Componisten

vanaf 1685

 

Georg Friedrich Händel (Engels: George Frideric Handel) (Halle an der Saale, 23 februari 1685 – Londen, 14 april 1759) stamde niet uit een muzikale familie.

Grootvader Valentin Händel was kopersmid en zijn vader Georg Händel was zijn loopbaan als barbier en chirurgijn begonnen en bracht het tot vorstelijk Saksisch en keurvorstelijk Brandenburgs kamerdienaar en lijfchirurg. Hij was al 63 jaar toen Georg Friedrich geboren werd. Vader Georg zag de rechtspraak als enige toekomst voor zoon Georg Friedrich en verbood de toegang tot welk instrument dan ook. Dat weerhield Georg Friedrich er niet van te studeren op een klein klavichord dat hij naar de zolder van het huis had gesmokkeld. Omdat zijn muzikaal talent zo evident was, stond zijn vader uiteindelijk toe dat hij les kreeg. Door toedoen van de hertog Johan Adolf van Weiβenfels kreeg Händel een muziekopleiding bij Friedrich Zachau, een organist in Halle. Friedrich Zachow leerde Handel alles over harmonieleer en contrapunt, muziekschrijven en partituren analyseren en leerde hem hobo, viool, klavecimbel en orgel spelen. Op zijn 11de jaar componeerde het wonderkind al volwaardige triosonates. In 1702 werd hij benoemd tot organist van de Calvinistische Kathedraal in Halle.

 In 1703 gaf hij zijn studie en baantje op en trok hij in z'n eentje naar Hamburg. Daar vond hij een betrekking als tweede violist in het opera-orkest van het Theater am Gänsemarkt. Hij sloot er vriendschap met componist, zanger en muziektheoreticus Johann Mattheson, die hem introduceerde in de muzikale kringen van de stad. Samen met Johann Mattheson ging Händel naar Lübeck om als opvolger van Dietrich Buxtehude aan de Marienkirche te solliciteren. Geen van beide mannen had er aardigheid in om de foeilelijke dochter van Buxtehude te trouwen (voorwaarde!) en dus zagen ze af van de sollicitatie. Een uit de hand lopende ruzie ontstond na afloop van de derde voorstelling van de opera Cleopatra van Johann Mattheson. Toen Mattheson zijn laatste aria in de rol van Antonius had gezongen, wilde hij als “maestro” opnieuw achter het klavecimbel plaatsnemen. Händel wilde niet opstaan en bleef doorspelen. Het leidde tot een duel op straat onder een grote schare toeschouwers, waarbij Händel er alleen levend afkwam,doordat Johann Mattheson’s zwaard afketste op een grote knoop van zijn jasje. De ruzie werd bijgelegd.  In 1705 ging Händels' eerste opera Almira in Hamburg in première.  In 1706 vertrok Georg Friedrich Händel op uitnodiging prins Gian Gastone de' Medici naar Florence in Italië, nadat hij het geld voor de reis zelf bij elkaar had geharkt, want hij wilde niet afhankelijk zijn van de ene of andere mecenas. In Italië. In Florence schreef hij de opera Rodrigo.

In 1707 trok Georg Friedrich Händel naar Rome, dáár werd op dat moment kunstgeschiedenis geschreven. De beste schilders, architecten, muzikanten, componisten en zangers verbleven in Rome. Handel werd met open armen ontvangen en veroverde onmiddellijk de harten van het Romeinse publiek. Hij speelde binnen een paar dagen op het orgel van de Sint Jan van Lateranen en schreef het oratorium Il trionfo del tempo e del disinganno.

In de salons van bijvoorbeel kardinaal Ottoboni en markies Francesco Ruspoli (waar hij minstens 50 cantates voor schreef) ontmoette hij Alessandro Scarlatti en diens zoon Domenico Scarlatti, die even oud was als Händel. De  jongelui hielden een wedstrijd in improvisatie: Händel won op het orgel. In Napels componeerde hij de serenata Aci, Galatea e Polifemo voor het huwelijk van hertog van Alvito (1708). In 1709 logeerde Händel in Venetië bij Vincenzo Grimani en componeerde hij de opera Agrippina (zijn beste libretto!) voor het beroemde carnaval. Dit werk beleefde 27 opvoeringen en Il caro Sassone werd door het uitbundige publiek toegejuicht. Hij componeerde er ook twee oratoria. "Monsù Endel" leerde er de rijke, vrije en gevarieerde melodische Italiaanse componeerstijl, met lange lijnen. maar ritmisch flexibel, volledig beheersen.

In 1710 verliet Georg Friedrich Händel Italië, hij kon Kapellmeister worden in Hannover. Daar nam hij meteen maar verlof en ging naar Londen, waar zijn opera Rinaldo een overweldigend succes was. In 1712 kreeg hij opnieuw toestemming naar Londen te gaan, met als voorwaarde dat hij binnen een redelijke tijd in Hannover terug zou zijn. Hij kwam nooit meer terug.

Voor Richard Boyle, de derde graaf van Burlington, slechts 18 jaar oud en onvoorstelbaar rijk. schreef Georg Friedrich Händel Amadigi di Gaula, een fascinerende, magische en intieme opera. Stemmen lager dan de alt ontbreken en aan de enscenering werd veel geld besteed. In 1713 schreef hij in opdracht van Koningin Anna een Te Deum ter gelegenheid van de Vrede van Utrecht. Hij kreeg daarvoor een levenslang pensioen van 200 pond per jaar toegezegd. 1714 werd de keurvorst van Hannover koning George I van Engeland en durfde Georg Friedrich Händel even zijn gezicht niet meer te laten zien.  Voor een pleziertochtje van koning George I op de Theems componeerde hij de Water Music. De kapel maakte muziek, terwijl de bootjes met het tij meedreven. Dat verbeterde de verhoudingen weer.

In 1719 werd de Royal Academy opgericht, die zorg droeg voor de opvoering van opera's voor het Londense publiek. Georg Friedrich Händel werd muzikaal directeur, dirigent en componist bij de Academy. Hij haalde virtuosa Margaritha Durastanti, waarvoor hij in Italiëal tientallen cantates had geschreven, naar Londen. Zij was de beste zanger van het prille gezelschap. In 1723 wist Händel de beroemde sopraan Francesca Cuzzoni tegen een exorbitant salaris naar Londen te krijgen. Het viel de componist niet mee om de weerspannige diva te temmen: "U mag dan een duivelin zijn, ik ben Beëlzebub, de koning van de duivels." Het lukte hem dus, tot beider eer en glorie. In dat jaar 1723 werd hij ook componist voor de koninklijke kapel. Hij huurde een huis in de Brook Street in Londen, waar hij tot het eind van zijn leven bleef wonen. 

Voor James Brydges, de hertog van Chandos, rijk geworden tijdens de Spaanse Successieoorlog schreef Händel elf anthems, de Chandos anthems, toen hij de beschikking had over een goed koor. In 1727 werd Händel Engels staatsburger en staatscomponist. Hij gaf Anna van Hannover, – zijn beste en trouwste leerling, dochter van George II en later de vrouw van de Nederlandse stadhouder Willem IV – muziek- en compositieles.

In 1728 verwoeste de Engelstalige Händel & Co parodieThe Beggar’s Opera de populariteit van de Italiaanse opera’s. 

Händel sloeg daarop een nieuwe weg in: hij componeerde zijn eerste Engelstalige oratorium Esther, dat in 1731 op zijn verjaardag in besloten gezelschap werd opgevoerd. Anna van Hannover suggereerde Ester in het theater uit te voeren. Het bleek een succes.

Omdat de Engelse adel toch nog niet van de opera's af wilde, werd in 1733 met steun van de Prins van Wales de Opera of the Nobility opgericht. Händels hele operagezelschap liep over naar de concurrent. De redding van Handel als operacomponist kwam nu van de producer van The Beggar's Opra: John Rich. Hij had daar zoveel geld mee verdiend (moest we met zo'n naam) dat hij een eigen theatertje liet bouwen: Covent Garden,  en wilde dat wel aan Handel verhuren. Die vormde een nieuw operagezelschap met castraat Carestini in de hoofdrol en schreef het meesterwerk Ariodante. Maar daarna was het echt afgelopen met de opera in Engeland. De abonnementsverkoop voor het seizoen 1738 -1739 voor Covent Garden was volstrekt onvoldoende. Händel gooide het dus maar definitief over de oratoriumboeg. Hij overdonderde met Saul het Engelse publiek met een enorm orkest met onder meer drie trombones, een carillon en extreem lage pauken. Het oratorium werd in 1739 6 keer uitgevoerd. Händel besloot zich uitsluitend op Engelstalige koormuziek te richten en nooit meer een opera te schrijven. Vanaf 1740 introduceerde Georg Friedrich Händel ook Engelse actrices en zangeressen zoals Kitty Clive en Susannah Cibber om zichzelf als een authentieke Engelse componist te profileren. Op een gegeven moment raakte zijn rechterhand verlamd, kon hij niet meer dirigeren, werd ziek en depressief en ging naar een kuuroord in Aken. Daar herstelde hij razendsnel en verbaasde het kurende publiek met zijn orgelspel. Tijdens zijn terugkeer naar Engeland in 1740 bespeelde hij het orgel in de Bavokerk in Haarlem. 

Een van zijn bekendste en meest succesvolle oratoria, Messiah, werd op 13 april 1742 voor het eerst in Dublin uitgevoerd in een theater. De uitvoeringen hadden zo'n aanloop dat de dames werden verzocht niet in hoepelrok naar het theater te komen. De prins van Wales was in 1750 zo onder de indruk van het Hallelujakoor dat hij opstond. In Angelsaksische landen is dit nog steeds de traditie. Wanneer Händel in 1750 voor de laatste keer in Duitsland is geweest, krijgt hij tussen Den Haag en Haarlem een ongeluk: de koets raakt van de weg. Händel raakt zwaargewond en verblijft een paar weken in de buurt van Haarlem.

In 1751, tijdens het schrijven van zijn laatste oratorium Jephta, werd hij blind aan zijn linkeroog, waarop hij stopte met componeren. In 1753 was Händel volkomen blind, ondanks dit gebrek bleef hij orgel spelen en dirigeren. Georg Friedrich Händel hield zich in zijn leven met drie dingen intensief bezig: componeren, eten en drinken, en dan in die volgorde. Op enige relatie of affaire met wie dan ook heeft nooit iemand hem kunnen betrappen. 

Op 6 april 1759 woonde de oude Händel in het Covent Garden Theatre in Londen de laatste uitvoering van dat seizoen van zijn Messiah bij. Daarna werd hij plotseling zwaar ziek. De sterke Händel stierf op Stille Zaterdag, 's morgens om acht uur. Hij werd op 20 april 1759 onder grote publieke belangstelling begraven in Westminster Abbey, alwaar hij werd bijgezet. De laatste 36 jaar van zijn leven woonde hij in Brook Street in Londen. De woning liet hij na aan zijn oudste bediende. Zijn huis daar is nu een Handelmuseum.

Van 1978 tot 1986 heeft Bernd Baselt opnieuw zijn composities gecategoriseerd in de Händel-Werke-Verzeichnis.

Georg Friedrich Händel schreef 610 werken:

     46 opera's,

De meeste karakters in zijn opera's zijn psychologisch uitgewerkt; iedere partij heeft aria's in uiteenlopende gemoedsstemmingen, zoals verliefdheid, afwijzing, woede en jaloezie.

- Der beglückte Florindo, HWV 3,libretto  Hinrich Hinsch,  gecomponeerd op verzoek van Reinhard Keiser, de bedrijfsleider van de opera in Hamburg, januari 1708. De opera was het eerste deel van een dubbelopera, het tweede deel  Die verwandelte Daphne, zou de volgende avond worden opgevoerd.

- Daphne (Die verwandelte Daphne), HWV 4, libretto Hinrich Hinsch, januari 1708, Tweede deel van de dubbelopera met Florindo, HWV 3. Bijna alle muziek van deze opera is verloren gegaan.

- Rodrigo,  HWV 5, opera in drie bedrijven. Oorspronkelijk titel was  Vincer se stesso è la maggior vittoria ("Jezelf overwinnen is de grootste zege”). De opera is gebaseerd op de historische persoon Rodrigo, de laatste Visigotische (Oostgermaanse) koning van Spanje. Het libretto was gebaseerd op II duello d'Amore e di Vendetta ("Het conflict tussen Liefde en Wraak") van  Francesco Silvani. De opera is uit 1707, bedoeld voor een uitvoering in Italië, de première was in Florence.

- Agrippina, HWV 6, opera seria in drie acten, libretto kardinaal Vincenzo Grimani,  gecomponeerd voor het carnaval in Venetië 1709, een meesterwerk. Een opera vol list, bedrog en intriges aan het hof van de Romeinse keizer Claudius I. Nadat deze dood gewaand is, schuwt zijn vrouw, Agrippina (sopraan), geen enkel middel om haar zoon, Nerone (sopraancastraat, nu vaak countertenor), op de troon te krijgen. Maar Claudius (bas) leeft nog en wil dat Ottone (alt), ook nog verliefd op Poppea (sopraan) hem opvolgt. Een soap zonder weerga. Actueel verhaal over een perverse machtsstrijd. Aria uit de 1ste akte (nr.16) van Claudius: Vieni, oh cara, laat je niet ongevoelig. Agrippina's aria aan het eind van het tweede bedrijf (nr. 34): "Pensieri, voi mi tormentate", zou wereldleiders aan het twijfelen kunnen brengen

- Rinaldo, HWV 7, 24 february 1711, Handels eerste Italiaanse opera geschreven voor het Londense publiek. Libretto Giacomo Rossi vanaf een scenario van Aaron Hill, losjes gebaseerd op Torquato Tasso’s epische gedicht Gerusalemme liberata (Jeruzalem bevrijd). Veel muziek is overgenomen uit Handels werk dat hij  in Italië had gecomponeerd tussen 1706 en 1710. De ene na de andere gerecyclede knal-aria volgen elkaar op. Handels meest uitgevoerde opera. Hoofdrolspelers zijn Geoffredo (countertenor), leider van de eerste kruistocht 1096-1099; Rinaldo, (alt, oorspronkelijk voor een castraatzanger), een edelman uit de familie d'Este; Almirena (sopraan), de dochter van Geoffredo; Argante, (oorsponkelijk alt, nu meestal bas), Cyraceense koning van Jeruzalem; Armida, (oorspronkelijk alt, nu meestal sopraan), concubine van Argante.  Bekende aria's: 1ste bedrijf: Argante: Sibilar gli angui (concertante patij met trompetten) met daarop  Armida: Furi terribili;  halverwege zingt Almirena: Augeletti, che cantate (vogeltjes, wat zingen jullie), aria met een sopraninoblokfluit, twee altblokfluiten, 2 violen, altviool en basso continuo. Rinaldo, tegen het eind: Cara sposa, amante cara; en helemaal aan het eind, Rinaldo: Venti, turbini, prestate; 2de bedrijf, halverwege: Almirena: Lascia, ch'io pianga ("laat me huilen"), de sarabande-melodie had Handel al een paar keer eerder voor instrumentaal werk gebruikt, jammerklacht over gevangenschap en de hang naar vrijheid. Tweede bedrijf scene 7 zingt Armida prachtig "Crudel, tu ch‘involasti al mio core la calma".

- Il pastor fido, HWV 8, opera in drie akten, libretto  Giacomo Rossi, gebaseerd op het beroemde en bekende pastorale gedicht van Giovanni Battista Guarini, november 1712; verrukkelijke pastorale, arcadische opera met een lang meerdelige ouverture.

- Teseo, HWV 9, opera in 5 acten, libretto Nicola Francesco Haym, naar Philippe Quinault's libretto voor Thésée, 10 januari 1713.

- Silla (Lucio Cornelio Silla), HWV 10, dramma per musica in drie bedrijven, libretto Giacomo Rossi, 2 juni 1713 Het verhaal betreft de Romeinse generaal Lucius Cornelius Sulla (138–78 BC) zoals beschreven door Plutarchus. Generaal Silla (alto castrato, tegenwoordig vaak een vrouwelijke alt) richtte omstreeks 80 jaar voor Christus bloedbaden aan en maakte avances naar getrouwde vrouwen, zelf in het bijzijn van zijn echtgenote Metella (sopraan). Andere hoofdrollen voor het liefdespaar senator Claudio (alt) en staatsmansdochter Celia (sopraan)De muziek gebruikte Handel twee jaar later opnieuw in zijn opera Amadigi di Gaula, HWV 11.

- Amadigi di Gaula, HWV 11, magische sprookjesopera in drie bedrijven, 1715, libretto gebaseerd op Amadis de Grèce, een Franse tragédie-lyrique van André Cardinal Destouches en Antoine Houdar de la Motte. Amadigi, een paladijn (kamerknecht, alto castrato, tegenwoordig vaak een alt) en Dardano, Prins van Thracië (countertenor) zijn beiden verliefd op Oriana (sopraan), dochter van de Koning van de Gelukseilanden. De tovenares Melissa (sopraan) is op haar beurt weer gek op Amadigi. Opwindende toestanden dus. Melissa zingt verpletterend in het eerste bedrijf, scene 4 haar eerste aria “Ah! spietato”. In het tweede bedrijf, scene 3 vertolkt prinsers Oriana ontroert de vermeende dood van Amadigi met S'estinto è l'idol mio. Gelukkig blijkt hij alleen maar in slaap. In scene 5 zingt Dardano tegen Melissa de bekendste aria van de opera pathetisch: Pena tiranna, io sento al core. En aan het eind van het tweede bedrijf zingt Melissa heel boos Desterò dall'empia dite. In het derde bedrijf zing Melissa furieus Vanne lungi dal mio petto. Amadigi zingt aan het eind een fantastische eind-goed-al-goed -aria met trompetsolo.

- Radamisto, HWV 12, 1720,  opera in drie bedrijven, libretto Nicola Francesco Haym, gebaseerd op L'amor tirannico, o Zenobia van Domenico Lalli en Zenobia van Matteo Noris. Liefde, jaloezie, wraak en heldenmoed. Händels eerste opera voor de Royal Academy of Music.

- Floridante, HWV 14, 9 december 1721, opera seria in drie bedrijven , libretto Paolo Antonio Rolli naar Francesco Silvani's libretto voor Marc'Antonio Ziani's dramma per musica La costanza in trionfo van 1696. Het verhaal speelt zich af in een fictief Oud Perzië. Generaal Oronte (bas) heeft bij een staatsgreep de koning vermoord, is zelf koning geworden, en heef de achtergebleven koningsdochter Elmira (alt) samen met zijn eigen dochter Rossane (sopraan) als een eigen kind opgevoed. Ondertussen zijn de dochters huwbaar en wordt Elmira beloofd aan Prins Floridante  (vroeger castraatalt) en Rosanne aan Timante, Prins van Tyrus (castraatsopraan) In het tweede bedrijf, scene 7 zingt Elmira Notte cara, deh!

- Ottone, re di Germania, HWV 15, 1723, libretto Nicola Francesco Haym, aangepast van het libretto van Stefano Benedetto Pallavicino voor Antonio Lotti's opera Teofane. De opera is gebaseerd op de gebeurtenissen rond de levens van Adelbert I  van Ivrea, kroonprins van Italië (alto castrato, tegenwoordig een countertenor) en koning van Duitsland Otto II (ook weer en alto castrato). Ottone wil trouwen met Teofane (sopraan) dochter van de Byzantijnse keizer Romano. De broer van Teofane, Basilio (bas), is om de een of andere reden verbannen, piraat geworden en gaat onder de naam Emireno  door het leven. Gismonda (sopraan), weduwe van de verslagen koning van Italië en moeder van Adelbert, speelt een tamelijk beslissende rol.   

- Flavio, re de' Longobardi ("Flavio, Koning van Lombardije”), HWV 16, 14 mei 1723,  opera seria in drie bedrijven, libretto Nicola Francesco Haym, naar Matteo Noris' “Il Flavio Cuniberto.” Superieure opera met verrassend weinig recifatief. Flavio, koning van Lombardije (alto castrato, tegenwoordig countertenor) is ook koning van Brittannië. Hij heeft twee vertrouwde raadgevers: Lotario (bas) en Ugone (tenor). Lotario’s dochter Emilia (sopraan) trouwt met Ugone’s son: Guido (alto castrato, tegenwoordig countertenor). Halverwege het tweede bedrijf zingt Guido, wanneer hij door zijn vader gedwongen wordt zijn schoonvader te bevechten hartstochtelijk Rompo i lacci, e frango i dardi.

- Giulio Cesare in Egitto, HWV 17, opera seria in drie bedrijven, premiere 20 februari 1724 met onmiddellijk succes; libretto Nicola Francesco Haym, die een eerder libretto van Giacomo Francesco Bussani gebruikte, dat op muziek gezet was door Antonio Sartorio in 1676. Hoofdrollen zijn weggelegd voor Cesar (alto castrato, tegenwoordig countertenor) en Cleopatra (sopraan), die erg haar best doet om Cesar te verleiden met prachtige aria’s: "Non disperar" (Acte 1, scene 5), speels;  "Va tacito e nascosto" - (I, 9); V'adoro, pupille (II, 2); Se pietà di me non senti (II, 8); Piangerò la sorte mia (III, 3); daarnaast speelt Cornelia (alt), de weduwe van Pompeius de Grote, die zich moet verdedigen tegen de avances van Tolomeo (alto castrato, tegenwoordig countertenor), de broer van Cleopatra en Koning van Egypte en die van Achilla, Tolomeo’s generaal (bas), een rol. Hoogtepunt  en emotioneel hart van de opera, hun duet aan het eind van de eerste acte, waarin Cornelia Tolomeo afwijst: "Son nata a lagrimar ("ik ben geboren tot beklag"). En dan nog  Sesto (sopraan), de stiefzoon van Cornelia, die wraak wil nemen voor zijn vaders dood, de bron van het conflict. In de eerste acte voelt hij zich meteen verplicht om ten strijde te trekken. In zijn aria (I, 6) Svegliatevi nel core klinkt wraakzucht, vertwijfeling en wanhoop. Nireno, dienaar van Cleopatra (alto castrato), jaagt de intrige op. Het geheel is een spannend drama en een vocaal feest. In het derde bedrijf,  scene 4 smeekt Cesar in een buitengewone mix van aria en begeleid recitaief de goden om kracht: Dall'ondoso periglio / Aure, deh, per pietà spirate. 

De opera heeft een happy end. Caesar en Cleopatra vieren in Alexandrië hun overwinning en verklaren elkaar hun liefde. De komende tragiek blijft ver weg.

- Tamerlano , HWV 18, 1724, gebaseerd op amoureuze avonturen van Timoer Lenk; De gevangen genomen Ottomaanse keizer Bajazet, intens gevoelig en opviegend, een tragische rol voor tenor, krijgt een uitgebreide sterfscène vol contrasterende emoties. Tartarenkeizer Tamerlano, behoorlijk psychopatisch en de Griekse prins Andronico waren vroeger alti crastrati, maar tegenwoordig meestal countertenors. Asteria (sopraan), Bajazets dochter, heeft ook aardig wat in te brengen. In ruil voor de liefde van Asteria belooft Tamerlano om Bajazet vrij te laten, maar hij speelt een vuil spel om zijn zin te krijgen. Aangrijpende tragische tragedie.

- Rodelinda, koningin van Lombardije, HWV19, 1725, opera seria in drie bedrijven, libretto Nicola Francesco Haym hoort tot Händels beste werk. In de eerste acte is koningin Rodelinda (sopraan) er van overtuigd dat haar man Bertarido, de koning van Lombardije (alt-castraat) niet alleen verslagen en afgezet, maar ook in ballingschap overleden is. De opera opent met haar klacht "Ho perduto il caro sposo (ik heb mijn lieve man verloren) In haar woonplaats Milaan heeft ze een gedenksteen voor hem laten oprichten. De veroveraar Graaf Grimoaldo (tenor) komt haar kamer binnen, verklaart haar zijn al lang gekoesterde liefde en stelt haar voor met hem te trouwen. Rodelinda wijst hem boos af met de aria L'empio rigor del fato. Bertarido komt in het geheim terug naar Milaan. Wanneer hij zijn gedenksteen leest, zingt hij de buitengewoon aangrijpende aria: "Dove sei amato bene".  Aan het einde van de tweede akte, waar Bertarido zijn vrouw heeft weten terug te vinden zingen de geliefden Rodelinda en Bertarido het duet "Io 't abraccio" (ik omhels je). In de derde acte zingt Unulfo (altcastraat, tegenwoordig countertenor), de vriend van Bertarido  Un zeffiroi spiro en daarna   Rodelinda, wanneer ze in de gevangenis Bertarido's bloedbesmeurde kleren terugvindt en het ergste vreest Se'l mio duol none si forte, diepdoorvoeld en soms fluisterzacht. Aan het einde komt alles goed als Bertarido het leven spaart en redt van Graaf Grimoaldo en hem dan met emotionele kracht toezingt "Vivi, tiranno" (je  leeft, tiran).   

- Scipione, HWV 20, 1726, opera in derie bedrijven; libretto Paolo Antionio Rollo  gebaseerd op het leven van de Romeinse generaal Scipio Africanus. CD Les Talens Lyriques onder leiding van Christophe Rousset; Aparté AP005 (3)

- Allessandro, HWV 21, 5 mei 1726, libretto O. Mauro; Händel speelde in deze opera de twee diva’s Francesca Cuzzoni en Faustina Bordoni tegen elkaar uit. In de opera om de liefde van Alexander de Grote, de hoofdpersoon van het verhaal.  Alexanders liefde geldt twee vrouwen: Rosanna en Lisaura. Hij trouwt uiteindelijk met de eerste en verklaart de tweede zijn innige vriendschap. In alle opzichten een hoogst aantrekkelijke opera. Bekende aria ''Brilla nell' alma un non inteso ancor'' van Rosanna derde bedrijf, scene 3

CD Deutsche Händel-solisten olv Michael Form: Pan Classics PC 10273.

- Admeto, re di Tessaglia, HWV 22, 1727, opera in 3 bedrijven, libretto Nicola Francesco Haym naar Alcestis van Euripides. Admeto was op 6 april1754 de laatste opera van Händel die op een podium tijdens zijn leven werd opgevoerd.

- Siroe, re di Persia (Cyrus, Koning van Perzië),  HWV 24, opera seria in drie bedrijven, geschreven voor de sopranen Francesca Cuzzoni en Faustina Bordoni. Libretto Nicola Francesco Haym, naar Metastasio's Siroe. 17 februari 1728. Het operaverhaal is een verdichting van sommige gebeurtenissen in het leven van Kavadh II, koning van het Perzische Rijk in 628 AD. Belangrijke rollen: Siroe, koningszoon, castraatzanger, Emira, zijn geliefde, sopraan; Laodice, minnares van koning Cosroe, sopraan; koning Cosroe zelf, bas; bekende aria van boze vader Cosroe: Tu di pietà mi spogli. In het derde bedrijf zingt Siroe de aria: Deggio morte, O stelle   

- Tolomeo, re d'Egitto (Ptolemeus, Koning van Egypte), HWV 25, opera in drie actes, libretto Nicola Francesco Haym, aangepast van Carlo Sigismondo Capece's Tolomeo et Alessandro, 30 April 1728, door Handel gereviseerd in 1730 en 1733. Het verhaal begint met Tolomeo (alto castrato, tegenwoordig vaak gewoon een alt) aan het strand van Cyprus, waar hij zijn door een schipbreuk aangespoelde broer Alessandro (eveneens alto castrato, idem) aantreft. Alessandro is daar gekomen met de opdracht van Cleopatra om zijn broer te vermoorden. Omdat Tolomeo onder de schuilnaam Osmin leeft om zich te beschermen tegen de wraak van de koning van koning Araspe van Cyprus (bas), herkent Alessandro hem niet direct als familie. Elisa (sopraan) zus van de koning is verliefd op “Osmin”, een beetje onhandig, want hij is getrouwd met Seleuce (sopraan). Alle aanleiding om er een spannend verhaal van te maken. In het derde bedrijf zing Tolomeo in de eennalaatste scene de dramatische aria Stille amare, già vi sento. Daarna loopt alles nog goed af.

