Componisten

vanaf 1610

 

Andrés Barea (Spanje, omstreeks 1610 1680) was maestro de capilla aan de kathedralen van Osma, Salamanca, Valladolid, en uiteindelijk in Palencia in 1654.

Andrés Bareapt componeerde

     kerkelijke werken

Miserere mei Deus

 

Wojciech Bobowski of Ali Ufki (Albertus Bobovius, Ali Bey) (Lemberg, Polen, nu Lwów in Oekraïne, 1610 – Constantinopel, nu Istanbul, Turkije, 1675), groeide op in een protestants adelijk milieu en begon zijn carrière als kerkmusicus. Omstreeks 1637 werd Wojciech Bobowski gevangengenomen door Krim-Tataren tijdens één van hun rooftochten over de grens.

Hij werd verkocht aan het hof van sultan Murad IV van het Osmaanse Rijk (het vroegere Groot Turkije), waar hij zich bekeerde tot Islam en de naam Alī Ufqī aannam. Aan het hof diende hij als vertaler, schatkistbewaarder en muziekdocent in de harem van de sultan. Hij sprak zestien talen en dat werd wel gewaardeerd.

Rond 1657, 20 jaar na zijn gevangenname, kreeg hij tijdens een reis met een Osmaanse officier naar Egypte zijn vrijheid terug. Als vrij man kwam Ali Ufki in Constantinopel terug en trad daar tot 1660 in dienst bij de Engelse ambassadeur  Sir Thomas Bendish. Hij bleef ook van 1660 tot 1668 in dienst bij diens opvolger Lord Winchilsea. In 1669 werd hij hoofd van de drogmannen (vertalers, tolken en gidsen) bij sultan Mehmed IV van het Ottomaanse Rijk. In deze functie kwam hij zowel in aanraking met Europese geleerden en diplomaten als met Islamitische geleerden en historici.

Hij vertaalde de Anglicaanse catechismus in het Osmaans, en schreef een uitleg van de Islam in het Latijn, in een poging om het wederzijdse begrip tussen beide culturen te vergroten.

Ali Ufki's vertaling van de Bijbel in het Osmaans, de Kitabı Mukaddes ("Heilig Boek"), was tot 2002 de enige complete Turkse Bijbelvertaling.

In 1666 schreef Ali Ufki een grammatica van het Osmaans. Hij vertaalde ook werken van Hugo de Groot en Comenius in die taal.

Ali Ufki componeerde

     14 Osmaanse psalmen (Mezmurlar), die hij zelf berijmde en waarbij hij  de oorspronkelijke melodieën van de Geneefse psalmen van Louis Bourgeois aanhield.

     2 twee muzikale bloemlezingen (Mecmûa-i Sâz ü Söz, "Verzameling van muzikale en vocale werken"). Zowel religieuze als wereldlijke werken, instrumentaal en vocaal, klassiek “Westers” en Turkse volkmuziek. Twee handschriften zijn bewaard gebleven: één in de de British Library en één in de Bibliothèque nationale de France, het eerste voorbeeld van het gebruik van de notenbalk voor de notatie van Turkse muziek, met honderden klassieke Osmaanse liederen en instrumentale muziekstukken.

 

Sébastien Le Camus (Frankrijk, omstreeks 1610 – Parijs, 9 maart 1677) kwam in 1640 in dienst van Lodewijk XIII en werd in 1648 muziekintendant bij Gaston d'Orléans, een broer van de koning. In 1660, na het huwelijk van Lodewijk XIV met Maria-Theresia van Oostenrijk werd hij muziekmeester van de jonge koningin. Hij deelde die post met Jean-Baptiste Boësset. Hij werd toen ook lid van La Petite Bande, het orkest van Jean-Baptiste Lully, waarmee hij aan alle belangrijke optredens deelnam. Volgens tijdgenoten kon hij prachtig diskant (sopraan) gamba spelen. Sébastien Le Camus verliet zijn vrouw en zijn kind voor zangeres Marthe Haincque de Saint-Jean, met wie hij samenwoonde in een groot appartement in het Arsenaal aan de boulevard Morland in Parijs. In zijn nalatenschap bevonden zich 6 theorbes, 2 diskantgamba’s en een klavecimbel. Zijn hofbetrekking ging over op zijn zoon Charles, die hem drie jaar later verkocht aan Estienne Le Moyne. In 1688 trouwde Charles Le Camus met de dochter van gambist Léonard Ithier.

Sébastien Le Camus componeerde

     32 airs de cour voor twee of drie stemmen en basso continuo, op gedichten van Philippe Quinault 

2.   Laissez durer la nuit

30. On n'entend rien dans ce bocage

 

Nicolò Fontei (Fonte, Fonteio), (Orciano di Pesaro, dicht bij Fano, Italië, omstreeks 1610 (??) Verona of Venetië, 1647 of later). In 1634 had hij zich gevestigd in Venetië, waar hij veel over de vloer kwam bij Giulio Strozzi en zijn (aangenomen, vermoedelijk “onwettige”) dochter Barbara Strozzi. Ná 1636 was het een beetje uit met de vriendschap. In 1638 was hij organist in Sancte Mariae Cruciferorum in Venetië. In 1640 solliciteerde hij naar de post van organist in de San Marco. Hij kreeg dat wel niet, maar woonde toen dus nog in de stad. In 1642 werd er een opera van hem in Venetië uitgevoerd. In 1645 verhuisde hij naar Verona, waar hij op 13 mei Simone Zavaglioli opvolgde als koormeester van de kathedraal en docent van de koorjongens. Na 1647 zijn er geen berichten meer over hem.

Nicolò Fontei componeerde

     1 opera

     missen

- mis in d kleine terts voor 8 zangstemmen, twee violen, drie willekeurige andere instrumenten en basso continuo

     motettten

- Laudate Pueri, voor zangstem met obligate en willekeurige instrumenten.

     psalmen

     Marialitanieën

     cantates

     drie boeken Bizzarrie poetiche poste in musica op vooral teksten van Giulio Strozzi, de eerste twee delen geschreven voor Barbara Strozzi

     canzonettes

 

Nicolas Hotman (Hauteman, Otteman) (Brussel? omstreeks 1610 1663) was briljant muzikant op luit, theorbe en viola da gamba.

Nicolas Hotman componeerde

     Airs à boire voor drie stemmen (Paris, 1664)

     preludes en dansen voor twee basgamba’s

     preludes en dansen voor theorbe

     1 courante voor luit

 

Nicolas Métru (Bar-sur-Aube, omstreeks 1610 ‒ na 1663) woonde in Parijs in 1631 als ‘maître compositeur de musique’. In 1642 was hij organist in St Nicolas-des-Champs. Hij werd hooggeacht als muziekdocent.

Nicolas Métru componeerde

     fantasieën voor 2 gamba’s,

dit was het eerst werk in de muziekgeschiedenis voor gamba’s dat in druk verscheeen

     drie boeken met liederen voor voor en vijf stemmen

     een mis

 

Henry (Henri) Dumont (Du Mont of Du Mont de Thier) (Borgloon, België, 1610 – Parijs, 8 mei 1684) was de zoon van Henry de Thier en Elisabeth Orban. Het gezin woonde van 1613 tot 1620 in Luik en verhuisde daarna naar Maastricht. In Maastricht werden Henry en zijn broer Lambert in 1621 koorknapen aan de Basiliek van Onze-Lieve-Vrouw-Tenhemelopneming. In 1629 werd Henry tot organist benoemd. Om zijn vakbekwaamheid op een hoger peil te brengenj studeerde hij bij Léonard de Hodémont, koorleider (Maître de chant) aan de kathedraal van Onze-Lieve-Vrouw en Sint-Lambertus in Luik. Henry Dumont verhuisde in 1638 naar Parijs, waar hij vanaf april 1643 organist werd aan de Saint Paul. In deze tijd veranderde hij ook zijn naam van De Thier naar Du Mont. Vanaf 1652 was Henry Dumont klavecinist voor Filips van Orléans (1640-1701), de hertog van Anjou en de broer van Lodewijk XIV en was hij ook compositeur de musique de la Chapelle royale en vanaf 1660 kreeg hij dezelfde functie bij de jonge koningin Marie-Thérèse d’Autriche. Op 8 juli 1663 werd hij benoemd tot "sous-maître de la Chapelle royale" (tweede dirigent van de Chapelle royale) in Versailles. In 1672 werd hij benoemd tot hofkapelmeester (compositeur de musique de la Chapelle royale) en in 1673 tot kapelmeester van de koningin (Maître de musique de la Reine). In 1683 legde hij zijn ambt als kapelmeester van de Chapelle royale in Versailles neer en was uitsluitend nog organist aan de Église Saint-Paul tot zijn overlijden. Hij trouwde in 1653 met Mechthild Loyens, een Maastrichtse burgemeestersdochter en onderhield met donaties familieleden, die in minder gelukkige omstandigheden verkeerden.

Henry Du Mont heeft als eerste, of in elk geval als eerste Fransman recitativische motetten met basso continuo geschreven. Daarnaast nam hij het beste uit de polyfone traditie over. Een afgewogen afwisseling tussen soli en koor en een kleurrijke instrumentatie met een strijkersensemble geven de muziek van Du Mont een feestelijke verfijning en een stralende klankpracht.

