider (Capo degl' instrumentisti) aan het hof van de hertog van Parma (Ranuccio II Farnese) in Modena. Daarnaast was Marco Uccellini kapelmeester (Maestro di cappella) van de kathedraal in Modena.

Marco Uccellini componeerde

     1 opera

     2 balletten

     4 bundels sonaten en andere muziekvormen

- Sonate, sinfonie et correnti, voor twee tot 4 instrumenten en basso continuo, boek II, 1639

+ Sonata duodecima, la Tartaruga voor drie violen in een soort canon, waarin de derde viool als een slepende schilpad een cantus firmus op het gezang 1ste Confessor op hele noten  speelt

- Sonate, arie et correnti, opus 3 , 1642, voor 2 en 3 instrumenten en basso continuo

+ Aria quinta sopra la Bergamasca, variaties over een bekende dans uit Bergamo, waarover ook talrijke andere componisten hebben gevarieerd.

- Sonate, correnti et arie, a 1–3 en basso continuo opus 4, 1645

+ Sonata nr. 3 voor viool en b.c. "detta la Ebrea marinata".

     2 bundels sinfonia’s

- Sinfonie Boscarecie (pastorale sinfoniën), opus. 8, een verzameling van 37 werkjes voor viool en basso continuo ad libitum aangevuld door een tweede en derde viool, 1660. In plaats van violen kunnen ook andere instrumenten worden gebruikt, zoals blokfluiten; prachtige kamermuziek.

     psalmen

 

François Dufault (Dufaut) (Bourges, Frankrijk, vóór 1604 – Engeland, omstreeks 1672) was leerling van Denis Gaultier. Hij genoot de reputatie van een briljante luitist. Verder is er niets over hem bekend.

François Dufault componeerde

     29 luitwerken

- 5 suites: d kleine terts (7 werkjes), F grote terts (5), g kleine ters (7), c kleine terts (5) en G grote terts (4)

- 1 pavane

 

Heinrich Albert (Alberti) (Bad Lobenstein, Thüringen, Duitsland, 28 juni 1604 – Koningsbergen, 6 oktober 1651), was zoon van een belastingambtenaar. Van 1619 tot 1621 ging hij naar de Latijnse school in Gera. In 1622 studeerde de hij compositie bij zijn neef Heinrich Schütz in Dresden. De ouders van Henrich Albert vonden een muziekstudie maar niks en daarom begon hij in 1623 een rechtenstudie in Leipzig. Daarnaast had hij muzieklessen bij Thomaskantor Johann Hermann Schein, een vriend van Heinrich Schütz.

Toen Leipzig in 1626 betrokken werd bij de Dertigjarige Oorlog (1618-1648) week Heinrich Albert uit naar Koningsbergen, dat niet in het oorlogsgebied lag. In 1627 reisde hij met een vredesdelegatie van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden naar Warschau om vrede te bewerkstelligen tussen Zweden en Polen. Onderweg werd de delegatie door de Zweden gevangengenomen. Albert mocht pas in juni 1628 terugkeren naar Koningsbergen.

In Koningsbergen liet Heinrich Albert zich inschrijven aan de Albertina-universiteit, waar hij versterkingskunst en musicologie studeerde. Zijn muziekdocent was Domcantor Johann Stobäus. Uiteindelijk besloot Albert toch maar tot een muziekcarrière. Op 1 april 1631 werd hij benoemd tot organist van de Dom van Koningsbergen. Dat bleef hij tot zijn dood in 1651.

In 1634 reisde Albert naar Kopenhagen, waar hij logeerde bij zijn neef Heinrich Schütz. Het Deense hof gaf hem in die tijd opdracht voor een compositie.

In 1636 stichtte de dichter Robert Roberthin in Koningsbergen het Gesellschaft der Sterblichkeit Beflissener, een gezelschap dichters en musici die zich bezighielden met het geestelijke lied. Tot de kring behoorden Johann Stobäus, de dichter Simon Dach en ook Heinrich Albert. De tien à twaalf leden kwamen bijeen in de tuin van Albert. Albert kweekte pompoenen, vandaar dat de vriendenkring zich ook wel Kürbishütte (‘pompoenenprieel’) noemde. De leden lazen er hun gedichten voor en musiceerden samen. In 1641 kwam daaraan een eind, toen het gemeentebestuur de tuin onteigende omdat ze daar woningen wilde neerzetten. Er is sinds die tijd in oneigelijk gedrag van gemeentebesturen nog weinig veranderd.

In 1638 trouwde Heinrich Albert met Elisabeth Stark, dochter van de waagmeester. Ze kregen vijf kinderen.