- Lotario ("Lothair"), HWV 26, opera seria in drie bedrijven, libretto aangepast van Adelaide van Antonio Salvi, 2 december 1729. Het verhaal vertelt enkele gebeurtenissen uit het leven van de Heilige Romeinse Keizerin AdelaIde. Het speelt zich omstreeks 950 af.

Berengario (tenor), graaf van Spoleto regeerde Italië samen met de echtgenoot van Adelaide (sopraan), maar omdat hij alles zelf in de macht wilde hebben, vergiftigde Berengario Adelaide’s echtgenoot en probeerde haar te dwingen te trouwen met zijn zoon Idelberto (alt), die verliefd op haar is. Adelaide weigert en heeft, als koningin van Italië, haar toevlucht genomen in een kasteel in Pavia. De Duitse koning Lotario (altcastraat, tegenwoordig alt of countertenor)) trekt met een leger naar Italië om Adelaide bij te staan. De generaal van Berengario, Clodomiro (bas), heeft het er niet gemakkelijk mee. Voorbeeldige CD opname  FestspielOrchester Göttingen onder leiding van Laurence Cummings, Accent ACC 26408.

- Partenope, HWV 27, 1730, opera seria in drie bedrijven met een behoorlijke dosis humor, door anonymus aangepast libretto van Silvio Stampiglia uit 1699. Partenope (sopraan) is koningin van Napels. De quasi–onschuldige bedriegende Arsace (alto castrato, tegenwoordig een countertenor), prins van Corinthe, dingt naar haar hand, terwijl hij verloofd is met Rosmira (alt). Arsace en Rosmira zingen in het tweede bedrijf scene 4 een prachtig uitgewerkt duet: “E vuoi con dure tempre”. En in het derde bedrijf, als al het bedrog van Arsace is uitgekomen en ze hem weg willen hebben, zingt hij de gevoelige aria Ch'io parta? (Ben ik het die weg moet?) 

- Catone of Cato, HWV A7, Dramma per musica in drie bedrijven, 18 november 1732, pasticcio naar Catone in Utica van Leonardo Leo op een libretto van Pietro Metasasio. Händel voegde aria’s van Johann Adolf HasseNicola PorporaAntonio Vivaldi en Leonardo Vinci in. Tragedie van de Romeinse staatsman Cato van Utica (mezzosopraancastraat, tegenwoordig vaak een alt of countertenor), de schoonvader van Brutus. Julius Ceasar (bas) probeert Cato’s vriendschap te winnen, onder meer door te proberen met zijn dochter Marzia (sopraan) te trouwen. Dat loopt niet goed af.

- Orlando, HWV 31, 1733, opera seria in drie bedrijven, libretto overgenomen van Carlo Sigismondo Capece: L'Orlando naar Orlando Furioso van Ludovico Ariosto (1517) , dat ook de bron was van Handels opera’s  Alcina en Ariodante. Weinig verhaal, maar muzikaal gezien een van mooiste en avontuurlijkste opera's. Revolutionair, recitatieven ontbreken veelal en grote delen zijn doorgecomponeerd.  De rusteloze soldaat van Karel de Grote: Razende Roeland (alto castrato, tegenwoordig countertenor) staat centraal. Hij is verliefd op prinses Angelica (sopraan), maar die houdt meer van de Afrikaanse prins Medoro (alt). In de eerste acte biedt Orlando aan, om Angelica voor zich te winnen, alle mogelijke monsters te verslaan in de aria: "Fammi combattere". Op den duur lijkt Orlando, door liefdevolle waanzin bevangen, zijn verstand te verliezen. De rol van Orlando was oorspronkelijk bedoeld voor een altcastraat, maar wordt tegenwoordig doorgaans gezongen door een countertenor of een mezzosopraan. Heel mooi het volledig doorgecomponeerde accompagnato "Ah! Stigie larve, Gia latra Cerbero, Vaghe pipulle" aan het einde van het tweede bedrijf van Orlando, waarna hij zich te buiten aan een hallucinante waanzinscene. HIj zingt een wonderschone slaaparia in het derde bedrijf: "Gia l'ebro mio ciglio";  Handel gaf ook een belangrijke rollen aan de herderin Dorinda (sopraan) en de magiër Zoroaster (bas). Dorinda zingt aan het begin van het derde bedrijf: Amor è qual vento (liefde is zo'n wind) verwijzend naar de wervelwind van emoties die liefde steeds maar met zich meebrengt. CD  B'rockorchestra Ghent olv René Jacobs. DG 0 02894 7921998

- Arianna in Creta, HWV 32, opera seria in drie bedrijven, 26 januari 1734,  libretto Francis Colman, aangepast van  Pietro Pariati's Arianna e Teseo, een libretto voor een opera van zowel Nicola Porpora in 1727 als Leonardo Leo in 1729.

- Oreste ("Orestes"), HWV A11,  opera in drie bedrijven, 18 December 1734 libretto overgenomen van L’Oreste van Giangualberto Barlocci  (1723, Rome), dat weer was aangepast uit Iphigeneia in Tauris van Euripides . De opera is een pasticcio van aria’s uit eerdere opera’s en cantates van George Frederic Handel, recitatieven en dansdelen zijn voor het werk zelf gecomponeerd.

- Ariodante, HWV 33, 1735, opera seria in drie bedrijven, libretto gebaseerd op canto 4 en 5 van Orlando Furioso van Ludovico Ariosto, dat ook de bron was van Handels opera’s  Alcina en Orlando. Drama zonder weerga, nog geloofwaardig ook. Het hele gebeuren speelt zich af in Edinburgh aan het Schotse hof in de vroege Middeleeuwen. Hoofdrol is voor Ariodante, de prinselijke vazal, maar wel mezzosopraan, oorspronkelijk is de rol geschreven voor de destijds wereldberoemde castraat Carestini. Andere belangrijke rollen: Polinesso, wraakzuchtige hertog van Albanië (alt), prinses Ginevra (sopraan), dochter van de koning van Schotland (bas) en verloofde van Ariodante en getormenteerde manipulatrice Dalinda, hofdame van Ginevra (sopraan).

Hertog Polinesso, jaloerse rivaal van Ariodante, laat Dalinda, die op hem verliefd is, zich verkleden als Ginevra. Zo wordt e indruk gewekt dat Ginevra een herdersuurtje met Polinesso beleeft en ontrouw is aan Ariodante. Die ziet dat en doet een poging tot zelfmoord. De koning ziet zich daarnaast genoodzaakt zijn eigen dichter wegens seks buiten het huwelijk ter dood te veroordelen. Uiteindelijk komt alles goed, behalve voor schurk Polinesso, die in een duel met Ariodantes broer Lurciano (tenor) dodelijk gewond raakt.

In het tweede bedrijf, de tweede acte zingt Ariodante Scherza, infida in grembo al drudo, met rond de 10 minuten lengte Handels langste aria ooit, verklanking van smeulende wraakzucht en doodswil, na Ginevra's vermeende misstap, begeleid door hemelse fagotten. Derde acte, scene 8, net voor het einde zingt Ariodante "Dopo notte", ook een hit geworden. In dat derde bedrijf ook een aanstekelijke balletsuite.

- Alcina, HWV 34, 1735, opera in drie bedrijven gebaseerd op een verhaal uit Orlando Furioso van Ludovico Ariosto. Het libretto is van Antonio Fanzaglia. Populaire opera van onaardse schoonheid; Het verhaal gaat over tovenares Alcina (sopraan), die gestrande knappe zeelui in haar paleis op haar eiland bezig houdt, tot ze genoeg van hen heeft. Dan tovert ze ze om in een of ander wild dier. Op het moment heeft ze ridder Ruggero (alt, rol werd geschreven voor de castraat Carestini, tegenwoordig meestal gezongen door een countertenor) onder de plak. Zijn verloofde Bradamante (alt) gaat als man verkleed naar hem op zoek. Als knappe man valt ze op bij tovenares Morgana (sopraan), de zus van Alcina, die verliefd op haar wordt en haar naar het eiland brengt. Hoogtepunt aria nr. 24 uit het tweede bedrijf van tovenares Alcina sopraan: “Ah! mio cor! schernito sei!“. En aan het begin van het derde bedrijf zingt Morgana "Credete al mio dolore", ook heel fraai.

- Atalanta, HWV 35, 12 mei 1736, libretto naar Belisario Valeriani.

- Arminio,  HWV 36, september 1736,  libretto Antonio Salvi, gebaseerd op het relaas van Tacitus over de Germaanse leider Arminius (alt castraat), die het verdrag met de Romeinen schond en de Romeinse generaal Varius (tenor) versloeg. Andere personages van de opera zijn Arminio’s vrouw Tusnelda (sopraan), zijn zus Ramise (alt), haar geliefde Sigismondo (sopraancastraat) en de Romeinse tribuun Tullius (alt). De intrige is behoorlijk complex en moeilijk te volgen.

- Berenice, regina d'Egitto (Berenice koningin van Egypte), HWV 38, 18 mei 1737, opera in drie bedrijven, libretto Antonio Salv, gebaseerd op het leven van Cleopatra Berenice, dochter van Ptolemeus IX. Het verhaal speelt zich omstreeks 80 voor Christus af in Egypte. Koningin Berenice (sopraan) was nogal verliefd op de Macedonische Prins Demetrio (altcastraat), maar haar politieke adviseurs bevelen haar een betrekking met Rome door huwelijk aan. Demetrio is ondertussen stiekem een verhouding begonnen met de zus van Berenice: Prinses Selene (alt). De problemen liggen dus voor het oprapen. In het eerste bedrijf, scene 6 zingt Selene de aria Gelo, avvampo, con sidero.

- Faramondo, HWV 39, opera in drie bedrijven, 3 januari 1738, Italiaans libretto, aangepast van Apostolo  Zeno’s opera Faramondo uit 1698.

- Alessandro Severo, HWV A13 opera. Een pasticcio, op libretto van Apostolo Zeno, samengesteld uit de muziek en de aria’s iot zijn voorgaande opera’s GiustinoBerenice en Arminio. Alleen de ouverture, de recitatieven en de tekst zijn nieuw gecomponeerd en geschreven, 25 februari 1738. Het verhaal is gebaseerd op de geschiedenis van de Romeinse keizer Alexander Severus.

- Serse (Xerxes), HWV 40, opera in drie bedrijven, 1738, libretto van Nicolo Minato; aria Ombra mai fu (daar was nooit schaduw) is de openingsaria, waarin Serse (castraatzanger, tegenwoordig gezongen door een mezzosopraan of een counter-tenor), de sjah van Perzië een prachtige boom in zijn tuin bewondert.De aria is door Handel overgenomen van Giovanni Battista Bononcini, die hem op zijn beurt weer had overgenomen van Francesco Cavalli. Het libretto voor alle drie componisten was van Nicoló Minato. Largo Ombra mai fu werd Handels bekendste opera-aria, op allerlei manieren, ook instrumentaal, bewerkt. Verder is Serse een aaneenschakeling van furieuze aria's. Zoals de aria van Serse tegen het einde van het derde bedrijf Crude, furie degli orridi abisse met een fameuze stemomvang. Serse en zijn broer Arsamene (castraatzanger, tegenwoordig mezzosopraan) zijn beiden nogal gek op Romilda (sopraan), dochter van de Perzische prins Ariodate (bas). In scene 7 van het eerste bedrijf zingt Romilda de aria Nemmen coll'ombre. Er is ook nog een komische bwdiende: Elviro. 

- Giove in Argo (Jupiter in Argos), HWV A14, Italiaanse opera, een pasticcio, opgebouwd uit muziek en aria’s van eerdere opera’s. Libretto Antonio Maria Lucchini, 1 mei 1739. Aantrekkelijke muziek, komen acht koren in voor, gereconstrueerd door de Amerikaanse musicoloog John Roberts.

- Imeneo (later gereviseerd als Serenata Hymen), HWV 41, opera seria in drie bedrijven, libretto Silvio Stampiglia, 22 November 1740, gereviseerde versie 24 maart 1742. Hoofdpersoon is Rosmene (sopraan), verloofd met Tirinto (mezzosopraan), terwijl Imeneo (bas) verliefd op haar is.  

- Deidamia, HWV 42,1741, libretto Paolo Antonio Rolli, was Handels laatste Italiaanse opera, een sprankelend en pittig werk, vol ondeugend elan. Een soort komische opera seria. Deidamia is de dochter van Koning Licomede van Skyros, waar Achilles heen is gestuurd door zijn ouders om te vermijden dat hij in de Trojaanse oorlog omkomt. Ulysses is er op uitgestuurd om hem terug te halen en ontmaskert de als meisje verklede held. Die wil wel mee terug, maar wil eerst met Deidamia trouwen. Deidamia werd bij de premiere in het Lincoln's Field Theatre gezongen door Elisabeth Duparc: La Francesina (de kleine Française), Handels nachtegaal, die bij uitstek ijn muiek kon vertolken.  

- Semele, HWV 58, 1743, opera in drie bedrijven (in eerste instantie gepresenteerd als oratorium). Libretto William Congreve (geschreven voor de nooit uitgevoerde opera van John Eccles, 1707), gebaseerd op de klassieke mythe van Semele (sopraan), dochter van koning Cadmus van Thebe (bas). Koning Cadmus wil Semele uithuwelijken aan prins Athamas (countertenor), maar hoofdgod Jupiter (tenor) bergt haar in een kasteel op, omdat hij haar ook veel te leuk vindt. Die heimelijke liefde van Semele en Jupiter leidt tot de wraak van Juno (mezzosopraan).  Extreem virtuoze titelrol, destijds gezongen door Elisabeth Duparc: La Francesina (de kleine Française), Handels nachtegaal, die bij uitstek ijn muziek kon vertolken, zoals in de aria's O sleep, why dost thou leave me?, in scene 2 van het tweede bedrijf, als ze wakker wordt na een droom over haar liefdesbeleving met Jupiter en Myself I shall adore in scene twee van het derde bedrijf (nr. 61). Beroemdste aria van Jupiter (tenor) aan het eind van scene 3 van bedrijf 2 (nr. 45): Where'er you walk, cool gales shall fan the glade.

     4 toneelmuziekwerken

- Alceste , HWV 45, een masque of semi-opera bij een verloren gegaan toneelstuk van Tobias Smollett, dat nooit is opgevoerd; 1750; Handel gebruikte de muziek (ouverture en aria’s; 19 delen) later in zijn oratoria The Choice of Hercules, HWV 69,  Alexander Balus, HWV 65, en  Hercules, HWV 60. De mooiste twee aria's zijn van sopraan Calliope, de muze van de poëzie die tot twee keer verschijnt in de dromen van koning Admetus (spreekrol): Gentle Morpheus, son of night en Come Fancym empress of the brain. 

     29 oratoria,

- Il trionfo del tempo e del disinganno, (de overwinning van tijd en ontgoocheling), HWV 46a; Handels eerste oratorium in twee bedrijven; libretto kardinaal Benedetto Pamphili, Rome 1707; het oratorium verklankt een allegorisch duel tussen ijdelheid en vergankelijkheid. Hoofdrolspelers zijn Belleza (schoonheid, sopraan), Piacere (genoegen, mezzosopraan), Disinganno (voortschrijdend inzicht, countertenor) en Tempo (tijd, tenor). Halverwege het tweede bedrijf zingt Piacere: "Lascia la spina".  In 1711 werkte Handel die aria om in "Lascia ch'io pianga" (laat me toch huilen), voor de opera Rinaldo, HWV 7, die aria is een een eigen beroemd concertleven gaan leiden. In 1737 werkte Handel het oratorium om in een driedelig Il trionfo del tempo e della verità (de overwinning van de tijd en de waarheid), HWV 46b, dat  hij aan het eind van zijn leven in 1757 weer omwerkte in The Triumph of Time and Truth, HWV 71. De aria van Piacere aan het eind van het oratorium, nr. 29: Come nembo, is een duizelingwekkende coloratuur. En de slotaria van Belezza, nr. 31: Tu del ciel ministro eletto is een mooie afsluiting.

- La resurezzione, HWV 47; libretto kardinaal Carlo Sigismundo Capece, Rome, 1708, Paaszondag. Na de ouverture volgt meteen een spectaculaire aria van de engel (toen soprano castrato, nu maar gewoon sopraan) Disseratevi, o porte d'Averno (Ontsluit u, o poort van de Onderwereld), hels moeilijke coloraturen. De engel blijft het hele oratorium behoorlijk bezig. In het tweede bedrijf zingt hij de aria Risorga il mondo.

- Brockes Passion, of Der für die Sünde der Welt gemarterte und sterbende Jesus, HWV 48, libretto Barthold Heinrich Brockes, vóór 1719. Brockes libretto werd ook door een tiental andere componisten getoonzet, maar de toonzetting van Handel werd wel het bekendst. Het libretto is gebaseerd op alle vier evangelieën en de personages komen zèlf aan het woord in de aria's. Leidt tot een opera-achtige benadering. Tegen het eind een indrukwekkend duet tussen Maria (sopraan)en Jezus (bas): Soll mein Kind, mein Leben Sterben.

- Esther, HWV 50 het eerste Engelse oratorium. libretto John Arbuthnot en Alexander Pope naar het verhaal uit het Oude Testament, gedramatiseerd door Jean Raine. Het werk werk werd in eerste instantie in 1718 gecomponeerd als masque, maar zwaar gereviseerd in 1732 tot oratorium. Van de oorspronkelijk masque partituur is weinig of niets bewaard gebleven. Handel op zijn best. Glanzende parel.

- Deborah, HWV 51, libretto Samuel Humphreys. gebaseerd op het Bijbelverhaal van Rechters 4 en 5, 17 maart 1733. Gevoelige aria van Abinoam in de derde akte, tweede scene: Tears, such as tender fathers shed

- Il trionfo del tempo e della verità, HWV 46b, oratorium in drie delen, uitgebreide en verbeterde versie van HWV 46a, Londen, 1737.

- Saul, HWV 53, januari 1739, groots, een soap met karikaturale Bijbelse personages": de wankelende koning Saul (bas), de krachtige David (countertenor) en diens vriend Jonathan, de zoon van Saul (tenor).

- Israel in Egypt, somber maar dramatisch sterk, HWV 54, 1 november 1738, centrale rol voor het koor; vaak tweekorig. Opmerkelijk gebruik van trombones in het orkest. Het oratorium is uitvoerig bestudeerd en romantisch opgepoetst door Felix Mendelssohn in een Duitse vertaling in 1833. Als ouverture gebruikte Mendelssohn zijn eigen "Trompetouverture" en hij voegde fluiten en klarinetten toe aan het orkest.

- L'Allegro, il Penseroso ed il Moderato, HWV 55, 1740, een aantrekkelijke en lichtvoetige pastorale ode in drie delen . Tekst John Milton's gedichten L'Allegro en Il Penseroso,  aangevuld met Il Moderato van Charles Jennens  Mooie aria nr.13 in het eerste deel van de Pesoroso (sopraan): Sweet bird, that shuns't the noise of folly, met prachtige fluitpartij

- Messiah, an Oratorio, (A New Sacred Oratorio), HWV 56, 1741, voor het eerst uitgevoerd in 13 april 1742 in Dublin, tekst Charles Jennens: een groot aantal losse, korte teksten uit het Oude en het Nieuwe Testament. Charles Jennens was een orthodoxe anglicaan, die vrijdenkers bestreed waar hij maar kon. In de Messiah ontvouwt hij Gods Grote Plan met de wereld.

Händel had 24 dagen nodig om het werk te componeren: van 22 augustus tot 14 september 1741. Al in november van dat jaar reisde hij naar Dublin. De eerste uitvoering was op 13 april 1742, als benefietconcert, na een extreem strenge winter. Het stuk was een groot succes; dames werd verzocht niet in hoepelrok te komen en heren zonder sabel om meer kaarten te kunnen verkopen. Een jaar later werd Messiah ook in Covent Garden in Londen uitgevoerd. Voor de uitvoering ontstond een stevige discussie of zo’n Bijbels stuk wel in een theater behoorde te worden opgevoerd.

George Frederic Handel bleef er aan sleutelen, zodat we kunnen kiezen uit 5 versies. Er zijn nogal wat hoogtepunten in het werk zoals het koordeel nr. 7 And he shall purify (Maleachi 3:3) aan het begin van het eerste en het nr. 44 Hallelujah–koor aan het eind van het tweede deel met als summum van verheerlijking King of Kings, and Lord of Lords. 

1. Sinfonia, vloeiende instrumentale inleiding

2. Comfort ye my people, tenor (Bijbeltekst Jesaja)

3. Ev'ry valley shall be exalted, tenoraria (Bijbeltekst Jesaja)

- Samson, HWV 57, oratorium in drie bedrijven, libretto Newburgh Hamilton, gebaseerd op Samson Agonistes van John Milton, dat weer is gebaseerd op de persoon Simson uit hoofdstuk 16 van het Bijbelboek Rechters. Belangrijke “rollen” voor de reus Harapha (bas), Samson zelf (tenor) en zijn vriend Micah (alt). Er kom een Filistijnse vrouw (sopraan) in voor, die in het eerste bedrijf de memorabele aria Ye Men of Gaza zingt. Aan het einde van het derde bedrijf, net voor het slotkoor zingt een Israëlische vrouw met trompet, strijkers en continuo de aria  Let the bright seraphim. Jubelend succesnummer.

- Semele, HWV 58, muziekdrama in de vorm van een oratorium, in drie bedrijven, gebaseerd op een opera-libretto van William Congreve. Het werk is in alles een opera, maar werd voor het eerst in concertvorm in het Covent Garden theater op 10 februari 1744 opgevoerd. Het verhaal komt uit Ovidius' Metamorphosen en beschrijft de geschiedenis van Semele (sopraan). Ze is de dochter vam koning Kadmos van Thebe  (bas) en zijn vrouw Harmonia. Jupiter (tenor) is verliefd op haar en benaderde haar als een sterfelijk mens. Ze raakte van hem in verwachting, tot grote woede van Jupiters vrouw Juno (mezzo-sopraan). die ook in menselijke gedaante Semele benaderde om haar het leven onmogelijk te maken. Semele komt om maar haar toekomstige zoontje Bacchus wordt wel gered. Tegenwoordig wordt het werk zowel als opera als in concertvorm uitgevoerd.

- Hercules, HWV 60, is een muziekdrama in drie bedrijven, augustus 1744. Libretto dominee Thomas Broughton, gebaseerd op Women of Trachis van Sophocles en het negende boek van Ovidius Metamorphoses. Hoofdrolspeelster Dejanira (mezzosopraan), echtgenote van Hercules (bas) moet het doen met een afwezige en snel ontvlambare man. Wanner Hercules de knappe jonge koningsdochter Iole (sopraan) als krijgsgevange meeneemt, probeert Dejaniara met een magische mantel Hercules’ liefde voor haar te verzekeren. De mantel blijkt echter vergiftigd, Hercules sterft, de arme Dejanira zingt een waanzinaria vol spijt en Iole trouwt met Hercules zoon Hyllus (tenor), zodat alles nog een beetje goed komt.

- Belshazzar, naar Daniël 5, HWV 61, 1745, libretto Charles Jennens, ook een prachtig werk. Eén van de vijf belangrijke solisten werd net voor de eerste uitvoering ziek, wat Händel ertoe dwong vrijwel alle partijen te herschrijven. Glanzende muziek. Belangrijke rol voor Gobrias (bas), een Babylonische edelman, wiens zoon door Belshazzar (tenor) gedood is. Gobrias zint op wraak en sluit zoich bij de Perzische koning Cyrus (mezzosopraan) aan. In de eerse acte zingt Gobrias: Opprest with never-ceasing grief

- An Occasional Oratorio, HWV 62, oratorium in 3 bedrijven en 44 nummers, gebaseerd op een libretto van Newburgh Hamilton naar de poëzie van John Milton en Edmund Spenser, 14 February 1745. De inhoud heeft geen dramaturgische lijn. Het is een aaneensluiting van teksten van angst, hoop en geloof. Het koor nr. 26  "Prepare the Hymn" (parafrase over Psalm 81:1-2) is nogal bekend geworden. Prachtige muziek

- Judas Maccabaeus, HWV 63, oratorium in drie bedrijven, 1746, libretto Thomas Morell, gebaseerd op het deuterocanonieke bijbelboek 1 Maccabeeën, met toegevoegde passages van de Antiquitates Judaica van Flavius Josephus. Het oratorium was bedoeld als compliment aan Prince William Augustus, Hertog van Cumberland, overwinnaar van de Slag bij the Culloden (16 april 1746). Spannend verhaal met schitterende aria's. Het oratorium barst uit zijn voegen van instrumentaal en vocaal contrapunt.

- Joshua, HWV 64, in een maand gecomponeerd, tussen 19 juli 1747 en 19 augustus 1747, libretto Thomas Morell (al voor de vierde keer), gebaseerd op de geschiedenissen uit het Bijbelboek Jozua. Het koor "See the Conq'ring Hero Comes" is ná het “Halleluja”koor uit de “Messiah” Handels beroemdste koorwerk. Hij voegde het dan ook spoedig toe aan zijn eerdere oratorium Judas Maccabaeus.

- Alexander Balus, oratorium in drie bedrijven, HWV 65, libretto Thomas Morell naar het Bijbelboek Maccabeën 1, zomer 1747; In het tweede bedrijf, scene 1 zingt Alexander Balus, koning van Syrië (countertenor) de aria Mighty love now calls to arms; een uptempo wondertje.

- Susanna, HWV 66, zomer 1748, libretto Moses Mendes (†.1758), gebaseerd op het verhaal van Suzanna in hoofdstuk 13 van het Boek van Daniël in de Bijbel. Het verhaal vertelt hoe tijdens de Babylonische ballingschap van het Joodse volk een knappe jonge vrouw: Suzanna (sopraan) vals wordt beschuldigd van overspel door twee ouderlingen van de gemeenschap (tenor en bas). De profeet Daniël (jongenssopraan) ontmaskert de ouderlingen en bevrijdt Suzanna. Haar man Joachim (alt) speelt ook nog een rol. Handel hanteert een wat lichtere operastijl met hier en daar komische elementen, een ballad opera.  