Henriy Du Mont voerde een langdurige correspondentie met Constantijn Huygens.

Henry Du Mont heeft in feite het Petit Motet verder uitontwikkeld en het Grand Motet vormgegeven. Vóór zijn tijd waren er geen Grand Motets.

Henry Du Mont componeerde:

     6 missen

- Cinq Messes en plain-chant, 1669, 5 a capella missen op de 1ste, 4de, 5de, 6de en 2de kerktoon

     3 Magnificats.

     100 petits motets voor 2, 4, 5 en 6 stemmen:

- Cantica sacra II, III, IV cum vocibus tum instrumentibus modulata. Liber primus, Paris 1652

- Meslanges à II, III, IV et V parties, avec la basse continue (1657)

- Meslanges à II, III, IV et V parties, avec la basse continue (1657)

- Motets à deux voix avec la basse continue (1668)

- Motets à deux III et IV parties, pour voix et instruments, avec la basse continue (1681)

     27 Grand Motets voor la Chapelle Royale, de eerste in dit genre, postuum uitgegeven in 1686.

- Super flumina Babylonis, psalm 136, voor twee alten, 2 violen, cello en basso continuo, 1686

     35 franse psalmen en motetten voor S,A,T,B  en basso continuo

     20 wereldlijke liederen voor 2 tot 5 stemmen, met viool, gamba en continuo, en met instrumentale preludes

     6 sinfonia’s voor strijkers

     5 allemandes en 2 pavanes voor strijkers met klavecimbel of orgel

     10 klavecimbelwerken

- 8 allemandes

- 1 courante

- 1 pavane

 

Michel Lambert (Champigny-sur-Veude, 1610 – Paris, 29 juni 1696) was leerling van Pierre de Nyert in Parijs. Vanaf 1636 was hij bekend als zangleraar. Hij trouwde met de zangeres Gabrielle Dupuis, die een jaar later plotseling overleed. Hun dochter Madeleine werd in 1662 de vrouw van Jean-Baptiste Lully. Hij was in de tweede helft van de 17de eeuw vooral beroemd als liedcomponist. Zijn liederen maakte hij voornamelijk op gedichten van Isaac de Benserade en Philippe Quinault. In 1661 volgde hij Jean de Cambefort op als maître de musique de la chambre du roi. In 1670 werd hij dirigent. In dezelfde tijd was Jean-Baptiste Lully surintendant de la musique de la chambre. Michel Lambert werkte met Lully samen bij de schepping van een aantal balletten. Hij stond aan de voet van de Franse opera: de tragédie lyrique

Michel Lambert schreef "airs"; teksten vol herderinnetjes en meisjes die Climene of Philis kunnen heten. Wel melancholiek.

     Les airs de Monsieur Lambert, Parijs, 1658

     Les airs de Monsieur Lambert, 19 airs met doubles, voor twee stemmen en basso continuo, Parijs, 1660

     Airs de Monsieur Lambert non imprimez, manuscript, Parijs, omstreeks 1692

     Pièces en trio pour les violons, flûtes ou hautbois, Amsterdam, Estienne Roger, 1700

     75 airs de Monsieur Lambert (50 met doubles), voor één stem en basso continuo, omstreeks 1710

     Leçons de ténèbres pour voix et basse continue, manuscript, 1662-1663

     Leçons de ténèbres pour voix et basse continue, manuscript, 1689

     Airs à 1, 2, 3, 4 et 5 voix avec et sans basse continue, 60 airs voor 1 - 5 stemmen, twee instrumenten en basso continuo, Parijs, 1689

- Il faut mourir plutôt que de changer, schurende, klaaglijk dissonerende samenklanken

- Ma bergère est tendre et fidelle, air sérieux

- Ombre de mon Amant, zijn bekendste chanson.

- Vos mépris chaque jour, schitterend berustend.

     Miserere mei Deus for 2 - 3 stemmen en basso continuo, manuscript.

 

João Lourenço (João Soares) Rebelo, (Caminha, Portugal, 1610 – Loures, 16 november 1665) was de zoon van João Soares Pereira en Maria Lourenço Rebelo. In 1624 werd hij koorknaap aan het hertogelijk paleis van Vila Viçosa, waar zijn oudere broer, frater Marcos Soares Pereira (?-1655) was benoemd als kapelaan-zanger.

João Lourenço Rebelo kon studeren aan het Colégio dos Santos Reis Magos (College van de Heilige Drie Koningen), een academie voor hofmusici, in het leven geroepen door Teodósio II, hertog van Bragança, bij de Ierse Robert Turner, mestre de capela van de hofkapel. João Lourenço Rebelo werd goede vrienden met de erfgenaam van de hertog: João van Bragança, die zes jaar ouder was dan hij. De vriendschap bleef hun hele leven in stand.

Op 1 December 1640 werd João van Bragança koning João IV van Portugal en de hertogelijke kapel verhuisde als koninklijke kapel van Vila Viçosa naar Lissabon. Beide broertjes Rebelo/Pereira gingen in het gevolg van de koning mee naar Lissabon en in 1641 werd Marcos Pereira mestre da Capela Real van de Koninklijke kapel.

In 1646 werd João Lourenço Rebelo tot ridder geslagen in de Orde van Christus en benoemd tot Fidalgo-Cavaleiro de Casa Real, een soort edelman aan het Koninklijke Hof. Dat betekende een behoorlijke inkomenspositie. In 1652 trouwde João Lourenço Rebelo met Maria de Macedo, dochter van Domingos de Macedo, gouverneur van Monção. Ondanks zijn vriendschap met de koning had João Lourenço Rebelo nooit enige officiële positie aan het hof.

De meeste composities van João Lourenço Rebelo zijn verloren gegaan bij de aardbeving in Lissabon op 1 november 1755, waarbij de hele koninklijke Muziekbibliotheek reddeloos verloren ging.

João Lourenço Rebelo componeerde 44 bewaard gebleven composities.

     missen voor 4, 5 en 6 stemmen

     1 mattheüs passie

     koorwerken voor 4 tot 20 stemmen.

- Psalmi tum vesperarum tum completarum, item Magnificat, Lamentaciones, para efectivos entre 4 e 14 vozes, uitgave 1657, een verzameling van 33 werken, gecomponeerd tussen 1636 en 1653, gedrukt in 17 boekjes voor stemmen en instrumenten, waarvan één exemplaar bewaard is door de Italiaanse priester  Fortunato Santini (1776-1861), en nu opgeborgen is in de bibliotheek van het Bischoppelijk Seminarie van Münster.

- Lauda Jerusalem voor 16 stemmen

- Magnificat voor 13 stemmen

- Lamentationes Jeremiae

 

Pablo Bruna (Daroca, Aragon, Spanje, 22 juni 1611 – 27 juni 1679) was de tweede van tien kinderen van Blas Bruna en María Tardez. Hij werd als kind op zijn vijfde blind na een pokkenbesmetting. Dat weerhield hem er niet van om net als zijn broers muziek te studeren. Op zijn 16de werd hij al organist van de Basiliek van Santa Maria in Daroca, in 1631 werd hij er officieel als zodanig aangesteld. Hij was bekend als “El ciego de Daroca" (de blindeman uit Daroca). In 1650 werd hij door Koning Philips IV aangesteld als hoforganist. Later kwam hij weer in Daroca terug, in 1674 als koormeester. Pablo Bruna was een geliefde muziekdocent, zijn neef en leerling Diego Xaraba werd ook een prominent musicus.

Pablo Bruna componeerde

     1 motet voor vier stemmen en basso continuo

     32 orgelwerken

- 20 tiento’s, waarvan de meeste  verplicht over twee klavieren moeten worden gespeeld.

- 7 variatiewerken over Pane Lingua

- 1 psalmodia

- 1 gaytilla

- 1 batalla

- 2 andere orgelwerken 

 

Giovanni Salvatore (Castelvenere, Italië, 3 oktober 1611 – Napels, omstreeks 1688) kwam uit een welgestelde familie. Hij studeerde aan het seminarie van Cerreto Sannita en werd daar in 1638 tot priester gewijd. Hij heeft misschien gestudeerd in Napels aam het Conservatorio della Pietà dei Turchini bij Giovanni Maria Sabino en Erasmo di Bartolo, maar daar zijn nergens ondersteunende bewijzen voor. In 1640 studeerde hij wel compositie bij padre Erasmo di Bartolo. Giovanni Salvatore was vanaf 1641 eerste organist van de Santi Severino e Sossiokerk, en daarna maestro di cappella aan de San Lorenzo Maggiore in Napels. In 1675 werd hij organist aan de Carmine Maggiore. Van 1662 tot 1673 doceerde hij aan het Conservatorio della Pietà dei Turchini, daarna werd hij maestro di cappella van het Conservatorio dei Poveri di Gesù Cristo. Allessandro Scarlatti was een leerling van hem

Giovanni Salvatore componeerde minstens

     3 missen

     1 requiem

     vesperpsalmen

     6 meerkorige motetten

     8 motetten voor 3 tot 9 stemmen en instrument(en)

     3 aria’s

     canzones voor 4 instrumenten

     3 series klavecimbelwerken 

- Ricercari a 4 Voci (8), Canzoni Francesi (4),Toccate (2) e Versi per Rispondere nelle Messe (3) con l’Organo al Choro, 1641

 

Philippus (Philips) van Steelant (Steenlant, Steelandt, Zuidelijke Nederlanden, 1611 – 1670) was als componist en organist verbonden aan de Sint-Jacobskerk in Antwerpen.

