Componisten

vanaf 1640

 

Antonia Padoani Bembo (Venetië, Italië, omstreeks 1640 – Parijs, Frankrijk, omstreeks 1720) was het enige kind van de arts Giacomo Padoani. Ze werd opgeleid door door Franceso Cavalli, ze was zijn beste leerling. In 1659 trouwde ze met de Venetiaanse edelman Lorenzo Bembo. Vóór 1676 verhuisde Antonia Bembo, wellicht vanwege haar slechte huwelijk, dat al op een scheiding was uitgelopen, met gitarist Francesco Corbetta naar Parijs. Daar zong ze voor koning Lodewijk XIV, die haar beloonde met huisvesting en levensonderhoud in het Petite Union Chrétienne des Dames de Saint Chaumont, een religieuze gemeenschap.

Zes delen manuscripten van Antonia Bembo zijn bewaard in de Bibliothèque nationale de France, de meesten zijn opgedragen aan Lodewijk XIV.

Antonia Bembo componeerde

     1 opera

- L’Ercole amante, libretto Francesco Buti. 1707.

     1 serenata

     Produzioni armoniche: 41 aria’s en cantates, de meeste voor sopraan en basso continuo

     2 Te Deums

     2 andere motetten

     8 psalmen

 

Francesco Beretta (Beretti, Berretta) (Rome, Italië, omstreeks 1640 – 6 juli 1694) had muziekles van Stefano Fabri junior. Van mei 1657 tot oktober 1664 was hij organist en maestro di cappella aan de Kathedraal van Tivoli. Vanaf was hij ook maestro di cappella van het hospitaal van Santo Spirito in Sassia, Rome. In 1678 werd hij maestro van de Cappella Giulia in de Sint Pieterskerk en bleef dat tot zijn dood.

Francesco Beretta componeerde religieuze muziek, vaak meerkorig voor 6 tot 24 stemmen

     6 missen

- Missa Mirabilis elationes maris voor 16 stemmen

     8 psalmen

     10 motetten

     3 series litanieën

 

Cristoforo (Cristofaro) Caresana (Venetië, omstreeks 1640 – Napels, 13 september 1709) studeerde bij Pietro Andrea Ziani in Venetië en verhuisde voor zijn twintigste naar Napels, waar hij medewerker werd bij het theatergezelschap Febi Armonici. Later werd hij maestro di cappella van het Conservatorio di Sant'Onofrio a Porta Capuana. In 1699 volgde hij Francesco Provenzale op als Maestro van de Koninklijke Kapel van de Schat van San Gennaro (Maestro del Tesoro di San Gennaro). De Spaanse componist Gaspar Sanz was een van zijn leerlingen.

De werken van Cristoforo Cearesana hebben een ICCnummer, geen idee waar dat vandaan komt

Cristoforo Caresana componeerde

     5 oratoria

     37 cantates

- La Pastorale, voor vijf stemmen en instrumentaal ensemble, 1670

- cantate "La Tarantella", 1673, voor vijfstemmig koor of vijf zangstemmen, 2 violen en basso continuo, ICC 34

     10 missen

- missa defunctorum voor dubbel koor, ICC 23

     33 lectiones (de lamentationes Jeremiae prophetae)

     16 magnificats

     8 antiphonen

     7 litanieën

     67 psalmen

     30 motetten

     32 liederen voor 3 tot 5 stemmen, soms met instrumennten

     47 aria’s

     11 madrigalen

- Lamento degli occhi per non potersi vedere l'uno con l'altro  voor twee sopranen (countertenoren) en basso continuo,   ICC 18; klaagzang van twee ogen, die wel de werld maar niet elkaar kunnen zien, expressief en dramatisch.

 

Giovanni Battista Draghi (*Rimini, Italië, omstreeks 1640 – 13 May 1708) werd in de 1660-er jaren naar Engeland gehaald door koning Charles II, die probeerde, zonder succes overigens, de Italiaanse opera in Engeland ingang te doen vinden.

Giovanni Battista Draghi was muziekleraar van de dochters van Charles II en zijn broer Jacobus II, de latere koninginnen Mary II (vrouw van Willem III) en Anne (Stuart, opvolgster van Willem III). In 1673 werd Giovanni Battista Draghi eerste organist van de Katholieke kapel van de koningin in Somerset House.

In 1698 kreeg Giovanni Battista Draghi een pensioen van Koning Willem III.

Giovanni Battista Draghi componeerde

     Song for St Cecilia’s Day, 22 november 1687, voor meer koren en orkest, tekst John Dryden, de eerste keer dat er op  de naamdag van Sint Cecilia, de patrones van muzikanten, kerkmuziek, zangers en instrumentenbouwers een  lofzang voor haar werd uitgevoerd 

     2 kamermuziekwerken

     3 Italiaanse liederen

     24 Engelse liederen

     58 klavecimbelwerken

 

Carel (Carolus) Hacquart (Brugge, omstreeks 1640 – ?, omstreeks 1701) was een naar Holland geëmigreerde Vlaming. Hij gaf voor zijn dagelijks levensonderhoud les aan veel gegoede patriciërs die in hun vrije tijd muziek maakten. In 1686 droeg Hacquart aan twee van deze leerlingen, de advocaten Pittenius en Kuysten, twaalf suites op. Deze konden worden uitgevoerd op één gamba, op twee gamba’s of door een gamba met continuobegeleiding. Carel Hacquart organiseerde in het Mauritshuis in Den Haag voor het eerst in Nederland openbare concerten voor "gewone" middenstanders, zoals dat ook al in Engeland gebeurde. 

Carel Hacquart componeerde:

     een herdersspel: De Triomfeerende Min op een tekst van Dirk Buysero, geschreven naar aanleiding van de Vrede van Nijmegen, 1678. Het was het einde van de door Lodewijk XIV in 1672 (het Rampjaar) begonnen Hollandse Oorlog. De 100.000 Franse soldaten waren buitensporig wreed tekeer gegaan en konden tegengehouden worden door de Waterlinie. Willem III werd stadhouder en legerleider en wist met een voortvarende aanpak de Fransen de pas af te snijden. Buysero en Haquart maakten een muzikaal spel met gesproken dialogen van Constantijn Huygens. Spitsvondige allegorie. Cupido en vooral Venus (zwakke plek van elke sterke man: een mooie vrouw)  dwingen de oorlogsgod Mars op de knieën, waarna herders, boeren, goden en godinnen losbarsten in allerhande vreugdezangen. Meer zangspel dan opera. Pieter Andriessen reconstrueerde de partituur in 1996. Hij vulde de instrumentale dansen, waar geen noten meer van werden teruggevonden, in met de sonates van Hacquart.  Prachtige muziek. CD door Camerata Trajectina: Globe 6069.

     Motetten: Cantiones sacrae, 1674,

     sonates voor strijkers: Harmonia parnassia ,1686,

- Sonata decima voor 3 violen en basso continuo

     suites voor viola da gamba en basso continuo:

- Chelys, Pièces de viole à une viole de gambe et un basse continue, 1686, opgedragen aan twee juristen, die hij lesgaf, levendig en expressief.

 

Peter Mohrhardt (Morhard, Mohrhart, Morhardt, Mohrhard) (Duitsland, omstreeks 1640?? – Lüneburg, 1685) was van 1662 tot aan zijn dood organist van de Michaliskerk in Lüneburg. Hij werd daar opgevolgd door zijn zoon Friedrich Christoph.

