v

 

 

Componisten

vanaf 1835

 

César Antonovitsj Cui (Vilnius, Litouwen, 6 januari 1835 - Sint-Petersburg, Rusland, 13 maart 1918) was de zoon van een Franse officier, die na de terugkeer van Napoleon uit Moskou in Litouwen gebleven was, en de Poolse Julia Gucewicz. De jonge César Cui sprak daarom gemakkelijk Frans, Russisch, Pools en Litouws. In 1851 ging César naar Sint-Petersburg, naar de ingenieursschool die hij vier jaar later verwisselde voor de Nikolajevski militaire akademie voor ingenieurs daar, waar hij tot 1857 studeerde. Hij begon zijn militaire carrière in 1857 als instructeur verdedigingswerken. Onder zijn studenten waren leden van het Huis Romanov, zoals Nicolaas II.

In 1858 trouwde César Cui met Mal'vina Rafailovna Bamberg, een zangleerling die hij had ontmoet in het huis van haar zangleraar Alexander Dargomyzhsky. César en Mal'vina hadden twee kinderen, Lidiya en Aleksandr.

Als expert op het gebied van fortificaties kreeg hij in 1880 de status van professor en in 1906 de rang van generaal, en gaf hij les aan drie van de militaire academies in Sint-Petersburg.

Daarnaast had een "ander" leven, in de muziek. Vanaf zijn tiende kreeg hij muziekonderwijs, onder meer in 1850-1851 bij de Poolse Stanisław Moniuszko, die zich toen in Vilnius ophield. Vanaf zijn veertiende componeerde hij. In 1856 ontmoette hij Mili Balakirev, die hem in de jaren daarna muziekles gaf. César Cui deed nogal veel werk als muziekrecensent en propageerde als zodanig de esthetiek van het Machtige Hoopje, waar hij een van de leden van was. Later distantieerde hij zich van deze groep en schreef zelfs heftige vernietigende kritieken over hun werk, waarmee hij zijn oude metgezellen aanzienlijke schade toebracht. Vanaf 1880 was César Cui vooral bezig met de Franse opera en drukte hij met zijn geschriften een Frans stempel op het Russische muziekleven. In zijn laatste levensjaren was Cui blind. Als laatste overlevende van het Machtige Hoopje werd hij een soort levende legende. Hij overleed op 13 maart 1918 aan een hersenbloeding en werd naast zijn vrouw Mal'vina, die in 1899 was gestorven, begraven op de Smolensk Lutherse Begraafplaats in Sint Petersburg. In 1939 werd zijn lichaam herbegraven op de Tikhvin Begraafplaats bij het Alexander Nevsky Klooster, waar de andere leden van het Machtige Hoopje ook begraven lagen.

César Cui componeerde

     15 opera’s

     1 cantate

     13 orkestwerken

     1 werk voor harmonieorkest

     20 (series) koorwerken

     16 (series) kamermuziekwerken

     350 liederen

     34 (series) pianowerken

     2 orgelwerken

 

José Ferrer Esteve de Fujadas (Torroella de Montgrí, Girona, Spanje, 13 maart 1835 – Barcelona, 7 maart 1916), studeerde aanvankelijk gitaar bij zijn vader, gitarist en verzamelaar van bladmuziek. José Ferrer vervolgde zijn studies bij José Brocá. In 1882 ging hij naar Parijs, waar hij docent werd aan het Rudy Instituut en aan de Académie Internationale de Musique. Hij werd er bevriend met August Zurfluh.

Later werd José Ferrer docent aan de Conservatori Superior de Música del Liceu in Barcelona.