Philippus (Philips) van Steelant componeerde

     2 requiemmissen

Missa da requiem, omstreeks 1650, omvangrijke dodenmis voor groot ensemble van zangers en instrumentalisten.

Uitbundig werk.

missa per defunctis, omstreeks  1656

     3 miskoren, ná 1648

     motetten

- Miserere mei Deus

     7 Cantiones natalitiae, katholieke kerstliederen met Nederlandse of Latijnse tekst, 1654.

Fistulis lyris et organis

     8 liederen voor 3, 4 en 5 stemmen, opgenomen in de bundel Vermaeckelycke Duytsche Liedekens Met III. IV. V. Stemmen,1663

 

Andreas Hammerschmidt (Brüx, Bohemen, 1611 of 1612 – Zittau, 29 October 1675), had een Saksische vader, een zadelmaker, en een Boheemse moeder. In 1626 ontvluchtte de familie Bohemen tijdens de dertigjarige oorlog wegens de herkatholisering van Bohemen. Ze vestigden zich in Freiberg, Saksen.

Andreas Hammerschmidt werd organist in Freiberg in 1637, en trouwde daar dat jaar met Ursula Teufel. Ze kregen zes kinderen, waarvan drie dochters hun kinderjaren overleefden. In 1639 verhuisden ze naar Zittau, waar Andreas Hammerschmidt opnieuw organist werd aan de Johanneskerk, en dat daar zou blijven tot zijn dood.

Andreas Hammerschmidt componeerde

     16 missen

     Geistliche Konzerte

- Ach Jesus stirbt, voor koor en instrumenten

     motetten

- Freude, Freude, große Freude, voor zes stemmen en basso continuo

- Ihr lieben Hirten, fürchtet euch nicht, voor vier stemmen, twee violen en basso continuo

- Vijf motetbundels Musicalische Andachten,

Vierde deel, 40 motetten voor 5 tot 12 stemmen met een verdubbelde basso continuo, 1646

nr. 36.Der Tod ist verschlungen voor 8-stemmig dubbelkoor, 2 violen,  trombone en basso continuo ad libitum

     60 geestelijke liederen

     3 bundels weltlicher Oden oder Liebesgesänge voor 1 tot vijf stemmen met basso continuo

     3 bundels instrumentale dansen voor drie tot vijf stemmen en basso continuo

 

Giovanni Antonio Rigatti (Venetië??, Italië, omstreeks 1613 – 24 oktober 1648) begon in 1621 zijn muzikale loopbaan als koorknaap aan de San Marco Basiliek in Venetië en studeerde in dezelfde tijd aan een van de conservatoria daar. Hij werd ook opgeleid tot priester. Van september 1635 tot maart 1637 was hij maestro di cappella aan de Kathedraal van Udine, waar hij twee keer zoveel verdiende als zijn voorganger Orindio Bartolini, dus hij werd in die tijd al behoorlijk gewaardeerd. Vanaf 1639 was hij maestro d'organo e musica alle figliole aan het conservatorium van het Ospedale dei Mendicanti in Venetië. In 1642 werd Giovanni Antonio Rigatti maestro di cappella bij Gianfrancesco Morosini. Toen deze in 1645 als patriarch (in Venetië werd een aartsbisschop zo betiteld) werd benoemd, stelde hij Giovanni Antonio Rigatti aan als kanunnik in de San Marco Basiliek.

Giovanni Antonio Rigatti componeerde

     4 missen

     twee boeken met motetten voor een solist met basso continuo

     drie boeken met concertante motetten

     vier boeken met psalmzettingen

- Messa e salmi arioso a tre voci concertati, voor 3 stemmen met 2 vioolpartijen en 4 ripienopartijen ad libitum, boek II, 1648, opgedragen aan keizer Ferdinand III, indrukwekkend hoogstaand werk.

     twee boeken met wereldlijke muziek (monodieën en madrigalen)

 

Wilhelm Karges (Berlijn, Duitsland, 1613 of 1614 – 1699) bracht zijn leven en werk voornamelijk in Berlijn door. Hij reisde op een gegeven moment ook wat rond door Noord Duitsland en de Nederlanden en was een tijdje assistent van Andreas Düben aan de Duitse Kerk in Stockholm. In 1645 was hij in Köningsberg aanwezig bij het huwelijk van de dochter van Keurvorst Georg Wilhelm met hertog Jakob van Koerland (tegenwoordig Letland). In januari 1646 werd hij aangesteld als kamermuzikant en componist aan het hof van Keurvorst Friedrich Wilhelm van Brandenburg in Berlijn, en daarna werd hij ook organist aan de kathedraal in Berlijn. Omdat zijn gezichtsvermogen nogal achteruitging, werd hij omstreeks 1680 ontheven van zijn meeste verantwoordelijkheden. Orgelspelen bleef hij doen en wel op zo’n hoog en gewaardeerd niveau dat zijn salaris in 1683 werd verdubbeld.

Wilhelm Karges componeerde (overgebleven)

     6 orgelwerken

- Preludium quatri toni, mooi vloeiend preludium

 

Philipp Friedrich Buchner (Wertheim, Duitsland, 11 september 1614 – Würzburg, 23 maart 1669) zong als scholier in Wertheim sopraan in de cantorij, waarvan zijn grootvader Magister Huldrich Buchmann cantor was. Van 1625 tot 1627 was hij koorknaap in de cantorij van de Barfüßerkirche in Frankfurt am Main onder leiding van Johann Andreas Herbst. In 1624 werd hij daar organist. In 1636 nam zijn vader Friedrich Buchner de organistenplaats van hem over en vertrok Philipp Friedrich naar Polen, waar hij muzikant werd bij rijksvorst Stanisław Lubomirski. Hij bekeerde zich daar ook meteen maar tot het katholicisme. In 1641 reisde hij naar Italië, waar in Venetië twee uitgaven van hem gedrukt werden. Na terugkomst in 1648 Duitsland werd hij Kapellmeister bij het Keurvorstorkest van bisschop Johann Philipp von Schönborn in Würzburg en later in Mainz.
Hij is de dom van Würzburg begraven, zijn grafplaat met uitgebreid Latijns inschrift is daar nog te bewonderen.

Philipp Friedrich Buchner componeerde

     religieuze werken voor 2 tot 5 stemmen opus 3, 1656

     2 bundels concerti ecclesiastici

- kerstcantate voor solisten, koor en continuo, 1642

     36 sonates

- Plectrum Musicum, opus 4, 24 sonaten voor twee violen, altviool, viola da gamba, fagot en basso continuo, 1662, Bij de sonates X en XI is aangegeven dat de altvioolpartij ook door een blokfluit gespeeld kan worden.   

 

Juan Hidalgo de Polanco (Madrid, Spanje, 28 september 1614 – 31 maart 1685) kwam uit een familie van musici, zijn vader Antonio Hidalgo en zijn grootvader Juan de Polanco waren gitarist en gitaarbouwer. Juan Hidalgo werd in 1630 of 1631 harpist aan de Spaanse Koninklijke Kapel, waar hij verantwoordelijk was voor de begeleiding van zowel wereldlijke als religieuze muziek. Hij gebruikte daarbij ook een klavierharp (?? een soort klavecimbel ??). Rond 1645 werd hij kapelmeester en hofcomponist. Hij trouwde met Francisca Paula Abaunza. Juan Hidalgo werd begraven in de kapel van Onze-Lieve-Vrouw van Remedios de San Gines. Koning Karel II was zeer gehecht aan zijn muziek en zag er op toe dat al zijn manuscripten na de dood van Juan Hidalgo zorgvuldig in het paleis werden opgeslagen. Toen het paleis in 1734 werd verwoest door brand is het meeste van zijn werk verloren gegaan.

Zijn leven was de basis van een roman: The Harpist of Madrid, van de Engelse schrijver Gordon Thomas.

Juan Hidalgo componeerde

     2 opera’s, de eerste die in Spanje geschreven werden

     16 comedias, zarzuela’s en semi-opera’s

     muziek bij 9 allegorische religieuze spelen

     3 missen

     2 motetten

     tientallen religieuze villancicó’s

     liederen

 

Franz Tunder (Lübeck, 1614 5 november 1667) werkte van 1632 tot 1641 in het kasteel van Holstein-Gottorf als hoforganist bij Frederik III van Sleeswijk-Holstein-Gottorp.

10 februari 1640 trouwde Franz Tunder met Elisabeth Voigt, dochter van de hofkleermaker. In 1641 volgde hij Peter Hasse der Ältere op als organist van de Marienkirche te Lübeck. Na zijn dood volgde zijn schoonzoon Dietrich Buxtehude, die in 1668 met zijn dochter Anna Margarethe was getrouwd, hem weer op.

Franz Tunder voerde te Lübeck de traditie van de Abendmusiken in, een serie van gratis concerten in de Marienkirche. Het model van deze Abendmusiken was ontleend aan soortgelijke initiatieven in de Oude Kerk van Amsterdam, die onder leiding van de organist en stadsmusicus, Jan Pieterszoon Sweelinck, plaatsvonden ten behoeve van de Amsterdamse burgerij. Duitse kooplieden namen hun ervaringen met deze openbare concerten mee naar de eigen woonplaatsen. Het eerste avondconcert  van Franz Tunder in Lübeck was in 1646. De Abendmusiken werden tot in de 18de eeuw volgehouden.