Peter Mohrhardt componeerde 14 instrumentale en vocale werken die allemaal verdwenen zijn. Over bleven

     9 koraalbewerkingen voor orgel, 1670, in tabulatuur opgeschreven door Heinrich Baltzar Wedemann

 

Sebastiano Moratelli (Vicenza, Italië, omstreeks 1640 – Heidelberg, Duitsland, 1706) zong vanaf 1657 als altzanger in de San Marco kathedraal en op de theaterpodia in Venezië. Omstraaks 1660 kwam hij als kamermuzikant in dienst van keizer Ferdinand III van Oostenrijk en verhuisde hij naar Wenen. Hij was daar ook muziekleraar van Keizerin Eleonora Gonzaga en haar dochter prinses Maria Anna Josepha. Vanaf 1687 was hij kapelmeester van de hofkapel. Na het huwelijk van de prinses met keurvorst Johann Wilhelm moest Sebastiano Moratelli op bevel van de Keizerin in 1679 naar het hof van het nieuwe echtpaar in Düsseldorf. Daar was hij kapelmeester tot het eind van zijn leven. vanwege zijn afnemende gezondheid werd hij vanaf 1696 steeds vaker vervangen door zijn jongere collega en opvolger Johann Hugo von Wilderer. In oktober 1705 stuurde de keurvorst hem voor herstel naar Heidelberg, waar hij echter niet herstelde maar overleed.

Sebastiano Moratelli componeerde

     4 opera’s

     3 serenata’s

- La faretra smarrita (de verloren pijlkoker), omstreeks 1690, 29 nummers, 16 is de alt-aria “Lungi dai nostri cor”

     intermezzi musicali

 

Bernardo Sabadini (Sabbadini, Sabatini, (Venetië, omstreeks 1640 – Parma, 26 november 1718) was van 1662 tot 1672 maestro d’istrumenti en assistent van Johann Rosenmüller aan het Ospedale della Pietà in Venetië. Daarna vinden we hem vanaf 1 juli 1681 terug als organist bij het hof van Farnese in Parma. 1 maart 1689 wordt hij daar benoemd tot maestro di cappella. Vanaf februari was hij ook al organist van de hertogelijke kerk in Parma en in 1692 werd hij daar ook maestro di cappella. Tot 1700 was hij hofcomponist en verantwoordelijk voor de muziek en theateruitvoeringen in het Nieuwste Hertogelijk Theater in Parma en het Nieuw Hertogelijk Theater in Piacenza. In januari 1711 kreeg hij een schenking van de hertogelijke kerk.

Bernardo Sabadini componeerde

     32 opera’s

- Il Ruggiero , dramma per musica, libretto Giuseppe Tamagni, gebaseerd op Orlando furioso van Ludovico Ariosto, 1699

- Angelica nel Catai, 1702, libretto Pietro d’Averara, een pasticcio met dverse andere componisten, waarvan voor een deel een serie aria’s van hoofdpersoon Angelica zijn bewaard in de Nationale Bibliotheek van Spanje. Waaronder Mi vedrà più fiera in campo, met een solotrompet in het orkest

     balletten

     oratoria

     missen

     cantates

     aria’s

 

Monsieur (Sieur, Jean) de Sainte-Colombe (omstreeks 1640 – 1700) was een beroemd gambaspeler; er wordt verondersteld dat hij een zevende snaar aan de basgamba toevoegde en de met zilverdraad omwonden snaar introduceerde in Frankrijk.  Zijn leerling Marin Marais schreef voor zijn nagedachtenis in 1701 Tombeau pour Monsieur de Sainte-Colombe. Alain Corneau maakte in 1991 een film: Tous les matins du monde, waarin de relatie tussen de raadselachtige gambist Sainte-Colombe en zijn leerling Marin Marais centraal staat.

Sieur de Sainte-Colombe schreef

     67 Concerts à deux violes esgales

     177 werken voor zevensnarige gamba solo.

 

Jacques-Denis Thomelin (1640  ̶  1693) was de zoon van organist Guillaume Thomelin. Voordat hij in 1678 werd benoemd tot organist van de Chapelle royale, was hij al organist van de St-André-des-Arts (vanaf 1656), de St-Germain-des-Prés (vanaf 1667) en de St-Jacques-de-la-Boucherie (1669; samen met Guillaume-Gabriel Nivers, op het Langhedul-orgel).

Thomelin was ook de muziekleraar van François Couperin. Na de dood van Thomelin volgde François Couperin hem in de Chapelle royale op.

Jacques-Denis Thomelin heeft vier werkjes nagelaten:

     twee allemandes voor clavecimbel

     Duo Mtr Thomelin

     een Domine, salvum fac regem

 

Gaspar (Francisco Bartolome) Sanz (y Selma) (gedoopt Aragon, Spanje, 4 april 1640 – Madrid, 1710) werd geboren in een rijke Spaanse familie. Francisco Bartolome nam later zèlf als voornaam “Gaspar” aan. Na zijn studie theologie en filosofie aan de Universiteit van Salamanca, reisde Gaspar Sanz naar Napels en Rome om verder muziek te studeren. Enkele jaren was hij organist bij de Spaanse onderkoning van Napels.  Hij studeerde gitaar bij Lelio Colista en terug in Spanje werd  Gaspar Sanz benoemd tot gitaarleraar van Don Juan (Jan van Oostenrijk), de onwettige zoon van  koning Philips IV en de actrice Maria Calderon.

Gaspar Sanz was naast muzikant, priester, dichter en schrijver.

Gaspar Sanz componeerde

     90 werken in drie delen voor barokgitaar

- Instrucción de Música sobre la Guitarra Española, 1674, opgedragen aan Don Juan.

- Danza de las hachas, prachtig

- Canarios, zijn bekendste werk

- Libro Segundo de cifras sobre la guitarra española, 1675

- Libro tercero de mùsica de cifras sobre la guitarra española, 1697

 

Alonso Xuárez, (Fuensalida, Toledo, Spanje, 14 april 1640 – Cuenca, 1696), was een leerling van Tomás Miciezes, muziekmeester in het klooster Las Descalzas Reales in Madrid. Alonso Xuárez was van 1664 tot 1675 kapelmeester in de kathedraal van Cuena, van 1675 tot 1684 kapelmeester in de kathedraal van Sevilla en van 1684 tot 1696 weer terug als kapelmeester in Cuenca.

Alonso Xuárez was de leraar van de broers Diego en Sebastián Durón.

 Alonso Xuárez componeerde

     missen

- Missa surge propera  voor 7 stemmen

     motetten

 

 

Nicolaus Adam Strungk (Braunschweig, gedoopt 15 november 1640 – Dresden, 23 September 1700) was de zoon van organist en componist Delphin Strungk. Na de orgellessen van zijn vader studeerde hij verder aan de Universiteit van Helmstadt, onder andere viool bij Natanael Schnittelbach. Vanaf 1665 was hij musicus in dienst van Prins Johann Friedrich in Hannover. 

In 1679 werd Nicolaus Adam Strungk directeur van de Hamburger Ratsmusik. In 1688 volgde hij Christian Ritter als Kapellmeister en organist in Dresden op en in 1693 Christoph Bernhard als Hofkapellmeister. In 1696 vertrok hij daar weer om directeur te worden van de Opera in Leipzig. Hij overleed een paar jaar later aan koorts.

Nicolaus Adam Strungk componeerde

     orgelwerken

- 2 ricercares

- 7 cappricio’s

     9 opera’s

     1 oratorium

     cantates

     motetten

     kamermuziekwerken

 

 

Carl (Carolus, Noël-Charles) Rosier (Rosiers, de Rosier, Rosi), (Luik, gedoopt 26 december 1640 – Keulen, 12 december 1725) was violist en later vice-kapelmeester aan het hof van keurvorst Maximiliaan Heinrich in Bonn van 1664 tot 1672. Na uitbraak van de Hollandse Oorlog in 1672 vluchtte de keurvorst naar Keulen en bleef daar tot zijn dood in ballingschap. Dat was het einde van de hofkapel in Bonn. Van ongeveer 1683 tot 1699 was Carl Rosier werkzaam in de Nederlanden, vooral in Amsterdam, waar al zijn werken werden uitgegeven. In Keulen was hij vanaf 1699 kapelmeester aan de kathedraal en vanaf 1701 ook van het stadsorkest.

In 1697 richtten Hendrik Anders, Carl Rosier en zijn dochters Maria Petronella en Maria Anna, Jacques Cocqu en zijn dochter Catharina, Nicolas Ferdinand le Grand, François Desrosiers, en Michel Parent een collegium musicum op met het doel concerten te geven: ’s zomers in Amsterdam, ’s winters in 's-Gravenhage. Eén van Carl Rosiers' dochters trouwde met de componist Willem de Fesch.