- Solomon, HWV 67, libretto is anoniem, maar tegenwoordig wordt verondersteld dat het van de Joodse dichter/librettist Moses Mendes († 1758), gebaseerd op de Bijbelse verhalen over de wijze koning Salomo in Koningen I en Kronieken II, met aanvullend materiaal van Flavius Josephus, tussen 5 mei en 13 juni 1748, gereviseerd in 1759. Hoofdrolspelers Salomo (alt of countertenor), de koningin, zijn vrouw (sopraan), en de koningin van Scheba (sopraan). Belangrijke plaats voor de rechtzitting met de twee prostituees (sopraan en mezzosopraan), waarvan er één haar kind verloren heeft. Ook de mannen hogepriester Zadok (tenor) en Levite (bas-bariton) hebben mooie welluidende aria's  

- Theodora, HWV 68, oratorium in drie bedrijven, libretto Thomas Morell. 31 juli 1749. Het oratorium gaat over de Christelijke martelares van adellijke afkomst Theodora (sopraan) en haar tot Christen bekeerde Romeinse minnaar Didymus (alto castrato, tegenwoordig countertenor). De angstaanjagend onvoorspelbare stadhouder van Antiochië Valens (bas) vaardigt een decreet uit dat alle inwoners van de stad moeten offeren aan de godinnen Venus en Flora. Officier Septimius (tenor) krijgt de opdracht het decreet uit te voeren, geheel tegen zijn zin. Theodora wordt in haar problemen en lijden gesteund door haar vriendin Irene (mezzosopraan). In scene 5 van het eerste bedrijf zingt Septimus halsbrekende coloraturen in "Dread the fruits of Christian folly".  In het tweede bedrijf, scene 2 zingt Theodora de aria "With darkness deep", ontroerende klaagzang, en in scene 4 zingt Irene de bloedmooie aria "As with rosy steps the morn advancing". Aan het eind van het tweede bedrijf een aangrijpend duet van Theodora en Didymus "To thee, thou glorious son of worth" Zij  zingen aan het eind van het derde bedrijf ook nog het duet "Streams of pleasure ever flowing".   

- The Choice of Hercules, HWV 69, oratorium in één bedrijf, drie scenes, tussen 28 juni en 5 juli 1750. Het libretto is afgeleid van het gelijknamige gedicht van Robert Lowth uit 1743, dat weer gebaseerd is op de mythe, verteld door de 5de eeuwse  Atheense sofist Prodicus (Xenophon Memorabilia 2.1.21-34). De jonge Hercules (alt) moet kiezen tussen de weg van Plezier (sopraan) of de weg van Deugd (alt).

Halverwege zingt Hercules de aria Yet can I hear that dulcet lay, is een populaire aria geworden, die nogal eens los wordt uitgevoerd.

- Jephta, Handels laatste oratorium, HWV 70, 1752. Het oratorium beschrijft een verhaal uit het Bijbelboek Richteren en het boek Jephtas sive votum van George Buchanan uit 1554. Israël wordt bedreigd door de Ammonieten enterwijl diplomatie niet helpt, bidt Jephta (tenor) tot God dat bij een militaire overwinning, de eerstepersoon die hem onder ogen komt, wordt geofferd. Hij overwint, maar komt dan als eerst zijn dochter Iphis (sopraan) tegen, die hij zal moeten doden. Zover komt het niet, want een engel (sopraan) laat weten, dat Iphis kan blijven leven, als zij maagd blijft. Een en ander betekent ook nogal wat voor Jephta's vrouw Storgè (mezzosopraan) en Iphis' verloofde Hamor (alt). In de eerste acte, scene 5, nr. 17 en 18 zingt Storgè een indrukwekkende aanklacht tegen de oorlog en alle ellende die dat met zich meebrengt. Eén van Handels allerbeste aria's. 

- The Triumph of Time and Truth, HWV 71; in het Engels omgewerkte versie van HWV 46b, l trionfo del tempo e del disinganno, maart 1757. Net voor het slotkoor zing Beauty (sopraan) de aria Guardian Angels (nr.58).

     5 odes, masques en serenata's.

Aci, Galatea e Polifemo, HWV 72 dramatische cantate – ook wel serenata, 19 juli 1708; libretto Nicola Giuvo. een huwelijksserenata voor drie stemmen en orkest. De plot (een episode uit Ovidius' metamorfosen) is hetzelfde als die van de latere Pastorale opera Acis and Galatea, HW 49: het mythische verhaal speelt zich af op Sicilië. Man Aci (sopraan, tegenwoordig countertenor) en vrouw Galathea (alt) hebben elkaar lief, maar cycloop Polifemo (bas) komt roet in het eten gooien; hij heeft ook zijn zinnen op Galathea gezet en dood Acis met een rotsblok, een enorme tragedie, maar verliest zelf ook: hij krijgt Galathea niet. Galathea gebruikt haar goddelijke krachten en verandert Acis vergoten bloed in een beekje, dat de rest van haar leven in haar nabijheid blijft kabbelen. Qua muziek hebben beide werken weinig met elkaar uit te staan. Mooie gevoelige aria van Aci in de tweede acte (nr. 16): de sterfklacht "Verso già l'alma".

- Ode for the Birthday of Queen Anne, HWV 74, libretto Ambrose Philips, voor countertenor, sopraan, bas, koor en kamerorkest,  waarschijnlijk bedoeld voor de verjaardag van de Koningin op 6 februari 1713. De cantate viert behalve de verjaardag van Koningin Anne de Vrede van Utrecht en het einde van de Spaanse successieoorlog. Adembenemende opening. De eerste aria uit het werk "Eternal source of light divine", met trompetsolo, verwijzing naar zowel naar de vorstin als naar de eeuwige bron van licht, die het vredige koninkrijk zal beschijnen, is nog altijd de openingsmuziek bij de voltrekking van elk Brits koninklijk huweijk. 

- Acis and Galathea, HWV 49 (a. 1718; b. revisie 1739; bewerking Wolfgang Amadeus Mozart 1788) is een charmante en perfecte pastorale met humor en tragiek, destijds zijn meest uitgevoerde werk en uitermate geschikt om zijn muziek te leren kennen. Niemand minder dan Mozart schreef een bewerking met blaasinstrumenten. De aria van hopeloos verliefde Polyphemus (bas) in de tweede akte: "I rage, I melt, I burn", is wellicht de bekendste aria uit het werk, maar ook de eerste aria van Galathea (sopraan), akte 1, nr. 3: Hush, hush, ye pretty warbling quire, de aria van Acis (alto castrato) akte 1, nr. 6: Love in her eyes sits playing, en de aria van de herder Damon (tenor of jongenssopraan) akte 2, nr. 15:  Would you gain the tender creature horen bij de meest geslaagde melodieën van Handel. Ook herder Coridon (tenor of jongenssopraan) speelt een rol.

- Parnasso in festa, per li sponsali di Teti e Peleo ("Feest op de Parnassus voor het huwelijk van Thetis en Peleus"), HWV 73, festa teatrale ("serenata"), om de bruiloft te vieren tussen Prinses Anne en Prins William IV van Oranje, 13 maart 1734.

- Ode for St. Cecilia’s Day, HWV 76, 22 november 1739 (de koudste winter ooit), 12-delige zetting van het gedicht van John Dryden, dat als hoofdthema de Pytagorese theorie van harmonia mundi heeft, dat muziek een centrale kracht was bij de schepping van de aarde.

nr. 4 sopraanaria What passion cannot music raise and quell! met de mooie aanvulling op de Genesistekst: When Jubal struck the corded shell, His list’ning brethren stood around, And wond’ríng on their faces fell,  To worship that celestial sound

nr. 5 The trumpets loud clangour, aria tenor en koor, behoorlijk vocaal geweld

nr. 8 Sharp violins proclaim their jealous pangs, aria tenor

     100 Italiaanse cantates

- Ah! crudel, nel pianto mio, HWV 78, 1708, een lange klacht van een in de steek gelaten minnaar, belangrijke rol voor hobo

- Amarilli vezzosa of Daliso ed Amarilli of Il duello amoroso, HWV 82, augustus 1708, voor markies Francesco Maria Ruspoli, beschrijft de pogingen van de herder Daliso om de gunst van Amarillis te verwerven.

- Aminta e Fillide of Arresta il passo, 1708 (1706?) HWV 83, geschreven voor markies Francesco Maria Ruspoli

- Il delirio amoroso of a quel giorno fatale, HWV 99, libretto Benedetto Pamphili, voor sopraan, strijkers en basso continuo, mei 1707, kort driedelig muziekdrama met een prachtige pastorale fluitsolo en een dramatische rol voor solocello. In het derde deeltje, de aria Un pensiero voli in ciel wisselt de viool van rol met de sopraan.

- Armida abbandonata of Dietro l'orme fuggaci, HWV 105, 1707, voor sopraan, instrumenten en basso continuo, zo'n beetje zijn beroemdste cantate. Armida wordt in de verchillende stadia van haar eenzaamheid gevolgd, nadat ze door Rinaldo is verlaten. De eerste aria na het inleidende recitaitef Ah! crudele e pur te n'vai, schittert meteen

- Dimmi, o mio cor, HWV 106, 1707–09   

- Hendel, non può mia musa, HWV 117, augustus 1708, libretto kardinaal Benedetto Pamphili, geschreven voor markies Francesco Maria Ruspoli    

- Apollo e Dafne, HWV 122, wereldlijke cantate, 1710, ambitieus werk. Mooie aria van Daphne (nr. 6): "Felicissima quest alma", een pastoraal hoogtepunt.

- Languia di bocca lusinghiera, HWV 123, 1710?

- Mi palpita il cor, HWV 132b, ná 1710, bewerking van "Dimmi, o mio cor", HWV 106 met een nieuw begin

- Nel dolce tempo, HWV 135, juni/juli 1708

- Pensieri notturni di Filli of Nel dolce dell'oblio, HWV 134, 1709, voor sopraan, blokfluit en basso continuo

- La Lucrezia of Oh numi eterni, HWV 145, augustus 1708, libretto kardinaal Benedetto Pamphili, geschreven voor de sopraan Margherita Durastanti. Patriciërsdochter Lucrezia wordt na haar verkrachting door de zoon van Lucius Tarquinius Superbus, de laatste Romeinse koning, langzamerhand waanzinnig, wilde uithalen en dreigende chromatiek. 

- Ero e Leandro, of Qual ti reveggio, oh Dio, HWV 150, 1707, voor sopraan, klein kamerorkest en basso continuo, libretto kardinaal Pietro Ottoboni, bewerking van de Griekse mythe van Hero en Leander. Hero, die haar verdronken geliefde Leander aan de kust vindt, is de sopraansoliste. 

- Tra le fiamme (Il consiglio) (in vlammen, de raad), HWV 170, dramatische wereldlijke cantata voor sopraan en instrumenten, 1707, tekst kardinaal Benedetto Pamphili; over Icarus.

- Tu fedel? Tu costante? HWV 171, voor sopraan en strijkers, mei 1707, een jammerklacht van een bedrogen herderin, die uiteindelijk toch maar blij is van haar vent verlost te zijn en op zoek gaat naar een neiuwe minnaar. Ton Koopman vond in zijn bibliotheek een manuscript met een oudere versie, die behalve het eerste deel, volkomen verschillend is, en waarbij aan de strijkers een hobo is toegevoegd. Deze versie gaat als HWV 171A door het leven. Gevoelige siciliana Se non ti piace amarmi.

- Un 'alma innamorata, HWV 173, 1707

- Vedendo Amor, HWV 175, 1707–08

- Mira Lilla gentile, (zonder HWVnummer), twee versies over het verhaal van de onbeantwoorde liefde van een jonge man voor Lilla, de eerste versie alterneert de sopraan met een viool, in de tweede met een cello. Juweeltjes. CD Musica Perduta, Brilliant Classics 94426

     23 Italiaanse duetten

Tanti strali al sen mi scocchi, HWV 197, omstreeks 1711, de fuga heeft Handel later gebruikt in het oratorium "Solomon" (HWV 67) voor "Take him all."

Ahi, nelle sorti umane, HWV 179, 31 August 1745, voor twee sopranen

     3 Italiaanse trio's.

     14 Duitse en Engelse aria's

- Neun Deutsche Arien, HWV 202 - 210, 1727, naar de dichtbundel "Irdisches Vergnügen in Gott" van zijn vriend Barthold Brockes (1680-1747), waar hij ook de Brockes Passion HWV 48 van had gezet. Barthold Bockes had hem de bundel in 1724 toegezonden. Zelf gaf Handel niet veel om de verzameling, die pas in 1921 in druk vercheen.  

+ Künft'ger Zeichen eitler Kummer, HWV 202

+ Das zitternde Glänzen, HWV 203

+ Süsser Blumen Ambraflocke, HWV 204

+ Süße Stille, sanfte Quelle, HWV 205

+ Singe, Seele, Gott zum Preise, HWV 206

+ Die ihr aus dunkeln Grüften HWV 208

+ In den angenehmen Büschen, HWV 209

+ Flammende Rose, Zierde der Erden, HWV 210

     15 Italiaanse aria's.

- Dell'onda instabile, HWV 214, aria voor alt, altblokfluit en basso continuo omstreeks 1749

     24 Engelse songs.

     44 Latijnse religieuze motetten, psalmzettingen en antifonen

- Gloria in excelsis Deo voor sopaan, 2 violen en basso continuo, vóór 1706, HWV deest, 6–delige cantate, in 2001 teruggevonden in de bibliotheek van de  Koninklijke Muziekacademie. 

- Dixit Dominus (De Heer zei), psalmzetting Psalm 110 in g klein HWV 232, 1707; psalmtekst over geplette vijanden, aanstekelijk en gevarieerd getoonzet. 9-delig werk.

deel 8. De torrente in via bibet (Hij zal op den weg uit de beek drinken), voor sopraan en koor. Schept even hemelse vrede. Engelachtig mooi.

- Saeviat tellus inter rigores in D grote terts, HWV 240, 1707, voor het feest van Madonna del Carmine, voor sopraan en orkest

- Salve Regina, HWV 241, antifoon, 1707, driedelig werk, gebaseerd op de Maria Antifonen

- Silete venti, motet in Bes groot, 1724 HWV 242, 1723-25 hoort tot Händels beste werk

     22 anthems

- 11 Chandos anthems, geschreven voor  James Brydges, 1st hertog van  Chandos, een tijdlang werkgever en huisvester van Handel. De teksten zijn psalmteksten, bedoeld voor de Anglicaanse eredienst.

5. I will magnify thee, HWV 250a, 1718, tekst psalmen 144 en 145, de ouverture hergebruikte Handel voor zijn hoboconcert nr. 2.

- coronation anthems (kroningsanthems), geschreven voor de kroning van koning George II, 11 oktober 1727. Teksten: Bijbelteksten uit de King James Bijbel van 1685. Handel hergebruikte de muziek in diverse oratoria, waaronder Esther, HWV 50.

1. Zadok the Priest, HWV 258

2. Let Thy Hand Be Strengthened, HWV 259

3. The King Shall Rejoice, HWV 260

4. My Heart is Inditing, HWV 261

- This is the day which the Lord hath made, voor vocale solisten, koor en orkest, HWV 262, bruiloftsanthem voor de bruiloft van Prinses Anne, Prins William IV van Oranje, 14 maart 1734. Tekst: Engelse teksten uit de Bijbel uit de boeken Psalmen, Spreuken en Openbaring.

- The ways of Zion do mourn / Funeral Anthem for Queen Caroline, HWV 264, gecomponeerd voor de begrafenis van Koningin Caroline, vriendin en beschermster van Handel voor meer dan 30 jaar, in Westminster Abbey op 17 december 1737, voor vier vocale soplisten, gemengd koor en orkest. Handel hergebruikte het anthem voor het openingsgedeelte van zijn oratorium Israel in Egypt, 1739. Het eerste koorthema gebruikte Mozart in het Requiem-aeternam-deel van zijn Requiemmis

- Blessed are they that considereth the poor, HWV 268, Foundling Hospital Anthem, 1749, gecomponeerd om de weeskinderen in Londen bij te staan. Bijbelteksten uit de psalmen, Daniël en Openbaringen. Eindigt met hèt Hallelujakoor uit de “Messiah”.

- Antifoon in d kleine terts, Allelluja Amen, HWV 269, voor sopraan en basso continuo, 1734-1741

     6 religieuze lofzangen

- Utrecht Te Deum, HWV 278 en Jubilate Deo (psalm 100, HWV 279), 1713, voor solisten, gemengd koor en groot orkest, voor de viering van het Verdrag van Utrecht, dat de Vrede van Utrecht, het einde van de Spaanse successie-oorlog in 1713 bezegelde. De premiere van het werk was 13 juli 1713 in de St Paul's Cathedral in Londen. Het was Handels eerste grote religieuze werk op een Engelse tekst.

- Te Deum in D grote terts, "Queen Caroline" , HWV 280, 1714, voor zes solisten, koor en instrumentaal ensemble met trompet, geschreven voor de aankomst van de Caroline van Ansbach, als vrouw kroonprins Richard II de latere koningin Caroline.

- Te Deum for the Victory at the Battle of Dettingen (Dettingen Te Deum) in D grote terts, HWV 283, 1743, nadat de Britten met Hannover en Oostenrijk de Fransen hadden verslagen in de slag bij Dettingen.

     1 vioolconcert

     3 hoboconcerten, HWV 301, 302a en 287

     dubbelconcert voor  fagot, "flauto", of  hobo of viool, strijkers en basso continuo, HWV deest (niet opgenomen in de HWV catalogus), recent gevonden in een Russisch archief, is volgens de musicologen zeker niet van G.F Handel.

     20 orgelconcerten,

- 6 orgelconcertos voor kamerorgel en orkest, opus 4, HWV 289–294, 1736, geschreven als tussenspelen bij uitvoeringen van oratoria’s in Covent Garden, de eerste werken in hun soort in deze combinatie, model voor latere componisten

+ orgelconcert opus 4 nr. 6, in Bes terts, HWV 294, 1736, is oorspronkelijk geschreven voor harp, 2 blokfluiten of hobo's, strijkers en basso continuo. Geschreven voor zijn vriend, de harpvirtuoos Robert Powell. Het gaat dus doorgans als hèt harpconcert van Händel door het leven

- orgelconcert nr.13 in F grote terts, (ook wel 2de set nr. 1), HWV 295, 1739, “De koekoek en de Nachtegaal” vanwege de vogelzangmotieven in het tweede deel.

- 6 orgelconcerten opus 7, HWV 306–311, 6 orgelconcerten gecomponeerd tussen 1740 en 1751, bedoeld om tijdens zijn oratoria in de pauzes het publiek bezig te houden. Deze orgelconcerten hebben deeltjes die tot de populairste en meest geïnspireerde muziek van Händel horen.

+ orgelconcert opus 7 nr. 5, in g kleine terts, HWV 310, 1750, het tweede deel: Andante larghetto, e staccato, bij orgelliefhebbers nogal populair

- Ritornel voor de chaconne HWV 435 (klavecimbelsuites serie 2 nr. 2) in G grote terts. Deel van een fragmentarisch ontwerp voor een orgelconcert, HW 343.

     27 concerti grossi

- Concerti Grossi, opus 3, HWV 312–317, zes concerti grossi samengesteld en uitgegeven door John Walsh in 1734. Handel zelf had helemaal de bedoeling niet om ze uit te geven. Uitgeverij Walsh, die zocht naar een manier om het commerciële succes van Corelli’s Concerti Grossi opus 6 te evenaren, combineerde verschillende van Handel’s bestaande werken in zes "concertos".

+ Concerto opus 3 nr. 2 in Bes grote terts, HWV 313, circa 1715–1718

+ Concerto Grosso in D grote terts, opus 3 nr. 6, HWV 317, circa 1715–1718, prominente rol voor het orgel, een voorloper voor zijn orgelconcerten

- Concerti grossi, opus 6 of Twelve Grand Concertos, HWV 319-330, 12 concerti grossi voor een  concertino van twee violen en violoncello en een ripieno vierstemmig strijkorkest, 1739. Horen bij de mooiste barokke concerti grossi. IJzeren repertoire.

+ Concerto Grosso opus 6 nr. 2, HWV 320, een sonata da chiesa vorm.

+ Concerto Grosso opus 6 nr. 8, HWV 326, een barokke emtionele achtbaan, de muziek dreigt, klampt aan, ontroert, wiegt en zweept op

- 3 Concerti a due cori, HWV 332 - 334, 1747 en 1748, bewerkingen van eerdere composities, bedoeld als intermezzi in een oratorium

+ Concerto a due cori in F grote terts, nr 3, HWV 334, geomponeerd om bij een oratorium uit te voeren, vermoedelijk bij Judas Maccabaeus (HWV 63). Het zesdelige concerto heeft een fraai Adagio (deel 4)

     12 ouvertures en suites

- Water Music,  verzameling van orkestdelen, meestal gepubliceerd als 3 suites, HWV 348, 349 en 350, 17 juli 1717, nadat koning George I via diplomaat baron Von Kielmansegg had gevraagd om een concert op de rivier de Theems. Verbluffende inzet van hoorns, trompetten en hobo's. Koning George liet de muziek drie keer spelen: twee keer voor en een keer na het souper, de 50 musici voeren op een boot naast die van de koning. Voor het eerst werden in Engelse orkestmuziek hoorns ingezet.

- Music for the Royal Fireworks, HWV 351, 1749, voor het vuurwerk in London's Green Park op 27 april 1949 om het einde van de Oostenrijkse successieoorlog te vieren. Suite in Franse stijl met een ouverture en vier dansen.

     10 andere orkestwerken

     60 sonates voor soloinstrument(en) met basso continuo

3 hobosonates

- hobosonate in Bes grote terts, HWV 357; omstreeks1710

- hobosonate in F grote terts, HWV 363a; tussen 1712 en 1716

- hobosonate in c kleine terts; omstreeks1712

10 vioolsonates, HWV 358, 359, 361, 364, 368, 370 – 373, 406, fenomenale muziek, mits goed barok gespeeld.

- vioolsonate in F grote terts, opus 1 nr.12, HWV 370; 1732; ook in een bewerking voor altblokfluit

- vioolsonate in D grote terts, opus 1 nr.13, HWV 371; 1750; mooi affetuoso

- 10 traversosonates

- 7 blokfluitsonates, HWV 360, 362, 365, 367a, 369, 377, 409 zie hiervoor Componisten van blokfluitwerken

- twaalf “Kasseler sonaten”, door editie Walhall onder de naam "Georg Friedrich Händel" voor blokfluit en basso continuo uitgegeven, zijn vrijwel zeker van Jacob Kress (zie artikel “Vom Handel mit Händel” van Nikolaus Delius, Tibia 4/2016)   

- 1 sonate voor viola da gamba

- 26 triosonates (HWV 380 – 405)

- 6 triosonatas voor hobo, viool en basso continuo HWV 380-385, repectievelijk in Bes grote terts, d kleine terts, Es grote terts, F grote terts, G grote terts, D grote terts, 1696, gecomponeerd toen hij 11 jaar oud was! Ondanks die leeftijd buitengewoon aantrekkelijke werk, harmonisch foutloos en met knap contapunt, kunnen het tegen alle "volwassen'sonates van tijdgenoten opnemen.

- 6 triosonates voor hobo's, violen en/of fluiten, opus 2

- sonate opus 2 nr. 1 in b kleine terts, HWV 386b, voor traverso, viool en basso continuo, vóór 1727, volgens musicoloog Klaus Hofmann oorspronkelijk in d kleine terts voor blokfluit, viool en basso continuo. Prachtig derde deel: Andante, kleinood.  

- sonate opus 2 nr. 2 in g kleine terts, HWV 387b, voor twee violen en basso continuo, omstreeks 1699

- sonate opus 2 nr. 3 in Bes grote terts, HWV 388, voor twee hobo's en basso continuo, omstreeks 1718

- sonate opus 2 nr. 4 in F grote terts, HWV 389, voor blokfluit, viool en basso continuo, omstreeks 1718, een heel mooi adagio!

- sonate opus 2 nr. 5 in g kleine terts, HWV 390a, voor twee hobo's en basso continuo, omstreeks 1718

- sonate opus 2 nr. 6 in g kleine terts, HWV 391, voor twee violen en basso continuo, omstreeks 1707

- 7 triosonates opus 5, HWV 396 - 402, 1739, 7 vijf- of meerdelige sonates voor twee violen, of hobo's, of een combiatie, samengesteld uit eerder geschreven werk, instrumentale inleidingen van de Candos Anthems en zijn opera's bijvoorbeeld.

- kwartetsonate voor hobo, twee violen en basso continuo, HWV 404, vóór 1721, omdat de hobo, behalve in het derde deel Adagio, colla parte met één van de twee vioolpartijen meespeelt, eigenlijk ook een triosonate.

     279 werken voor klavecimbel of orgel

Suites de pieces pour le clavecin, 1, 1720, 8 suites, Händels belangrijkste klavecimbelwerk

+ Suite de pièce nr. 2 in F grote terts, HWV 427, vóór 1720, indrukwekkend.

+ Suite de pièce nr. 3 in d kleine terts, HWV 428, vóór 1720, zesdelige suite, geopend met een “vrij’ Präludium, temperamentvol, spannend en vol fantasie.laatste deel: Presto, een Scarlatti-achtige finale, door Handel een paar keer gereviseerd en hergebruikt.

+ Suite de pièce nr. 5 in E grote terts, HWV 430, 1720, vierdelig suite laatste deel: Air and variations, kreeg 100 jaar later van een handige uitgever de titel The Harmonious Blacksmith, en werd het bekendste stukje uit de suites.

+ Suite de pièce nr. 7 in g kleine terts, HWV 432, 1720, laatste deel: Passacaille (Chaconne), een prachtig, veel bewerkt en gearrangeerd werkje. De Ouverture staat ook als een huis.

- Suites de pieces pour le clavecin, 2 1733, 9 suites, door de uitgever bijeengeraapt.

+ Suite de pièce deel 2 nr. 2 in G grote terts, HWV 435. Een chaconne met 21 variaties. Het ritornello voor orkest in G groot HWV 343 is hier in klavecimbelversie aan toegevoegd

+ Suite de pièce deel 2 nr. 4 in d kleine terts, HWV 437. De sarabande uit de vierdelige suite werd beroemd in de film Barry Lyndon uit 1975 van Stanley Kubrick. Daarna is de sarabande nog in een aantal andere films gebruikt. 

- Suite in C grote terts, 1703, HWV 443, eindigt met de Chaconne HWV 484, hier met 26 variaties   

- Chaconne met 49 variaties in C grote terts, HWV 484, 1705, andere versie van het laatste deel van Suite HWV 443  

Six Fugues or Voluntarys, opus 3, HWV 605 - 610, gecomponeerd tussen 1711 en 1718, uitgegeven in 1735

Voor alle werken van George Frederic Handel voor blokfluiten of met een blokfluitpartij zie zie bij de blokfluitgeschiedenis van deze site: 6. Componisten van blokfluitwerken

www.gfhandel.org

 

Johann Sebastian Bach (Eisenach, 21 maart 1685 – Leipzig, 28 juli 1750) was de zoon van Ambrosius Bach, afkomstig uit Erfurt, hoofd van de lokale stadsmusici, en Maria Elisabeth Bach. De familie Bach zorgde in het Duitse Saksen generaties lang voor een constante stroom muzikanten. Johann Sebastian was de jongste van acht kinderen. "Bach"betekent "beek". Beethoven zei dat ze beter "Meer" (='zee") hadden kunnen heten. 