Franz Tunder componeerde

     9 geestelijke concerten voor 3-6 stemmen, strijkers  en basso continuo

     9 geestelijke concerten voor 1 stem, strijkers en basso continuo

- Ach Herr, lass deine liebe Engelein, voor sopraan, strijkers en basso continuo

- Ein kleines Kindelein

     14 orgelwerken

- 5 preludia (4 in g kleine terts, 1 in F grote terts)

- 1 canzone in G grote terts op een thema van della Porta

- 10 koraalfantasieën

+ Was kann uns kommen an für Not

+ Christ lag in Todesbanden

+ Ein feste Burg ist unser Gott (twijfelachtig, misschien van Heinrich Scheidemann

 

 

Yatsuhashi Kengyō (Iwaki of Okura, Japan, omstreeks 1614 – Kyoto, 12 juni 1685) was een hoogbegaafde blinde muzikant en kreeg daarom de eretitel Kengyō.

Yatsuhashi was aanvankelijk in Osaka bespeler van de shamisen, een traditioneel Japans snaarinstrument, maar leerde later in Edo de koto, een Japanse citer, bespelen van meester Hossui, een muzikant aan het Japanse hof. Yatsuhashi veranderde de stijl en manier van koto spelen zodanig dat hij bekend geworden is als de “Vader van de moderne Koto”. Yatsuhashi vond een nieuwe manier uit op de kote te stemmen: hira-jōshi, dat halve toonsafstaanden insluit.

Elk jaar geven de beroemdste geisha’s van Kyōto een voorstelling met verschillende dansen in de Boeddistentempel van Hōnen-in om Yatsuhashi te herdenken.

Yatsuhashi Kengyō componeerde

     18 werken voor koto

13 koto kumiuta op teksten van Heer Naito van Iwaki, in wiens dienst hij stond.

Rokudan-no-shirabe (“Muziek in Zes Stappen") voor koto solo

 

Angelo Michele (Michelangelo) Bartolotti (Bologna, Italië, omstreeks 1615?? - gestorven vóór 1682) noemt zichzelf "Bolognese" op de titelpagina van zijn eerste gitaarboek en "di Bologna" op de titelpagina van zijn tweede. Hij behoorde bij een groep Italiaanse musici die was uitgenodigd aan het hof van Koningin Christina van Zweden, die na haar aftreden in 1655 in Rome woonde. Angelo Michele Bartolotti staat op de loonlijst in 1652 en 1654. In 1658 verhuisde de Koningin naar Parijs en misschien ging Angelo Michele Bartolotti daar toen met haar mee naar toe. In ieder geval leefde hij in Parijs tot zijn dood ergens vóór 1682. In 1664 komt zijn naam voor in de lijst van virtuoze Italiaanse muzikanten van het "Cabinet de sa Majesté" (Lodewik XIV) en in 1666 in de lijst van Italianen die werken onder Lully.

Angelo Michele Bartolotti schreef een verhandeling over basso continuobegeleidingen met luit: Table pour apprendre facilement à toucher le théorbe sur la basse-continuë (Parijs, 1669), een standaardwerk op dit gebied.

Angelo Michele Bartolotti componeerde

     2 verzamelingen allerhande gitaarmuziek

- Libro primo di chitarra spagnola, 1640) met een cyclus van 24  passacailles in alle grote en kleine tertstoonaarden, een chaconne, een follia en zes suites

- Secondo libro di chitarra, 1655, meer Frans georiënteerd, 25 suites

     3 andere luitwerken in verschillende verzamelingen

 

Francesco Corbetta (Francisque Corbette in Frankrijk) (Italië, omstreeks 1615 – 1681), werkte aan het hof van Karel II, Hertog van Mantua. Hij reisde als gitaarvirtuoos door heel Europa en kwam daarbij ook in de Spaanse Nederlanden: zijn vierde gitaarboek is opgedragen aan de gouverneur daar: aartshertog Leopold Willem van Oostenrijk. Francesco Corbetta werd met zijn briljante gitaarspel een graag geziene gast aan de Europese hoven en groeeide daardoor ook uit tot een veelgevraagde diplomaat om de betrekkingen tussen de veschillende vorstenhuizen te verbeteren. In de 1650-er jaren werkte hij aan het Franse hof onder Lully. Hij trok daar de aandacht van de Engelse koning in ballingschap: Charles II, en tijdens de restauratie van diens koningschap vergezelde hij de koning naar Londen. De laatste 20 jaar van leven verdeelde hij zijn tijd tussen Londen en Parijs.  Francesco Corbetta was gitaarleraar van prinses Anne, de tweede dochter van Jacobus II, later koningin van Engeland. De koning wilde graag een uitgave van Corbetta's muziek, inclusief alle ingewikkelde versieringen. In ruil daarvoor kreeg Corbetta een levenslang inkomen uit de Engelse kansspelbelasting. Francesco Corbetta was een van de grootste virtuozen op barokgitaar.

Francesco Corbetta componeerde

     5 verzamelingen muziekwerken voor vijfsnarige gitaar.

- La Guitarre Royalle, 1671 en 1674, danssuites, grote problemen in greeptechnisch opzicht.

 

Christopher Gibbons (Londen, gedoopt 22 augustus1615 – 20 oktober 1676) was de tweede zoon en het eerste in leven blijvende kind van componist Orlando Gibbons.

Als kind zong Christopher Gibbons in de Koninklijke Kapel in Londen onder directie van Nathaniel Giles. Na zijn vaders vroege dood in 1625 verhuisde Christopher Gibbons naar Exeter, naar zijn oom, de oudste broer van zijn vader, Edward Gibbons, ook een goede kerkmuzikant in Londen en dirigent van het Koor in de Kathedraal van  Exeter.

In 1638, volgde Christopher Gibbons organist Thomas Holmes op in the Winchester Cathedral. Na de Engelse Burgeroorlog (1641 – 1651) verhuisde  Christopher Gibbons naar Londen, waar hij leefde van 1651 tot zijn dood in 1676. Hij leefde daar van een inkomen als muziekleraar en componist van theatermuziek.

Bij de terugkeer van Charles II op de Engelse troon, werd Christopher Gibbons aangesteld als organist van de Koninklijke Kapel.  

Christopher Gibbons componeerde

     1 masque

     12 verse anthems

- Above the stars my Saviour dwells, vóór 1664

- Not unto us, O Lord, 1664, meesterlijk

- Ah, my soul, why so dismay'd?,

- The Lord said unto my lord,

     4 motetten

     2 airs voor strijkersconsort en basso continuo

     5 fantasias voor strijkersconsort en basso continuo

     10 fantasia-suites voor  strijkersconsort en orgel

     2 airs voor clavecimbel

     4 voluntaries voor orgel

     3 voluntaries voor  "double" orgel (twee manualen: piano en forte)

 

Heinrich Bach (Wechmar, Duitsland, 16 september 1615 - Arnstadt, 10 juli 1692) was een oudoom (broer van de opa) van Johann Sebastian Bach en grootvader van Maria Barbara Bach, de eerste vrouw van Johann Sebastian.

Heinrich Bach was de stamvader van de Arnstadt-lijn van de familie Bach. Nadat zijn vader Johannes Bach jong was overleden, nam zijn oudste broer Johann Bach de opvoeding op zich en gaf hij de jonge Heinrich orgelles. Met zijn broer verhuisde Heinrich Bach eerst naar Suhl en later naar Schweinfurt.

In 1635 werd Heinrich lid van de Erfurter Ratsmusikanten-Compagnie in Erfurt, waar zijn broer Johann Bach leider van was. Tot 1641 was hij Ratsmusikant. In 1641 werd hij organist van de Liebfrauen- und Oberkirche in Arnstadt, een functie die hij meer dan 50 jaar tot zijn dood vervulde. In 1642 trouwde hij met Eva Hoffmann, dochter van de stadspijper van Suhl, Johannes Christoph Hoffmann. Ze kregen zes kinderen, waaronder drie muzikaal hoogbegaafde zonen.

Heinrich Bach componeerde

     1 cantate

- Ich danke dir, Gott, voor vijf vocalisten en strijkorkest, tekst gebaseerd op psalm 139 vers 14.

     1 vocaal concerto

     1 Kyrië

     2 orgelwerken

     2 sonaten voor vijf stemmen

 

Antonio Carbonchi (Florence, Italië, omstreeks 1615??). Het enige dat over Antonio Carbonchi bekend is, is dat hij in 1640 in dienst was van Prins Mattias van Toscane en in 1643 van Markies Bartolomeo Corsini. Een manuscript, dat vernieuwingen in de alfabet-tabulatuur voor gitaren bevat en bewaard wordt in Florence (I-Fn Magl. XIX 143) bevat de inscriptie: ‘Il presente libro è del Sigr. Antonio Bracci fiorentino … Modo insegnato da me Anto. Carboni fiorentino’ (het onderhavige boek is van de Florentijnse heer Antonio Bracci... Op deze manier aangeleerd door mij, de Florentijn Anto. Carboni). Daar leiden wij dus maar uit af, dat hij uit Florence stamt

Antonio Carbonchi componeerde

     twee gitaarboeken:

- Sonate di chitarra con intavolatura franzese, 1640

- Le dodici chitarre spostate, 1643, in Italiaanse alfabet notatie, 40 werken voor sologitaar en 32 werken voor een ensemble van 12 gitaren, elk gestemd in een andere trap van de chromatische ladder.  