Carl Rosier componeerde

     2 verzamelingen cantiones Sacrae met drie- en vierstemmige motetten

     12 missen

     57 dansstukken voor drie violen en altviool, 1679.

     8 blokfluitsonaten, 1698, nog niet zo lang geleden in de Sibley Bibliotheek van de Eastman Muziekschool in Rochester, New York, teruggevonden. Alle acht gekopieerd door Charles Babel (1636 – 1716)

     12 triosonaten ("Pieces choisies, a la manière Italienne"), 1691 voor twee altblokfluiten of andere instrumenten en basso continuo; mooie muziek, met prachtige originele ideeën; muzikaal cabaret. Sonate nr. 11 met een groot aangelegde passacaille.

     14 sonaten voor hobo of trompet, strijkers en basso continuo (eigenlijk concerten)

- Sonate IV "Die Kuckuckssonate", voor trompet, 2 violen, altviool, cello, contrabas en b.c. Uiterst aantrekkelijk door het steeds terugkomende koekoekssignaal in het derde deel.

 

Dirk Jansz. Scholl (Brielle, 1641 – Delft, 21 maart 1727) was de zoon van Jan Dircxzn. Scholl, beiaardier in Brielle. Dirk kreeg muziekles van zijn vader. Van 1661 tot 1665 was hij organist en beiaardier in Arnhem en daar lid van het Collegium musicum. Hij trouwde in 1665 met Johanna van Noordt, de dochter van Jacob van Noordt, organist van de Oude kerk in Amsterdam. In dat jaar verhuisde hij naar Delft, waar hij organist en beiaardier werd van de Nieuwe Kerk en muziekmeester van het Fraterhuis. Johanna stierf al in 1666. In 1678 hertrouwde Dirk Scholl te Den Haag met Jacoba van der Hek. Hij had in Delft een lespraktijk aan huis. Tot op 86-jarige leeftijd beklom het drie keer per week de toren van de Nieuwe Kerk om het klokkenspel te bespelen.

Op zijn grafschrift in Delft werd vermeld dat hij “twe meer als sestig iaaren bezielde 't klokke spel en 't Nieuwe Kerks Orgelwerk”.

Zijn zoon Hubertus Cornelis Scholl volgde in in 1727 zijn vader op als organist van de Nieuwe Kerk en als beiaardier van de stad.

Dirk Scholl componeerde

     10 verzamelingen kamermuziekwerken, waarvan slechts één bewaard gebleven:

- Vrede-Triomph ofte Thalia's Lust Hoff, opus 6, 1676, 29 dansen (“verscheyde Geurige dansen”) in 6 suites, allemaal in A grote terts, voor drie violen en basso continuo. De muziek is voor “Verstelde Fioolen”,  die dus in scordatura moeten worden gestemd. De suites zijn vrijwel alle zes opgebouwd uit Almande, Courant, Balet, Sarbande en Giga.

 

Jacques Morel (Frankrijk, 1641 – 1715) was violist en componist. Hij bewoog zich in de hofkringen rond Lodewijk XIV en was leerling van Marin Marais. Hij droeg zijn enige overgebleven werk: 1er livre de pièces de violle, omstreeks 1710 aan Marin Marais op.

Jacques Morel componeerde

     1 Te Deum

     1 chaconne voor drie stemmen

     Premièr livre de pièces de violle, 1709, 4 zeven- tot negendelige suites en een losse chaconne voor zevensnarige gamba met basso continuo 

 

Gisbert (Gijbert van) Steenwick (Steenwijck) (Arnhem, gedoopt 6 januari 1642 – Kampen, begraven 20 augustus 1679 was op zijn 21ste lid van het collegium musicum Caecilia in Arnhem. Januari 1665 werd hij benoemd als organist aan de Sint Eusebiuskerk daar, en vanaf 22 oktober was hij stadsorganist van Arnhem. Op 6 juni 1674 werd Gisbert Steenwick benoemd als organist en carillonist aan de Bovenkerk in Kampen. Hij overleed daar op 37-jarige leeftijd.

Gisbert Steenwick componeerde

     Klavierboek Anna Maria van Eijl, 33 klavecimbel- of orgelwerken, vóór 1674, verzameld in een manuscript voor leerlinge Anna Maria van Eyl, dochter van een Arnhemse aristocraat.

- variaties over More Palatino, 

- variaties over Puer natus in Bethleem,

- variaties over Heiligh saligh Bethlehem,

- sarabandes (“serband con variationi”) en allemandes met variaties. 

 

Fray José de Vaquedano (ook Baquedano, Puente la Reina (Navarra, Spanje), 20 maart 1642 – Santiago de Compostela, 17 februari 1711) kreeg zijn vorming in zijn geboortestad bij Simón Huarte Arrizabalaga en studeerde compositie bij Matías Ruiz in Madrid. Hij trad in bij de Trinitariërorde in werd in 1680 tot priester gewijd. José de Vaquedano was plaatsvervangend maestro de capilla aan het Koninklijke klooster Nuestra Señora de la Encarnación in Madrid en vanaf oktober 1680 maestro de capilla aan de Kathedraal van Santiago de Compostela. Deze betrekking legde hij in februari 1710 om gezondheidsredenen neer.

José de Vaquedano componeerde

     49 villancico's

     5 missen

     14 psalmzettingen

     1 Magnificat

     7 zettingen van de lamentaties van Jeremia, 8 stemmig, hallucinerende melismen

- Lamentación: Matribus suis dixerunt,

     22 motetten, waaronder 20-stemmige;

     1 sonata

 

Johann Christoph Bach (Arnstadt, 8 december 1642 – Eisenach, 31 maart 1703) was de zoon van Heinrich Bach en de broer van Johann Michael Bach.

Hij werd opgeleid door zijn vader en 20 november 1663 aangesteld als organist in van de kasteelkapel van Arnstadt. In 1665 werd hij organist aan de Sint Georg in Eisenach en klavecinist in de hofkapel van de hertog van Eisenach. Beide betrekkingen zou hij tot zijn dood volhouden.

Zijn werken en andere werken van de Bachfamilie zijn opgenomen in het "Altbachische Archiv", een verzameling die Johann Sebastian Bach samengesteld heeft. Dit archief is in 1999 herontdekt, nadat het jarenlang achter het ijzeren gordijn verloren was gewaand. 

Johann Christoph Bach componeerde

     8 cantates

- Meine Freundin du bist schön, gebaseerd op het Hooglied, 1679, geschreven om het huwelijk van een neef op te fleuren, met wellustig kronkelende en liefdesdronken strijkers boven een afsluitende chaconne van de sopraan.

- lamento: Ach, dass ich Wassers gnug hätte  voor altstem, viool, 3 altviolen en basso continuo, aangrijpend en adembenemend

- lamentation: Wie bist du denn o Gott  voor basstem, viool en 3 viola da gamba’s

     11 motetten

- Der Gerechte, ob er gleich zu zeitlich stirbt, 1676, voor vijf stemmen en basso continuo

- Lieber Herr Gott, wecke uns auf, voor dubbelkoor en basso continuo

     2 aria’s

- Es ist nun aus mit meinem Leben, voor sopraan, alt, tenor, bas en basso continuo

     4 variatiewerken voor klavecimbel

- Aria Eberliniana pro dormente Camilo, 1690, cyclus van 15 variaties.

- Aria met 15 variaties

- Sarabande met 12 variaties

     48 orgelkoralen (waarvan 44 met een prelude)

 

Michelangelo Falvetti (Melicuccà, Calabrië, Italië, 29 december 1642 – 1692) leefde het grootste deel van zijn leven op Sicilië. In 1670, werd hij Maestro di cappella in Palermo, en in 1679 richtte hij de 'Unione dei Musici' in die stad op. Rond 1682 verhuisde Michelangelo Falvetti naar Messina waar hij was benoemd tot Maestro di Cappella del Senato di Messina. Falvetti stierf in Messina in 1692. Behalve componist was hij ook een katholieke priester.