Heinrich Albert overleed volkomen onverwachts op 6 oktober 1651. De rouwdienst bij zijn begrafenis met een lijkrede in het Latijn werd verzorgd door de Albertina-universiteit.

In het park van Bad Lobenstein staat een gedenksteen voor Heinrich Albert.

Heinrich Albert componeerde

     zangspelen

     talloze gelegenheidswerken voor bruiloften en begrafenissen en dergelijke

     liederen voor een of meer stemmen met basso continuo

- 8 delen Arien und Melodeien, 1638-1650,170 liederen,  teksten Roberthin, Simon Dach, Heinrich Albert zelf en andere vrienden

+ Einen guten Kampf hab’ ich auf der Welt gekämpfet,

+ Das deutsche Mädchen, tekst Heinrich Albert

+ Lied der Freundschaft, tekst Simon Dach

+ Anke van Tharaw, tekst Simon Dach

- Musikalische Kürbs-Hütte, geschreven voor drie stemmen en basso continuo, 1645, teksten Simon Dach, Roberthin, Heinrich Albert zelf

     kerkliederen 

- Gott des Himmels und der Erden,  tekst Heinrich Albert

- Ich bin ja, Herr, in deiner Macht, tekst Simon Dach 

 

Johann(es) Bach (Wechmar, Duitsland, 26 november 1604 – Erfurt, begraven 13 mei 1673) was de zoon van muzikant en tapijtbewerker Johannes (Hans) Bach (omstreeks 1580 - 1626) en de kleinzoon van molenaar Veit Bach (omstreeks 1550 - 8 maart 1619). Veit Bach ontvluchtte vanwege zij Lutherse geloof Hongarije en vestigde zich in Wechmar als molenaar en bakker. Johann Bach was een oudoom van Johann Sebastian Bach. Hij kreeg zijn muzieklessen van de stadsblazer van Suhl, Johannes Christoph Hoffmann. Johann Bach was daar vijf jaar leerjongen en twee jaar gezel. In 1633 werd hij organist in Schweinfurt. Daarna vestigde hij zich in Erfurt, waar hij eerst stadsblazer was en in 1634 organist in de Sint Johanneskerk. Op 16 april 1636 werd hij organist van de Predigerkirche.

Johann Bach trouwde in 1636 met Barbara, de oudste dochter van zijn muziekleraar Hoffmann. Barbara stierf binnen een jaar bij de geboorte van hun eerste kind. In 1637 trouwde Johann Bach opnieuw met Hedwig Lämmerhirt. Hun kinderen volgden allemaal een carrière in de muziek, als stadsmuzikant, dirigent, of kerkorganist. De familie Bach beheerste gedurende honderd jaar het muzikale leven van Erfurt.

Johann Bach overleed op 68-jarige leeftijd in Erfurt, hij was de stamvader van de "Erfurter-lijn" van de familie Bach, zijn broer Christoph (1613-1661) was de stamvader van de "Frankische lijn", waar via Johann Ambrosius  Johann Sebastian Bach van afstamde en zijn jongste broertje Heinrich Bach was de stamvader van de "Arnstädter-lijn". 

Zijn achterneef Johann Sebastian Bach bracht zijn bewaard gebleven werken bijeen in het "Altbachischen Archiv", in 1999 teruggevonden in Kiev.

Johann Bach componeerde

     3 motetten

- Unser Leben ist ein Schatten, het koor doet de hemel open gaan

 

Juan Pérez Roldán (Calahorra, Spanje, gedoopt 26 december 1604 - Zaragoza, 1673) was van 1642 tot 1645 maestro de capilla aan de kathedraal van Toledo, vanaf tenminste 1648 van het klooster la Encarnación in Madrid. vanaf 1655 van het Koninklijk klooster van las Descalzas in Madrid, en in zijn laatste levensjaren aan de basiliek Nuestra Señora del Pilar in Zaragoza. Zijn meeste werken zijn bewaard gebleven in kathedralen in Zaragoza en omdat Juan Pérez zijn partituren niet graag uit handen gaf, is dat een aanwijzing dat hij daar is overleden. In november 1673 was er een nieuwe maestro de capilla aan de basiliek, voor die tijd moet hij zijn overleden.

Juan Pérez componeerde

     1 zarzuela

- Tetis y Peleo, 1672,  gecomponeerd om de Vrede van de Pyreneeën te vieren en de bruiloft van  María Teresa, dochter van Phillips IV, met Lodewijk XIV van Frankijk.

     14 missen

     2 requiems

     4 diensten voor de overledenen

     4 magnificats

     2 litanieën

     4 lamentaties

     18 motetten

     52 villancicos,

     1 twaalfdelig werk voor harp

     1 werk voor vier instrumenten en basso continuo.