 

Maurizio Cazzati (Luzzara (nu Lucera), hertogdom Guastalla, maart 1616 – Mantua, 28 september 1678) was een succesvolle muziekleider in Mantua, Bozzolo, Ferara en Bergamo. In 1657 kreeg hij een aanstelling als Maestro di Cappella in de San Petronio in Bologna. In 1671 verliet hij die betrekking om in Mantua  bij hertogin Isabella Maestro di Cappella da Camera te worden voor de rest van zijn leven. 

Maurizio Cazzati componeerde

     psalmen

     missen

     1 requiem

     vespers

     motetten

     aria’s

     cantaten

     liederen

     sonaten

- Sonata a due, tre, quattro e cinque con alcune per Tromba, opus 35, 1665, met daarin de oudst bekende sonate voor trompet.

- Sonate a 2 istromenti, voor viool (of cornetto) en violone, organo e tiorba, opus 55, 1670,

+ Sonata prima “La Pellicana”, vermoedelijk is de pelikaan hier als een symbool voor Christus op te vatten. 

 

Johann Jakob Froberger (Stuttgart, gedoopt 19 mei 1616 – kasteel Héricourt bij Montbéliard, Frankrijk, 7 mei 1667) zijn grootvader Simon leefde in Halle, en daar werd ook zijn vader Basilius (1575-1637) geboren. In 1599 verhuisde Basilius naar Stuttgart en werd tenorzanger in de hofkapel van Württemberg. Ergens vóór 1605 trouwde hij met Anna Schmid (1577-1637), uit een Schwaabse familie in Stuttgart. In 1621 werd Basilius kapelmeester aan het hof. Van hun 11 kinderen werden er vier muzikant: Johann Jakob, Johann Christoph, Johann Georg en Isaac; allemaal behalve Johann Jakob dienden ze aan het Württemberger hof in Stuttgart.

Basilius Froberger's muziekbibliotheek bevatte meer dan honderd muziekboeken, onder meer met werken van Josquin des Prez, Samuel Scheidt, Michael Praetorius, Johann Staden (oprichter van de Neurenbergschool) en Giovanni Valentini.

De hofkapel van Stuttgart werd opgeheven in 1634 als gevolg van de Protestantse nederlaag in de slag van Nördlingen. In 1637 stierven Basilius Froberger, zijn vrouw en een van zijn dochters aan de pest. Johann Jakob en zijn broer Isaac verkochten hun vaders muziekbibliotheek aan het Württemberger hof. Johann Jakob werd in 1637 hoforganist ("Organiste de la Chambre de Sa Majesté) in Wenen bij keizer Ferdinand III en assistant van Wolfgang Ebner. In de praktijk zal dat "organist" ook wel "klavecinist" betekenen, want de keizer had altijd een spinet of klein klavecimbel op zijn slaapkamer staan. In juni 1637 kreeg Johann Jakob Froberger verlof en een studiebeurs om in Rome bij Girolamo Frescobaldi te gaan studeren. Hij woonde ook een tijdje bij Frescobaldi in, speciaal om zich in het klavecimbelspel te perfectioneren. Froberger bleef drie jaar in Italië en bekeerde zich tot het katholicisme. In 1641 kwam hij als organist en kamermusicus in Wenen terug. Hij kreeg een vase aanstelling als Organiste de la Chambre de Da Majesté.

Na de dood van keizerin Maria Leopoldine werden alle muzikale  activiteiten aan het hof beëindigd. Johann Jakob Froberger verliet Stuttgart en zwierf door heel Europa (Brussel in 1650 en 1652, in Londen beroofd, een gebeurtenis die hij muzikaal beschrijft in Plainte faite а Londres pour passer la mélancholie, Parijs, 1652).  In 1653 kwam Johann Jakob Froberger weer terug in Wenen, waar hij vier jaar aan het hof werkte bij keizer Ferdinand III, waar hij een buitengewoon goede relatie mee had.  Met Leopold I, die Ferdinand III op 2 april 1657 opvolgde, was dat veel minder, zodat Johann Jakob Froberger in juni 1657 afscheid nam van de hofkapel.

De laatste jaren van zijn leven bracht hij door in kasteel d’Héricourt, bij de douairière Gravin van Sybilla van Württemberg-Montbéliard. Hij was haar muziekleraar, wat blijkt uit een briefwisseling tussen de gravin en  Constantijn Huygens, die bewaard is gebleven.

Een bezoek van Froberger aan Nederland is gedocumenteerd in een notariële acte van 9 mei 1650 dat in Het Utrechts Archief in Utrecht bewaard wordt. Hij was daar samen met een zekere Willem Wigels als "organist bij Keyserl. Majesteijt" getuige. In  2003 ontdekte de musicus Dirk Luijmes in een 17de eeuws muziekhandschrift, dat in het Rijksarchief Gelderland in Arnhem bewaard wordt, een tot dan toe onbekende klavecimbelsuite in b kleine terts van Froberger.

Froberger heeft alle grote componisten uit zijn tijd beïnvloed met zijn hoogst persoonlijke beschrijvende klavecimbelstukken, de eerst bekende voorbeelden van programmamuziek.

Frobergers werken hebben een FbWVnummer. 

Johann Jakob Froberger componeerde

     2 Latijnse motetten voor sopraan, tenor, bas, twee violen en basso continuo

     59 suites (partita's) en suitedelen voor klavecimbel of orgel

Hoewel Froberger vaak aangemerkt wordt als de uitvinder  van de klavecimbelsuite (die hijzelf steevast "partita" noemde), is dat toch wat overdreven. Ook Franse componisten en componisten zoals Johann Kindermann, organiseerden hun dansen in groepsvorm. Wel introduceerde Froberger de volgorde allemande, courante, sarabande en gigue als vaste verplichte onderdelen van een suite.

- Partita in d kleine terts (ook wel: Suite nr. 2 uit Libro secundo, 1649), FbWV 602

- Partita in G grote terts, "Auff die Maÿerin" (ook wel: Suite nr. 6 uit Libro secundo, 1649), FbWV 606, gebaseerd op het lied Hylas will kein Weib nicht haben

- Partita in C grote terts (ook wel: Suite nr.12 uit Libro quarto, 1656) , FbWV 612, waarin onder meer: Lamento sopra la dolorosa perdita della Real Maestà di Ferdinando IV Rè de Romani; eindigt met een trap naar de hemel), prachtige partita.

- Partita in g kleine terts (ook wel: Suite nr.14) met onder meer Lamentation sur ce que j'ay été volé, FbWV 614

- Partita in D grote terts (ook wel: Suite nr.20): Méditation faite sur ma mort future se joue lentement avec discretion”, FbWV 620

- Partita in e kleine terts (ook wel: Suite nr.23): FbWV 623, vóór 1650

- Partita voor klavecimbel in a kleine terts, (ook wel: Suite nr.30) FbWV 630, met daarin:"Plainte faite à Londres pour passer la mélancolie". Froberger had als gevolg van het Engelse weer melancholieke buien.

- Partita in b kleine terts, FbWv 645, vóór 1649, authenticiteit wordt nog ruzie over gemaakt.

     30 Toccata's

- Toccata in a kleine terts (toccata nr. 1), FbWV 101, 1649

- Toccata in F grote terts (toccata nr. 10), FbWV 110, 1656

- Toccata in a kleine terts (toccata nr. 12), FbWV 112, 1656

- Toccata in A grote terts (toccata nr. 20), FbWV 120, authenticiteit twijfelachtig

     25 Capriccio's

     16 Ricercares

     14 Fantasieën

- Fantasia Sopra Ut, Re, Mi, Fa, So, La in C grote terts FbWV 201, hexachordfantasie, 1649, het simpele uitgangspunt, een stijgende reeks van zes tonen, wordt in steeds bloemrijkere verpakkingen gepresenteerd, tot ten slotte ook alle beschikbare tussenruimte wordt opgevuld en het thema verandert in een chromatische sliert van tien tonen.

     8 Canzona's.

- 6 Canzona's uit Libro Seconda, FbWV 301 - 306

     andere losse werken voor klavecimbel of orgel

- Lamentation in F grote terts, Lamentation faite sur la mort très douloureuse de Sa Majesté Impériale, Ferdinand le troisième,  1657, FbWV 633, miniatuurkunst van ongekende genialiteit.