Michelangelo Falvetti componeerde

     8 oratoria

- Il Diluvio Universale (de Zondvloed), 1682, geschreven voor de kerk van Messina, verpletterend meesterwerk. spektakel van epische proporties. Noach (tenor) en zijn vrouw Rad (sopraan) pleiten vergeefs bij God (bas) om genade, de dood (countertenor) maakt een rondedansje bij zoveel verderf, het koor zingt in alle toonaarden zijn wanhoop. Tot slot zakt het water (sopraan) en verschijnt er een prachtige regenboog. God is toch genadig. Eindeloos gevarieerde ritmes, vormen en klankkleuren.  

- Il Nabucco, 1683, libretto gebaseerd op het bijbelboek Daniël. Indrukwekkend

 

Benedictus Buns (Benedictus à Sancto Josepho, geboren Buns, ook Buns Gelriensis) (Geldern bij Kevelaer, nu Duitsland, 1642 – Boxmeer, 6 december 1716) trad in 1659 in de Karmelietenorde in Geldern en nam daar de naam Benedictus à Sancto Josepho aan. In 1660 legde hij daar zijn kloostergeloften af. Zes jaar later in 1666 ontving hij zijn priesterwijding.

Ergens tussen 1666 en 1671 is hij naar het in 1653 opgerichte Karmelietenklooster in Boxmeer gekomen. Hij was daar subprior en organist van het klooster. Buns had de beschikking over het orgel dat de Mechelse orgelmaker Blasius Bremser in 1677 in de Petruskerk had geplaatst. Boxmeer was in de zeventiende eeuw een katholieke enclave in het door de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden bestuurde deel van het oude hertogdom Brabant.

Benedictus Buns overleed op 6 december 1716 en werd opgevolgd door Cecilius à Sancto Gerardo.

Na zijn overlijden werd Benedictus Buns bijgezet in één van de Boxmeerse kloostergangen. In 1968 werd als hommage aan Benedictus Buns een eenvoudige marmeren plaquette onthuld in de pandgangen van het Karmelietenklooster te Boxmeer.

Benedictus Buns componeerde

     11 Missen,

     4 Requiems

     2 Magnificats,

     32 motetten

     11 oratoria 

     13 triosonates voor 2 violen, viola da gamba en basso continuo, opus VIII, 1698

- sonate in d klein, opus 8 nr. 3

     1 sonate voor instrumentaal dubbelkoor (9 stemmen en basso continuo)

 

Alessandro Stradella (Nepi, bij Viterbo, Toscane, Italië, 3 juli 1643 – Genua, 25 februari 1682) kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader Cavaliere Marc'Antonio en van zijn moeder Vittoria Bartoli. In 1655 werkte hij mee bij een oratoriumuitvoering in de kerk San Marcello del Crocifisso in Rome en kreeg hij zijn eerste compositieopdrachten van de de Romeinse aristocraten, zoals Lorenzo Onofrio Colonna.

In 1667 trad hij in dienst bij Koningin Christina I van Zweden. Tot zijn  van plichten als servitore de camera behoorde het componeren van geestelijke vocale muziek (oratoria, cantates - "Care Jesu Suavissime" voor het feest van de Heilige Filippo Neri - en passies).

Zijn roem werd overschaduwd door zijn betrokkenheid bij allerhande louche zaken. In 1669 moest hij Rome verlaten, vanwege zijn aandeel in een complot om geld van de kerk te verduisteren. Als huwelijksmakelaar, moest hij in 1677 de stad nogmaals ijlings verlaten, nadat hij een huwelijk gearrangeerd had voor de nicht van kardinaal Cibo. Na een kort verblijf in Florence, ging hij naar Venetië en kwam hij weer in de problemen vanwege een affaire met Agnese Van Uffelte, de maîtresse van de Venetiaanse edelman Alvise Contarini.

Achtervolgd door Contarini's huurmoordenaars vluchtte hij met Agnese naar Turijn. Het verhaal gaat dat de drie huurmoordenaars hun plan om de componist van het leven te beroven op het laatste moment niet uitvoerden, omdat ze zo onder de indruk waren van zijn prachtige muziek die in de kerk van Turijn uitgevoerd werd. Maar in de praktijk kregen ze hem in Turijn te pakken, en lieten hem voor dood liggen. Zwaargewond wist hij weg te komen en werd onder de hoede genomen van de regentes in Turijn: Maria Giovanna van Savoye. De huurmoordenaars vluchtten de Franse ambassade in Turijn in, wat ontaardde in een diplomatieke rel tussen de Venetiaanse republiek en de koning van Frankrijk, Lodewijk XIV.

Hersteld van zijn verwondingen besloot Allessandro Stradella in 1678 naar Genua te gaan, waar enkele edellieden hem een goed salaris boden, onder voorwaarde zich blijvend te vestigen in Genua en exclusief voor hen muziek te componeren.

In 1682 raakte hij weer betrokken in een schandaal, ditmaal met een actrice die aan Stradella de voorkeur gaf boven haar "weldoener" edelman Giovanni Battista Lomellino. Stradella  moest dat met de dood bekopen: hij werd werd op 25 februari 1682 op het Piazza Bianchi met dolkstoten neergestoken door een huurmoordenaar, 42 jaar oud. Hij werd begraven in de Santa Maria della Vigne in Genua.

Graaf  Francesco d'Este II van Modena, die erg gesteld was op Stradella's muziek, ontfermde zich over een groot deel van Stradella's partituren. Ze liggen in de Bibliotheca Estense onder  catalogusnummer Mus.F en Mus.G opgeslagen. Stradella's muziek is verder verspreid over 55 Europese en Amerikaanse bibliotheken. 

Eén van de beroemdste aria’s van “Stradella”, het lied Pietà, Signore, is niet van hem maar van een anonieme componist, misschien van Fétis, Niedermeyer of Rossini.

Alessandro Stradella componeerde

     8 opera’s,

- ‘La forza delle stelle’ (‘de kracht van de sterren') overo il damone, serenata, libretto Sebastiano Baldini, op verzoek van de de Zweedse Koningin Christina, die na haar overgang tot het Katholicisme vanaf 1655 als balling in Rome verbleef.

- Il Trespolo tutore (Trespolo, de leraar) komische opera in drie bedrijven, libretto Giovanni Cosimo Villifranchi,  31 januari 1679, één van de eerste Italiaanse komische opera’s, geschreven voor het carnavalsseizoen 1679. Leerling Artemisia (sopraan) is verliefd op haar docent Trespolo (bas), maar hij is te suffig om dat op te merken en is zelf verliefd op dienstmeisje Despina (sopraan). Twee broers  Ciro (sopraan castraat) en Nino (alt castraat) zijn beiden verliefd op Artemisia, Nino word gek (bizarre waanzinscènes in het derde bedrijf) en de zieke Ciro geneest. Alles bij elkaar wordt de situatie steeds gecompliceerder tot aan het einde Trespolo trouwt met Despina en Artemisia trouwt met Ciro. Geestige travestierol voor kinderjuf Simona (tenor in travestie), de moeder van Despina

- La Doriclea, 1681, het manuscript was verloren, in 1938 teruggevonden, opnieuw kwijtgeraakt en onlangs herontdekt.