Johann Sebastian Bach was een wonderkind en kreeg al op zeer jonge leeftijd vioolles van zijn vader. Op negenjarige leeftijd verloor hij beide ouders en kwam hij terecht in het gezin van zijn oudste broer Johann Christoph Bach III, die kerkorganist was in het stadje Ohrdruf. Hij bracht zijn jongste broer de beginselen van het muziekmaken verder bij, vooral wat betreft het bespelen van het orgel en het klavecimbel. Bach begon ook op eigen kracht met componeren. Hierbij dienden composities van andere meesters - afkomstig uit de muziekverzameling van zijn oudste broer - als voorbeelden. Op zijn 13de maakte Johann Sebastian in opdracht van zijn toenmalige orgelleraar Georg Böhm al kopieën van omvangrijke en complexe orgelcomposities van Buxtehude en Reincken. Deze orgeltabulatuurhandschriften zijn de vroegst bewaard gebleven handschriften van Bach.

Rond 1700 werd de gezinswoning van zijn broer te klein. Zijn broer was getrouwd en had twee kinderen met een derde op komst. Johann Sebastian kreeg een beurs om gedurende drie seizoenen op het Michaelis gymnasium in Lüneburg in Noord-Duitsland te studeren. In Lüneburg was Georg Böhm organist van de Sankt Johanneskirche.

Johann Sebastian Bach was een bewonderaar van het spel en de composities van Böhm en bestudeerde deze ijverig.

De Hertog van Lüneburg had in die tijd een beroemd orkest, gesitueerd om de hoofdstad Zelle (Celle) met voornamelijk Franse muzikanten, dankzij de Franse hertogin: Eléonore Desmier d'Olbreuse. Bach ging graag naar de hofkapel om te luisteren naar de muziek van Couperin en Lully.

Als 18-jarige vond Bach tijdelijk werk aan het hertogelijke hof in Weimar. Op 13 juli 1703 wijdde hij het nieuwe Wender-orgel van de Neue Kirche (thans Bachkirche) in Arnstadt in. Bach wordt in de kasregisters van de Neue Kirche als hoforganist uit Weimar genoemd.

Een maand later werd Bach tot organist van de Neue Kirche in Arnstadt benoemd.

Volgens zijn contract moest Bach de zondagse kerkdienst, een gebedsuur op maandag en de vroege preek op donderdag op het orgel begeleiden. Hij vroeg in oktober 1705 zijn werkgever vier weken verlof, liep 470 kilometer van Arnstadt naar Lübeck om Buxtehude te kunnen horen spelen, bleef vier maanden weg, kreeg daardoor ruzie met het stadsbestuur en zocht toen maar een andere baan. In Lübeck had hij Buxtehude wel willen opvolgen als organist van de Mariënkirche, maar dan moest hij ook trouwen met Anna Margaretha Buxtehude, tien jaar ouder dan Bach, maar leek wel 20 jaar ouder, schrale vrouw met een neus als een uilensnavel, daar zag Johann Sebastian van af. De Neue Kirche is ondertussen omgedoopt in Bachkirche. Het gerestaureerde orel is nog steeds in gebruik.

In 1707 werd Bach organist van de Blasiuskirche in de vrije rijksstad Mühlhausen. Deze aanstelling betekende voor Bach een vooruitgang. De 'vrije rijksstad' Mühlhausen was een veel grotere stad dan Arnstadt en de functie van organist in de Blasiuskirche stond in de stad in hoog aanzien.

Korte tijd na zijn indiensttreding (op 17 oktober) trouwde hij met zijn achternicht Maria Barbara Bach in de dorpskerk van Dornheim, 3 km ten noordoosten van Arnstadt. Ze kregen 7 kinderen, 2 meisjes en 5 jongens, waaronder Wilhelm Friedemann en Carl Philipp Emanue

Begin februari 1708 voerde Bach daar zijn eerste cantate (met 'Motetto' aangeduid) uit: Gott ist mein König, ter gelegenheid van de (jaarlijkse) verkiezing van het nieuwe stadsbestuur van Mühlhausen. De autoriteiten waren dermate onder de indruk van de compositie dat zij besloten om het muziekstuk in gedrukte vorm, in aparte stemboeken, uit te geven.

In 1708 werd Bach hoforganist en kamermusicus, op 2 maart 1714 concertmeester van Willem Ernst, hertog van Saksen-Weimar, een kunstminnend vorst. Als lid van een 'team' van vooraanstaande componerende hofmusici, kreeg Johann Sebastian Bach de opdracht om voor een duidelijk bepaalde vaste zondag van elke maand een kerkelijke cantate te schrijven ten behoeve van kerkdiensten in de hofkapel, de 'Himmelsburg'. De cantates schreef hij in nauwe samenwerking met hofdichter Salomo Franck, die inspirerend lyrische poëzie schreef.

Bach onderhield in deze periode nauwe collegiale betrekkingen met Georg Philipp Telemann, werkzaam als hofkapelmeester aan het hertogelijke hof in Eisenach. Telemann werd peetoom van Bachs’ tweede zoon en vijfde kind Carl Philipp Emanuel. In Weimar werden zes van Bachs kinderen geboren.

In 1717 werd Bach kapelmeester aan het Hof van vorst Leopold van Anhalt-Köthen (1694-1728). Van hofkapelmeester Bach werd verwacht dat hij zich toelegde op wereldlijke muziek als concerten, feesten en speciale gelegenheden zoals de verjaardag van de prins. Bach kreeg de leiding van een klein (uit 17 musici bestaand) beroepsensemble van een zeer hoog muzikaal niveau.

Bachs eerste vrouw Barbara Bach, bij wie hij zeven kinderen had, stierf in 1720. Hij hoorde pas van haar overlijden op de stoep van zijn woonhuis bij terugkeer van een dienstreis met zijn adellijke broodheer. Het jaar daarop trouwde Bach, weduwnaar met kleine kinderen, met de zangeres Anna Magdalena Wilcke bij wie hij 7 meisjes en 6 jongens zou krijgen. Van de in totaal twintig kinderen die Bach verwekte zijn er in totaal tien op jonge leeftijd overleden. Kinderen bij Anna Magdalena waren Johann Christoph Friedrich en Johann Christian.  

Bach besteedde veel aandacht aan didactische werken. In Köthen legde Bach enkele muziekboekjes aan, voor zowel zijn vrouw als voor zijn kinderen. Daarvan zijn onder andere de twee 'Clavier-Büchlein' voor Anna Magdalena Bach bewaard gebleven. Anna Magdalena was een goed opgeleide uitstekende zangeres en muzikante, Bach belangrijkste assistent voor het kopiëren van muziek.

In 1722 besloot hij naar deze vacant geworden positie van cantor voor de twee hoofdkerken van Leipzig; de Nikolaikirche en de Thomaskirche te solliciteren.

Het stadsbestuur van Leipzig had voor de betrekking het liefst Georg Philipp Telemann, maar die had het te druk in Hamburg. Dan maar Christoph Graupner, maar die kreeg daarop meteen een vorstelijke salrisverhoging van zijn baas. Johann Sebastian Bach blef over en kreeg toen maar de  aanstelling. Op 22 mei 1723 verhuisde hij naar Leipzig, een belangrijk cultureel en handelscentrum met vooraanstaande boek- en muziekuitgeverijen, een gereputeerde universiteit en de alom bekende Leipziger Messe (beurs). Ze betrokken het mooi opgeknapte appartement in de St.Thomasschool. Bach schreef hier het overgrote deel van zijn cantates, waarvan het grootste deel bewaard is gebleven. Johann Sebastian Bach werd door het hof van Köthen zo gewaardeerd, dat hij zijn rol als hofcomponist ook na zijn vertrek behield en er bij gelegenheid nog een cantate voor schreef.

In 1733 solliciteerde Johann Sebastian Bach naar betrekking als kapelmeester aan het hof van keurvorst Augustus III in Dresden, met als proeve van bekwaamheid een prachtig gekalligrafeerd Kyrie en Gloria, begin van de latere "Hohe Messe". Het hielp niet, Jan Dismas Zelenka kreeg de baan. In 1736 kreeg Johann Sebastian Bach wel de titel "Königlich Polnischen und Kurfürstlich Sächsischen Hof-Compositeur" met recht op salarisverhoging in Leipzig.

In Bachs tijd bestonden der buiten de vorstenhoven nog geen vaste orkesten. Omdat muziek een belangrijke plaats in het leven innam zorgden de stadsbesturen voor eigen orkesten, die meestal bestonden uit een wisselende samenstelling van studenten. Deze collegia musica speelden overal waar ze een zaal konden vinden. Er waren in Leipzig afspraken met verschillende populaire koffiehuizen. Zo had Café Zimmermann in de Leipzigse Katharinenstrasse een vast ensemble dat wekelijks een concert verzorgde, waar Johann Sebastian Bach zich graag mee bezig hield. In 1729 werd Bach leider van het Collegium musicum, een studentenorkest, dat bij gelegheid met stadsmuzikanten werd uitgebreid, in 1702 door Telemann opgericht. Johann Sebastian gat tot 1739 zo'n 600 concerten met het ensemble. Om wat extra te verdienen, speculeerde Bach jarenlang met aandelen van Saksische zilvermijnen.

Bach had vanaf 1747 een oogziekte, gevolg van ouderdomsdiabetes. Aan het eind van de lente van 1749 kreeg Bach een beroerte. Daarna ging zijn gezichtsvermogen sneller achteruit.

Tegen de zomer was hij al vrijwel blind geworden. Begin 1750 besloot Bach zich te laten opereren. De operatie mislukte echter, waardoor Bach uiteindelijk volledig blind werd. Op 18 juli 1750 kreeg Bach volkomen onverwacht zijn gezichtsvermogen weer terug, maar een paar uur later werd hij getroffen door een beroerte. Hij overleed tien dagen later aan de gevolgen daarvan. Bach werd drie dagen later anoniem begraven op het kerkhof van de Johanniskerk van Leipzig. Voor een steen was geen geld. De precieze plek van zijn graf werd al snel vergeten. Anna Magdalena overleefde haar man nog tien jaar. Zij stierf in diepe armoede.

In 1894 werd de Johanniskerk uitgebreid en gerenoveerd, waardoor een deel van het kerkhof moest worden geruimd. Er werden pogingen gedaan Bachs stoffelijke resten terug te vinden. Uiteindelijk werd er in de buurt van de locatie een skelet gevonden, dat in de kerk werd herbegraven. Nadat de Johanniskerk in de Tweede Wereldoorlog was verwoest, werd Bach in 1950 opnieuw herbegraven in de Thomaskerk. Leipig ontleent er wel het recht aan om elk jaar een groot Bach-festival te orgniseren (in 2012 van 7 - 18 juni). Maar tot op heden bestaat er echter twijfel of de stoffelijke resten werkelijk van Bach zijn.

Het Neue Bachgesellschaft kocht in 1906 een 550 jaar oud vakwerkhuis in Eisenach, in de veronderstelling dat het Bachs geboortehuis was. Achteraf bleek dat Bachs' echte geboortehuis daar wel in de buurt was geweest maar ondertussen gesloopt. Het "Bachhaus" is ondertussen wel groot Bachmuseum geworden, waar een geïnterresseerde liefhebber wel een dag kan doorbrengen.

Standaardwerk over Johann Sebastian Bach is op het moment: “Johann Sebastian Bach, zijn leven zijn muziek, zijn genie” van Christoph Wolff, uitgegeven door Erven J. Bijleveld, Utrecht, ISBN 90.6131.896.3

Bach componeerde meer dan 1000 werken. Zijn kunst vat samen wat de hele Europese muziekcultuur tot dan toe door de eeuwen heen voortbracht: een volledige beheersing van het contrapunt, een rijke noblesse, zowel vocaal als instrumentaal in de late renaissancemuziek, de melodische rijkdom van de barok, een meesterlijke harmonische inventiviteit.

Geen enkele componist van serieuze muziek heeft zich vanaf de 18de eeuw dan ook aan Bachs invloed kunnen onttrekken. Uitpraak van Mauricio Kagel: "Misschien geloven niet alle musici in God, maar in Bach geloven ze allemaal.

Het Bachhaus In Eisenach is een museum, geheel gewijd aan Johann Sebastian Bach, sinds 1906 gevbestigd in het herenhuis, waarvan men dacht dat Bach daar geboren was. In 1884 werd er een bronzen standbeeld van Bach geplaatst, waar hij op een lessenaar leunt. Liszt, Brahms, Clara Schumann en koningin Victoria betaalden er aan mee. Goedlopend en uitstekend geoutilleerd museum met de grootste Bachverzameling ter wereld. Bachhaus Eisenach, Frauenplan 21; www.bachhaus.de

De Nederlandse Bachvereniging is vanaf 2 mei 2014 bezig om alle 1100 werken van Bach in mooie filmmontages met gesprekken met musici over de werken op het internet te zetten: www.allofbach.com

In 1950 catalogiseerde de Duitse musicoloog Wolfgang Schmieder alle Bachwerken en voorzag ze van een BWV-nummer.

Johann Sebastian Bach componeerde

     cantates BWV 1 t/m/ 224,  zie voor een overzicht  de cantatekalender op deze website

     9 motetten

- BWV 225-230, geschreven voor uitvoering bij begrafenisdiensten. De motetten behoren tot zijn meest volmaakte werken zijn een absoluut hoogtepunt in de westerse polyfonie.

- Singet dem Herrn ein neues Lied, BWV 225, tekst psalm 149, dubbelkorig motet, eindigt in een duizelingwekkende achtstemmigheid.

- Der Geist hilft unser Schwachheit auf , BWV 226, gewoon prachtig.

- Jesu, meine Freude, BWV 227, een vijfstemmig motet, voor het eerst gezongen op 18 juli 1723, ter gelegenheid van de begrafenis van Johanna-Maria Kresin, de vrouw van het hoofd van de post in Leipzig. Ontroerend.

- Fürchte dich nicht, ich bin bei dir, BWV 228, motet voor twee vierstemmige koren, tekst Jesaja 41:10; 43:1

- Komm, Jesu, komm, BWV 229, 1723 en 1734. Het 8-stemmig motet is gebaseerd op twee coupletten van een begrafenislied van Paul Thymich.

- Lobet den hernn alle Heiden, BWV 230

- BWV Anh. 159 Ich lasse dich nicht, du segnest mich denn, libretto Erasmus Alberus, naar woorden van Jacob, Genesis 32:27, omstreeks 1712 geschreven, wordt na jaren twijfel nu toch definitef aan Johann Sebastian toegeschreven    

- BWV 118, O Jesu Christ, meins Lebens Licht,  begrafenismotet (Treurmuziek), werd al in de 19de eeuw bij Bachs’ cantates ingedeeld. Sommigen doen dat nog steeds met het eendelige werk  voor vierstemmig koor en orkest

- Der Gerechte kömmt um, geen BWV nummer, Compendiumnummer BC C 8, voor vijfstemmig koor en instrumentaal ensemble, subliem arrangement van een vijfstemmig motet Tristis est anima mea uit de nalatenschap van Johann Kuhnau. Huidige musicologen denken dat Kuhnau het niet zelf heeft gecomponeerd. Bach maakte een instrumentale  begeleiding van traverso, hobo, twee violen en voegde een nieuwe continuopartij toe met een ostinato baspartij waardoor het motet een lamentokarakter krijgt.

     missen en misdelen BWV 232 t/m 242,

- De mis in b klein (Hohe Messe, BWV 232 ) is een verzameling toonzettingen van het Ordinarium: Kyrie, Gloria, Credo, Sanctus en Agnus Dei. De uitgever Hans Georg Nägeli, die het werk in 1818 uitgaf, beschreef het als „het grootste muzikale kunstwerk van alle tijden en alle mensen“.  Het is absoluut het mooiste werk dat Bach geschreven heeft. Van de prima prattica uit de Renaissance tot de late Barok, het zit er allemaal in. Een staalkaart van stijlen en kleuren. Bach werkte 16 jaar aan de Hohe Messe (de naam dateert van 1830, bedacht door de Berlijnse musicus Adolf Bernhard Marx voor een uitgave van de koorpartijen) Hij begon ermee in 1733: Kyrie en Gloria, fantastisch gekalligrafeerd, als sollicitatie voor een betrekking aan het hof van keurvorst Augustus III in Dresden. De sollicitaite werd afgewezen! Ze hielden daar vermoedelijk meer van opera; maar het leverde in Bach 1736 wel de titel "Königlich Polnischen und Kurfürstlich Sächsischen Hof-Compositeur" op, met recht op salarisverhoging in Leipzig. Tot 1749 was Bach bezig met de andere delen, die voor een groot deel op eerder geschreven werk stoelen. Het Sanctus gaat terug op een werk uit 1724.

- Missa Brevis in g kleine terts, BWV 235, een Lutherse Kyrie – Gloria mis, 1739? Bach hergebruikt delen uit zijn cantates BWV 102, 72 en 187.  

     oratoria BWV 243 t/m 249,

- Magnificat, BWV 243, muzikale zetting van de “Lofzang van Maria” uit het Evangelie van Lucas (1:  46-55) voor twee sopranen, alt, tenor, bas en barokorkest, Bachs’ eerste liturgisch compositie op een Latijnse tekst, 1723, in Es grote terts, in 1733 gereviseerd in D grote terts, vanwege intonatieprolemen bij de trompetten.  De tutti-partijen worden vaak met koor uitgevoerd.

nr. 3 Quia respexit humilitatem, mooi Adagio voor sopraan met hobo d’amore en basso continuo

nr. 6 Et misericordia wiegende klaagzang voor alt, tenor en strijkers

nr. 10 Suscepit Israel voor twee sopranen, alt, hobo en basso continuo

- Mattheüspassion, BWV 244, tekst naast het Mattheüsevangelie Christian Friedrich Henrici (Picander). Eerste uitvoering op 11 april 1727 (tijdens de vesper-dienst op Goede Vrijdag). In 1728, 1736 en 1742 paste Bach de partituur aan. In 1736 verving Bach het eenvoudige choraal "Jesum lass ich nicht von mir" BWV 244b door de indrukwekkende koraalzetting "O Mensch bewein deine Sünde groß", dat aanvankelijk het openingskoor van de Johannes-Passion was. Tegenwoordig wordt de versie van 1736 als de finale versie beschouwd. 11 maart 1829 voerde Felix Mendelssohn een "gemoderniseerde" versie uit: legendarische eerste heruitvoering. 22 april 1870 was de eerste Nederlandse uitvoering in Rotterdam, 25 april 1891 de eerste uitvoering van het Concertgebouworkest onder leiding van Julius Röntgen.  Er zijn nogal wat getallensymbolische verhalen over de Mattheüspassion. B+A+C+H = 2+1+3+8 = 14. De passie heeft 68 delen: 6 + 8 = 14. Er zijn 14 koralen en 14 aria's. Enzovoort. Zelf heb ik niet zo veel met die kabbalistiek. Als je wilt kun je overal wel wat uithalen.   

- Klagt, Kinder, klagt es aller Welt of Köthener Trauermusik,  BWV 244a, cantate, 1729, gecomponeerd voor de begrafeni van Leopold van Aanhalt-Cöthen in 1728. De muziek was gebaseerd op de Trauerode, cantate BWV 198 en de Mattheus Passion,  BWV 244, en is volledig verloren gegaan. Het tekstboek  Klagt, Kinder, klagt es aller Welt, geschreven door Picander  is wel bewaard. De 24-delige cantate werd vanaf 1999 een vijftal malen door verschillende musicologen gereconstrueerd.

- Johannespassion, BWV 245, tekst naast het Johannesevangelie anoniem, afgeleid van bestaande werken zoals de Brockespassion, op tekst uit  1712, van Barthold Heinrich Brockes, die Telemann en Händel  en nog acht andere componisten op muziek hebben gezet, 7 april 1724, revisie 1: 30 maart 1725,  revisie 2:, 11 april 1732 revisie 3: 4 april 1749; In het adembenemende openingskoor "Herr, unser Herrscher", schuren de twee hobo's, die de muziek een eigen kleur geven, voortdurend pijnlijk langs elkaar. In 1851 voerde Robert Schumann een "gemoderniseerde" versie uit met toegevoegde partijen, om de dramatische kant van de muziek te versterken en met piano als continuo-instrument

- Markuspassion, BWV 247, alleen de teksten van Picander uit 1935 zijn bewaard gebleven. In 1964 maakte Dieter Hellman een versie op de aria's en de koren van de Trauerode BWV 198 en Cantate BWV 54. Karl Böhmer borduurde daar in 2016 op verder. Ton Koopman maakte een versie in 1999, waarbij hij zelf de recitatieven componeerde. In 2001 maakte Andreas Glöckner  een versie met gereciteerde Bijbelteksten, dus zonder recitatieven. In 2009 werd in Sint Petersburg een nieuwe versie uit 1744 van Picanders libretto gevonden. Hij wijkt op een aantal punten van de eerdere versie af. Alexander Gychtolik en Jordi Savall maakten in 2018 een reconstructie op deze basis.

- Het Weihnachtsoratorium, BWV 248, Kerstoratorium; Oratorium Tempore Nativitatis Christi), bestaat zes afzonderlijke, maar inhoudelijk verbonden  cantates voor de periode van Kerst 1734 tot en met Driekoningen 1735. Teksten, ontleend aan het Evangelie volgens Lucas en het Evangelie volgens Matteüs waarschijnlijk geschreven door Picander (pseudoniem van Christian Friedrich Henrici). Voor de muziek gebruikte Bach de muziek van zijn geboortecantate BWV 213 en verjaardagscantate BWV 214, gecomponeerd voor het keurvorstelijke hof in Dresden. zie de cantatekalender.

+ 1ste cantate Jauchzet, frohlocket, auf preiset die Tage voor de Eerste Kerstdag; mooi jubelend openingskoor; nr .4 "Bereite dich, Zion, mit zärtlichen Trieben", prachtige altaria.

+ 2de cantate Und es waren Hirten in derselben Gegend, voor de Tweede Kerstdag, prachtige herdersmuziek; nr 12: engelenkoor "Ehre sei Gott in der Höhe", zo moeten de engelen wel zo'n beetje gezongen hebben.

+ 3de cantate Herrscher des Himmels, erhöre das Lallen, voor de Derde Kerstdag, prachtige aria “Schliesse mein Herze”, met wonderschone vioolsolo

Paasoratorium, BWV 249.

     vierstemmige koralen BWV 250 t/m 438, 188 vierstemmige koralen, in vier delen (1784-1787) heruitgegeven door Johann Philipp Kirnberger en Carl Philipp Emanuel Bach.

-  In dulci jubilo, BWV 386 

·         liederen en aria's BWV 439 t/m 524,

69 van deze liederen komen uit een gezangenboek, samengesteld door Georg Christian Schemelli (1678 - 1762). Schemellis Musicalisches Gesang-Buch bevat 954 geestelijke gezangen, waarvan er 69 in notenbeeld zijn afgedrukt. Het is niet duidelijk in hoeverre BWV 439 tot en met BWV 507 helemaal van Johann Sebastian Bach zelf zijn.

- Brunnquell aller Güter, BWV 445, tekst Johann Franck (1618-1677)

- Der liebe Sonne Licht und Pracht, ,  BWV 446

- Nicht so traurig, nicht so sehr, BWV 489

- O finstre Nacht, wenn wirst du doch vergehen, BWV 492

- O Jesulein süβ, BWV 493, omstreeks 1736, zangstem en continuo, Kerstlied, dichter onbekend; melodie "O kindeke klein, o kindeke teer" van de Antwerpse dichteres Anna Bijns uit 1528, de melodie zal uit dezelfde tijd stammen.

- “Bist du bei mir" (Ware jij bij me, als je bij me was/ zou zijn), BWV 508, aria uit het Notenbüchlein für Anna Magdalena Bach. De melodie komt uit Gottfried Heinrich Stölzels opera Diomedes, oder die triumphierende Unschuld die werd uitgevoerd in Bayreuth op 16 november 1718. De muziek van de opera is verloren gegaan. De aria werd herontdekt in 2000 in het Conservatorium van Kiev. Het schrijfwerk in het Notenbüchlein is van de hand van Anna Magdalena Bach zelf. Het werk wordt nogal eens uitgevoerd bij huwelijksceremonies en soortgelijke gelegenheden.

- Was sind das für große Schlösser, fragment van een Quodlibet voor een bruiloftsfeest, voor sopraan, alt, tenor, bas en continuo, BWV 524, 1707, tekst vermoedelijk afkomstig uit de kring van de familie Bach. Begin en eind van het werk ontbreken; muzikale onzin, Bach als moppentapper.

     orgelwerken BWV 525 t/m 771,

 - triosonates BWV 525 - 530, omstreeks 1730, vermoedelijk samengesteld uit eerder gecomponeerde triosonaten en  ensemblestukken; 

+ Triosonate nr. 1 in Es grote terts, BWV 525, mooi!

+ Triosonate nr. 2 in c kleine terts, BWV 526

+ Triosonate nr. 3 in d kleine terts, BWV 527

+ Triosonate nr. 4 in e kleine terts, BWV 528; eerste deel oorspronkelijk ensemblestuk uit cantate BWV 76 Die  Himmel erzählen die Ehre Gottes, 1723; vermoedelijk van een nog eerder gecomponeerde triosonate

+ Andante, BWV 528a

+ Triosonate nr. 5 in C grote terts, BWV 529, dartel; 

+ Triosonate nr. 6 in G grote terts, BWV 530

- Preludia, Fantasieën, Toccata's  en Fuga’s BWV 531 tm 579

+ “Klein” Preludium & Fuga in D grote terts, BWV 532, Weimar, 1710?

+ Preludium en fuga in f kleine terts, BWV 534,

+ Preludium en fuga in g kleine terts, BWV 535, ontstaanstijd onbekend;

+ Fantasia en fuga in c kleine terts, BWV 537, gecomponeerd in Weimar tussen 1708-1717

+ Toccata en Fuga in d kleine terts, BWV 538, 1732 of eerder, bijnaam Dorische Toccata en Fuga, omdat er geen kruisen of mollen bij de sleutel staan.

+ Prelude en Fugue, in d kleine terts BWV 539, "viool"; auteurschap twijfelachtig, afgeleid van de vioolsonate voor soloviool BWV 1001

+ Toccata en Fuga in F grote terts, BWV 540; misschien onafhankelijk van elkaar geschreven; de fuga is een dubbelfuga. Indrukwekkend werk;

+ Preludium en Fuga in G grote terts, BWV 541

+ Fantasia en Fuga in g kleine terts ("grote"), BWV 542a (alternatieve versie van de fuga: BWV 542b)

+ Preludium en Fuga in a kleine terts, BWV 543, ná 1730

+ Preludium en Fuga in b klene terts, BWV 544

+ Prelude & Fugue in C grote terts, BWV 545, vóór 1708?; gereviseerd 1712-1717?

+ Preludium en Fuga in C grote terts "9/8", BWV 547

+ Preludium en Fuga in e kleine terts, BWV 548

+ Preludium en Fuga in G grote terts, BWV 550, omstreeks 1710

+ Preludium en Fuga in a kleine terts, BWV 551, omstreeks 1707

+ “St Anne" preludium en triple fuga in Es grote terts BWV 552 (uit Clavier-Übung III), groots, monumentaal

+ 8 kleine preludia en fuga's, BWV 553–560, de authenticiteit is moeilijk vast te stellen, met zekerheid niet van Bach, sommige zijn mogelijk van Johann Ludwig Krebs

+ Fantasia en Fugue in c kleine terts BWV 562, fuga voor vijf stemmen is later toegevoegd en onvoltooid,1730 ??,  fantasia, omstreeks 1748, fuga

+ Toccata, Adagio en Fugue in C grote terts, BWV 564, 1719–1727.