- Tombeau in c kleine terts (Tombeau fait à Paris sur la mort de Monsieur Blancrocher) FbWV 632, eindigt met de val van de trap: toonlader naar beneden

 

Kaspar Förster de jongere (Caspar Foerster, gedoopt 28 februari 1616, Danzig, Polen, toen Duitsland – Oliva, dichtbij Danzig, 2 February 1673) was de zoon van Kaspar Förster (1574-1652), boekverkoper en kapelmeester in Danzig. Kaspar kreeg muziekles van zijn vader en zong als jongen in het kerkkoor in de Mariakerk. Hij voltooide zijn opleiding bij Marco Scacchi in Warschau en van 1633 tot 1636 bij Giacomo Carissimi in Rome. Van 1638 tot omstreeks 1643 zong hij bas en was hij koordirigent aan het Poolse hof in Warschau. Van 1652 tot 1655 was hij Kapellmeister bij Frederik III van Denemarken in Kopenhagen. In 1655 brak er een orrlog uit tussen Denemarken en Zweden en ging Kaspar Förster weer terug naar Danzig, waar hij werkte als cantor aan de Mariakerk. Van 1661 tot 1667 was Kaspar Förster weer in dienst van Frederik. Ondertussen ging hij ook nog een keer naar Venetië in Italië, waar hij twee diende als legerkapitein in de Vijfde Turkse oorlog. Het leverde hem een Ridderorde van Sint Marcus op . Aan het eind van zijn leven werkte Kaspar Förster nog kort in Hamburg, voor hij in 1667 terugkeerde naar zijn geboorteplaats.

Kaspar Förster componeerde

     3 oratoria

     35 Geistliche konzerte voor drie stemmen met twee violen en basso continuo, met vaak hele diepe baspartijen.

     4 wereldlijke cantates

     1 sonate a 7, voor 2 cornetti (trompetten/hobo’s/blokfluiten), fagot, 2 violen, altviool, cello, contrabas en basso continuo

     6 triosonates

     2 driestemmige canons

 

Johann Erasmus Kindermann (Neurenberg, Duitsland, 29 maart 1616 – 14 april 1655) begon al jong met zijn muziekstudie bij Johann Staden. Op zijn 15de werkte hij al als baszanger en violist tijdens de zondagavondconcerten in de Frauenkirche. In 1634/35 kreeg hij van het stadsbestuur toestemming en geld om in Italië muziek te studeren. In 1636 moest Johann Kindermann van het stadsbestuur van Neurenberg terugkomen om als tweede organist van de Frauenkirche aan het werk te gaan. 25 april 1637 trouwde hij met Susanna Ditzlin (1616–1653). Het echtpaar kreeg twaalf kinderen. In 1640 werd Johann Kindermann benoemd als organist van de stad Schwäbisch-Hall, en later in dat jaar verliet hij die betrekking om organist van de Egidienkerk in Neurenberg te worden.

Johann Kindermann bleef de rest van zijn leven in Neurenberg en werd een hoog gewaardeerde muzikant en leraar. Johann Agricola en Augustin Pfleger waren leerlingen van hem.

Johann Kindermann componeerde

     (series) motetten

     (series) geestelijke concerten

     4 cantates

     2 concerti

     200 liederen voor één of twee stemmen en basso continuo

     27 canzoni voor 1 of 2 violen, cello en basso continuo

     9 sonates voor 1 of 2 violen, cello en basso continuo

     25 werken voor orgel, met obligate pedaalpartijen

     30 suitedelen voor klavecimbel

 

Hendrick Claes (Brussel, omstreeks 1616 - 1633)

Hendrick Claes componeerde

     1 Versteekboek voor carillon

 

Jacques de Saint-Luc (Ath, Waals België, gedoopt 19 september 1616 – omstreeks 1710). Jacques werd gedoopt in aanwezigheid van zijn vader Jérôme en zijn moeder Marguerite de Bronchin. Het gezin ging kennelijk een keer in Brussel wonen, want het eerste bericht over Jacques de Saint-Luc ná zijn doopvermelding dateert van 1639, toen werd hij uitgenodigd bij het hof in Brussel,als luitist te komen werken. Hij was een virtuoos op luit, theorbe en gitaar. In 1641 werd er aan het hof een portret van hem geschilderd door Gerard Seghers. In 1640 verhuisde hij naar Parijs, maar in oktober 1647 kwam hij weer in Brussel terug 15 juni 1658 trouwde hij met Isabelle de Lagrenée. Ze kregen in elk geval twee zonen: Jacques-Alexandre (*1663) en Laurent (*1669).

Jacques de Saint-Luc wisselde wat brieven uit met Constantijn Huygens. In augustus 1684 was Jacques de Saint-Luc nog met zijn gezin in Brussel, maar wat hij daarna uitspookte en waar, is volstrekt onduidelijk. Er is een vermelding uit 1700, dat hij Berlijn bezocht ter gelegenheid van het huwelijk van Prins Frederik van Hesse-Cassel met Prinses Louise Dorothea van Pruisen. Volgens bronnen uit die tijd was hij daarna in diens bij Prince Eugene of Savoy. Jacques de Saint-Luc leefde nog in 1707 en 1708, want toen publiceerde hij een aantal werken in Amsterdam. Daarna is er niets meer van hem bekend. De zoon van Jacques de Saint-Luc, Laurent de Saint Luc, geboren en gedoopt in Brussel in 1669 was ook luitist en componist. Van een aantal werken is moeilijk vast te stellen of ze door de vader of de zoon zijn gecompomponeerd

Jacques de Saint-Luc componeerde

     1 luitconcerto

     200 luitwerken, een aantal daarvan zijn vermoedelijk door zijn zoon Laurent gecomponeerd.

     1 gitaarwerk

     transcripties van zijn eigen werken voor luit, viool en bas

 

Pietro Andrea Ziani (Venetië, Italië, 21 december 1616 – Napels, 12 februari 1684) was de oom van componist Marc'Antonio Ziani. Hij kreeg zijn muzikale opleiding aan het klooster van de kanunniken van San Salvatore in Candia in Lombardije. In juni 1632 trad hij bij de orde in. In 1636 werd hij organist in Treviso, in 1637 in Candia, in 1638 in Brescia, van 1639 tot 1654 in de San Salvatore in Venetië, waar hij in 1639 ook tot diaken werd gewijd. Tijdens het carnaval in 1654 werd zijn eerste opera opgevoerd. Van mei 1657 tot juni 1659 was hij kapelmeester aan de Basilica di Santa Maria Maggiore in Bergamo. In 1660 kwam hij in contact met het huis Habsburg. In 1661 trok hij naar Innsbruck en twee jaar later werd hij aangesteld in Wenen als kapelmeester bij de hofkapel van Eleonor Magdalene van Neuburg. Eind 1666 hield hij zich muzikaal bezig met de bruiloft van Johan George III van Saksen en prinses Anna Sophia van Denemarken. In 1668 werd hij vanwege gezondsheidsredenen van al zijn kerkelijke verplichtingen ontheven.

In 1669 werd Pietro Andrea Ziani als opvolger van Francesco Cavalli eerste organist in de San Marco in Venetië. Omdat hij er geen kapelmeester mocht worden, trok Pietro Andrea Ziani in 1677 naar Napels, waar hij docent werd aan het Conservatorio di Sant'Onofrio en organist aan het hof van de onderkoning van Napels. In 1689 werd hij daar tweede kapelmeester. Na zijn overlijden werd zijn positie overgenomen door Alessandro Scarlatti.

Pietro Andrea Ziani componeerde

     28 opera’s

- Le fatiche d'Ercole per Deianira, dramma per musica, libretto di Aurelio Aureli, 1662, werd op Oudejaarsavond 1680 uitgevoerd in Amsterdam op het terrein van de gebroeders Hemony

     10 oratoria en sepolchri

- Morte e Sepoltura di Cristo, 1724

- Sepolcro "Il mistico Giobbe", 1704

- Sepolcro "Il Sacrifizio d'Isacco", 1707

     3 missen

     3 magnificats

     1 stabat mater

     lamentationes

     35 andere motetten

- Domine Dominus noster quam admirabilis voor sopraan, 2 violen en basso continuo, 1640

     madrigalen

     4 wereldlijke cantates

     canzonetten

     aria’s en duetten

     28 instrumentale sonaten

 

Jacob (Jacobus) van Noordt (Schagen, omstreeks 1616 – Amsterdam 29 december 1680) was de zoon van Sybrandt van Noordt senior en een oudere broer van Anthoni van Noordt. Hij werkte als componist, fluitist, organist, calvecinist en beiaardier. Van 1639 tot 1652 was hij organist van de Nieuwezijdskapel in Amsterdam en van 1652 tot 1679 van de Oude Kerk als opvolger van Dirck Sweelinck. Zijn dochter Johanna (omstreeks 1648 tot 1666)  trouwde in 1665 met organist, beiaardier en componist Dirck Scholl

Jacob van Noordt componeerde

     9 blokfluitsolowerken, opgenomen in de verzameling ’t Uitnemend kabinet uit 1649  

+ preludium

+ 8 variatiewerken

 

Matthias Weckmann (Niederdorla (Thüringen), omstreeks 1616 ‒ Hamburg, 24 februari 1674) was de zoon van dominee, dichter en organist Jacobus Weckmann en Maria Weckmann-Cyriacus. Vader Jacobus zag het talent van zijn zoon en vroeg in 1627 Heinrich Schütz, kapelmeester van de hofkapel in Dresden of hij de 11–jarige Matthias les wilde geven. In Dresden kreeg Matthias Weckmann ook orgelles van Johann Klemm en zangles van Caspar Kittel. In de hofkapel zong Matthias Weckmann tot hij rond 1632 de baard in de keel kreeg, en een aanstelling kreeg als organist.  Heinrich Schütz nam Matthias Weckmann in 1633 mee naar Hamburg, waar hij op kosten van het hof van Dresen vier jaar lang les kreeg van Jacob Praetorius. Terug in Dresen werd hij daar weer organist van de hofkapel. Van 1642 tot 1647 was Matthias Weckmann organist en componist van de de Deense hofkapel in Nykøbing. In 1648 trouwde hij met Regina Beute, de dochter van en stadmuzikant in Lübeck. Componist   Franz Tunder was getuige.  Matthias en Regina  kregen 8 kinderen. Van 1649 tot 1655 verbleef Matthias Weckmann als organist in Dresden. De keurvorst organiseerde daar in 1649 een duel met Froberger. Hoe het afliep weet ik niet (wie wel??) maar Froberger en Weckmann bleven hun hele leven wel goede vrienden.