     12 prologen

- La pace incatenata, prologo per musica

     9 intermedia's

     8 serenata's,

     1 mis

     7 oratoria,

- San Editta, vergine e monaca, regina d'Inghilterra, omstreeks 1672, over Edith van Wilkins, een dame van Engelse adel, die na lang wikken en wegen het kloosterleven verkoos boven de Engelse troon. Ze wordt in dit oratorium van advies gediend door allegorische karakters, die haar keuze proberen te beïnvloeden

- San Giovanni Battista, oratorium in twee bedrijven, libretto Ansaldo Ansaldi, voor palmzondag 31 maart 1675. Over het leven van Johannes de Doper, gebaseerd op het evangelie van Marcus. Groots. Herodes dochter Salome (sopraan) zingt een belangrijke rol. In het tweede bedrijf zingt ze de aria nr. 7: Deh, che più tardi a consolar ,  waarin ze op aangrijpende wijze haar verlangen naar het hoofd van Johannes de Doper beschrijft. en aan het eind treurt ze in de lament nr. 33: Queste lagrime e sospiri

- San Pelagia,1681

- La Susanna, oratorium in 3 delen,1682, een "erotisch oratorium", libretto Giovanni Battista Giardini, besteld door en opgedragen aan Graaf  Francesco d'Este II van Modena, Uitgangspunt: Daniël 13 (deuterocanoniek): De getrouwde Suzanna wordt door twee ouderlingen tot seks gedwongen, weigert, wordt gevangen genomen, ter dood veroordeeld en op het nippertje gered door de profeet Daniël, die het vuile spelletje van de ouderlingen ontmaskert. Meesterlijk contrapunt en verrassende harmonische wendingen. CD Brilliant Classics 94354 

     20 motetten

     8 madrigalen

     174 cantates

- La Circe, mei 1667 bij de benoeming tot kardinaal van Leopoldo di Medici

     50 concertaria's, duetten en 1 terzet

     5 orkestwerken

- 1 concerto grosso

- 3 sonates voor orkest

- Prologo e Intermezzi di „Scipione affricano“, voor orkest (opgedragen aan Koningin Christina van Zweden)

     14 "sinfonie" voor viool of een ander instrument en basso continuo, eigenlijk dus sonates

     9 sinfonie à tre, triosonates dus

     1 klavecimbelwerk

 

Marc-Antoine Charpentier (in of bij Parijs, Frankrijk, 1643  ̶  24 februari 1704) was de zoon van een topambtenaar in Parijs, afkomstig uit een familie van notarissen en kooplieden. Marc-Antoine ging als schildersgezel op 15-jarige leeftijd naar Italië. Maar eenmaal daar ging hij liever muziek studeren bij Giacomo Carissimi in Rome. Hij studeerde drie jaar bij hem. Na zijn terugkeer in Parijs werd hij in 1670 privé-componist voor hertogin Maria de Lorraine de Guise, een nicht van Lodewijk XIV (tot haar dood in 1688). Marc-Antoine Charpentier woonde in het hôtel de Guise, waar de kamermeisjes en -dienaren allemaal buitengewoon muzikaal getalenteerd waren, en de gecomponeerde motetten in premiere konden brengen. Zelf zong Marc-Antoine Charpentier als countertenor mee in het ensemble, dat op zijn hoogtepunt bestond uit 12 zangers en verschillende instrumentalisten. En privéappartement in de familieresidentie hoorde bij de arbeidsvoorwaarden.

Vanaf 1672 componeerde Marc-Antoine Charpentier voor de Comédie Française, waar hij samenwerkte met Molières Troupe  du Roy. Molière was bruusk in de steek gelaten door componist Jean-Baptiste Lully, die met zijn eigen operagezelschsp was begonnen.  Jean-Baptiste Lully wist het door zijn bevoorrechte positie bij Lodewijk XIV  Marc-Antoine Charpentier af en toe knap lastig te maken De samenwerking met de toneelgroep ging nog geruime tijd door na Molières dood in 1673. Vanaf 1679 was Marc-Antoine Charpentier in dienst van de Grand Dauphin.

In 1687 werd Charpentier componist en maître de musique voor het Jezuïeten-college Louis-le-Grand. Hij werd muziekleraar van Filips II van Orléans, hertog van Chartres, toekosmtig regent van Frankrijk. Op 28 juni 1698 maître de musique van de Sainte-Chapelle van de Jezuïetenkerk in Parijs, de Saint-Louis. Marc-Antoine Charpentier was de briljantste Franse componist van zijn tijd.

De werken van Charpentier werden gecatalogiseerd door Hugh Wiley Hitchcock. Elk werk kreeg een H-nummer (van Hitchcock) toegewezen.

Marc-Antoine Charpentier schreef

     21 opera's, pastorales en divertiments;

- Actéon (Actaeon), Pastorale in de vorm van een tragédie en musique in zes scenes, opus H 481, gebaseerd op een verhaal uit de Metamorfosen van Ovidius.

- Pastorale sur la Naissance de Notre Seigneur Jesus Christ, H 483; 1684, herzien in 1685 èn in 1686,  voor zes stemmen, koor, twee, fluiten,  twee violen en basso continuo

- La couronne de fleurs, H. 486, tekst: Molière, 1685, pastorale in drie scenes voor acht solisten, koor, strijkers en basso continuo

- Les arts florissants, H. 487, idylle en musique, korte kameropera in vijf scenes, 1685, het Franse barokensemble Les art floriossants onder leiding van William Christie (*19 december 1944) is er naar genoemd

- La descente d'Orphée aux enfers (De afdaling van Orfeus in de onderwereld), kameropera in twee bedrijven, H 488, voorjaar 1686, libretto onbekende auteur, gebaseerd op de sage van Orpheus, zoals opgeschreven door Ovidius in boek 10 van de Metamorphoses. Het verhaal wordt afgebroken als Orpheus (countertenor) zijn Eurydice (sopraan) uit de wonderwereld naar boven leidt. Hoe dat uiteindelijk afloopt komt niet aan de orde.  Sommige musicologen denken dat Charpentier nog een derde bedrijf had willen schrijven, het verhaal blijft onvoltooid: de ontknoping (de tweede dood van Euridice) blijft achterwege. Andere musicologen denken dat dit ook Charpentiers bedoeling was. Hoodrollen voor Orphée  (countertenor), Eurydice (sopraan), Pluton, de god van de onderwereld (basbariton) en Proserpine, de vrouw van Pluton (sopraan). Meesterwerk. De nadruk ligt vooralop de wijze waarop Orpheus de in de onderwereld aanwezige personen weet te ontroeren en te imponeren door de schoonheid van zijn muziek. De schoonheid van deze opera is dan ook subliem. Orpheus richt een ontroerende smeekbede aan Plute met een steeds herhaald fragment "Ah! Laisse-moi toucher à ma douleur extreme". Geschreven voor het hof van Marie de Lorraine, de prinses van Joinville. Charpentier zong als countertenor zelf de hoofdrol.  

- Idyle sur le retour de la santé du Roi, H. 489, 1687

- David et Jonathas, H 490, 1688, opéra in proloog en 5 bedrijven, libretto pater François de Paule Bretonneau geïnspireerd door het Bijbelverhaal uit de boeken van Samuël. Hartverscheurend en indrukwekkend.   

Médée, tragédie mise en musique in vijf bedrijven met een proloog, libretto Thomas Corneille. H. 491; 1693, in het orkest drie blokfluiten en een basblokfluit.

     12 interludes (of intermèdes) en toneelmuziekwerken

- Le malade imaginaire, H 495, comédie-ballet, 1673

- La pierre philosophale, H 501, 1681

     8 wereldlijke cantates

- Orphée descendant aux enfers, 1684 voor 3 stemmen en basso continuo over het verlangen vanOrpheus

- Epitaphium Carpentarii, H.474 cantate voor 6 zangstemmen en basso continuo, een zuur grafschrift op eigen tekst. Als geest (umbra) spreekt Charpentier twee vrienden toe: “Ik was een musicus, door goede musici als een goede beschouwd en door onbekwame als een onbekwame. En omdat het aantal dat me misprees veel groter was dan het aantal dat me loofde, bracht de muziek me weinig eer maar veel lasten”.

     40 "histoire sacrée", oratoria en dramatische motetten

- Judith sive Bethulia liberata, H 391, omstreeks 1675

- Historia Esther, H 396, 1677

- Mors Saulis et Jonathæ H 403, 1682, richt zich op het tragische einde van Jonathan en zijn vader, koning Saul  

- Josue, H.404, 1682

- Sacrificium Abrahae, H 402, 1683,

- Caecilia Virgo et Martyr, oratorium voor 6 tot 8 stemmen, strijkers en basso continuo, H. 397, omstreeks 1685

- Caedes sanctorum Innocentium H 411, 1685, de kindermoord van Herodes, die hier een hoofdrol heeft.