José Ferrer componeerde

     8 werken voor 2 gitaren of gitaar en een ander instrument

     63 gitaarwerken voor gitaar solo

Charme de la nuit, nocturne, opus 20 

La Danse des Naïades, mazurka, opus 35

een gitaarmethode  

     9 pianowerken

 

Eduard “Edi” Strauss (Wenen, 15 maart 1835 – 28 december 1916) was het vijfde kind uit het gezin van Johann Strauss Sr. en Maria Anna Streim, en werd geboren op Taborstraße 17, Wenen-Leopoldstadt. Eduard Strauß (hij schreef zijn naam zelf altijd met ß) studeerde muziektheorie bei Gottfried von Preyer en harp bij Anton Zamara. Het was de bedoeling dat hij diplomaat zou worden, maar hij gaf dat plan op toen zijn broers Johann en Josef hun handen meer dan vol hadden met hun orkesten. Eduard Strauss dirigeerde voor het eerst in februari 1859, toen de Straussen met hun drie orkesten in de zalen van het Dianabad te Wenen optraden. Op 8 januari 1863 trouwde Eduard Strauss met Maria Klenkhart. Ze kregen twee zoons: Johann Strauss III en Josef Eduard Strauss. De oudste zoon, Johann Strauss III, gaf leiding aan de Strauss revival in de 20ste eeuw.

In 1870 organiseerden de gebroeders Strauss zondagmiddagconcerten in de 'Wien Musikverein'. De traditionele Nieuwjaarsconcerten die nu nog steeds op 1 januari worden gegeven zijn een gevolg hiervan. Het draaide uit op een hoogst populair en artistiek succes.

Toen Josef Strauss in 1870 stierf en Johann Strauss zich steeds meer aan het componeren wijdde, kreeg Eduard Strauss alleen de leiding van de Strausskapel, vanaf 1878 deelde hij dat met Carl Michael Ziehrer. In 1902 trok Eduard Straus zich als dirigent terug. De meeste van de werken die hij componeerde heeft hij zelf verbrand in de boiler van een meubelfabriek van één van zijn vrienden. Eduard Strauss was volgens de overlevering een hovaardig, dictatoriaal persoon die graag zijn militaire medailles droeg.

Hij is begraven op het Zentralfriedhof in Wenen in een eregraf: Groep 32 A, Nummer 42.

Eduard Strauss componeerde 318 werken

     Walsen

- "Doctrinen", opus79

     polka’s

- "Bahn Frei", opus 45,

- Opern-Soirée, opus 162, juweel

- "Ausser Rand und Band", opus168

- "Ohne Bremse", opus 238

- Mit Extrapost, snel-polka, opus 259, 1887 

     polka-mazurka’s

     quadrilles

 

Bernhard E. Scholz (Mainz, Duitsland, 30 maart 1835 – München, 26 december 1916) was bestemd om de lithografische drukkerij en uitgeverij Jos. Scholz van zijn vader over te nemen. Bernard Scholz studeerde dan ook voor drukker bij de firma Lemercier in Parijs. Maar muziek trok harder. Hij studeerde piano bij Ernst Pauer in Mainz, in 1855 en 1856 contrapunt bij Siegfried Dehn in Berlijn. He nam ook zanglessen bij bij Antonio Sangiovanni in Milaan.

Bernard Scholz ging les geven aan het Conservatorium van München en was daarna Kapellmeister aan de hoven in Zürich, Neurenberg en van 1859 tot 1865 in Hannover.

1 september 1858 was hij in Mainz getrouwd met Maria Luise Seyler (28 juni 1834 - 30 april 1904) Ze kregen een aantal kinderen, waaronder de landschapssschilder Richard Scholz.

Van 1865 tot 1866 was Bernard Scholz dirigent van de Cherubini Societeit in Florence en gaf hij ook les aan het Stern Conservatorium en het Kullak Conservatorium. Van 1871 tot 1883 dirigeerde hij de Orkest Sociëteit in Breslau. In 1883 wer hij directeur van het Hoch Conservatorium in Frankfurt, dat bleef hij tot 1908.

Hij was één van de vier ondertekenaars van het anti “Muziek van de Toekomst” (anti-nieuwe-Weimar-School) manifest in de Berlijnse muziekkrant Echo op 6 mei 1860, samen met Johannes Brahms, Joseph Joachim en Julius Otto Grimm.