In 1655 werd Matthias Weckmann aangesteld als organist en componist in de Jakobikirche in Hamburg en de daaraan verbonden Gertrudenkapel. Hij zou de rest van zijn leven in Hamburg blijven. Hier zette hij een fameus orkestensemble op onder de naam Collegium Musicum. Elke donderdagavond gaf het Collegium Musicum concerten. De opzet was ongeveer hetzelfde als die van de Abendmusik die Franz Tunder en Dieterich Buxtehude in Lübeck organiseerden. 

In 1663 doodde een pestplaag tweederde deel van de inwoners van de stad Hamburg. In1665  stierf Weckmann's vrouw en in 1669 hertrouwde hij met Catharina Roland, die hem nog eens drie kinderen gaf. Vijf jaar later stierf Weckmann zelf en werd begraven in de Jacobikerk onder het orgel dat hij altijd had bespeeld.

Matthias Weckmann schreef

     12 solocantates en koorwerken met instrumentale begeleiding.

- Dialogus: Gegrüsset seyst du, Holdselige voor sopraan, tenor, 2 violen, 2 blokfluiten en basso continuo; kerstcantate

- cyclus van vier cantates voor twee zangers, twee violen en drie gamba's, ter nagedachtenis aan zijn vele collega's die het leven lieten na de pestplaag in Hamburg in 1663, die aan 20.000 mensen het leven kostte, onder wie Scheidemann. Prachtig werk; CD Ricercar Consort olv Philippe Pierlot MIRARE MIR 204

Concerto I. Weine nicht, es hat überwunden a 9

Concerto II. Zion spricht: Der Herr hat mich verlassen a 8

Concerto III. Herr, wenn ich nur dich habe a 8

Concerto IV. Wie liegt die Stadt so wüste a 7, teksten  uit Klaagliederen 1

     11 sonates á 3 en 4 voor cornetto, violen en b.c. 

     koraal- en liedvariaties en preludes voor orgel of klavecimbel

- variaties over "Die liebliche Blicke"

- variaties over de Latijnse hymne O lux beata trinitas, omvangrijke rijkdom

- Ach wir armen Sünder, koraalvoorspel

     canzonas, 9 koraalpartita’s en toccata's voor klavecimbel of orgel

- 5 canzonas, 2 in C grote terts, c kleine terts, d kleine terts, G grote terts

- 5 toccatas, in d, e, e, en a kleine terts en C grote terts

- O lux beata trinitas, met dubbele pedaalpartij en canonische variaties

 

Joan Cererols i Fornells (Martorell, Catalonië, Spanje, 9 september 1618 – Klooster Montserrat, 27 augustus 1680) volgde omstreeks 1626 de koorschool Escolania de Montserrat onder leiding van padre Joan March, een beroemde organist. Hij leerde daar viool, contrabas, harp, orgel en compositie. Op zijn 18de ging Joan Cererols als novice naar het klooster van Montserrat, waar hij Benedictijner monnik werd. In 1658 werd Joan Cererols koormeester in het klooster in Montserrat; hij hield die positie tot zijn dood in 1680.

Joan Cererols componeerde

     8 missen

     2 requiems (Missa pro defunctis)

     22 motetten

     12 psalmzettingen

     50 madrigalen

     36 vilancicos voor 2 tot 8 stemmen en basso continuo

 

Abraham van den Kerckhoven (Mechelen, omstreeks 1618 ‒ 1701) stamde uit een familie van procureurs, notarissen en kunstenaars, waaronder organisten en zangers die te Brussel aan  kerken en aan het koninklijk hof verbonden waren. Hij werd organist aan de Brusselse Sint-Katharinakerk, een functie die hij tot aan zijn dood in 1701 bleef waarnemen. In 1648 volgde hij Johann.Kaspar Kerll op als "kamerorganist" van aartshertog Leopold Wilhelm van Oostenrijk, gouverneur van de (zuidelijke) Nederlanden.

Abraham van den Kerckhoven  componeerde

     één handgeschreven organistenboek, gedateerd 1741, gesigneerd door J.I.J. Cocquiel, een priester verbonden aan het kapittel van Zinnik (Soignies)

 

Massimiliano Neri (Negri) (Bonn, omstreeks 1618 – ná 1670) kwam uit een muzikantenfamilie in Verona. Hij was vermoedelijk de onwettige zoon van Hofkapelmeester Giacomo Negri (1592–ná1646), dat is tenminste af te leiden uit het testament van Giacomo. Giacomo Negri werkte vanaf 1609 aan verschillende Duitse hoven in München, Bonn, Neuburg an der Donau en Düsseldorf. De moeder van Massimiliano Neri was klavecimbeldocente Catarina Hennes. Met hulp en toestemming van zijn vader mocht Massimiliano Neri omstreeks 1625 gaan wonen bij de rijke Venetiaanse patriciër Giacomo Soranzo. Die bekostigde de volledige muzikale en algemene opleiding van Massimiliano Neri, die altijd warme banden met de familie Soranzo bleef houden. kreeg zijn muzikale en algemene vorming op kosten van de, Van 1644 tot 1664 was hij eerst organist van de San Giovanni e Paolo en even later ook tweede organist van de hertogelijke kapel in de San Marco. In 1649 trouwde Massimiliano Neri met de Florentijnse Caterina Giani. Het echtpaar kreeg zeven kinderen In 1651 gaf hij zijn tweede verzameling sonates uit, die hij opdroeg aan Keizer Ferdinand III. In dat jaar maakte hij dan ook een reis naar Wenen, waar hij het werk aan de keizer presenteerde en als beloning een gouden ketting kreeg uit handen van de hofkapelmeester Antonio Bertali, die ook afkomstig was uit Verona. In 1655 kreeg Massimiliano Neri een bemoeming als maestro di cappella in de kerk van het Ospedaletto in Venetië. Hij zorgde voor vernieuwingen in de kerk, van het orgel en van de cantorij. Voorral uit 1659 en 1660 is daar veel documentatie over bewaard gebleven.

Vanaf 1664 had hij een benoeming als organist en kapelmeester bij de keurvorsten van Keulen in hun residentie in Bonn. Omdat de muzikanten daar meestal rechtstreeks zonder contract door door de regeerder betaald werden, is over zijn bezigheden nauwelijk documentatie. Er is bericht ui 1666 van het afnemen van een orgelproef in de Munsterkerk in Bonn. Er moet nog wat over hem staan in parochiale archieven van Bonn en Keulen. In 1670 werd hij in zijn functies opgevolgd door zijn oom Giuseppe, dus omstreeks die tijd zal hij wellicht een keer overleden zijn. De manuscripten van zijn werken worden bewaard in collecties in Berlijn en in Breslau. Van zijn vrouw Caterina Giani, die kennelijk ook componeerde, is één comnpositie bewaard gebleven:

Massimiliano Neri componeerde

     1 verzameling sonates en canzones voor vier instrumenten

     1 verzameling sonates voor diverse inbstrumenten

     1 verzameling motetten voor twee en drie stemmen

Van zijn vrouw

Caterina Giani, die kennelijk ook componeerde, is één compositie bewaard gebleven:

- Liebster Jesu, trautes Leben, motet voor zangstem en strijkers

 

Pierre Robert (Parijs, omstreeks 1618 – Paris, 28 december 1699) werd maître de chapelle aan de kathedraal van Senlis in 1648. In 1650 ging hij naar de kathedraal van Chartres om in 1652 weer in Senlis terug te keren. In 1653 werd hij maître de chapelle aan de Notre Dame de Paris.

In 1663 koos Louis XIV hem met Henry Du Mont voor een van de vier posten van sous-maître van de Chapelle Royale, samen met Thomas Gobert en Gabriel ExpillyHenry Du Mont en Pierre Robert ontwikkelden het grand motet. Zij werden beide benoemd tot compositeur de la musique de la chapelle et de la chambre du roi. Henry Du Mont en Pierre Robert trokken zich in 1682 terug toen Louis XIV het hof verplaatste naar Versailles. Henry Du Mont en Pierre Robert werden ingeruild voor Michel-Richard Delalande, Pascal Collasse, Jean Mignon en Guillaume Minoret. Pierre Robert stierf in Parijs, 28 december 1699 en werd begraven in Saint-Nicolas-des-Champs.