+ Toccata en Fuga in d kleine terts, BWV 565, Bachs’ beroemdste orgelwerk, gecomponeerd in Weimar (1708-1717). Zijn auteursschap is omstreden. Er is een hypothese dat het werk oorspronkelijk voor een strijkinstrument was. Violisten zoals Enrico Onofri hebben het overtuigend teruggetranscribeerd. Blijft een hypothese.

+ Prelude (Toccata) en Fugue in E grote terts, BWV 566, 1708. Bach schreef ook een versie in C grote terts voor orgels waarop E groot vanwege de middentoonstemming niet goed klonk.

+ Fantasie G grote terts "Concerto di Bach", BWV 571, 1720??

+ Pièce d'orgue of Fantasia in G grote terts, BWV 572, driedelige fantasie, gecomponeerd vóór 1712, in Weimar.

+ Fugue in G groot 'à la Gigue', BWV 577, een populair werkje, maar de oorsprong is onzeker.

- Passacaglia en Fugue in c kleine terts, BWV 582, de beroemdste passacaglia aller tijden, één van Bachs belangrijkste en bekendste werken, (tussen 1706 en 1713)

- 4 trio’s BWV 583 – 586

+ Trio in c kleine terts, BWV 585, een populair orgelwerk, maar wel geschreven door Johann Friedrich Fasch.

- Aria in F grote terts, BWV 587, bewerking (authenciteit is niet zeker) van een deel uit de triosonate l'Imperiale van François Couperin

- Pastorale in F groot, BWV 590, bekend vierdelig werk met prachtig derde deel: Aria,  1720

- Kleines harmonisches Labyrinth, BWV 591, 1714, wellicht van van Johann David Heinichen.Het werk is van oudsher aan Bach toegeschreven omdat tegen het eind van het laastste deel het motief Bes A C B naar voor komt (Duits: B A C H); maar dat kan ook een eerbetoon van Heinichen aan Bach zijn.  

- 6 Concerten, BWV 592 - 597,  transcripties voor orgel van concerten van andere componisten,

+ Concerto in G grote terts, BWV 592, arrangement van een verloren gegaan vioolconcert van Prins Johann Ernst van  Saksen-Weimar; omstreeks 1714; het zuchtend middendeel vormt een spannend contrast met de sprankelende hoekdelen;

+ Concerto in a kleine terts, BWV 593, 1714, naar het concerto voor 2 violen in a kleine terts, RV 522, opus 3 nr.8 van Antonio Vivaldi.

+ Concerto in d kleine terts, BWV 596, 1714, naar het concerto voor 2 violen, cello en strijkers RV 565, opus 3 nr.11 van Antonio Vivaldi.

- Pedal-Exercitium, BWV 598 in g kleine terts, oefeningfragment voor orgelpedaal, authenticiteit onzeker, waarschijnlijk van Carl Philipp Emanuel Bach

- Orgelbüchlein, BWV 599-644, verzameling van 46 korte bewerkingen van Luthers-protestantse kerkliederen of koralen, waarvan 17 voor Advent, Kerst en Nieuwjaar. Omstreeks 1712 begon Bach met de bewerkingen en in 1716 hield hij er weer mee op

+ Bewerking I, BWV 599 “Nun komm der Heiden Heiland” in c kleine terts voor Advent

+ Bewerking IV, BWV 602 “Lob sei dem allmächtigen Gott” in F grote terts voor Advent

+ Bewerking V, BWV 603 “Puer natus in Bethlehem, in g kleine terts, voor Kerst

+ Bewerking VIII,  BWV 606 “Vom Himmel hoch, da komm ich her” in D grote terts voor Kerst

+ Bewerking IX, BWV 607 “Vom Himmel kam der Engel Schaar”, in g kleine terts, voor Kerst.

+ bewerking XI, BWV 609, “Lobt Gott, ihr Christen, allzugleich” in G grote terts, voor Kerst

+ Bewerking XII,  BWV 610 "Jesu, meine Freude" voor Kerst

+ Bewerking XVI, BWV 614, “Das alte Jahr vergangen ist” in a kleine terts, voor Nieuwjaar

+ Bewerking XVII, BWV 615, “In dir ist Freude ” in G grote terts, voor Nieuwjaar

+ Bewerking XXIV, BWV 622 "O Mensch, bewein dein Sünde groβ" voor de tijd vóór Pasen

+ Bewerking XL, BWV 639, “Ich ruf' zu dir, Herr Jesu Christ”, zonder bestemming

+ Bewerking XLII, BWV 641, “Wenn wir in höchsten Nöten sein” in G grote terts, zonder bestemming

+ Bewerking XLIV, BWV 643, “Alle Menschen müssen sterben” in G grote terts, zonder bestemming

In 2006 vatte organist Willem Whitehead het plan op om het Orgelbüchlein af te maken met de ontbrekende 118 koraalzettingen. Hij nodigde 121  componisten uit voor een bewerking. Het Orgelbüchlein Project werd in 2019. Het werden zes delen orgelwerken waarvan er inmiddels (2019) vier verschenen zijn. www.orgelbuechlein.co.uk

- Sechs Choräle von verschiedener Art, BWV 645–650, 1749, alle zes orgelbewerkingen van cantate-aria’s. Omdat Bach graveur en uitgever Schübler op de titelpagina heeft vermeld worden ze wel de “Schüblerkoralen” genoemd. Eén van Bachs meest geliefde orgelcycli.

+ BWV 645 Wachet auf, ruft uns die Stimme, overgezet van het vierde deel uit Cantate BWV 140: “Wachet auf, ruft uns die Stimme”

+ BWV 646 Wo soll ich fliehen hin

+ BWV 650 Kommst du nun, Jesu, von Himmel herunter

- 18 Leipziger koralen (Choräle von verschiedener Art) (BWV 651-668), ná 1740, grootschalige werken. De Leipziger koralen is, na het Wohltemperierte Klavier (BWV 846-893), de meest gevarieerde verzameling van stukken die Bach schreef.

+ nr. 1 BWV 651 Fantasia super: Komm heiliger Geist, Herre Gott, cantus firmus in het pedaal,  in F grote terts

+ nr. 2 BWV 652 Komm heiliger Geist, Herre Gott, koraalaria voor twee klavieren en pedaal in G grote terts

+ nr. 6 BWV 656 in A grote terts  O Lamm Gottes, unschuldig, koraal met 3 variaties

+ nr. 8 BWV 658 Von Gott will ich nicht lassen, ontroerend hoogtepunt

+ nr. 9 - 11 BWV 659, 660 en 661, 3 koraalvariaties over Nun komm, der Heiden Heiland

+ nr. 12 - 14 BWV 662, 663 en 664, 3 koraalvariaties over Allein Gott in der Höh sei Ehr

+ nr. 17 BWV 667 Komm Gott, Schöpfer. Heilige Geist, sprankelend

+ nr. 18 BWV 668 koraalmotet Vor deinen Thron tret' ich hiermit, in G grote terts

- Clavier-Übung III, ook wel de Duitse Orgelmis,  1735 – 1739, 21 koraal preludes, BWV 669–689, geflankeerd door preludium en triple fuga in Es grote terts BWV 552

+ BWV 678 Dies sind die heil'gen Zehn gebot, koraalprelude

+ BWV 679 Dies sind die heil'gen Zehn gebot, fughetta

+ BWV 682 Vater unser im Himmelreich

+ BWV 688 Vor deinen Thron tret' ich hiermit

- Koralen uit verzameld door Johann Philipp Kirnberger (De Kirnberger Collectie), BWV 690–713

+ BWV 691 Wer nur den lieben Gott läßt walten, omstreeks 1720, Alles spreekt en zingt in dit troostlied over vertrouwen in God.

+ BWV 692 Ach Gott und Herr

+ BWV 694 Wo soll ich fliehen hin¸ in g kleine terts, 1708

- Diverse verschillende koraalpreludes BWV 714 - 765

+ BWV 715 "Allein Gott in der Höh sie Ehr", tussen 1700 en 1717, overrompelende koraalzetting

+ BWV 718 "Christ lag in Todesbanden" omstreeks 1712, wonder van beknoptheid.

+ BWV 720 "Ein feste Burg ist unser Gott", koraalprelude in de vorm van een  fantasia, voor drie klavieren en pedaal, vóór 1708

+ BWV 734  Nun freut euch, lieben Christen/Es ist gewisslich an der Zeit, 1708

+ BWV 753 "Jesu, meine Freude"

- koraalpartita's en koraalvariaties BWV 765 - 771

+ BWV 767 Partite diverse sopra: O Gott, du frommer Gott, 1702 – 1707, 9 variaties

+ BWV 768 – Partita over Sei gegrüsset, Jesu gütig, koraal en 11 variaties, waarvan de laatste ook weer een koraalzetting is. In tijd gemeten Bachs’ grootste orgelwerk.

+ BWV 769 Canonischen Veränderungen über das Weihnachtslied Vom Himmel hoch da komm ich her,  vijfdelige compositie voor twee manualen en pedaal, 1747, geschreven als jaarbijdrage aan Lorenz Christoph Mizlers Societät der musikalischen Wissenschaften. Igor Strawinsky heeft de compositie voor koor en orkest bewerkt.

+ BWV 770 – Partita over 'Ach, was soll ich Sünder machen', 10 variaties, 1702 (?), populair werk, maar niet helemaal duidelijk of het wel van Bach zelf is

+ BWV Anhang 78 Wenn wir in höchsten Nöten sein, koraal met 6 variaties, de echtheid wordt betwijfeld. Teruggevonden in een verzamelhandschrift van G.F.Penzel

     klavecimbelwerken BWV 772 t/m 994,

- 15 tweestemmige Inventionen, BWV 772-786

- 15 driestemmige Sinfoniën, BWV 787-801

- 4 duetten, uit de Clavier-Übung III,  BWV 802-805, worden ook wel op orgel gespeeld;

- 6 Engelse suites, BWV 806-811. Er zit ergens een gigue-thema in dat is  terug te voeren op een wijsje dat Charles Dieupart in Londen noteerde en op het manuscript in het bezit van Johann Christian Bach staat dat ze voor "fait pour les Anglais" zijn.  Verder zijn deze suites qua stijl wat Franser dan de Franse Suites. Gecomponeerd omstreeks 1715 in Weimar.

1ste Suite in A grote terts, BWV 806

2de Suite in a kleine terts, BWV 807

3de Suite in g kleine terts, BWV 808

4de Suite in F grote terts, BWV 809

5de Suite in E kleine terts, BWV 810

6de Suite in D kleine terts, BWV 811

- 6 Franse suites, BWV 812-817

suite nr. 1 in d kleine terts, BWV 812, 1722
suite nr. 2 in c kleine terts, BWV 813, 1722
suite nr. 3 in b kleine terts, BWV 814, 1722
suite nr. 4 in Es grote terts, BWV 815, 1725
suite nr. 5 in G grote terts, BWV 816, 1725
suite nr. 6 in E grote terts, BWV 817, 1725

- suite in e kleine terts, 1722, BWV 819

- 6 partita's, BWV 825-830; Clavier-Übung I "voor de liefhebber, om van te genieten"; meesterlijke muziek

partita nr. 1 in Bes grote terts, BWV 825, 1726, derde deel: Corrente, met een intrigerende ritmiek 
partita nr. 2 in c kleine terts, BWV 826, 1727
partita nr. 3 in a kleine terts, BWV 827, 1725
partita nr. 4 in D grote terts, BWV 828, 1728; prachtige finale;
partita nr. 5 in G grote terts, BWV 829, 1730, dynamisch;
partita nr. 6 in e kleine terts, BWV 830, 1725, magistraal, opent met een toccata en daarna de gebruikelijke dansvolgorde: Allemande, Corrente, Air, Sarabande, Tempo di Gavotte, Gigue;

- Partita in b kleine terts, 'Franse ouverture'; BWV 831, in Clavier-Übung II, Franse suite die op een tweemanualig klavecimbel moet worden gespeeld. De 11-delige suite is de langste die Bach ooit schreef. Het laatste deel Echo is door de korte pianissimo-herhalingen een feest voor het oor 

- Das wohltemperierte Klavier deel 1, BWV 846-869, 1722, 24 preludes en fuga's in alle grote en kleine terts toonaarden; volledige titel van Bach: "Das Wohltemperirte Clavier oder Præludia, und Fugen durch alle Tone und Semitonia, so wohl tertiam majorem oder Ut Re Mi anlangend, als auch tertiam minorem oder Re Mi Fa betreffend. Zum Nutzen und Gebrauch der Lehrbegierigen Musicalischen Jugend, als auch derer in diesem studio schon habil seyenden besonderem Zeitvertreib auffgesetzet und verfertiget von Johann Sebastian Bach. p. t: Hochfürstlich Anhalt-Cöthenischen Capel-Meistern und Directore derer Camer Musiquen. Anno 1722"

openingspreludium in C grote terts, BWV 846 is overbekend geworden.

preludium nr. 2 in c kleine terts, BWV 847 waarin Bach laat zien dat hij eigenlijk de Albertijnse bas heeft uitgevonden

preludium en fuga nr. 4 in cis kleine terts, BWV 849

preludium en fuga nr. 24 in b kleine terts, BWV 869, heeft een verlossingsmotief dat terugkomt in de Matthäuspassion.

- Das wohltemperierte Klavier deel 2 (Bachs' titel: 24 Præludia und Fugen, verder niks), 1742, BWV 870-893. De twee delen preludia en fuga's vormen het meest invloedrijke muziekwerk in de geschiedenis van de westerse muziek.

- preludium en fuga nr 9 in E grote terts, een groot menselijk wonder

- preludium en fuga nr. 24 in b kleine terts, BWV 893, magistrale afsluiting

- Preludium en fuga in a kleine terts, BWV 894, basis voor het eerste en derde deel van Concerto BWV 1044

- Chromatische fantasie en fuga in d kleine terts, BWV 903, beroemd klavecimbelwerk

- Fantasia en Fugue in a kleine terts, BWV 904

- Fantasia en Fugue in d kleine terts, BWV 905, Bachs’ auteurschap is omstreden

- Fantasia en Fuga in c kleine terts, BWV 906 (niet compleet)

- 7 toccata's (BWV 910-916), vurige stukken, virtuoos passagewerk, introverte adagio's en fugatische slotdelen.

toccata nr. 1 in fis kleine terts, BWV 910, 1707, een memoriam voor Buxtehude, met als uitgangspunt Buxtehudes Praeludium in fis kleine terts, BuxWV 146, waarvan Bach in 1706 na zijn bezoek in Lübeck een kopie van had mee teruggenomen. 
toccata nr. 2 in c kleine terts, BWV 911, 1711, puurheid, diepgang en elegantie
toccata nr. 3 in D grote terts, BWV 912, 1708
toccata nr. 4 in d kleine terts, BWV 913, 1707
toccata nr. 5 in e kleine terts BWV 914, 1708
toccata nr. 6 in g kleine terts BWV 915, 1708
toccata nr. 7 in G grote terts BWV 916, 1710

- 6 kleine preludes; BWV 933 - 938

prelude in D grote terts BWV 936

- Fuga's en Fughettes BWV 944 - 962

Fuga in C grote terts BWV 952

Fuga in a kleine terts BWV 959, bizar, grillig thema, wel of niet van Bach?

- 8 sonates en sonatedelen; BWV  963-970

sonate in d kleine terts, BWV 964, eigen arrangement van de sonate voor viool solo in g kleine terts BWV 1001

sonata in a kleine terts, BWV 965, 7-delige sonate naar Sonate I van Adam Reinken

- concert in F grtote terts 'Italiaans concert'; BWV 971, Clavier-Übung II)

- 16 concerten, bewerkingen naar diverse componisten; BWV 972-987, 1714

- concerto nr. 1 in D grote terts (naar Antonio Vivaldi’s vioolconcert in D grote terts, opus 3/9, RV 230), BWV 972,

- concerto nr. 3 in d kleine terts,  BWV 974, naar het hoboconcert in d kleine terts, S.Z799 van Alessandro Marcello

- concerto nr. 4 in g kleine terts (naar Antonio Vivaldi’s vioolconcert in g kleine terts, opus 4/6, RV 316), BWV 975,

- Arias met variaties, capriccios, BWV 988-994

× Goldbergvariaties ("Aria mit verschiedenen Veränderungen vors Clavecimbal mit 2 Manualen"'; Clavier-Übung deel IV; BWV 988), 30 variaties in G grote terts, volgens biograaf Johann Nikolaus Forkel geschreven voor de jonge huisklavecinist Johann Gottlieb Goldberg van Graaf Keyserlingk, Russische gezant in Dresden, die aan slapeloosheid leed; elke variatie is als een afgerond deel geschreven, "om kenners en liefhebbers op te monteren". Er zitten nogal wat "kunstvaardigheden"in de variaties. Zo komt er elke derde variatie een canon in voor (in totaal 9 canons) me telkens verder uit elkaar liggende begintonen. De variaties zitten vol nieuwe instrumentale technieken uit die tijd De laatste variatie is een Quodlibet op de melodieën van de volksliedjes Ich bin so lang nicht bei dir g'west en Kraut und Rüben haben mich vertrieben, waarna de beginaria wordt herhaald. De Russische dirigent en violist Dmitry Sitkovetsky maakte in de 1980-er jaren een transcriptie van de Goldbergvariaties voor strijkorkest, die ook goed door strijktrio kan worden uitgevoerd. En je hoort ook allerlei andere strijk- en blaasensembles die zich de variaties hebben toegeëigend. 

× Aria variata alla maniera italiana in as kleine terts, BWV 989, 1707-1713, thema en 10 variaties, opmerkelijk; overgeleverd in het handschrift van zijn broer, geeft wat twijfels over de authenticiteit;

× Sarabande con partite, BWV 990, losjes gebaseerd op de de ouverture van de opera Bellérophon, LWV 57 van Jean-Baptiste Lully

× Capriccio sopra la lontananza del suo fratello dilettissimo, BWV 992, zesdelig programmatisch werk in Bes grote terts, omstreeks 1705, over de spannende avonturen van een broer tijdens diens reis.

× Applicatio in C grote terts, BWV 994 uit het Clavier-büchlein für Wilhelm Friedemann Bach, een verzameling werken die Bach in 1720 begon als lesmateriaal voor zijn oudste zoon. Onder meer de inventionen, sinfonia's en de preludes en fuga's van het Wohltemperiertes Klavier zijn er in opgenomen, naast een groot aantal simpeler werken. Het boek begint met deze Applicatio, waarvan het belang vooral is de zorgvuldig bijgeplaatste vingerzetting.

- Kunst der Fuge (BWV 1080 zie aldaar)

     kamermuziek BWV 995 t/m 1040

- 6 werken voor luit, BWV 995 - 1000

× Suite in g kleine terts,  BWV 995, arrangement van de cellosuite nr. 5 BWV 1011, 1727 en 1731), opgedragen aan Monsieur Schouster.

× Suite in e kleine terts, BWV 996, vierde deel van het zesdelige werk Sarabande: licht melancholisch, koude rillingen, het thema van het vijfde deel, de rap trippelende Bourrée werd gebruikt door Jethro Tull, Led Zeppelin en andere bands en is het bekends geworden als Blackbird van de Beatles. De suite is waarschijnlijk gecomponeerd voor "Lautenwerck", een soort klavecimbel met darmsnaren. 

× Suite in c kleine terts, BWV 997, apart mooie suite, ook bewerkt voor bijvoorbeeld harp, of voor altblokfluit en bc. Prachtig eerste deel: Prelude

× Präludium, Fuge und Allegro in Es grote terts, BWV 998 voor luit of klavecimbel, tussen 1735 en 1745

- 3 Sonates en 3 Partita's voor viool solo BWV 1001 - 1006; Sei Solo – a violino senza Basso accompagnato, 1720, Libro primo, staat er op het handschrift. Bach werkte er aan van 1703 - 1720; behoren tot het moeilijkste solorepertoire voor viool. Van een Libro Secundo is het nooit gekomen.

× Sonata nr. 1 in g kleine terts, BWV 1001, vierdelig, tweede deel: Fuga voor viool solo; vierde deel: stevig Presto. Bach arrangeerde de sonate zelf voor klavecimbel: BWV 964

× Partita nr. 1 in b kleine terts, BWV 1002

Allemanda- Double; Corrente - Double Presto;  Sarabande – Double; Tempo di Borea - Double

× Sonata nr. 2 in a kleine terts, BWV 1003, rijke muzek.

× Partita nr. 2 in d klein,  BWV 1004; de Ciaconna,  het laatste deel van dit vijfdelige werk, is zo'n beetje het beroemdste stukje solo-vioolmuziek, ooit geschreven. Het werk, dat een mytische status kreeg als één van de grootste prestaties ujit de Westerse cultuurgeschiedenis, is ook door allerlei instrumentalisten/componisten voor hun instrument gearrangeerd. Felix Mendelssohn maakte er een bewerking van voor viool en piano (later omgezet naar viool en strijkorkest)

× Sonate nr. 3 in C grote terts,  BWV 1005 met een lange, compromisloze fuga van 10 minuten als tweede deel.

× Partita nr. 3 in e klein,  BWV 1006, Bach maakte zelf een bewerking voor luit

- Suites voor  cello solo, BWV  1007 – 1012; behoren tot de grootste werken ooit geschreven voor cello, 1717-1723, geschreven toen Bach diende als Kapellmeister voor Leopold van Anhalt-Köthen te Köthen. Christian Ferdinand Abel, voor wie de suites geschreven zijn, Abel speelde daar toen viool, viola da gamba en cello. Er is geen autograaf van Bach zelf, alleen drie afschriften, twee van leerlingen, één van Anna Magdalena Bach

Cellosuite nr. 1 in G grote terts, BWV 1007, zonnig

Cellosuite nr. 2 in d kleine terts, BWV 1008, duister, zoekend

Cellosuite nr. 3 in C grote terts, BWV 1009

Cellosuite nr. 4 in Es grote terts, BWV 1010

Cellosuite nr. 5 in c kleine terts, BWV 1011, door Bach zelf bewerkt voor luit in g kleine terts, BWV 995, duister

Cellosuite nr. 6 in D grote terts, BWV 1012, opgewekt, met een prachtige Sarabande

- Partita in a kleine terts voor traverso solo BWV 1013; standaardwerk voor fluit (en altblokfluit, een terts hoger)

- Sonates voor viool en concerterend klavecimbel BWV 1014 - 1019; Bach bewandelt in deze sonates revolutionaire paden; hij wijst als de weg naar de vioolsonates van Mozart en Beethoven en hun navolgers. De eerste vijf sonates zijn vierdelig, de laatste is vijfdelig.

Sonate voor viool en klavecimbel nr. 1 in B kleine terts, BWV 1014, vierdelig, eerste deel, Adagio, ijzingwekkend melancholiek
Sonate voor viool en klavecimbel nr. 2 in A grote terts, BWV 1015
Sonate voor viool en klavecimbel nr. 3 in E grote terts,
BWV 1016
Sonate voor viool en klavecimbel nr. 4 in C kleine terts,
BWV 1017
Sonate voor viool en klavecimbel nr. 5 in F kleine terts,
BWV 1018, vierdelig, derde deel Adagio, adembenemend smartelijk lamento
Sonate voor viool en klavecimbel nr. 6 in G grote terts, BWV 1019
Sonate voor viool en klavecimbel nr. 6 in G grote terts (variant),
BWV 1019a, ietwat vaag qua afkomst

- Sonates voor viool en basso continuo, BWV 1021, 1023

- Sonate voor viool en basso continuo in F grote terts, BWV 1022, arrangement van de triosonate in G grote terts BWV 1038, vermoedelijk van de hand van Carl Philipp Emanuel Bach, wie dit arrangement heeft gemaakt is onbekend. Moet in scordatura (snaar verstemming) gespeeld worden: F-C-D-G. Belangrijke rol voor de klavecinist.

- Sonate voor viool en basso continuo in c kleine terts, BWV 1024 is vermoedelijk van Johann Georg Pisendel. Het vierdelige werk begint wel met een sterk ontroerend lamento: Adagio

- Suite voor viool en klavecimbel in A grote terts, BWV 1025, 1740 ?, transcriptie van een werk voor luit van Silvius Leopold Weiß. De prachtige fantasia waar het werk mee begint, komt bij Weiss niet voor en zo dus best van Johann Sebastian zelf kunnen zijn

- Fugue  in g kleine terts voor viool en basso continuo, BWV 1026, omstreeks 1712, ook heel mooi, onduidelijk wie de componist is

- 3 Sonates voor gamba en bc, BWV 1027 – 1029

gambasonate nr. 1, BWV 1027 in G grote terts, arrangement van BWV 1039 - Sonata in G majeur voor twee fluiten en basso continuo

gambasonate nr. 2; BWV 1028 in D grote terts, oorspronkelijk wellicht een triosonate voor traverso, viool en continuo en als zodanig ook weer gereconstrueerd.

gambasonate nr. 3, BWV 1029 in d kleine terts

- fluitsonates BWV 1020, 1030 – 1035

Sonate in g kleine terts, BWV 1020, voor traverso obligaat klavecimbel, wellicht van Carl Philipp Emanuel, wel een heel mooi werk.

Sonate in b kleine terts ("a Cembalo obligato e Travers. Solo", in het handschrift van Bach) voor traverso en concerterend klavecimbel, BWV 1030, hoogtepunt van het fluitrepertoire.

Sonate in Es grote terts voor traverso en concerterend klavecimbel, BWV 1031, authenticiteit Bach wordt betwijfeld; het tweede deel siciliano is voor allerlei instrumenten gearrangeerd.

Sonate in A grote terts voor traverso en concerterend klavecimbel, BWV 1032

Sonate in C grote terts voor traverso en basso continuo, BWV 1033, 1731, authenticiteit Bach wordt betwijfeld.

Sonate in e kleine terts voor traverso en basso continuo, BWV 1034, 1727, afschrift Johann Peter Kellner

Sonate in E grote terts voor traverso en basso continuo, BWV 1035, 1741, toen Bach zijn zoon Carl Philipp Emanuel in Berlijn bezocht;

- triosonates BWV 1036 – 1040

Sonate in d kleine terts voor twee violen (of viool en fluit) en basso continuo, BWV 1036, is ondertussen als Wq 145 opgenomen in de catalogus van Carl Philipp Emanuel Bach.

Sonate in C grote terts voor twee violen en basso continuo, BWV 1037, is ondertussen als DürG 13 opgenomen in de catalogus van Johann Gottlieb Goldberg

Sonata in G grote terts voor traverso, verstemde viool en klavecimbel, BWV 1038, vermoedelijk van Carl Philipp Emanuel Bach.

Sonate in G grote terts voor twee traverso's en basso continuo, BWV 1039, bewerking van een verdwenen sonate voor twee violen en basso continuo

     orkestwerken BWV 1041 t/m 1071,

- vioolconcert nr. 1 in a klein voor viool, strijkers en basso continuo (Köthen 1717-1723), BWV 1041

- vioolconcert nr. 2 in E groot voor viool, strijkers en basso continuo (Köthen 1717-1723), BWV 1042

- dubbelconcert in d kleine terts, voor twee violen, strijkorkest en basso continuo (op de eerst bladzij staat: "Concerto a sei" dus je kunt het ook heel klein uitvoeren) (Köthen 1717-1723), BWV 1043. Etherisch tweede deel Largo, ma non tanto.