Bernard Scholz componeerde

     11 opera’s

     2 symfonieën

     6 andere werken voor orkest

- pianoconcert in Bes grote terts, opus 57, 1883, bekend geworden door Clar Schumann, die het op haar repertoire had gezet.

     koorwerken met orkest

     14 kamermuziekwerken

     liederen

     pianowerken

 

Henryk Wieniawski (Lublin, Polen,10 juli 1835 – Moskou, Rusland, 31 maart 1880) was de zoon van Regina Wolff, een getalenteerde pianiste en Tobiasz Pietruszka Wieniawski, van Joodse afkomst, maar bekeerd tot het katholicisme. Wieniawski’s speelde al opmerkelijk viool toen hij acht jaar oud was in 1843 ging hij naar het Conservatorium in Parijs. Nadat hij geslaagd was, ging Wieniawski op tournee waarbij hij veel recitals gaf. Hij werd vaak begeleid door zijn broer Józef, die piano speelde. In 1860 trouwde Henryk Wieniawski met Isabella Hampton.

Van 1860 tot 1872  onderwees hij in Sint Petersburg vele vioolstudenten, leidde hij het orkest en speelde mee in het strijkkwartet van het 'Russisch Muzikaal Genootschap'. Van 1872 tot 1874 toerde Wieniawski door de Verenigde Staten met Arthur Rubinstein. In 1875 verving hij Henri Vieuxtemps als docent viool aan het conservatorium van Brussel.

In Brussel ging Wieniawski's gezondheid sterk achteruit, en was hij vaak genoodzaakt om midden in een concert te stoppen met spelen. Hij gaf een afscheidsconcert in Odessa in april 1879. Een jaar later overleed hij aan een hartaanval in Moskou. Zijn lichaam werd bijgezet op de Powązki begraafplaats in Warschau.

Henryk Wieniawski componeerde 24 werken

     8 werken voor viool en orkest

- Polonaise Brillante (Polonaise de Concert) in D grote terts, opus 4, 1848, opgedreagen aan de virtuoze Poolse violist Karol Lipiński.

- vioolconcert nr. 1 in fis kleine terts, opus 14, 1852,  extreem moeilijk

- Capriccio-Valse, opus 7, voor viool en orkest,1854

- Scherzo-tarentelle in g kleine terts, 1855, hondsmoeilijk

- Thème Original Varié, opus 15, bijt de violist ook zijn tanden op stuk 

- Légende, opus 17, 1859, opgedragen aan Isabella Hampton, wat zijn schoonouders met de relatie verzoende. 

- Fantasie brillante sur ‘Faust’ de Charles Gounod, opus 20, 1865, uiterst virtuoos

- vioolconcert nr. 2 in d kleine terts, opus 22, 1870, driedelig extreem moeilijk concert met een laatste deel Allegro con fuoco – Allegro moderato, à la Zingara vol opzwepend zigeunersentiment

     16 werken voor viool en piano

- Grand Caprice Fantastique, opus 1 1847,  zijn eerste werk

- 4 mazurka’s

     1 ander kamermuziekwerk

     10 etudes voor viool solo

 

Gerhard Hamm (Trier, Duitsland, 9 januari 1835 - Venlo, 26 september 1904) was een zoon van Johann Baptist Hamm en Margaretha Mulle. Hij kreeg zijn muziekopleiding, met de nadruk op viool, van zijn vader en aan de Dornmusikschule in Trier. Gerard Hamm werd organist in Echternach in Luxemburg, en doceerde daar ook aan een college. In 1860 werd hij in Venlo werd directeur van het Philharmonisch Gezelschap, in 1861 van de Liedertafel Orpheus en in 1871 van het door hemzelf opgerichte Gemengd Koor. Hij was ook docent aan de Venlose Rijksnormaalschool en lid van de Nederlandsche Toonkunstenaars-Vereniging.

Gerard Hamm trouwde met Maria Elisabeth Hubertine van Daelen. Hun zoon Karel Hamm (1876-1937) werd ook muzikant en componist en stelde in 1933 een overzicht samen van het werk van zijn vader.

Gerard Hamm heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het muzikale leven in Zuid-Nederland.