Pierre Robert componeerde

     24 grands motets for the Chapelle du roi  

     10 elevations (petits motets) for the Chapelle du roi

     3 hymnes plainchant over gedichten van Jean Santeul (1680)

 

Barbara Strozzi (Venetië, Italië, gedoopt 6 augustus 1619 – Padua, 11 november 1677) was de dochter van dichter Giulio Strozzi en Isabelle Garzone (“la Greghetta”), een dienstbode in zijn huishouden. Ze kreeg onder andere les van Francesco Cavalli, in de Sint Marcus Basiliek.

Barbara Strozzi woonde samen met Giovanni Paolo Vidman (Widmann), een collega van haar vader. Giovanni Vidman was de vader van drie van haar vier kinderen. Bij testament werd ze door Giulio Strozzi in 1628 geëcht als zijn “figliuola elettiva”. In 1637 richtte vader Giulio Strozzi in Venetië de Accademia degli Unisoni op, een vereniging van musici. Daar vertolkte Barbara ook haar werken. Barbara Strozzi stierf in Padua in betrekkelijke armoede. Haar dochters Isabella (omstreeks 1642–1657) and Laura (omstreeks 1644–1686) werden beiden kloosterzuster van het San Sepolcro in Venetië, haar zoon Massimo (gestorven na 1680) werd monnik in de San Stefano in Belluno. Haar andere zoon Giulio Pietro (geboren omstreeks 1641) leefde nog in 1680.

Barbara Strozzi componeerde 125 werken volgens de seconda prattica

     8 collecties madrigalen, aria’s, duetten, motetten voor 2 tot vijf stemmen en basso continuo met soms nog wat obligate instrumenten; totaal  125 vocale werken; prima muziek

- Il Primo Libro de Madrigali; a due, tre, quattro, e cinque voce, opus 1, 1644, 25 madrigalen

+ nr. 15 Priego ad amore, (Gebed aan de liefde) , voor SATTB en basso continuo

- Cantate, ariette e duetti, 26 liederen voor 1 of 2 stemmen en basso continuo, opus 2, 1651;

+ nr. 3. Il lamento "Sul Rodano severo" , voor sopraan en basso continuo, het verhaal van de markies de Cinq-Mars, die een samenzwering tegen Richelieu organiseerde en daar uiteindelijk voor geëxecuteerd werd. Overweldigend lamento, expressief en emotioneel

+ nr. 14. L'Eraclito amoroso, voor sopraan en basso continuo, met barokke lamentobas

+ nr. 16. L'Amante consolato, voor sopraan en basso continuo

+ nr. 22. Amor dormiglione, voor sopraan en basso continuo

- Sacri Musicali Affetti, Libro I, opus 5, 1655, 14 motetten  voor sopraan of alt en basso continuo, dramatische muziek op expressieve eksten. Barbara Strozzi gebruikt hierbij de lamentostijl, afkomstig uit de opera. 

+ nr. 2. In medio maris, voor alt en basso continuo, vertelt in beeldende stijl, hoe Jezus over het meer van Galilea loopt en de angst van Petrus dat hij zal verdrinken. Prachtig expressief 

- Diporte di Euterpe, overo Cantate & Ariette a Voce Sola, opus 7, 1659, 15 liederen voor sopraan en basso continuo

+ nr. 1 Sino alla morte, droevig, met lamentobas.

+ nr. 4 Lagrime mie,  met een 20 seconden aangehouden jammer-a

+ nr. 7 Pensaci ben mie core, (Denk goed na, mijn hart, wordt 20 keer herhaald), aanstekelijke aria

+ nr. 9 Tradimento (Verraad) contrastrijk, “Verraad!” en “Wapen je” klinken 23 keer

- Arie a voce sola, opus 8, 1664, 5 cantates, 6 aria's en 1 serenata voor sopraan en basso continuo (en twee violen)

+ nr. 4.  l'Astratto de afgewezen liefde, voor sopraan en basso continuo

+ nr. 6. Che si può fare (Wat moet ik doen? De sterren hebben geen erbarmen), adembenemend hartverscheurend, voor sopraan en basso continuo, met lamentobas  

     8 werken in andere verzamelingen, waarvan sommige nog niet teruggevonden zijn.

http://barbarastrozzi.blogspot.com

 

José (Josef, Joseph, Juseppe) Marín (Spanje, 1618 of 1619 – Madrid, 8 maart 1699) zong tenor in de Koninklijke Kapel vam Filips IV van december 1644 tot juni 1649 en kreeg daar een behoorlijk salaris voor. Volgens de Avisos van Jerónimo Barrionuevo en andere documenten was hij tijdens reizen naar het buitenland na 1649 betrokken bij criminele activiteiten en verbannen. In 1654 was hij weer terug in Spanje.

Daarna verschijnen er af en toe muziekstukken van hem, maar verder weten we weinig relevants van zijn levensloop. In maaret 1699 overlijdt hij in rmoede. De Gazeta de Madrid van 17 maart 1699 maakt melding van zijn dood “op de leeftijd van 80 jaar” en stelt dat hij “bekend was binnen en buiten Spanje door zijn zelzame geschiktheid voor het componeren en uitvoeren van muziek".

José Marín componeerde

     63 tonos (een tono is in die tijd de gebruikelijke naam voor een versje, kan ook louter instrumentaal zijn, zoals in het Engels “Air”) 

     2 religieuze tonos voor zangstem en basso continuo

 

Johann Rosenmüller (Oelsnitz, Vogtland, Duitsland, 1619 (?) – Wolfenbüttel, 10 september 1684) kreeg zijn eerste muzieklessen op de Latijnse school in Oelsnitz. Daarna studeerde hij aan de theologische faculteit van de Universiteit Leipzig. In 1651 werd hij organist van de Nikolaikerk in Leipzig, en later ook van de Thomaskerk. In 1655 werd Rosenmüller beschuldigd van ontucht met koorknapen. Hij werd gevangengezet, maar kon vluchten naar Venetië.

Rosenmüller werkte in Venetië als trombonist aan de Basiliek van San Marco en als componist. Hij noemde zich Giovanni Rosenmiller. Hij werkte ook als kapelmeester aan het Ospedale della Pietà in Venetië, het weeshuis voor meisjes.

In 1682 keerde Rosenmüller terug naar Duitsland als kapelmeester van Hertog Anton Ulrich van Brunswijk-Wolfenbüttel.

Johann Rosenmüller componeerde

     40 Geistliche Konzerte

     2 series getoonzette Bijbelteksten (“kernspreuken”)

     3 missen

     3 magnificats, triomfantelijk en glamoureus; ellenlange guirlandes van melismen;

     6 misdelen

     125 Latijnse psalmen en motetten

- Lamentationes Jeremiae Prophetae, voor 1 zangstem en basso continuo, espressief, horen tot de mooiste vocale werken van de zeventiende eeuw gecomponeerd voor de San Marco in Venetië.

     1 verzameling instrumentale hofdansen

     2 verzamelingen sonates

 

Anthoni van Noordt (Schagen, omstreeks 1619 – Amsterdam, begraven 23 maart 1675) kwam uit een familie van organisten in Amsterdam. Zijn vader, Sybrand van Noordt senior (ca. 1590-1654) was schoolmeester en organist. Rond 1630 trok hij naar Amsterdam. Sybrand werd in 1642 beiaardier van de Zuiderkerk. Anthoni werd in 1652 benoemd tot organist van de Nieuwezijds Kapel als opvolger van zijn broer Jacobus van Noordt (1620-1680), die promoveerde naar de Oude Kerk.

In 1664 werd Anthoni als organist aangesteld aan de Nieuwe Kerk als opvolger van Nicolaes Lossy. Hij zorgde daar voor een grondige uitbreiding van het Hagerbeerorgel. Anthoni van Noordt hield zijn post tot 1673, toen hij op grond van zijn slechte gezondheid werd ontslagen met behoud van salaris. Zijn broer Jan was historie- en portretschilder.

Anthoni bleef ongehuwd en werd begraven in de Zuiderkerk.

Anthoni van Noordt componeerde

     16 orgelwerken: "Tabulatuur-boeck van psalmen en fantasyen", Amsterdam, 1659

+ 10 psalmvariaties over melodieën uit het Geneefse psalter: psalm 16, 38, 6, 7, 2, 80, 119, 116, 22 en 24 (hoogtepunt)

+ 6 fantasieën voor orgel

 

Juan García de Zéspedes (Puebla ??, Mexico, omstreeks 1619 – 5 augustus 1678) was vanaf 16 augustus 1630 sopraanzanger in het koor van de kathedraal van Puebla onder leiding van Juan Gutiérrez de Padilla. Hij kreeg een vergoeding van 50 pesos voor de kosten van zijn kleren. In 1631 werd dat verhoogd tot 80 pesos en in 1632 tot 150 pesos, dus hij werd behoorlijk gewaardeerd. In 1654 kreeg hij de taak de koorknapen en de jonge muzikanten les te geven. In 1664 nam hij de functie van maestro di capilla van Gutiérrez na diens overlijden over. Het kerkbestuur had nog wel eens wat aan te merken over ongeregeldheden tijdens diensten en het verzaken van verplichtingen, maar Juan García de Zéspedes hield zijn ambt vol tot hij aan het eind van zijn leven door een verlamming niet meer kon werken.

Juan García de Zéspedes componeerde

     motetten

     villancico’s

     quaracha’s (populaire Cubaanse zangwerkjes)

- Ay Que Me Abraso