- Judicium Salomonis, H.422, 1702

- Dialogus inter Magdalenam et Jesum (‘Hei mihi infelix Magdalena’) voor sopraan, alt en b.c. H.423

- Le reniement de St Pierre, H 424

     11 missen

- Messe voor 8 stemmen, 8 violen, 2 blokfluiten en basso continuo, 1671, H. 3 elegant, vloeiende lyriek, rijk contrapunt

- Messe à quatre chœurs, H 4, omstreeks 1672

- Messe de minuit pour noël, H  9, 1694, koninklijke nachtmis voor vier stemmen

- Missa assumpta est Maria, H 11, 1702, één van zijn beste werken

     Requiem, voor koor en orkest;

     4 Te Deums;

- Te Deum H. 145 voor 8 stemmen met fluiten, hobo’s, violen en basso continuo, 1672,

- Te Deum in D grote terts voor solisten, koor en orkest, H. 146, omstreeks 1692, het enige Te Deum met pauken en trompetten. De Prélude  was (is) decennialang de herkenningsmelodie van de Eurovisie-uitzendingen. De melodie was ook de basis voor de Eurovisiemars voor harmonieorkest. Een prachtig stuk met passages met een juichende orkestklank, maar ook verstilde gebeden, ingehouden passages met een diep gevoel van innerlijke bezinning zoals het schitterende "Te ergo quasimus" in e klein of het Terzet "Fiat misericordia tua". Het werk werd pas in 1953 door de musicoloog Carl de Nys herontdekt.

     10 Magnificats;

     7 keer De Profundis;

     6 keer Dixit Dominus

     5 keer Beatus vir;

     54 Leçons de Ténèbres en responsoria,

zij zijn het hoogtepunt en het eindpunt van de betekenisvolle hoogmelismatische stijl, waar Charpentier zijn hele componistenloopbaan mee heeft geëxperimenteerd. De Leçons de Ténèbres waren voor een vrouwenklooster geschreven. De namen van de nonnen die de partijen zongen zijn bekend: Mère Ste. Cécile, dessus, Mère Camille, bas-dessus, Mère Desnots, contratenor, een extreem diepe alt. Charpentier gebruikt in zijn Leçons de Ténèbres werkelijk alle in zijn tijd bekende compositietechnieken: het oude contrapunt, recitatieven in de vrije Italiaanse stijl en in de door Lully ontwikkelde style mesuré, arioso’s en air de courts. Ook komen er veelvuldig belangrijke instrumentale partijen (steeds twee violen of twee fluiten) voor.

- Les neuf leçons de ténèbres, 1673(?)

- Les neuf répons de chaque jour, l680

- 6 leçons de ténèbres, 1683 (?)

     9 litanies de la Vierge

- Litanies de la Vierge voor 6 stemmen, twee altviolen en basso continuo, H.83, 1685, een (misschien zelfs zijn) absoluut meesterwerk.

     85 psalmen

-  Psalm 51,  Miserere des Jésuites,  H 193 voor 6 stemmen, 2 violen en basso continuo, 1685

     36 (series) antifonen

- Salve Regina voor drie koren, H.24

- cycle d'Antiennes à la Vierge Marie pour l'année liturgique, H 44–47 

+ Alma Redemptoris Mater, voor vier stemmen en twee violen, H.44

     85 (series) gelegenheidsmotetten

- In nativitatem Domini canticum “Quem vidistis pastores”, H.314, voor vier stemmen, 2 fluiten, 2 violen en basso continuo, 1671,

- "Annuntiate superi, narrate coeli", Pro omnibus festis BVM (Maria ten hemelopneming). H.333,

- Motet voor Maria Magdalena (‘Sola vivebat in antris’) 2 sopranen, 2 fluiten en basso continuo. H.373

- Motet pour l'offertoire de la Messe rouge H.434, gecomponeerd in november 1702 ter gelegenheid van de jaarlijkse opening van de nieuwe zittingsperiode van het parlement, waarbij de parlementsleden gekleed waren in hun scharlakenrode kleding;

     85 andere motetten

- Domine salvum fac regem (God redt de koning), H.285, 1672 voor 6 stemmen, gemengd koor, strijkers en continuo.

- Motet pour une longue offrande “Paravit Dominus”,  H.434  voor 5 stemmen, gemengd koor, 2 fluiten, 2 hobo’s, strijkers en basso continuo, 1698

- Judicium Salomonis, H.422 voor 7 stemmen, gemengd koor, 2 fluiten, 2 hobo’s, strijkers en basso continuo, 1702

     32 (series) instrumentale werken voor gebruik tijdens de eredienst

- Pour un reposoir, H.508, 1673; 7-delig vijfstemmig instrumentaal processiewerk, suite bij het overbrengen van de hostie naar een tijdelijk processie-altaar 

- Antienne, H 526 voor 2 blokfluiten, strijkers en basso continuo, omstreeks 1688

- Ouverture pour le sacre d’un évêque, H.536, voor blokfluiten, hobo’s, strijkers en basso continuo, 1692

- Noëls sur les instruments, H.531, voor twee 2 blokfluiten, strijkers en basso continuo, omstreeks 1693, 3 liederen

2. Laissez paître vos bêtes

- Noëls sur les instruments, H.534, voor twee 2 blokfluiten, strijkers en basso continuo, omstreeks 1693, 6 liederen

3. Joseph est bien marié

     39 (series) serieuze- en drinkliederen

- Sans frayeur dans ce bois, H.467, 1680

- Celle qui fait tout mon tourment, H.450, 1695

- Tristes déserts, sombre retraite, H.469, 1728

- Auprès du feu l'on fait l'amour , H.446 voor zangstem en basso continuo, 1728, tijdens een herdersuurtje bij het vuur gebeurt er ook van alles

- Ayant bu du vin clairet, air voor sopraan, bas en basso continuo, H. 447, 1704, behoorlijk schalks

- Stances du Cid, H 457 – H 459, drie fabelachtige liederen voor countertenor en basso continuo op teksten van Corneille uit diens toneelstuk “Le Cid”. Countertenor Rodrique bezingt in de drie liederen de ellendige noodzaak om zijn vader te wreken en zo zijn geliefde van zich te vervreemden.

     10 (series) profane instrumentale werken

- Ouverture pour quelque belle entreprise à cinq,  H.540, voor 5 strijkers of strijkorkest,  1679

- Sonate voor  2 traverso’s, 2 violen, 2 gamba’s, clavecimbel en theorbe, H 548, omstreeks 1685;

 

Pietro („Petrillo“) Marchitelli (Villa Santa Maria, Chieti, Italië, 1643 – Napels, 1729) werd in viool opgeleid aan het Santa Maria di Loreto Conservatorium in Napels bij Carlo de Vincentiis. Toen zijn vioolleraar overleed volgde Pietro Marchitelli hem op als eerste violist in de Koninklijke Kapel in Napels. Van 1693 tot 1706 was hij ook concertmeester in het orkest van Theater San Bartolomeo. In 1707 werd hij maestro di capella van de Koninklijke hofkapel. Pietro Marchitelli was een trouwe vriend van Alessandro Scarlatti en stond in hoog aanzien bij zijn tijdgenoten. Hij was de leraar van zijn neefjes Michele Mascitti und Giovanni Sebastiano Sabatino. Pietro Marchitelli overleed op hoge leeftijd en is begraven in de Sint Nicolaas alla Caritákerk in Napels. In zijn bezit waren 7 prachtige Cremonese Amati-violen, drie violetta’s (klein viooltje met drie snaren, verwant aan de gamba’s) en een gitaar. Angelo Ragazzi nam zijn plek als maestro di capella van de Koninklijke hofkapel over.

Pietro Marchitelli componeerde

     14 sonata’s a quattro voor 3 violen en basso continuo

     4 triosonaten voor 2 violen en basso continuo

     11 vioolsonaten voor viool en basso continuo 

 

Johann (Jan, Jean) Adam  (Adamszoon) Reincken (Reinken, Reinkink, Reincke, Reinike), (Deventer, gedoopt 10 december 1643 – Hamburg, 24 november 1722) kreeg in Deventer muziekles van organist Lucas (van) Lenninck.