- concert voor traverso, viool, soloklavecimbel, strijkers en basso continuo in a kleine terts, BWV 1044, 1727 of later; bewerking van preludium en fuga BWV 894 (deel 1 en 3) en triosonate BWV 527 (deel 2)

- Sinfonia in D grote terts, BWV 1045, voor soloviool, drie trompetten, slagwerk, twee hobo’s, strijkers en continuo, alleen fragmentarisch bewaard gebleven, vermoedelijk inleidend werk voor een cantate

- 6 Brandenburgse Concerten, BWV 1046-1051 (Weimar en Köthen, 1711-1720) opgedragen aan Christian Ludwig, markgraaf van Brandenburg, de markgraaf liet ze achteloos onuitgevoerd op zijn zolder verstoffen. In 1931 werden ze teruggevonden, en nu zijn het pronkjuwelen uit de muziekliteratuur.

× Concert nr. 1 in F, BWV 1046; concertino: 2 corni da caccia, 3 hobo's, fagot, violino piccolo; ripieno: 2 violen, altviool, continuo

× Concert nr. 2 in F, BWV 1047; concertino: trompet, blokfluit, hobo, viool; ripieno: 2 violen, altviool, continuo

× Concert nr. 3 in G, BWV 1048; concertino: 3 violen, 3 altviolen, 3 cello's; ripieno: continuo

× Concert nr. 4 in G, BWV 1049; concertino: viool, 2 'fiauti d'echo'(=blokfluiten); ripieno: 2 violen, continuo

× Concert nr. 5 in D, BWV 1050; concertino: fluit (traverso), soloviool, obligaat klavecimbel (cembalo concertato); ripieno: viool, altviool, cello, continuo;

× Concert BWV 1050a; oorsponkelijke versie van BWV 1050, ontdekt door klavecinist Pieter Dirksen, heeft een groot aantal kleine verschillen met de latere versie; en de klavecimbelcadens is korter en minder uitgewerkt

× Concert nr. 6 in Bes, BWV 1051; concertino: 2 altviolen, 2 viola da gamba's, cello; ripieno: continuo

- 8 concerten voor klavecimbel en strijkers, BWV 1052 - 1059

× concert nr. 1 in d kleine terts, BWV 1052, vermoedelijk naar een verloren gegaan vioolconcert (reconstructie Marco Serini BWV 1052R); ook gebruikt in cantate 146 Wir müssen durch viel Trübsal, BWV 146 en cantate 188 Ich habe meine Zuversicht, BWV 188, met orgel als instrument solo. Krachtig werk. Johannes Brahms heeft er ooit cadensen voor geschreven.

× concert nr. 2 in E groot, BWV 1053, oorspronkelijk wellicht voor hobo (reconstructie BWV 1053R), door Bach hergebruikt in de cantates BWV 169 en BWV 49; Frans Brüggen bewerkte het voor blokfluit en orkest, het wordt als zodanig af en toe nog wel eens uitgevoerd

× concert nr. 3 in D grote terts, BWV 1054, naar zijn vioolconcert in E grote terts, BWV 1042

× concert nr. 4 in A grote terts, BWV 1055, vermoedelijk naar een verloren gegaan concert voor oboe d'amore, gereconstrueerd door musicoloog A. Tovey als BWV 1055A

× concert nr. 5 in f kleine terts, BWV 1056, oorspronkelijk misschien voor hobo (reconstructie Marco Serini voor viool BWV 1056R); ook gebruikt in cantate 156, Ich steh' mit einem Fuss im Grabe, BWV 156; fijnzinnig Largo

× concert nr. 6 in F grote terts, BWV 1057, voor klavecimbel, 2 blokfluiten en strijkers, bewerking van BWV 1049, Brandenburgs Concerto nr. 4 in G grote terts. In de partituur schrijft Bach "flauti d'echo" voor de blokfluiten voor, wat tot op de dag van vandaag tot musicologische discussies leidt

× concert nr.7 in g kleine terts BWV 1058, voor klavecimbel en strijkers, naar BWV 1041, vioolconcert in a kleine terts.

× concert d klein, BWV 1059, een fragment van 9 maten, genomen uit cantate BWV 35, "Geist und Seele sind Verwirret", dat heeft tot een omwerking van BWV 35 tot klavecimbel- of hoboconcert (BWV 1059R) geleid, onder meer van Masato Suzuki.

Eric Bosgraaf heeft de concerten 2, 5 en d klein als blokfluitconcert op CD gezet. (Brilliant Classics 94295);.

- 3 concerten voor 2 klavecimbels en strijkers, BWV 1060 - 1062.

× concert in c kleine terts voor twee klavecimbels en strijkers, BWV 1060; hier ligt een verloren gegaan concert voor viool en hobo aan ten grondslag, en als zodanig is het ook gereconstrueerd (BWV 1060R) en word het regelmatig uitgevoerd, met een adembenemde dialoog tussen de twee solo-instrumenten in het prachtige adagio.

× concert in C grote terts voor twee klavecimbels en strijkers, BWV 1061. Er is een eerdere versie van dit concert voor twee klavecimbels zonder strijkers, BWV 1061a, de strijkers zijn later toegevoegd.

× concert in c kleine terts voor twee klavecimbels en strijkers, BWV 1062; omstreeks 1736; bewerking van het dubbelconcert voor twee violen BWV 1043;

- 2 concerten voor 3 klavecimbels en strijkers, BWV 1063 - 1064

× concert in C grote terts, BWV 1064, gecomponeerd tussen 1735 en 1745, is een omwerking van een verdwenen ander, vermoedelijk vioolconcert. Het is ook gereconstrueerd als concert voor drie violen in D grote terts, BWV 1064R

- 1 concert voor 4 klavecimbels  en strijkers, BWV 1065, een geliefd party piece op pianofestivals

- 4 orkestsuites BWV 1066 - 1069

× Ouverture nr. 1 in C, BWV 1066

× Ouverture nr. 2 in b kleine terts, BWV 1067 (H moll Ouverture a 1 Flauto 2 Violini Viola e Basso di J.S.Bach); het laatste deeltje, badinerie, een net zo bizarre als elegante melodie, is buitengewoon bekend geworden; een aantal vooraanstaande musicologen (Joshua Rifkin, Siegbert Rampe) gaan ervan uit dat de Ouverture nr. 2 omstreeks 1720 voor viool, strijkers en basso continuo geschreven is in a kleine terts en omstreeks 1738 omgezet in b kleine terts voor traverso in plaats van viool.

× Ouverture nr. 3 in D, BWV 1068; met het beroemde "Air", het meest gespeelde en vaakst opgenomen stukje klassieke muziek.

× Ouverture nr. 4 in D grote terts, BWV 1069 (Ouvertura in D# a 12 Stromenti compose di Giov: Sebastian Bach)

     overige werken BWV 1072 t/m 1128 

- Canon trias harmonica voor acht stemmen, BWV 1072, 1754 gepubliceerd

- Canon voor vier stemmen in a kleine terts, BWV 1074, 1727

- Canone doppio sopr'il soggetto (canon met het thema in de bas) voor vijf stemmen, in G grote terts, BWV 1077, 1747

- Canon super fa mi a 7 post tempus musicum voor 7 stemmen, in F grote terts, BWV 1078, 1749

- Musicalisches Opfer, BWV 1079, 1747, een verzameling door eenzelfde thema (aangeboden door koning Frederik de Grote van Pruisen) verbonden composities. 11 mei 1747 bracht Johann Sebastian Bach een bezoek aan het paleis van de koning in Potsdam. Hij moest de verschillende Silbermann fortepiano's uitproberen en kreeg van de koning een thema waarop hij een fuga moest improviseren. Na terugkeer in Leipzig werkte Bach het thema meesterlijk uit. Het Musicalisches Opfer bestaat uit twee ricercari, een triosonate in c kleine terts vo or dwarsfluit, viool en basso continuo en tien canons. Bach laat het werk voorafgaan door een vleiend voorwoord, waarin hij het hem door de koning aangereikte thema in hoge tonen prees. Bij twee canons staat "Quaerendo invenietis" (zoekt en gij zult vinden), een uitdaging voor de koning om uit te vinden waar een tweede thema-inzet zou moeten plaats vinden. Op het eerste blad van Bachs eigenhandig geshreven autograaf stond het woord RICERCARE als acrostochon: Regis Iustus Cantio Et Reliqua Arte Resoluta (Naar 's konings opdracht de melodie doorgewerkt volgens de canonische kunst)  

- Die Kunst der Fuge, BWV 1080 is een collectie van veertien fuga's en vier canons, gebaseerd op één grondthema. Het thema heeft slecht 8 noten, en blijft het hele werk door duidlijk hoorbaar. Bach schreef 11 delen van de cyclus in 1742 en breidde hem in 1746 met twee spiegelfuga's en een canon uit. Vlak voor zijn dood in 1750 corrigeerde hij nog en vulde aan. Een encyclopedie van fugakunst. Carl Philipp Emmanuel gaf Die Kunst der Fuge in 1751 uit. De 14de fuga met 4 thema's, inclusief Bachs muzikale handtekening B.A.C.H. liet Bach onvoltooid. Er ontbreken 33 maten. Carl Philip Immanuel schrijft daarbij in de eerste uitgave "Über dieser Fuge ist der Verfasser gestorben" Er zijn boeken over de 14de fuga geschreven. Volgens Bachkabbalist Kees van Houten is het een raadselopdracht om Contrapuntus 14 zelf op te lossen. Ook zijn er nog al wat musicologen, die denken dat Bach de fuga wel degelijk afgemaakt heeft, maar dat de laatste bladzij gewoon zoek is geraakt. Volgens Ton Koopman hoort de 14de fuga er gewoon niet bij, hij speelt hem nooit. Het werk is (vermoedelijk) geschreven voor klavecimbel, hoewel het als partituur is genoteerd: elke stem op een aparte balk, maar kan prima met allerlei alternatieve bezettingen worden uitgevoerd. Een volmaakt muzikaal kunstwerk waar tot het einde der tijden over gepraat en gediscussieerd zal worden.

- Tilge, Höchster, meine Sünden, BWV 1083, 1747, arrangement voor sopraan, alt, twee violen, strijkers en basso continuo van het Stabat Mater uit 1736 van Giovanni Battista Pergolesi. Bach gebruikte een Duitse tekst van psalm 51. Bach veranderde weinig aan de partituur, voegde een harmonische lijn toe, gespeeld door de altviool. Intense klaagzang, die je naar de keel grijpt.

- 14 canons, BWV 1087 (deest) 14 variaties over de eerste 8 noten van de Goldberg Variaties bas. Ontdekt in 1974 in de archieven van professor Paul Blumenroeder in Straatsburg. Onmiskenbaar geschreven in Bachs eigen handschrift.  Bedoeld voor klavecimbel

- Neumeister Koralen, BWV 1090-1120, een manuscriptverzameling van 82 koraalpreludes, opgetekend door docent en part-time organist Johann Gottfried Neumeister aan het eind van de 18de eeuw met 38 koraalpreludes van Bach, gecomponeerd tussen 1700 en 1708, de verzameling werd ontdekt  in 1985 door Christoph Wolff en Harold E, Samuel in de John Herrick Jackson  Bibliotheek aan de Yale University. De andere koraalpreludes zijn van Johann Michael Bach (25), Johann Christoph Bach, Zachow, Pachelbel, Erich en Sorge.

×  BWV1098, "Wir glauben all an einen Gott", buitengewoon mooi, doet niet onder voor Bach's latere koraalbewerkingen

- Wo Gott der Herr nicht bei uns halt, koraalfantasie voor orgel, tussen 1705 en 1710, BWV 1128, ontdekt  15 maart 2008 in een verzameling van Bachs leerling Wilhelm Rust.

Voor alle werken van Johann Sebastian Bach voor blokfluiten of met een blokfluitpartij zie zie bij de blokfluitgeschiedenis van deze site: 6. Componisten van blokfluitwerken

www.bach.de

www.bach-cantatas.com

www.allofbach.com

 

Jacques (Jacob) Loeillet (Gent, 7 augustus 1685 – Gent  28 november 1748), zoon van Jean Baptiste François, chirurgijn in Gent, en zijn tweede vrouw, Barbe Buys. Broertje van John Loeillet. Hij was hoboïst aan het hof van Maximiliaan II, keurvorst van Beieren, die vanaf 1704 in verband met de Spaanse successieoorlog in Nederland(!) resideerde. In 1726 treffen wij hem aan bij het keurvorstelijk hof in München. Toen hij daarna naar Frankrijk ging, waar hij in Versailles aan het hof van de koning “hautbois” werd, noemde hij zich Jacob Jean-Baptiste Loeillet, om van de roem van zijn neef Jean-Baptiste Loeillet de Gant te profiteren. Een verwarrende toestand met die neefjes. In 1746 keerde hij naar Gent terug. Zijn weduwe ontving een pensioen van de koning van Frankrijk.

Jacques (Jacob) Loeillet componeerde

     6 sonaten voor twee fluiten zonder bas opus 4 (1728, Priestmann XVI)

     6 sonaten voor traverso en basso continuo opus 5 (1728, Priestmann XV)

     Hoboconcert in Es-groot (Priestmann XVII)

     Fluitconcert in D groot (Priestmann XIX).

 

Gottfried Kirchhoff (Mühlbeck, bij  Bitterfeld, Duitsland, 15 september 1685 -  Halle, 21 januari 1746) kwam uit een familie van stadsblazers. Gottfried Kirchhoff werd net als Georg Friedrich Händel een leerling van Friedrich Wilhelm Zachow.

In 1709 werd Gottfried Kirchhoff Kapellmeister aan het hof van hertog Philipp Ernst von Schleswig-Holstein-Sonderburg-Glücksburg. In 1711 werd hij organist aan de Sint Benedictuskerk in Quedlinburg

In 1714 volgde Gottfried Kirchhoff zijn leraar Friedrich Wilhelm Zachow op als organist en muziekdirecteur van de Mariakerk in Halle. Ze hadden daar liever Johann Sebastian Bach gehad, maar die wilde daar niet heen.

Gottfried Kirchhoffs zoon Gustav Friedrich (overleden in 1799) werd na een studie medicijnen toch maar een beroemde harpvirtuoos en componist van harpmuziek.

Gottfried Kirchhoff componeerde

     3 cantates

     12 sonaten voor viool en basso continuo, één ervan werd in 1762 door Leopold Mozart overgenomen in het Notenbuch voor Wolfgang Amadeus

     orgel-  en/of klavecimbelwerken

 

Domenico Scarlatti (Napels, Italië, 26 oktober 1685 – Madrid, 23 juli 1757) was de zesde van tien kinderen van Alessandro Scarlatti en Antonia Anzalone. Domenico’s jongere broer Pietro Filippo werd net als hij muzikant. Domenico kfreeg de muzieklessen van zijn vader. Vijfendertig jaar van zijn leven was Domenico Scarlatti druk bezig aan de verwachtingen van zijn vader en anderen te voldoen als klavecinist, kapelmeester en  componist van een groot aantal missen, opera’s, concerten en kamermuziekwerken. Goed gecomponeerd, je bent een vakman of niet, maar de kwaliteit van de werken stonden niet in de schaduw van die van zijn vader. Op 13 september 1701 werd Domenico Scarlatti aangesteld als organista e compositore di musica bij de koninklijke Napelse kapel, waar zijn vader maestro di cappella was. In 1703 vertrok zijn vader naar Rome en nam Domenico de maestroverplichtingen over.

In 1705 vertrok Domenico Scarlatti ook naar Rome, onder andere in 1709 in dienst van Maria Casimira, verbannen koningin en in dienst van de Markies de Fontes, Portugees ambassadeur bij het Vaticaan. Er is een verhaal over een muziekbehendigheidswedstrijd tussen Domenico Scarlatti en Georg Friedrich Händel in het pallazzo van kardinaal Ottoboni. Scarlatti werd hoger beoordeeld dan Georg Friedrich Händel op het klavecimbel, maar bij het orgelspelen viel het oordeel in het voordeel van Georg Friedrich Händel uit. In 1713 werd Domenico Scarlatti assistent maestro di cappella in Capella Giulia van de Sint Pieter en in december 1714 volgde hij Tommaso Baj als maestro op. Over de volgende jaren  van zijn leven zijn de bronnen volstrekt onduidelijk en verschillend. Het enige wat zeker is, is een bewijs van wettelijke onafhankelijkheid van zijn vader, gedateerd op 28 januari 1717.  In 1719 reisde hij wellicht (niets is dus zeker; er zijn verhalen over, maar ze kunnen niet wetenschappelijk worden bevestigd) naar Londen om zijn opera Narciso in het King’s Theater te dirigeren.

In elk geval nam hij in 1719 ontslag van zijn functies in Rome. Volgens één bron ging hij naar Palermo, waar hij 16 april 1720 werd toegelaten tot de Unione di Santa Cecilia en daar bleef december 1722. In 1723 vinden we hem in Lissabon terug (volgens een ander bron al in 1720) als mestre de capela bij koning João V. Scarlatti kreeg ook een aanstelling als muziekleraar van de koninklijke kindertjes: prinses Maria Barbara en prins Antonio. Domenico Scarlatti ontwikkelde er ook een levenslange vriendschap met de castraatzanger Farinelli.

Af en toe maakte Scarlatti nog uitstapjes naar Rome, waar hij in 1728 trouwde met de 16-jarige Maria Catarina Gentili. Ze kregen vijf kinderen. Prinses Maria Barbara ontwikkelde zich onder leiding van Scarlatti tot een bezield en virtuoos klaveciniste. In 1729 trouwde de 17-jarige prinses met de 14-jarige  Spaanse kroonprins Fernando IV. Bij de verhuizing nam ze Scarlatti mee naar Spanje, die daar tot zijn dood zou blijven. Hij krijgt in Madrid een eigen huis. 

In 1737 stierf Maria Catarina. Enkele jaren later hertrouwde Scarlatti met Anastasia Maxarti Ximenes, de moeder van zijn laatste vier kinderen. Scarlatti zelf stierf in Madrid op 23 Juli 1757.

Domenico Scarlatti componeerde

     17 opera’s

     1 oratorium

     11 serenata’s

     12 grootschalige cantates

     60 kamercantates

- Pur nel sonno almen tal'ora

     3 missen

- Missa quatuor vocem of “misa de Madrid” voor vier stemmen a capella, 1754?, gevonden in een Spaans archief 

     16 motetten

- Stabat mater voor 10 stemmen met continuo, mooi! echt een meesterwerk. Tiendelige onweerstaanbare schoonheid

4. Eja mater, fons amoris, voor 4 sopranen

7. Juxta crucem, sopraan begint solo, de andere stemmen voegen bij.

- Te Deum, dubbelkorig, omstreeks 1721

- Salve Regina, voor sopraan, alt en basso continuo

- Miserere in e kleine terts, Miserere in g kleine terts, beide dubbelkorig

     17 symfonieën

     555 klavecimbelsonates, de een nog briljanter, experimenteler of gevoeliger dan de andere. Dat plaatst hem in een klap bij de grootste componisten van de afgelopen eeuwen. De vroegst gedateerde collectie (1738) bestaat uit 30 sonates die onder de naam Essercizi per Gravicembalo zijn opgedragen aan koning João V.

Uit de jaren 1752 – 1757 zijn dertien delen sonates terug gevonden in grootformaat, gebonden in koninklijke prachtbanden. Later werden daar nog twee delen, uit 1742 en 1749, bijgevonden. De vijftien manuscripten bevatten totaal 496 sonates. In een replica hiervan, wat soberder bij elkaar gehouden, bevinden zich 463 sonates. De sonates overlappen elkaar niet geheel. Uiteindelijk zijn er precies 555 sonates van Scarlatti bewaard gebleven.

- sonate in c kleine terts,  K11

- sonate in b kleine terts,  K27

- sonate in b kleine terts, K 87, gevoelige sonate met veel dissonanten en oplossingen, mooi contrapunt

- sonate in d kleine terts,  K213

- sonate in G grote terts K 547. Scarlatti citeert de openingsmaten uit Les Cyclopes van Jean Philippe Rameau. Je hoort de reuzen rondstampen. 

 

Lodovico Giustini (ook wel Lodovico di Pistoia, Pistoia, Italië, 12 december 1685 – 7 februari 1743) kwam uit een familie van muzikanten, zijn vader was organist en zijn oom Domenico Giustini ook componist.

In 1725, toen zijn vader overleed, nam Lodovico Giustini zijn organistfunctie bij de Congregazione dello Spirito Santo, een Jezuïetengezelschap, over.

In 1734 werd hij organist van de kathedraal van Pistoia, de Santa Maria dell'Umiltà. Lodovico Giustini was ook een veelgevraagd klavecimbelspeler. Hij was de eerste componist, die specifiek voor piano componeerde.

Lodovico Giustini  componeerde

     oratoria

     cantates

     lamentiones

     12 pianosonates

Sonate da cimbalo di piano e forte detto volgarmente di martelletti, opus 1, 1732, de eerste muziek ooit voor piano geschreven, opgedragen aan Dom António de Bragança, de jongere broer van Koning João V van Portugal. Het Portugese hof was een van de weinige plekken, waar vaak piano ("cembalo con piano e forte"; in 1697 door Bartolomeo Christofori al uitgevonden) werd gespeeld. Daarna zou het ongeveer 30 jaar duren, voor er weer wat voor piano werd gecomponeerd. 

 

John Baston (Engeland, omstreeks 1685 – omstreeks 1740) was de zoon Thomas Baston drukker en uitgever van afbeeldingen van schepen en mariene historische prenten. John Baston. Hij trad op met zijn jongere broer Thomas Baston als blokfluitist en violist/cellist in Londen in de Stationers Hall, de Coachmakers Hall en het Drury Lane Theater. John Baston was de eerste blokfluitist die een blokfluitconcert opvoerde.

Op een pamflet ter aankondiging van een vroeg optreden van John Baston en zijn broer in Stationers Hall op 25 augustus 1709 staan ze vermeld als 'de twee zonen van Mr. Baston die een "Concerto Grosso" voor fluit en viool uit zullen voeren'. Op 25 april 1716 traden ze nog samen op in een concert in het Lincoln's Inn Field Theatre. Het gezamenlijk duurde tot 1720 duren. Componist William Babell heeft speciaal voor de broers een serie concerten voor blokfluit en vioolbegeleiding heeft geschreven. John Baston maakte hij door het uitvoeren van werken van mede-fluitist en componist Robert Woodcock deze bekend bij een groter publiek. Op 11 mei 1722 voerde John Baston in Drury Lane een fluitconcert van de Fransman Charles Dieupart uit en op 20 mei 1725 was de eerste uitvoering in Engeland van een blokfluitarrangement van een vioolconcert van Archangello Corelli.

In 1739 was John Baston nog medeoprichter van het Londense muziekgezelschap Society of Musicians.

John Baston componeerde

     Six Concertos in Six Parts for Violins and Flutes, 1729.

 

Louis-Antoine Dornel (Parijs, omstreeks 1685 – 1765) kreeg zijn eerste muzieklessen van de organist Nicolas Lebègue. Hij werd benoemd tot organist van de kerk van Sainte-Marie-Madeleine-en-la-Cite in 1706 als opvolger van François d'Agincourt. In 1719 werd hij benoemd aan de abdij van Sainte-Geneviève.

Van 1725 tot 1742 was Dornel muziekmeester van de Academie Française.

Louis-Antoine Dornel componeerde:

     6 triosuites

     1 kwartet

     6 concerten

     sinfonia’s

     klavecimbelwerken

     6 cantates

     orgelwerken

     22 liederen

 

Johann Jakob Kress (Walderbach, Regensburg, Duitsland, omstreeks 1685 – Darmstadt, begraven op 6 november 1728) was de zoon van Johann Georg Kress van Walderbach. Zijn vader pachtte een winkelbedrijf aan het klooster van Walderbach. In 1690 werd dat opgeheven en verhuisde de familie naar Oettingen. Vorst Albrecht Ernst II van Oettingen zag de muzikale begaafdheid van de jonge Jakob Kress en gaf hem de mogelijkheid de Latijnse school en muzieklessen te volgen. Na zijn studie kreeg Jakob Kress een plaats in het hoforkest, dat onder leiding stond van Kapellmeister Jakob Christian Hertel. In 1712 werd hij in Darmstadt in het hoforkest aangesteld tegen salaris van 400 florijnen en giften in natura. Op november 1723 werd hij bevorderd tot concertmeester met een salarisverhoging van 200 florijnen. Hij bleef er tot zijn dood. Jacob Kress trouwde in 1718 met Anna Maria Wöhler en had vijf kinderen. Twee daarvan werden ook muzikant. Zijn tweede zoon Georg Philipp Kress werd na de vroege dood van Jacob als pleegzoon door Georg Philipp Telemann in Hamburg opgenomen en opgevoed.

Jacob Kress componeerde

     6 vioolconcerten, opus 1, omstreeks 1722

     19 sonaten à 4 instrumenten

     18 vioolsonates

- 6 Sonate da camera, opus 3 in A, B, d, a, D en e

- 6 Sonate da camera, opus 5 in D, e, A, G, E en d,

     4 fluitsonaten

     12 sonaten voor altblokfluit

- twaalf “Kasseler sonaten”, door editie Walhall onder de naam Georg Friedrich Händel uitgegeven, zijn vrijwel zeker van Jacob Kress (zie artikel “Vom Handel mit Händel” van Nikolaus Delius, Tibia 4/2016)   

 

Roland Pierre Marais (Parijs, Frankrijk, omstreeks 1685 - omstreeks 1750) was de vierde van 19 kinderen van zoon van componist en gambist Marin Marais. Hij kreeg gambales van zijn vader en speelde in 1709 voor Koning Lodewijk XIV samen met zijn vader en twee broers. Op 3 maart 1715 trouwde Roland Marais met Marie-Catherine Godelard en ging met haar wonen in de Rue Mazarine in Parijs. 12 september 1722 werd hun zoon Alexandre-Félix geboren en in 1925 verhuisden ze naar de Rue des Grands Augustins. Roland Marais ontwikkelde zich tot een gewaardeerd gambaspeler en componist. Hij kreeg onder meer de complimenten van Johann Joachim Quantz. In 1728 verloor Roland Marais in drie maanden zijn vader en zijn vrouw en in 1729 ook zijn zoon. De rest van zijn leven woonde Roland Marais aan de Rue Dauphin. Zijn composities hebben dezelfde stijl als die van zijn vader.

Roland Marais componeerde

     2 boeken met suites voor gamba

     1 leerboek over bassocontinuobegeleiding met gamba

 

John Reading (II) (??, Engeland, omstreeks 1685 – Londen, 2 September 1764) was waarschijnlijk de zoon van componist en organist John Reading I (omstreeks 1645-1692), die van 1681 tot zijn dood organist en koormeester was aan het Winchester College. John Reading (II) was koorknaap bij de Koninklijke Kapel, waar hij werd opgeleid door John Blow.

Van 1700 tot 1702 was John Reading organist aan het Dulwich College, in 1703 werd hij koormeester aan de Lincoln Kathedraal. In 1708 werd hij 20 jaar lang organist aan de Sint John, Hackney in Londen. In 1727 werd hij organist van de gecombineerde kerken St Mary Woolnoth en St Mary Woolchurch Haw in de City of London. Daarbij werd hij ook nog organist aan de St. Dunstan's-in-the-West.