Gerhard Hamm componeerde 500 werken

     2 operettes in Venlo’s dialect

     200 orkestwerken

     33 werken voor harmonieorkest

     10 werken voor solisten, koor en instrumenten

     88 koorwerken a capella

     50 kamermuziekwerken

     47 liederen voor zangstem(men) en piano

     100 pianowerken

     5 werken voor een ander instrument solo

www.hamm.nu

Charles Camille Saint-Saëns (Parijs, 9 oktober 1835 – Algiers, 16 december 1921) werd geboren te Parijs als enig kind van vader Jacques-Joseph Victor Saint-Saëns en moeder Clemence Collin. Zijn vader, financieel medewerker van het Ministerie van Binnenlandse Zaken, stierf vlak ná de geboorte van Camille op onverklaarbare wijze. Zijn moeder en zijn oudtante Charlotte Masson bekommerden zich over zijn opvoeding.

Zijn oudtante Charlotte gaf hem zijn eerste pianolessen toen hij twee jaar was. Nog geen vier jaar oud schreef het wonderkind ("de nieuwe Mozart") zijn eerste muziekstukjes. Zijn oudtante Charlotte stimuleerde Camille in zijn muzikale ontwikkeling en op zevenjarige leeftijd werd hij ingeschreven voor pianoles en orgelles. Op dat moment kon hij ook al Latijn lezen en stelde hij een Grieks woordenboek samen.

Op zijn elfde maakte hij zijn concertdebuut in de Salle Pleyel met pianoconcerten van Mozart en Beethoven. Op de leeftijd van dertien jaar werd hij met zijn virtuoos speelgemak en absoluut gehoor zonder problemen aangenomen op het conservatorium van Parijs. Zijn eerste symfonie schreef hij toen hij achttien jaar was. Hij werd ook een veel gevraagde en gewaardeerde organist. Hij speelde regelmatig in de Saint Séverin, de Saint Merri en tot 1877 in de Madeleine. Vooral zijn inprovisaties in de madeleine waren een publiekstrekker. 

Vanaf zijn 30e bevond Camille Saint-Saëns zich in de gelukkigste periode van zijn leven. Hij componeerde 12 uur per dag en wijdde zich met liefde aan het promoten van Franse muziek.

In 1861 werd hij aangesteld als leraar aan het Niedermeyers Instituut voor Kerkmuziek wat ten doel had kerkmuziek in de Franse kerken te verbeteren. In die tijd raakte hij goed bevriend met zijn leerling Gabriel Fauré. In 1865 vertrok hij als docent aan het instituut.

In 1868 werd Camille Saint-Saëns geslagen tot ridder in het Légion d'Honneur, in 1884 werd hij officier en in 1900 grootofficier.

Toen Pruisen op 4 september 1870 Napoleon versloeg en de Derde Franse republiek werd uitgeroepen, had Camille Saint-Saëns  dienst in het Vierde Bataljon van de Nationale Garde. Uit tegenzin tegen de opmars van de Duitse muziek richtte de nationalistisch ingestelde Saint-Saëns in 1871 het Société Nationale de Musique op; een organisatie die zich bezig hield met het promoten van Franse muziek.

In 1875 trad Saint-Saëns in het huwelijk met de toen 19-jarige Marie Truffot, een zus van een leerling. De dood van hun beide kinderen binnen zes weken in 1878 bevorderde de relatie niet. De 2,5 jaar oude André Saint-Saëns viel uit het raam van de derde verdieping van hun woning en Jean Saint-Saëns overleefde een kinderziekte niet. Deze twee enorme tegenslagen vielen binnen een 1,5 maand tijd. Camille gaf zijn vrouw de schuld van de dood van zijn zoons en op een vakantiereis in 1881 verliet hij haar. Een officiële echtscheiding was er nooit.

In 1881 werd Camille Saint-Saëns lid van de Académie des beaux-Arts, in 1901 werd hij voorzitter.

In 1886 componeerde hij Het Carnaval der dieren. Dit werd het bekendste werk van Saint-Saëns, maar hij heeft er zelf geen noot van gehoord. Hij vond het stuk als serieus componist niet bij zijn imago passen en hield daarom een uitvoering tegen. In 1887 werd hij voorzitter van de Société des Compositeurs. Hij blies de slapende vereniging nieuw leven in met een reeks concerten van eigentijdse Franse componisten, waaronder werk van hemzelf.