In 1654 ging Reincken naar Hamburg om van Heinrich Scheidemann orgelles te krijgen in onder meer de kunst van het orgelspelen. Het stadsbestuur van Deventer bekostigde de studie. Na terugkomst werd hij organist van de Bergkerk. In 1657 verwekte hij bij een Deventerse een kind en omdat hij niet met haar wilde trouwen, vluchtte hij in alle stilte naar Hamburg waar hij de oude Heinrich Scheidemann ging assisteren. Na de dood van Heinrich Scheidemann in 1663 volgde Johann Reincken hem op als organist.

In 1678 was Johann Reincken een van de oprichters van de Hamburgse opera, de eerste publieke opera in Duitsland. Hij was tot ver over de grenzen van Hamburg bekend om zijn orgelspel.

Reincken stierf uiteindelijk in Hamburg op 79-jarige leeftijd. Hij werd in Lübeck begraven, naast het graf van zijn aldaar gestorven dochter.

 Johann Adam Reincken componeerde

     6  sonaten voor strijkers en basso continuo, 1687, opgedragen aan het stadsbestuur van Deventer

- Hortus Musicus recentibus aliquot flosculis Sonaten, Allemanden, Couranten, Sarabanden, et Giguen cum 2. Viol., Viola et Basso continuo.

Van deze sonates heeft Johann Sebastian Bach er 3 omgewerkt voor klavecimbel.

     orgelwerken

- 2 koraalfantasieën

'An Wasser Flüssen Babÿlons', door de 15-jarige Johann Sebastian Bach in 1700 ten huize van de Lüneburger organist en componist Georg Böhm overgeschreven, Reinckens meest uitgevoerde werk;

- 4 toccatas

toccata in g kleine terts

- fuga in g kleine terts (een fantastisch stuk van wereldklasse, maar authenticiteit onzeker)

     8 suites voor klavecimbel

     3 series variaties voor klavecimbel

- Partite diverse sopra l'Aria: Schweiget mir von Weiber nehmen; Johann Sebastian Bach had er een afschrift van

     3 andere klavecimbelwerken

 

Johann Wolfgang Franck (Unterschwaningen, Mittelfranken, Duitsland, gedoopt 17 juni 1644 – Londen, Eneland, omstreeks 1710) werkte van 1673 tot 1679 als HofKapellmeister in Ansbach. Toen hij op 17 januari 1679 hofmuzikant Ulbrecht had vermoord en zijn vrouw had verwond, geval van liefdesjalouzie?, vluchtte hij naar Hamburg. Daar woonde hij tot 1690. Hij componeerde er opera’s voor de Opera aan de Gänsemarkt. Van 1682 tot 1685 was hij koorleider aan de Mariadom in Hamburg. Vanaf 1690 woonde hij in Engeland, in Londen. Van 1690 tot 1693 was hij daar bezig als organisator van concerten en daarna alleen nog als componist.

Johann Wolfgang Franck componeerde

     17 opera’s

- Die drey Töchter Cecrops, 1679, de oudste bewaard gebleven Duitse opera.

     5 theatermuziekwerken

     84 cantates, waarvan er 73 verloren zijn gegaan

     7 ( series) liederen

- Op U, mijn Heiland, blijf ik hopen, Liedboek 442

     6 sonates voor 2 violen

 

Heinrich Ignaz Franz Biber von Bibern (Wartenberg, Bohemen, gedoopt 12 augustus 1644 – Salzburg, 3 mei 1704) kreeg zijn basisopleiding aan het College van de Jezuïeten in Troppau, Moravië.

In het begin van de 1660er jaren was hij musicus in dienst van de vorst Johann Seyfried Eggenberg in Graz in Stiermarken. Later was hij kapelmeester van de kapel van de aartsbisschop van Olomouc: Karl II von Lichtenstein-Kastelkorn. In de zomer van 1670 stuurde Karl II  Heinrich Biber naar Absam, in de buurt van Innsbruck, om bij de beroemde instrumentmaker Jacob Stainer nieuwe instrumenten voor de kapel te bestellen. Heinrich Biber bereikte Innsbruck nooit, maar werd violist, componist, dirigent en rentmeester aan het hof van de aartsbisschop van Salzburg: Maximilian Gandolph Reichsgraf von Khuenburg. Hij ging nooit meer uit Salzburg weg.

Op 30 mei 1672 trouwde Heinrich Biber op slot Hellbrunn met Maria Weiß uit Salzburg. Zij kregen 11 kinderen, waarvan er vier volwassen werden. 

Alle vier waren ze muzikaal begaafd. Anton Heinrich (1679–1742) en Karl Heinrich (1681–1749) werden violisten aan het hof in Salzburg en Karl Heinrich werd aangesteld als Kapellmeister in 1743, waar Leopold Mozart onder hem werkte. Dochter  Maria Cäcilia (geboren in 1674) werd non in het klooster van Santa Clara, Merano,  en dochter Anna Magdalena (1677–1742) in de Nonnberg Abdij in Salzburg. Anna Magdalena was altzangeres en violiste en in 1727 werd ze directeur van het koor van de Kapel van de Abdij.

In 1690 werd Heinrich Biber door keizer Leopold I van het Heilige Roomse Rijk met de adelstitel "Biber von Bibern" onderscheiden.

Heinrich Biber was een van de belangrijkste componisten voor viool in de geschiedenis van het instrument. Zijn techniek maakte het hem mogelijk in de 6de en 7de posities te spelen en in ingewikkelde polyfone passages meervoudige dubbelgrepen toe te passen. Hij paste ook uitgebreid de verschillende mogelijkheden van scordatura: verstemming van één of meer snaren toe.

Eric Thomas Chase maakte in 1946 een catalogus van Bibers werken en gaf ze een C-nummer.

Heinrich Biber componeerde

     2 opera's

- Arminio, of Chi la Dura la Vince, Dramma musicale in drie bedrijven over de Germaanse militaire held Arminius, 1692, libretto Francesco Maria Raffaelini. De eerste opera die voor het hof van Habsburg werd gecomponeerd. De manuscript-partituur wordt bewaard in het  Carolino Augusteum van Salzburg. Boordevol fraaie melodieën en overwachte muzikale wendingen. Zijn enige bewaard gebleven opera. In de tijd van keizer Tiberias (bas) wil de Germaanse strijder Arminio (bas) zijn als slavin naar Rome meegevoerde geliefde Segesta (sopraan) uit de gevangenis bevrijden. Tiberias heeft nog een aangenomen zoon Germanico (tenor) die als legerofficier werkt. Vitellio (alt), de vriend van Germanio heeft ook een rol. In het eerste bedrijf zingt hij de aria Sian pur fieri, ingeleid en afgesloten door vier blokfluiten. Voor de komische noot zorgt knecht Erchino (tenor), die de voedster Climmia (countertenor of sopraan) het hof maakt. Het eind is een driedubbele trouwpartij.

     1 oratorium

     13 schooldrama’s

     9 missen

- Missa Christi resurgentis, C 3,. Pasen 1674, voor twee vocale en twee instrumentale koren, monument van intimiteit

- Missa Salisburgensis, 1682,  C. App. 101, 54-stemmige meerkorige Feest-mis voor het 1100-jarig bestaan van het aartsbisdom Salzburg. Lange tijd werd de mis aan de componist Orazio Benevoli toegeschreven, in 1974 wees musicologisch onderzoek uit, dat het een werk van Heinrich Biber was.

- Missa Alleluja à 26 stemmen, C 1, 8 solostemmen, 8 koorstemmen, orkest, ná 1690. Blijmoedige jubelmis.

- Missa Bruxellensis in C groot; tussen 1696 en 1704; C. App. 100; het handschrift is in Brussel teruggevonden, vandaar de naam. Lange tijd werd de mis aan de componist  Orazio Benevoli toegeschreven.