John Reading verzamelde, kopieerde en arrangeerde 12 delen psalmzettingen, klavecimbelmuziek en verse anthems, de John Reading manuscripts, die bewaard worden in het Dulwich College in Londen. Het is een van de belangrijkste bronnen voor vroege 18de eeuwse Engelse orgelmuziek.

John Reading (II) componeerde

     liederen

- A Book of New Songs (1710)

     Anthems

- A Book of New Anthems … with Proper Ritornels (1715)

     2 Voluntary’s voor orgel of klavecimbel

 

Arturo Benedetto Marcello (Venetië, 31 juli of 1 augustus 1686 - Brescia, 24 juli 1739) werd geboren in een adellijke familie in Venetië. Hij was het derde kind van Agostino Marcello, een Venetiaans edelman, senator bij de Venetiaanse overheid, en een verdienstelijk amateur-violist. Zijn schrandere, gevoelige moeder, Paolina Capello hield zich bezig met dicht- en schilderkunst. De familie was mede-eigenaar van Theater Sant’Angelo. Benedetto had  twee oudere broers: Allessandro (1684 of 1669 – 1750 of 1747; die dingen liggen niet erg duidelijk) was een briljant violist en componist, Girolamo (1672 – 1742) auteur van religieuze gedichten. Omdat zijn oudere broer Allessandro al muzikant was geworden, wilde vader Agostino dat Benedetto rechten zou gaan studeren, om de politieke invloed van de familie in Venetië te waarborgen, en zo geschiedde. Hij combineerde een maatschappelijk belangrijke positie met muzikaal tijdverdrijf. Vioollessen kreeg hij van Antonio Lotti en compositielessen van Francesco Gasparini. Nadat zijn vader in 1707 overleed, zien we hem bezig in Venetië als advocaat, rechter en bewindvoerder. In december trad hij toe tot de Hoge Raad van Venetië. In 1708 publiceerde hij bij muziekuitgeverij Giuseppe Sala in Venetië “Concerti à 5 con violone e violoncello obbligato op. 1”. Vanaf dat moment zou hij nog meer dan 700 muziekstukken schrijven. Geestelijke en wereldlijke vocale muziek: missen, cantates, oratoria, scènemuziek.

Benedetto Marcello  was ook een begenadigd schrijver en dichter. Hij publiceert gedichten, sonnetten, cantateteksten, libretto’s en verhandelingen. Het bekendst werd zijn sarcastische Teatro alla moda (Het modetheater).

In 1711 werd Benedetto gekozen in de Raad van Veertig van Venetië, waarvan hij tot 1725 deel zou blijven uitmaken. In 1711 werd Marcello tevens lid van de Accademia dell’Arcade  en ook van de Accademia Filharmonica di Bologna,  dé tempel van de culturele muzikale traditie van zijn tijd. In die tijd was het voor leden van de gegoede stand gewoonte om lid te zijn van een of meer “arcadische” genootschappen. Als “arcadieër” nam Benedetto het pseudoniem Driante Sacreo aan. In 1717 publiceerde de dichter Benedetto Marcello een bundel gevarieerde gedichten, en in 1718 een bundel amoureuze sonnetten. Vanaf 1724 verscheen het beroemdste werk van de componist: Estro poetico-armonico. In 1728 trouwde Marcello  in het geheim met de veel jongere  Rosanna Scalfi, een meisje van eenvoudige komaf, net 18 jaar oud. Kennelijk wilde hij daar geen ruchtbaarheid aan geven, want het getrouwde stel ging niet samenwonen. Na dat jaar bekleedde hij een ambt als toezichthouder van de Republiek in Pola.

In 1732 kwam hij om gezondheidsredenen weer naar Venetië terug.

Marcello bleef veel muziek schrijven, ook instrumentaal: sonates voor cello en basso continuo, uitgegeven bij Walsh in Londen in 1732; talloze composities voor clavecimbel, waarvan vele nooit gepubliceerd werden. Het beroemde hoboconcert in d klein, dat Johann Sebastian Bach als klavecimbelconcert  (BWV 974) bewerkte, is een schepping van zijn broer Alessandro. Aan het einde van zijn leven streek Marcello het huwelijk met Rosanna glad, en ging hij meer en meer het religieuze pad op. Van 1733 tot 1735 zien we hem als bewindvoerder optreden in Istria en vanaf 1738 als “camerlengho” in Brescia. De “camerlengho” is de kardinaal die de leemte opvult als een paus is overleden en er een opvolger moet worden benoemd. Marcello vervulde deze positie tot zijn overlijden op 24 juli 1739. Na zijn dood bleef Benedetto Marcello, die de "Michelangelo van de muziek" werd genoemd een stuk populairder dan zijn betere barokke tijdgenoten zoals Antonio Vivaldi.

Benedetto Marcello componeerde meer dan 700 muziekwerken:

     8 opera’s, serenata's en theaterwerken

     18 concerten

     7 sinfonia's

     8 missen

     1 requiem

     4 oratoria

- Il pianto e il riso delle quattro stagioni dell’anno per la morte, esultazione e coronazione di Maria Assunta in Cielo,1731; na de dood van de moeder van Christus ontstaat er discussie tussen de jaargetijde wie haar de meeste hulde mag brengen. Zomer (mezzosopraan) stelt voor dat elk seizoen haar op zijn eigen unieke wijze eert. Winter (bariton), Lente (sopraan), Herfst (tenor) doen hun best.  

     400 cantates

- Arianna abandonnata,  tekst Antonio Conti, SF 98, voor sopraan, strijkers en basso continuo, betoverende muziek. Na de driedelige sinfonia volgen 4 aria's, waarvan de tweede Come mai puoi lasciarmi piangere (hoe kun je me zo laten huilen) op treffende wijze het gevoel van de in de steek gelaten Arianne overbrengt

- Cassandra, S. 240b, cantate voor alt en basso continuo. Zieneres Cassandra, de zwartgallige dochter van koning Priamus maakt zich in alle toonaarden druk over de ondergang van de mensheid.  

- Pecorelle che pascete, cantate in F grote terts, voor sopraan, altblokfluit en basso continuo, 1715; in pastorale motieven wordt over hartstocht en verloren liefde verhaalt. De moeite waard.

     30 motetten

- Lamentations van Jeremia

- Salve Regina

- Miserere

     psalmen

- Estro poetico-armonico (poëtische en harmonische inspiratie), een monumentaal werk in 8 delen zettingen van de eerste vijftig Psalmen op Italiaanse teksten van Marcello’s vriend Girolamo Alescano Giustiniani il Giovane. De psalmzettingen werden gepubliceerd in Venetië van 1723 tot 1726. Ze zijn geschreven voor een of meer solostemmen en basso continuo, met af en toe een obligate viool of cello. Marcello heeft zich in elk geval behoorlijk in de Hebreeuwse zang verdiept. Hij wist de melodieën  op te delen in Sefardische (Zuid-Europa) en Askenasische (Oost-Europa) traditie, duidde bij elke melodie de liturgische context aan en noteerde de muziek van rechts naar links met de Hebreeuwse letters eronder. Aparte expressieve muziek.

     81 duetti da camera voor twee zangstemmen en basso continuo

     30 sonates

- 12 sonates voor blokfluit en basso continuo, opus 2

- 6 sonate per 2 violoncelli o 2 viole da gamba e violoncello o basso continuo, 1734

     47 klavecimbelsonates, worden ook op orgel gespeeld. 

     34 menuetten voor klavecimbel

 

Nicola Antonio Giacinto Porpora (ook: Niccolò Porpora) (Napels, 19 augustus 1686 – 3 maart 1768) kreeg vanaf september 1696 les aan het Conservatorio dei Poveri di Gesù Cristo in Napels.

In 1708 schreef hij zijn eerste opera: L'Aggrippina) voor de koning van Napels. In 1711 was Nicolò Porpora Maestro di cappella bij Prins Philip van Hessen-Darmstadt, de generaal van het Oostenrijkse leger in Napels. Aan de Napelse Conservatoria di Sant'Onofrio en Poveri di Gesù Cristo trainde Nicolò Porpora in de periode 1715 tot 1721 onder meer de later wereldberoemde castraten Farinelli (=Carlo Broschi), Caffarelli en Salimbeni. In die tijd schreef hij ook twee serenades op libretti van een jonge begaafde dichter, Metastasio, het begin van een levenslange samenwerking.

In 1716 ontving Nicolò Porpora een eretitel van Prins Philip die toen Keizerlijke Gouverneur van Mantua was. In 1717 overleden zijn vader en oudste broer. Om de resterende leden van de familie te onderhouden werkte hij als muziekleraar, zowel in het Conservatorio als privé.

In 1725 werd hij Venetië tot maestro del Pio Ospedale degli Incurabili benoemd.

In 1733 ging hij in Londen in de Opera van de Adel de concurrentie aan met Händel in het "King's Theatre". Adrianna in Nasso was de eerste opera die opgevoerd werd in het Lincoln's Inn Fields Theater. Deze opera werd een groot succes. Tijdens zijn driejarige verblijf in Londen voltooide hij vier andere opera's: Ferdinando, Temistofle, Meride en Arianna.

In 1736 verliet Porpora Engeland en keerde terug naar Venetië. Kort daarna vielen zowel zijn als Händels operahuis in duigen.

Van 1748 tot 1752 werkte Nicola Porpora als Kapellmeister aan het hof in Dresden van de kroonprins van Saksen. In 1752 ging hij naar Wenen, waar hij veel les gaf, onder andere aan de jonge Marianne von Martinez, die later componiste zou worden, en aan Joseph Haydn, die hem hielp als begeleider.

In 1759 keerde Nicola Porpora in Napels terug. Zijn pensioen werd echter stopgezet door de invasie van de Saksen tijdens de Zevenjarige Oorlog. Metastasio spoorde in een brief Farinelli aan om Porpora te helpen. Porpora werd aangewezen tot maestro di cappella in Napels in het Conservatorio di S Maria di Loreto waar hij 20 jaar eerder ook tewerkgesteld was. Hij aanvaardde ook nog een opdracht voor het Teatro San Carlo. In 1760 kreeg hij een positie aangewezen in het Conservatorio di San Onofrio, maar hij nam daar datzelfde jaar al weer ontslag.

Hij bleef zijn laatste jaren in Napels, waar hij in armoede stierf. Na zijn dood traden de muzikanten van Napels gratis op in zijn kerk in Napels waar hij op 3 maart 1768 begraven werd.

Nicola Porpora componeerde

     52 opera’s

- Agrippina, opera seria in drie bedrijven, libretto Nicola Giuvo, 4 November 1708

- Faramondo, 1719, voor de naamdag van keizerin Elisabeth.

- Orlando of l'Angelica, componimento drammatico in twee bedrijven, libretto Pietro Metastasio, 1720, voor de verjaardag van keizerin Elisabeth

- Gli Orti Esperidi, 1721, met het debuut van de 16-jarige castraat Farinelli

- Eumene.

- Damiro e Pitia.

- Didone abbandonata (libretto Metastasio), 1725

- Ezio, 20 november 1728

- Semiramide riconosciuta (libretto Metastasio), carnaval 1729, bekende sopraanaria In braccio a mille furie

- Mitridate, opera seria in 3 actes, libretto Apostolo Zeno en Filippo Vanstryp, carnaval 1730

- Germanico in Germania, opera in drie bedrijven, libretto Nicola Coluzzi, february 1732. Het verhaal is een verzonnen verslag van de Romeinse generaal Germanicus en speelt zich af in Zuid-Nederland. Hoofrolspeler Germanico wordt tegenwoordig gezongen door een countertenor. Belangrijke rollen voor Segeste (tenor), een Germaanse hoofdman die Romeins burger is geworden en zijn dochters Ersinda (sopraan) en Rosmonda (sopraan). Rosmonda heeft aan het eind van het eerste bedrijf een prachtig “duet”met de hoorns van het orkest: 'Son qual misero naviglio’.

- Polifemo, opera seria in 3 acten, libretto Paolo Antonio Rolli, 1 februari 1735 in Londen; Cycloop Polifemo, schaapherder Aci en mooie nymph Galathea spelen hoofdrollen in het verhaal, dat de mythe van Acis en Galathea vermengd met die van Odysseus. Beroemde aria's van Aci (“castraat”): Nell'attendere il mio bene, letterlijk adembenemde aria en in acte III, scene 5: Alto Giove”; Porpora's beroemdste aria, een gebed aan Jupiter, waarbij Aci bevangen is door een gevoel va nederigheid, en een rustiek duet: Piacetti zefiretti; de aria "Alto Giove" zong Farinelli vanaf 1737 elke avond voor de manisch-depressieve Spaanse koning Philips V tot diens dood in 1745. In de opera zingt Odysseus (countertenor) de overwinningsaria "Quel vasto, quel fiero"

- Ifigenia in Aulide, opera seria in 3 acten, libretto Paolo Antonio Rolli, naar Apostolo Zeno 3 mei 1735 in Londen.

- Orfeo, pasticcio op libretto van Paolo Antonio Rolli, 1736, een arrangement van Nicola Porpora met aria’s van diverse componisten. De slotklacht Sente del mio martir, laatste aria geschreven voor castraat Farinelli, hartverscheurend afscheid.

- Carlo il Calvo (Karel de Kale), dramma per musica in drie bedrijven, voorjaar 1738, libretto anoniem naar de tekst van Francesco Silvanis voor de opera  L’innocenza giustificata  van Benedetto Vinaccesi uit 1698. De opera behandelt de familiegeschiedenis van de nakomelingen van Lodewijk de Vrome: Lottario (alt, castraat) en Carlo il Calvo (rol zonder tekst.) Omdat er in 1738 geen vrouwen op de theaterpodiums waren toegestaan, waren alle vertolkers mannen: 6 castraten en een tenor. Tegenwoordig worden dat sopranen, mezzosopranen en countertenoren. Onbegrensde melodische inventiviteit en buitengewone virtuositeit. In het tweee bedrijf, scene 14, komt een heftige stormaria voor soprano castrato (tegenwoordig sopraan of countertenor) voor: "Spesso di nubi cinto"

     3 oratoria

- Davide e Bersabea, 1734 

     130 cantates voor één of meer zangstemmen en basso continuo

- "Ecco che il primo albore", Cantate voor alt, 2 violen en basso continuo,

- "Freme il mar, e col sussurro", Cantate voor alt, 2 violen en basso continuo,  1720

- "Ninfe e pastor che al bel Sebeto in riva", Cantate voor zangstem en basso continuo,

- "Questa dunque è la selva", Cantate voor zangstem en basso continuo,

- "D'amor la bella pace", 1729, Cantate voor zangstem en basso continuo,

- 12 cantatas voor zangstem en continuo, opus 1, 1735, opgedragen aan Frederic, Prince of Wales; gebruikt tijdens zijn muzieksessies met Farinelli, wiens zangleraar Porpora was, waarbij Frederic de continuo-cello speelde

VII. Veggo la selva e il monte

VIII. Or che una nube ingrata

IX.   Destatevi destatevi o pastori

X.    Oh se fosse il mio core

XI.   Oh Dio che non è vero

XII.  Dal pover mio core

CD: Lestyn Davies, countertenor, Arcangelo olv Jonathan Cohen; Hyperion CDA67894

     70 (series) motetten, psalmzettingen en andere religieuze werken

- In coelo stelle clare voor sopraan en strijkers, 1745, geschreven voor Graziola in het Ospedaletto in van Venetië

- In procella sine stella, motet voor alt, strijkers en basso continuo in D grote terts, vierdelig

- 6 duetti latini per la Passione di Gesù Cristo, 1754, voor de lijdenstijd, de vrijdagen vóór Pasen, gecomponeerd voor het Keizerlijk Hof in Wenen, voor 2 stemmen en basso continuo. De duetten ontwikkelen zich van vroegbarok naar klassiek. Contrastrijke Italiaanse laatbarok.

1. Crimen Adae quantum constat, voor sopraan, alt en basso continuo, oude stijl met gedurfde harmonieën en traditioneel contrapunt.

6. Ab imo pectore,  voor sopraan, alt en basso continuo, bijna “klassiek”.

- 3 notturni per i defonti, voor sopraan, alt, 2 violen, 2 hoorns en basso continuo, 1743, schriftlezingen voor de metten bij begrafenissen en bij Allerzielen op 2 november.

- 8 Salve Regina's voor sopraan of alt en strijkers

- Vespers voor het feest van Maria Hemelvaart, 1744 geschreven voor het Ospedaletto in Venetië

+ Nisi Dominus (Psalm 126) voor alt, koor en strijkorkest.

     2 concerti

- Concerto in G grote terts voor cello en strijkers, INP 18

     6 sinfonie da camera a 3

     6 sonate per 2 violini, 2 violoncelli e basso continuo, 1745, met hulp van cellist Giovanni Battista Constanzi, kan ook uitgevoerd worden door viool, concerterende cello en basso continuo

     12 vioolsonaten

- Sonate XII, een juweeltje uit de late Barok

     1 cellosonate

     1 Ouverture

     2 klavecimbelwerken

 

Giovanni Battista Somis (Turijn, 25 december 1686 – 14 augustus 1763), zoon van de violist Lorenzo Francesco en Domenica Canavasso, ook al uit een violistenfamilie, student van Arcangelo Corelli, werd vanaf 1707 vioolsolist en maestro di cappella aan de grafelijke kapel in Turijn. Hij was beroemd om zijn fabelachtige boogtechniek.

Giovanni Battista Somis componeerde

     1 motet

     3 sinfonias

     10 vioolconcerten

     8 collecties sonates voor twee of drie instrumenten

- 12 sonate voor cello solo, zijn beste instrumentale werk

- 12 vioolsonates, opus 1, 1717, uitgave Estienne Roger, Amsterdam

- 12 sonatas voor viool en basso continuo, opus 3, 1725

- 12 sonatas voor viool en basso continuo, opus 4, 1726

 

 

François Campion (pseudoniem M. L'abbé Carbasus) (Rouaan, Normandië, Frankrijk, 1686 – Parijs, 21 oktober 1747) stamde misschien af van Thomas Campion. François Campion volgde in 1703 Maltot als gitarist en théorbist op in het orkest van de Académie Royale de Musique. Hij bleef daar aan het werk tot 1719. Hij was een bekende gitaar- en théorbeleraar in Parijs. Van koning Lodewijk XIV kreeg hij de titel Maître de guitare et de théorbe. In 1731 kreeg hij toestemming om een half jaar naar Engeland te gaan.

Bij zijn overlijden liet hij 12 théorbes, 4 luiten en 14 gitaren na. Die werden door de erven allemaal verkocht op 19 februari en 17 april 1748.

François Campion schreef een aantal muziektheoretische en polemische geschriften.

François Campion componeerde

     93 Franse en Italiaanse airs de cour en airs à boire

     126 gitaarwerken voor vijfstemmige gitaar in nogal complexe tabulaturen

- Passacaille, met 36 steeds complexer wordende variaties

 

Willem de Fesch (Alkmaar, 26 augustus 1687 - Londen, 3 januari 1761) was de zoon van musicus Louis de Fesch (1657-?) (ook wel Vaeght, De Veg of Defesch) uit Luik. Louis de Fesch had zich al jong in Amsterdam gevestigd. In 1685, kort na zijn huwelijk met Johanna Willems Maasbragt (1664-1739), verhuisde de familie naar Alkmaar, waar hun tweede zoon Willem werd geboren. Na 1690 trok het gezin terug naar Luik. In 1706 vestigden Willem en zijn broer Pieter (*Alkmaar, 1685) zich weer in Amsterdam. Willem de Fesch werd daar in 1710 musicus bij de Stadsschouwburg aan de Keizersgracht. Hij had daar les van Carl Rosier. In 1711 trouwde hij met diens dochter, zangeres Maria-Anna. In 1725 verhuisde Willem de Fesch naar Antwerpen en werd er kapelmeester in de kathedraal als opvolger van Alphonse d'Eve. In 1730 werd hij daar ontslagen nadat hij beschuldigd was van mishandeling en afpersing van zijn zangers; hij had een opvliegend karakter.

In 1731 vestigde hij zich in Londen. In 1746 was hij eerste violist bij de uitvoering van het Occasional Otatoria van George Frideric Handel, in 1748 kreeg hij de leiding kreeg van diens orkest, was een veelgevraagde vioolleraar en en componeerde. Zijn vrouw Maria-Anna trad als zangeres op. 

Willem de Fesch componeerde

     2 oratoria

Judith, 1733

Joseph, 1745, pas teruggevonden in 1980, prachtig Engels oratorium, vergelijkbaar met die van Georg Friedrich Handel

     1 serenata

     2 missen

     1 cantate

     veel cazonette, aria's en Engelse liederen

     24 concerti (grossi)

- 6 concerten en concerti grossi, opus 5, 1725

+ vioolconcert in c kleine terts, opus 5 nr. 5

     22 triosonates

     54 sonates

- 6 sonates voor viool en orgel, opus 4, plus 6 sonates voor violoncello, omstreeks 1730

-12 sonates, 6 voor viool en basso continuo, 6 voor 2 celli, opus 8, 1733

- 6 sonates voor viool en basso continuo, plus 6 sonaten voor 2 violoncello, opus 8, 1736

- 6 sonates voor cello en klavecimbel, opus 13, 1757

     30 duetten voor 2 violen of fluiten

     carillonmuziek

 

Andrea Stefano Fiorè (Milaan, Italië, 1686 – Turijn, 6 oktober 1732) was een wonderkind. Hij kreeg les van zijn vader Angelo Maria Fiorè, Giovanni Paolo Colonna en priester Giorgio Boni. Al op zijn 13de gaf Andrea Stefano Fiorè zijn eerste werk uit: 12 triosonaten, opgedragen aan Viktor Amadeus II, vorst van Savoye en prins van Piemonte. In 1697 werd Andrea Stefano Fiorè samen met zijn vader als lid van de Accademia Filarmonica in Bologna opgenomen. Van 1703 tot 1705 studeerde hij samen met Giovanni Battista Somis, op kosten van het hof in Turijn, bij Arcangelo Corelli in Rome. In 1707 werd Andrea Stefano Fiorè Hofkapelmeester in Turin, hij bleef dat tot het einde van zijn leven.

Andrea Stefano Fiorè componeerde

     22 opera’s

     1 mis

     2 litaniën

     12 motetten en hymnes

     6 cantates

     12 sinfonia voor 2 violen, violoncello en basso continuo

     andere kamermuziekwerken

 

Johann Balthasar Christian Freislich (Freißlich) (Immelborn bij Bad Salzungen, Duitsland, gedoopt 30 maart 1687 – Danzig, nú Polen, 17 april) was de zoon van een predikant. Hij werd muzikaal opgeleid aan het hof van Sachsen-Meiningen, waar Georg Caspar Schürmann de leiding van de hofkapel had. Vanaf 1709 studeerde Johann Balthasar Christian Freislich in Jena. In 1714 werd hij hoforganist en muziekdocent bij de vorst van Schwarzburg-Sondershausen, in 1716 werd hij er bevorderd tot hofkapelmeester. De vorst stuurde hem voor een jaar naar Dresden om daar bij Pantaleon Hebenstreit het spel op de pas ontwikkelde Pantaleon te leren. Dat was een soort met houten stokjes aangeslagen hakkebord of cymbaal, waardoor de toonsterkte te beïnvloeden was, een lastig instrument. Na de uitvinding van de piano is het dan ook snel verdwenen. Vanaf 1731 tot zijn dood was Johann Balthasar Christian Freislich als opvolger van zijn halfbroer Maximilian Dietrich Freislich Kapellmeister aan de Mariakerk, de hoofdkerk van Danzig. Johann Balthasar Christian Freislich was onder andere docent van Johann Gottlieb Goldberg. Hij werd aan de Mariakerk opgevolgd door Christian Friedrich Morheim (1719–1780), een zoon van zijn zwager en een leerling van Johann Sebastian Bach.

Johann Balthasar Christian Freislich componeerde in elk geval

     1 opera

     3 passies

     90 kerkcantates

     begrafeniscantates

     wereldlijke cantates

- Kinder Der Musen, cantate voor solisten, koor en orkest, 1749, gelegenheidscantate voor de inauguratie van professoren in Dantzig.

- Eilet, Ihr Begluckten Schiffe, Aus Dem Weitem Orient, koffiecantate voor bas en orkest

- Auf, Danzig, Lass In Jauchzenden Choren, cantate voor solisten, koor en orkest, 1754, jubileumcantate voor300ste verjaardag van de bevrijding van Dantzig van de “Duitse Orde”.

     talloze koorwerken

     2 sonates

 

Silvius Leopold Weiss (Grottkau, 12 oktober 1687 – Dresden, 16 oktober 1750) was de zoon van Johann Jacob Weiss, een luit- en theorbespeler. Johann Jacob leerde zijn zoons Silvius Leopold en Johann Sigismund en zijn dochtertje Juliana Margareth al jong goed luit spelen.

Silvius Weiss was in Breslau in dienst aan het hof van Karl Phillip von Pfalz-Neuburg. Na een verblijf in Rome werd hij in augustus 1718 benoemd tot koninklijke kamerluitist aan het hof van de keurvorst van Saksen, August de Sterke, in Dresden, waar hij tot het einde van zijn leven bleef.

Silvius Weiss was de bekendste en technisch beste luitspeler van zijn tijd. Hij was goed bekend met Johann Sebastian Bach en zijn gezin en was meermalen bij hun thuis in Leipzig te gast.

In 1750 stierf Weiss in Dresden op de leeftijd van 63 jaar. Hij werd in Dresden begraven op het oude katholieke kerhof. Zijn zoon Johann Adolph Faustinus Weiss volgde hem aan het Saksische hof als hofluitist op.

Silvius Weiss componeerde 853 werken. Meer dan 250 werken zijn alleen in manuscriptvorm te vinden in Londen, Dresden en Moskou

     600 werken voor luit

- 109 sonates

Sonate in g kleine terts,  WeissSW 14, laatste deel: 14.6  Chaconne

Sonate in g kleine terts,  WeissSW 25, 7-delig

- 6 chaconnes

     Londen manuscript

- 28 suites 
- 4 preludes

- 2 fugues 
- 14 fantasiën 
- 2 begtraveniswerken 
- 1 caprice 
- 1 overture 
- 1 lamentatie

- series dansen 

- 3 grote duetten (sonates) voor luit en traverso, samen met zijn broer Sigismund gecomponeerd, alleen in luittabulatuur bewaard gebleven, zònder de traversopartijen. Gedeeltelijk gereconstrueerd door traversospeler Stefano Sabene.

     Dresden manuscript

- 21 suites 

-  serie kamermuziekwerken, waarvan alleen de luitpartij bewaard is gebleven. Af en toe arrangeren handige muzikanten daar wel eens iets leuks uit.

www.slweiss.com

 

Jean Baptiste Senaillé (Frankrijk, 23 november 1687 – 15 October 1730) was de zoon van een lid van de Vingt-quatre Violons du Roi. Senaillé studeerde bij Jean-Baptiste Anet, Giovanni Antonio Piani en in Italië bij Tomaso Antonio Vitali.

Jean Baptiste Senaillé had een belangrijk aandeel in het naar het Franse hof halen van Italiaanse muziektechnieken en Italiaanse werken.