     3 requiemmissen

- Requiem à 15 in f kleine terts, voor solisten, gemengd koor en orkest, gecomponeerd voor de begrafenismis van vorst-bisschop Maximilian Gandolph Reichsgraf von Khünberg, 1687. Sierlijk requiem 

     19 motetten

- Laetatus sum a 7, C 9

- Nisi Dominus a 2, violino e basso C 10

- Hic est Panis, in c kleine terts, voor bas, viool (met scordatura) en basso continuo, 1680?

- 'Vesperae Longiores ac Breviores', uitgebreide verzameling psalmzettingen voor vesperdiensten, 1693

× Dixit Dominus C 13

× Magnificat C. 18

× Lauda Jerusalem C 23

- 'Plaudite tympana', 1682, voor 16 stemmen en orkest, verdeeld in drie instrumentale koren C. App. 106 

     56 sonaten voor uiteenlopende instrumentengroepen.

- Sonate violino solo, 8 sonates voor viool en basso continuo, uitgave 1681 C 138 - C 145

+ Sonate I in A grote terts, C 138

- Sonata violino solo representativa, in A grote terts C. 146,  1669? voor viool en basso continuo, met dier-imitaties: vijf verschillende volgels, kikker en kat, humor.  

- Pastorella, C. 106, sonata voor viool en basso continuo in a kleine terts

- Sonata à 6, de “pauern-Kirchfarth” genoemd, voor soloviool, twee violen, 2 altviolen, violone en basso continuo, omstreeks 1673, C 110 

- Sonata Sancti Polycarpi à 9: 8 trompetten, keteldrum, contrabas en basso continuo, in C grote terts, C. 113, geschreven voor de bevestiging van  Polykarp von Kuenburg als proost aan de dom van Salzburg 13 januari 1673

- Sonatae tam aris quam aulis servientes (sonates die zowel in de kerk als aan het hof van dienst kunnen zijn), 12 sonatas voor 5–8 instrumenten: trompetten, strijkers en basso continuo, 1676, C 114 – 125; prachtige trompetpartijen; plechtige sonates, chique hofmuziek;

- Sonata voor viool solo in A grote terts, C 147, ná 1670

- 15 Mysteriesonates (Rozenkranssonates, C 90 - C 104), omstreeks 1676, 15 sonates en Passacaglia voor viool en basso continuo, ongekend virtuoos in scordatura met 15 verschillende vioolstemmingen, opgedragen aan Vorst-aartsbisschop Maximiliaan Gandolf Graf von Kuenburg. De vijftien sonates portretteren elk één van de vijftien geloofsmysteriën van de rozenkrans en vergen technisch en ook emotioneel en religieus invoelend het uiterste van de speler. Ze volgen de de mysteries van de Rozenkrans: vijf vreugdevolle, vijf verdrietige en vijf glorierijke meditaties over he leven van Jezus en de maagd Maria. De sonates verdwenen naar Bibers dood van het toneel en kwamen pas in 1905 weer boven water. 

+ Sonate I "De Annunciatie"

+ Sonate III "De geboorte"

+ Sonate IV "Jesu, den du, o Jungfrau, im Tempel wiedergefunden had", adembenemend prealudium. 

+ Sonate VI "De doodsangst van Jezus in de tuin van Gethsemanekruisiging" in c kleine terts, C. 95, ontroerend Lamento

+ Sonate X "De kruisiging" in g kleine terts, C. 99, spectaculair

+ Sonate XVI: Passacaglia voor viool solo in g kleine terts , “de beschermengel”, C. 105, één van de allereerste stukken voor vioolsolo geschreven.

- Mensa sonora, seu Musica instrumentalis, zes zevendelige suiten voor twee violen, altviool en basso continuo, C 69 - 74, 1680, prestigieuze en veeleisende serie muziek voor strijkers

- Fidicinium Sacro-Profanum, 12 sonatas voor 1 of 2 violen, 2 altviolen en continuo, C 78- 89, 1683.

- Harmonia artificioso-ariosa, C 62 - C 68, 1696, 7 partita’s voor twee violen, altviolen òf viola's d'amore en basso continuo, In 6 van de partita’s moeten scordaturastemmingen worden toegepast.

+ Partia VII in c kleine terts, voor twee viola’s d’amore gestemd in c, g, c', e', g', c"

- Sonata violino solo representativa in A grote terts, C. 146 voor viool en continuo, 1669?

- Sonata Jucunda in D grote terts, C. App. 121 voor 2 violen, 3 altviolen & continuo

- Sonata Campanarum, vulgò Glockeriana, voor 3 violen, 3 altviolen en basso continuo, 1666, tot voor kort toegeschreven aan Heinrich Biber, als B IV: 28, bleek gecomponeerd door Philipp Jakob Rittler.

     7 battaglia’s

- Battalia / Die liederliche Gesellschaft von allerley Humor / Mars / die Schlacht/Lamento der verwundten Musquetirer, 1673, à 10: 3 violen, 4 altviolen, 2 celli en cembalo, C. 61

     2 baletti

     13 suites voor strijkers en basso continuo

     twaalf duo’s voor twee trompetten

     3 andere instrumentale werken

- Trombet undt Musicalischer Taffeldienst à 4, voor viool, twee altviolen, violone  en basso continuo, C. 76, 1673

 

Juan Bautista (Baptista) José (Josep) Cabanilles (Cavanilles) (Algemesi, provincie Valencia, Spanje, gedoopt 6 september 1644 – Valencia, 29 april 1712) zong als als klein knaapje in het plaatselijke kerkkoor. Hij studeerde orgel bij Urbán de Vargas en Jerónimo de la Torre in de Kathedraal van Valencia. 15 mei 1665 werd hij op 20-jarige leeftijd tweede organist van de Kathedraal van Valencia. In 1666 werd hij eerste organist en bleef dat tot zijn overlijden. Op 22 september 1668 werd hij tot priester gewijd.Hij leidde ook de jongenskoor aan de kathedraal. Juan Baptista Cabanilles is de bekendste Valenciaanse componist van de 17e eeuw. Hij wordt wel de “Spaanse Bach” genoemd.

Het conservatorium van Algemesi draagt zijn naam.

Juan Baptista Cabanilles componeerde

     2 werken voor banda (harmonie-orkest)

     1 mis

     7 religieuze koorwerken

- Magnificat voor twaalf stemmen

- Beatus Vir

- Ah de la región celeste, motet voor 15 stemmen

     vele orgel- en klavecimbelwerken

- 90 tientos

- Batalla I, Imperial, de cinquè to, in C grote terts, een tamelijk veelgespeeld orgelwerk, is tot voor kort aan Cabanilles toegeschreven, maar is in feite van Johann Caspar Kerll 

 

Ignazio Albertini (Albertino) (Milaan ??, Italië, omstreeks 1644 – 22 september 1685) duikt voor het eerst in de geschiedenis op in een briefwisseling van september 1671 tussen violist Johann Heinrich Schmelzer aan het hof van Wenen en de prins-bisschop van Olomouc, Karl II von Liechtenstein-Kastelkorn. Ignazio Albertini had zich schuldig gemaakt aan een of ander wangedrag, maar zowel Schmelzer als de prins-bisschop gaven hoog op van zijn werk als muzikant. In 1791 was hij dus in Wenen, maar waar en als wat is volstrekt onduidelijk. Wel vermeldt de brief dat hij 27 jaar oud is, daar leiden we dan weer 1644 als zijn geboortejaar van af. Op een zeker moment was hij als kamermuzikant in dienst van Eleanor Gonzaga, weduwe van Ferdinand III, die een kamerorkest met 24 muzikanten had. Die positie hield hij tot 22 September 1685, de dag waarop hij werd vermoord. Redenen waarom hij toen werd doodgestoken (dat weten we dan weer wel uit de overlijdensakte) zijn onbekend.

Ignazio Albertini componeerde

     1 sonate voor 10 instrumenten

     1 suite voor 4 instrumenten

     12 sonata’s voor viool en basso continuo, opgedragen aan keizer Ferdinand III, technisch behoorlijk veeleisend, 1686, in 1692 werd de tweede druk uitgegeven. Er is maar één exemplaar van de tweede druk bewaard gebleven, in de Bibliothèque National de France in Parijs 

 

 

 

ana