Jean Baptiste Senaillé componeerde

     50 vioolsonates

 

Francesco Saverio Geminiani (Lucca, Italië 5 december 1687 – Dublin, Ierland,17 september 1762) kreeg zijn eerste vioollessen van zijn vader Giuliano, violist bij de Cappella Palatina In Lucca. Later studeerde hij viool bij Carlo Ambrogio Lonati in Milaan, en daarna bij Arcangelo Corelli in Rome. Bij Alessandro Scarlatti in Napels studeerde hij compositie. Vanaf 1707 nam hij de plek van zij vader Giuliano, als violist in de Cappella Palatina van Lucca over. In 1711 werd hij concertmeester en dirigent van het operaorkest in Napels.

In 1714 vertrok hij naar Engeland, waar hij werkte voor het Engelse hof en de aristocratie als violist, orkestleider en muziekleraar. In 1715 gaf hij concerten aan het hof van George I, waarbij George Frederic Handel het klavecimbel bespeelde. Na 1733 ging hij nogal eens naar Dublin. Vanwege zijn Rooms Katholieke geloof kon hij er geen aanstelling als dirigent krijgen. In plaats daarvan gaf vioolconcerten waardoor hij de reputatie kreeg de grootste musicus van zijn tijd te zijn. In Spring Garden Dublin opende hij een concertzaal met aangrenzende ruimtes voor schilderijenverkoop, want Francesco Geminiani was een hartstochtelijk schilderijenverzamelaar. Hij leefde en werkte ook nog een paar jaar in Parijs, maar in 1755 kwam hij weer in Engeland terug. Hij stierf en werd begraven in Dublin, maar zijn overblijfselen werden later herbegraven in Lucca in de kerk van San Francisco. 

Francesco Geminiani componeerde

     1 pantomimeproduktie

- The Enchanted Forest ("het betoverde woud"), voor twee violen, cello en orkest, 1754, voor de pantomimevoorstelling van Jean-Nicolas Servan, over de kruisvaarder Rinaldo, die was behekst door Armida, maar van de betovering bevrijd werd door zijn metgezellen. Vóór de pauze 11 delen in D grote terts, ná de pauze 7 delen in kleine terts.

     42 concerti grossi voor strijkkwartet (inclusief altviool) en orkest,

- Arrangiamenti per Concerto Grosso van de sonates 1 - 6 voor viool opus 5 van Corelli, 1726

- Arrangiamenti per Concerto Grosso van de sonates 7 - 12 voor viool opus 5 van Corelli, 1727

- 6 Concerti voor 7 stemmen, opus 2, voor strijkers en strijkorkest in c, c, d, D, d, A,  1732

- 6 concerti grossi, opus 3, voor strijkers en strijkorkest in D, g, e, d, B, e, 1732  

- 6 Concerti  grossi voor acht stemmen, opus 7, 1746,  in D, d, C, d, c, Bes) voor twee fluiten, fagot, 2 violen, altviool, cello, concertino 2 violen, altviool cello, basso continuo, soms heel verrassend, wijkt af van alle eerder in de barok geschreven series concerti grossi.

     3 verzamelingen vioolconcerten

     12 viooltrio’s

     24 vioolsonates, 

- 12 sonates, opus 1, 1716

- 12 sonates voor viool en basson continuo, opus 4, 1739

     6 cellosonates 

     klavecimbelwerken.

     leerboeken

- Art of Playing on the Violin, 1751, 24 oefeningen, met uitgebreide praktijkinstructies, één van de oudste vioolleerboeken, onmisbaar voor de barokpraktijk.

- Guida harmonica, basso continuo encyclopedie 

 

Johann Georg Pisendel (Cadolzburg, bij Neurenberg, 26 december 1687 – Dresden, 25 november 1755) zoon van Simon Pisendel, cantororganist. Op negenjarige leeftijd werd hij koorknaap in de hofkapel van Ansbach. Daar kreeg hij les van  zanger Francesco Antonio Pistocchi en violist Giuseppe Torelli. In 1709 verliet Johann Georg Pisendel Dresden om in Leipzig muziek te gaan studeren.

Onderweg ontmoette hij Johann Sebastiaan Bach in Weimar, in Leipzig raakt hij bevriend met Georg Philipp Telemann.

In 1712 aanvaardde Johann Georg Pisendel een betrekking aan het hoforkest in Dresden, toentertijd het beste orkest van Europa. Hij studeerde daar compositie bij Johann David Heinichen en werd in 1728 concertmeester. Pisendels manuscripten, composities van anderen en van hemzelf, worden bewaard in de SLUB, de staatsbibliotheek in Dresden. 

Johann Georg Pisendel componeerde

     12 vioolconcerti: in a kleine terts, in B grote terts, 2 in D grote terts, in e kleine terts, 2 in E grote terts, in F grote terts, in g kleine terts, 3 in D grote terts.

     4 concerti grossi

     6 vioolsonates

- Solosonate voor viool zonder bas (sonata per violino solo) in a kleine terts, 1717, neigt al behoorlijk naar Sturm und Drang.

 

Christoph Wolfgang Druckenmüller (Norden, Duitsland, 1687– Verden, 1741) was afkomstig uit een organistenfamilie. Zijn grootvader Georg Wolfgang was in Hamburg een leerling van Heinrich Scheidemann, zijn vader Johann Jacob was organist in Ratzeburg en in Norden op het Arp-Schnitger-orgel. Christoph Wolfgang Druckenmüller werd organist in Jork toen hij 20 jaar oud was. 23 jar later werd hij als organist aan de Dom van Verden benoemd, waar hij tot aan zijn dood werkte.

Christoph Wolfgang Druckenmüller componeerde

     4 orgelconcerten

     1 preludium en chaconne.

 

Johann Ernst Galliard (Celle, Duitsland, 1687 – Chelsea, Engeland, 18 februari 1747) was de zoon van Franse pruikenmaker Jean Galliard. Hij leerde fluit en hobo spelen van Pierre Maréchal, lid van de hofkapel in Celle. Vanaf 1698, 11 jaar oud speelde zelf mee in de hofkapel. Vanaf zijn 15de kreeg hij compositieles van Jean-Baptiste Farinelli, de muziekdirecteur aan het hof van Hannover en van Abbate Steffani. Toen de kapel in 1506 werd ontbonden, ging Johann Ernst Galliard naar Denemarken, waar hij kamermuzikant werd bij Prins George. Na diens huwelijk met Koningin Anne ging hij met hem mee naar Londen. In 1710 werd hij organist bij de kapel van Somerset House, maar hij ging daarnaast of daarna al snel aan de slag als hoboïst en componist in het Queens Theater.

Johann Ernst Galliard  droeg bij aan de oprichting van de Academy of Ancient Music. In de competitie die in Engeland plaats had voor een dirigentenstatus kon hij niet tegen Handel en Bononcini op. Hij besloot zich daarom maar toe te leggen op zijn hobo-uitvoeringen en kwam zo in 1713 als solohoboïst terecht in Handels Italian Opera.

Johann Ernst Galliard componeerde

     4 opera’s

     5 masks

- Pan en Syrinx, libretto Theobald, 14 januari 1718, 38 aaneengesloten nummers

nr. 25. How Sweet the warbling Linnet sings (hoe zoet zingt het kwelend kneutje) voor sopraan, altblokfluit, strijkers en basso continuo

     7 pantomimes

     Te Deum

     Jubilate

     3 Anthems

     10 cantates

- The Hymn of Adam and Eve, tekst John Milton uit Paradise Lost voor 2 stemmen en strijkers, 1728

     2 hoboconcerten

     concerto grosso voor 24 fagotten en 4 contrabassen, 1745

     5 liederen

     2 hobosonates

     6 blokfluitsonates, opus 1, 1710

     12 sonates voor fagot of cello en basso continuo

- sonate nr. 5 in d kleine terts voor fagot en basso continuo

 

William Hine (Brightwell, Oxfordshire, 1687– Gloucester, 28 augustus 1730) was koorzanger aan het Magdalen College, Oxford, in 1694, en werd daar aangesteld als secretaris in 1705. In datzelfde jaar werd hij ook weer ontslagen en verhuisde naar Londen, waar hij studeerde hij muziek bij Jeremiah Clarke. Omstreeks 1711 werd William Hine organist van de Gloucester Cathedral, en kort daarna trouwde hij met Alicia, de dochter van Abraham Rudhall van Gloucester, de beroemde klokkengieter. Het kerkbestuur was behoorlijk tevreden over de Services die William Hine componeerde voor de kerkdiensten en verhoogden zijn salaris. Onder Hine's leerlingen waren Richard Church and William Hayes.

William Hine componeerde

     Services

     Anthems

     orgelwerken

 

Charles King (St Edmunds, 1687 – Londen, 17 maart 1748) was koorzanger in de St Pauls Cathedral onder John Blow en Jeremiah Clarke. Na de zelfmoord van Jeremiah Clarke in 1707 werd Charles King door de vicaris van de St. Paul’s Cathedral, Dr. Thomas A. Greene benoemd tot hoofd Armenzorg en Master of the Choristers. Hij bleef dat tot zijn dood in 1748. oktober 1707 trouwde Charles King met de zuster van Jeremiah Clarke

Charles King componeerde

     11 services

- Service in F grote terts (Te Deum, Jubilate , Magnificat, Nunc Dimittis), 1706

     18 anthems

     4 wereldlijke vicale werken

 

Johann Friedrich Fasch (Buttelstedt, Duitsland, 15 april 1688 – Zerbst, 5 december 1758) was het oudste kind van schoolrector Friedrich Georg Fasch en Sophie Wegerig. Zijn vader stierf toen hij twaalf jaar oud was. Johann Friedrich werd ondergebracht bij een broer van zijn moeder, dominee  Gottfried Wegerig in Teuchern. Al gauw zong hij als koorknaap in Weissenfels. Door bemiddeling van zijn oom kon Johann Friedrich Fasch terecht op de Thomas-school in Leipzig, waar hij les kreeg van Thomaskantor Johann Kuhnau . Georg Philipp Telemann werkt op dat moment ook in Leipzig en was een groot voorbeeld voor hem. Nadat Telemann was vertrokken uit Leipzig, studeerde Johann Friedrich Fasch enkele jaren theologie en rechten aan de Universiteit van Leipzig en zette een nieuw Collegium Musicum van studenten op, net als Telemann daarvoor had gedaan. In 1713 reisde hij door Duitsland en in 1714 was hij in Darmstadt en had daar compositieles van kapellmeister Christoph Graupner, en concertmeester Gottfried Grünewald. Van 1715 tot 1719 was hij secretaris en schrijver voor de gemeente Gera en van 1719 tot 1721 stadsschrijver en organist in Greiz. 

In 1722 werd Johann Friedrich Fasch aangesteld tot Kapellmeister in Zerbst, een betrekking die hij tot zijn dood 36 jaar lang volhield. Zijn zoon  Carl Friedrich Christian Fasch was ook een bekend musicus.

Sinds 1983 is er in Zerbst een jaarlijks Faschfestival.

Johann Friedrich Fasch componeerde

     2 serenata’s

     65 cantates,

     6 motetten en misdelen

     1 passie

     10 missen

     7 psalmzettingen

     75 concertos, concerto grossi voor verschillende instrumentcombinaties;

- luitconcert in d kleine terts, FWV L: d1; juweeltje, zou Bach niet misstaan hebben;

- vioolconcerto in D grote terts, FWV L: D8

- concerto grosso in F grote terts, FWV L: F3

- concerto voor blokfluit, strijkers en basso continuo in F grote terts, FWV L: F6, omstreeks 2010 gevonden in een manuscript in de Openbare Bibliotheek van New York

- Concerto voor 2 hobo’s da caccia, 2 altviolen, 2 fagotten & Continuo in G grote terts, FaWV L:G11,  pronkstuk, geweldige klank

     19 symfonieën,

     95 suites voor voornamelijk blazers

- Ouverture in a kleine terts, FWV K: a1

- suite voor 3 trompetten en strijkers in D grote terts, FWV K: D2

- Overture-Suite in d kleine terts, FWV K:d4

- suite voor blaasseptet in F grote terts,  K: F1

- Overture-Suite in G grote terts, FWV K:G19

     23 triosonates

     14 kwartetten

- sonate a quattro in G grote terts voor fluit, twee altblokfluiten en  Basso Continuo FWVN:G1

Voor alle werken van Johann Friedrich Fasch voor blokfluiten of met een blokfluitpartij zie zie bij de blokfluitgeschiedenis van deze site: 6. Componisten van blokfluitwerken

 

Luca Antonio Predieri (Bologna, Italië, 13 september 1688 – 3 januari 1767) was de zoon van Vitale Predieri en Maria Menzani. De familie Predieri bestond uit vooraanstaande musici waaronder organist en componist Giacomo Maria Predieri (1611–1695), zanger Antonio Predieri (1650–1710), zanger en componist Angelo Predieri (1655–1731) en zanger en componist Giacomo Cesare Predieri (1671-1753). Luca Antonio studeerde viool bij Abondio Bini en Tommaso Vitali en contrapunt bij Giacomo Cesare Predieri, Angelo Predieri en Giacomo Antonio Perti. Hij werd altviolist in het orkest van de San Petroniobasiliek in Bologna op zijn 16de en was er van 1706 tot 1711 violist. Omstreeks 1715 had hij al een oratorium en vijf opera’s gecomponeerd. Dat leidde ertoe dt hij in 1716 lid mocht worden van de Accademia Filarmonica di Bologna. In 1723 werd hij er voorzitter (Principe) van. Luca Antonio Predieri was werkzaam als maestro di capella in Bologna aan de kerken San Paolo Maggiore, Madonna di Galliera, Santa Maria della Vita en tenslotte aan de San Pietro kathedraal.

In december 1736 werd Luca Antonio Predieri door Johann Fux, de Kapellmeister van de Habsburgse keizer Karel VI, gevraagd om Antonio Caldara, die zojuist was gestorven, als Vice Kapellmeister te vervangen. Luca Antonio Predieri kwam eind 1737 in Wenen aan en werd in 1739 officieel als Vice Kapellmeister aangesteld. Toen Johann Fux in 1741 overleed, nam Luca Antonio Predieri de post van Kapellmeister over.

In 1751 ging hij met pensioen, maar hij hield zijn titel en zijn salaris. Georg Reutter nam zijn taken over en Luca Antonio Predieri keerde terug naar Bologna in 1765, waar hij nog twee jaar gewoond heeft.

Luca Antonio Predieri componeerde

     32 opera’s

     7 oratoria

     2 missen

     3 magnificats

     1 Stabat Mater

     1 Te Deum

     Lamentiones voor de Heilige Week

     5 andere motetten

     2 cantates

     antifonen, litanieën en psalmen

     aria’s

     1 sinfonia

     1 concerto

     1 sonate

 

Jean-Baptiste Loeillet de Gant (= uit Gent; Gent, België, 6 augustus 1688 - Lyon, omstreeks 1720), zoon van violist en concertmeerster Pieter Emmanuel Loeillet (Gent, 21 mei 1651 –  2 november 1735) en zijn eerste vrouw Marte Nortier. Het grootste deel van zijn leven bracht Jean-Baptiste Loeillet n Frankrijk door aan het hof van de aartsbisschop te Lyon, François-Paul de Neufville de Villeroy. Hij leefde en werkte ook in Nederland. Hij gebruikte de naam “de Gant” onder meer om niet met zijn neef Jean Baptiste Loeillet (“John”) verwisseld te worden.

Jean-Baptiste Loeillet componeerde

     48 Sonaten voor blokfluit en basso continuo: opus 1 (1710), opus 2 (1714), opus 3 (1715), opus 4 (1716) (Priestmann I – IV) het doorwrochte contrapunt, de zangerige melodieën en de melancholieke harmoniek, er wordt door beroepsblokfluitisten te weinig aandacht aan besteed. CD Daniel Rothert, Naxos 8551256, 2008.

     6 sonaten voor traverso en basso continuo, opus 5, boek 1 (1717), (Priestmann V)

     6 sonaten voor 2 traverso’s en basso continuo,  opus 5, boek 2 (1717), (Priestmann VI)

     6 sonaten voor twee altblokfluiten, bewerking van 6 van de 48 sonaten uit opus 1 en 2 (ca. 1730; Priestmann VII)

     Sonata (Quintett) in d kleine terts voor 2 traverso’s, 2 Altblockflöten en bc

 

Jacob Herman Klein (Amsterdam, gedoopt 14 oktober 1688, begraven 8 maart 1748), was de oudste zoon van dansmeester Jacob Klein senior en Johanna van Geleijn. Jacob Klein junior trouwde in maart 1710 met Susanna Spieringh. Ze kregen een dochter: Geertruij.

Jacob Klein junior was van beroep koopman, met zijn schoonvader Willem Spiering zette hij een Gummihandel op. Hij werkte ook twee jaar als tweede dansmeester in het Theater van Amsterdam en noemde zichzelf “Amatore della Musica“. Een tante van hem was getrouwd met gambaspeler Philippus Hacquart, zelf maakte hij naam als virtuoos cellist. Hij was de eerste Nederlandse componist die voor cello componeerde. Jacob Klein is begraven in de Oude Kerk in Amsterdam

Jacob Klein componeerde

     18 sonaten voor violoncello

- 6 sonaten voor violoncello en basso continuo, opus 4, 1746 met omvangrijke vingerzetaanduididingen die met de huidige cellotechniek nog steeds prima speelbaar zijn en speelaanwijzingen. Technisch extreem lastige sonates

     6 sonaten voor hobo en basso continuo

     6 sonaten voor viool en basso continuo

     6 duetten voor twee violoncelli

 

Roque Jacinto de Chavarria (Sucre, Bolivia, omstreeks1688 – 1719), was het buitenechtelijke kind van een mestiza (een vrouw van gemengd Indiaans-Spaanse afkomst). Kort na zijn moeders dood, in 1695, maakte hij als jongenssopraan deel uit van de kapel van de kathedraal in Sucre onder leiding van Juan de Araujo. Toen zijn stem “brak”, in 1704, ging hij verder als een instrumentaal muzikant.

Roque Jacinto de Chavarria componeerde in elk geval

     8 koorwerken

- Fuera, Fuera! Haganles lugar (uit de weg, uit de weg! Maak plaats voor hen), villancico in Quechua dialect, over het Kerstgebeuren in Bethlehem 

 

Jacques Aubert ("le Vieux", Parijs, 30 september 1689 – Belleville, 19 mei 1753) was vanaf 1719 violist in dienst van Louis-Henri, graaf van Bourbon en Prince van Condé. In dat jaar trouwde hij ook met Marie Louise Lecat en publiceerde hij zijn eerste boek met vioolsonates. In 1727 volgde hij Noël Converset op als lid van de Vingt-quatre Violons du Roy. Van 1728 tot 1752 was hij eerste violist aan de Parijse Opéra.

Jacques Aubert componeerde

     8 Opera’s en opera-balletten

- La Reine des Péris, 1725, een comédie persane is zijn interessantste theaterwerk. De handelingen lopen voordurend door en er wordt steeds gezongen.

     12 orkestsuites

     12 Concerten voor 4 violen en bas, de eerste in dit genre door een Franse componist

     Triosonates

     5 boeken sonates voor viool en basso continuo

     Werken voor twee violen

 

Domenico Zipoli (Prato, Toscane, Italië, 17 oktober 1688 – Córdoba, Argentinië, 2 januari 1726) ontving zijn eerste muziekonderwijs bij lokale kapelmeesters. Met financiële ondersteuning van groothertog Cosimo III de' Medici van Toscane kon hij in 1707 beter les krijgen van Giovani Maria Casini, organist in Florence. Vervolgens studeerde hij korte perioden in Napels bij Alessandro Scarlatti, in Bologna en in Rome bij Bernardo Pasquini. In 1710 werd hij organist van de Santa Maria in Trastevere.

In 1716 trad hij toe tot de orde van de Jezuïeten in Sevilla. In april 1717 reisde hij met een groep van 53 missionarissen naar Zuid-Amerika. 13 juli 1717 kwamen ze in Buenos Aires aan. Domenico Zipoli zette zijn theologiestudie in Córdoba tot 1724 voort, en wijdde hij zich verder aan de muziek. Zipoli stierf op 2 januari 1726 op de leeftijd van 37 jaar in de buurt van Córdoba, Argentinië.

Domenico Zipoli componeerde

     1 opera

     2 oratoria

     2 missen, onlangs ontdekt in ZuidAmerika

     2 psalmen, onlangs ontdekt in ZuidAmerika

     11 motetten, onlangs ontdekt in ZuidAmerika

     3 wereldlijke cantates 

- "Mia Bella Irene", voor sopraan en basso continuo, betoverend mooi.

     klavierwerken (orgel of klavecimbel).

- Sonate d'Intavolatura per Organo e imbalo, opus 1, 1716

+ Eerste deel: werken voor orgel voor gebruik tijdens de liturgie

- 5 versetten in toccatastijl

- 1 tweedelige toccata

- 5 canzones

- 1 offertorio

- 2 elevationi

- 1 post communio

- 1 pastorale, driedelig werkje, nogal eens gearrangeerd voor allerlei instrumentengroepjes

+ Tweede deel: werken voor klavecimbel

- 4 suites

- 2 partita’s

- arrangement voor orgel van Arcangelo Corelli: Sonata in d kleine terts, opus 5,7, onlangs (2015) ontdekt in een bibliotheek in Concepción (Bolivia, in de provincie Santa  Cruz), waar Domenico Zipoli missionaris is geweest.

     2 kamermuziekwerken

 

Jan Josef Ignác Brentner (Dobřanech, Bohemen, 1689 – aldaar, 1742) bewoonde een huis in de Malé Straně (de kleinkant) in Praag en componeerde begrafenis gezangen voor een geestelijke broederschap in de kerk van Sint Mikuláše (Sint Nikolaas) of voor het concert door een klein ensemble. Hij heeft gewerkt in de kerk "Sint Franziskus Seraphikus" in de oude stad van Praag, die bij vakmensen bekend was als muzikaal centrum.

Jan Josef Ignác Brentner componeerde

     Harmonica duodecatometria ecclesiastica, voor solisten, gemengd koor en orkest, op. 1 (Praag 1716)

     Offertoria solenniora, voor solisten, gemengd koor en orkest, op. 2 (Praag 1717)

     Hymnodia divina op. 3 (Praag 1718)

geestelijke aria’s met een prominente rol voor een instrument solo. Ensemble Ionégal, Prague Baroque Soloists onder leiding van Adam Viktora Nibiru 0148-2211 (2009)

     Horae pomeridianae, 6 concertus cammerales, voor solisten, gemengd koor en orkest, op. 4 (Praag 1720)

 

Joseph Bodin de Boismortier (Thionville, Lotharingen, 23 december 1689 - Roissy-en-Brie, 28 oktober 1755) was de zoon van chocoladefabrikant en -handelaar Ëtienne Bodin (1602-1730) en Lucie Gravet (1665-1738). Joseph was de tweede van vijf kinderen.

Het gezin Boismortier verhuisde van Thionville (in Moselle) naar de stad Metz waar Joseph Bodin muziekonderwijs volgde bij Joseph Valette de Montigny, een bekende componist van motetten. De familie Boismortier volgde Montigny en ze verhuisden naar Perpignan in 1713, waar Boismortier werk vond bij de Koninklijke Tabakscontrole. Joseph Bodin de Boismortier trouwde in 1720 met Marie Valette, de dochter van een rijke goudsmid en familie van zijn leraar Montigny. In 1722 werd hun dochter Suzanne geboren en in 1723 verhuisde het jonge gezin naar Parijs.

Joseph Bodin de Boismortier bleek een vaardig componist en dichter en begon ook met het uitgeven van muziek. Hij schreef voor vele instrumenten en stemmen. Zijn eerste werken verschenen in Parijs in 1724. Joseph Bodin de Boismortier was een productief componist en in 1749 had hij meer dan 100 werken voor verschillende stemmen en instrumentale combinaties geschreven. Zijn muziek, vooral de vocale muziek, was extreem populair, en hij werd er rijk van.

Joseph Bodin de Boismortier was de eerste Franse componist die de Italiaanse concerto vorm gebruikte. Hij schreef ook het eerste Franse solo concert voor verschillende muziekinstrumenten, vooral veel voor traverso, waar hij ook een boek met speeltechnieken voor schreef. Joseph Bodin de Boismortier was een van de eerste componisten die niets anders deden dan componeren. Hij verdiende zijn geld door muziekwerken te schrijven.

Joseph Bodin de Boismortier componeerde talloze instrumentale werken (101 opusnummers):

     4 opera’s,

- Les voyages de l'amour, opera ballet, 1736

- Don Quichotte chez la Duchesse, ballet comique, opus 97, 1743, een plot, waarin leedvermaak een grote rol speelt. De hoofdpersonen zijn Don Quichotte, (countertenor) Sancho Pança, (bariton) en Altisidore (sopraan)

- pastorale Daphnis et Chloé, libretto Pierre Laujon, 1747.

     balletten

     vocale muziek

- Les quatre saisons, opus 5, cantates, 1724

     concerti

- VI concertos pour cinq flûtes traversières ou autres instruments sans basse, opus 15, 1727

+ Concerto III à 5 in D grote terts, PB 309

+ Concerto IV à 5 in b kleine terts, PB 310

- concerto à 5 voor fluit, viool, hobo, fagot en basso continuo, opus 37, 6, 1732

- Deuxième Serenade Ou Simphonie, opus 39, 1732.

     sonates en suites

- 6 Sonates a deux flûtes traversieres sans basse, opus 2, 1724

- 6 Sonates en Trio pour trois flûtes traversières sans basse, opus 7, 1725

- 6 Sonates a deux flûtes traversieres sans basse, opus 8, 1725

- 12 Petites Sonates a deux flûtes traversieres sans basse, opus 13, 1726

- Six suites voor 2 musettes (of violen, blokfuiten, traverso’s of hobo’s), opus 17, 1727

- Six sonates à 4 parties différentes et également travaillées, opus 34, voor 3 fluiten en basinstrument, 1731

- Six suites de pièces, voor fluit en basso continuo, opus 35, 1731 of eerder

- 5 sonates en trio, voor 1 sopraaninstrument en 2 basinstrumenten, opus 37, 1-5,  1732

- Six sonates voor fluit en basso, opus 44, 1733

- 6 sonates pour une flûte et un violon par accords sans basse, opus 51, 1734

- 6 sonates voor fluit en concerterend klavecimbel, opus 91, omstreeks 1742

     werken voor klavecimbel

- Cinquante-neuvième oeuvre de M. Boismortier, contenant quatre suites de pieces de clavecin

 

Jean-Baptiste Quentin, le jeune (Parijs, Frankrijk, vóór 1690 – 1742) was vanaf 1718 violist aan de Académie Royale de Musique, de latere Parijse Opéra, vanaf 1738 speelde hij altviool (la quinte de violon) in het grand Chœur. Zijn oudere broer Bertin Quentin l'ainé († 1767) was ook violist in het orkest vande Parijse Opéra en medelid van de Vingt-quatre Violons du Roy.

Jean-Baptiste Quentin componeerde

     2 boeken met kwartetsonaten

- Sonatas en trio e à 4 parties, opus 12, ná 1729, 1 vioolconcerto en 5 triosonates

+ Concerto in A grote terts, opus 12 nr. 1

     3 boeken met triosonaten

- 6 sonates opus 15, 5 sonates voor 2 violen of fluiten en basso contnuo; 1 sonate voor 2 violen of fluiten, gamba en basso continuo

     36 sonaten voor viool en basso continuo