In 1888 overleed zijn moeder en trok Camille Saint-Saëns  als een nomade de wereld over. Hij had een enorm plezier in verre reizen, die hij graag combineerde met zonverduisteringen en vulkaanuitbarstingen, want hij had een grote geologische en astronomische interesse. Hij had ook een eigen telescoop gebouwd. Hij ging graag naar Algerije en Egypte. Uiteindelijk had Saint-Saëns alle Europese landen, Rusland, de Verenigde Staten en Zuid-Amerika bezocht. In Uruguay componeerde hij het volkslied van dat land. Pas in 1904 had hij weer een appartement in Parijs. Camille Saint-Saëns was ook dichter, toneelschrijver en journalist. Hij kreeg eredoctoraten van de universiteiten van Oxford en Cambridge.

Hij stierf op 16 december 1921 te Algiers. Hij kreeg een staatsbegrafenis in Frankrijk.

Musicologe Sabina Teller Ratner heeft in 2012 een thematische catalogus van de werken van Camille Saint-Saëns samengesteld en uitgegeven, waarbij zijn werken een R-nummer kregen.

Camille Saint-Saëns componeerde

     13 opera’s

- La princesse jaune (De gele prinses), opus 30, opéra comique in één bedrijf en vijf scenes, libretto Louis Gallet, 12 juni 1872. In deze periode heerste er een Japanse beweging in Parijs, waar Camille Saint-Saëns op inspeelt door een verhaal over een Japanse prinses te kiezen. Het verhaal volgt de Nederlandse student Kornélis (tenor), en zijn nichtje Léna (sopraan), die behoorlijk verliefd op Kornélis is. Kornélis is ondertussen geobsedeerd door een portret van het Japanse meisje Ming, en ziet zijn nichtje niet staan. Aanvankelijk euforisch, realiseert hij zich langzamerhand gedessillusioneerd dat hij eigenlijk van Léna houdt.

- Le timbre d'argent (De zilveren bel), opéra fantastique in vier bedrijven, libretto Jules Barbier en Michel Carré, 1865, premiere 23 februari 1877. De arme schilder Conrad (tenor) met een ongezonde passie voor goud krijgt van de duivelse Dr. Spiridion (bariton) een zilveren bel. Wanneer hij die laat klinken, wordt hij overladen met goud. Er moet dan wel iemand in zijn omgeving sterven. Tot twee keer toe kan Conrad de verleiding niet weerstaan, dan komt hij tot inkeer en blijkt het een droom te zijn geweest.     

- Samson et Dalila, libretto Ferdinand Lemaire,  gebaseerd op het Bijbelverhaal (Richteren 16: 4-31), 2 december 1877. Onwaarschijnlijk prachtige muziek. Van de instrumentale Danse Bachanale, een orgiastisch door slagwerk aangedreven stukje, dat aan de vernietiging van de Dagontempel door Simson voorafgaat, uit de derde akte, zijn nogal wat arrangementen, vooral voor piano en orgel gemaakt.

- Étienne Marcel, opera in 4 bedrijven, 1879, libretto Louis Gallet.  

- Henry VIII, opera in vier bedrijven, 1883, libretto Léonce Détroyat en Armand Silvestre, gebaseerd op El cisma en Inglaterra door Pedro Calderón de la Barca. De handelingen betreffen de periode in Hendrik VIII (bariton) zijn leven wanneer hij zijn vrouw Catherine of Aragon (sopraan, mooie dramatische rol) wil inruilen voor  Anne Boleyn (mezzosopraan), en daar geen toestemming van de kerk voor krijgt. Voor dit werk verdiepte Saint-Saëns zich in oude Engelse muziek (William Byrd)  en verwerkte dat ook in de opera. In het tweede bedrijf, scène 5 verheugd Anne Boleyn zich op de macht die ze zal krijgen als ze koningin van Engeland is in de aria: "Reine! je serai reine!", muzikale parel.

- Proserpine, drame lyrique in vier bedrijven, libretto Louis Gallet naar Auguste Vacquerie, 1887

- Ascanio, grand opera in vijf bedrijven, 21 mei 1890, libretto Louis Gallet, gebaseerd op het toneelstuk Benvenuto Cellini  uit 1852 van auteur Paul Meurice, dat weer was gebaseerd op de historische roman van Alexandre Dumas uit 1843. De naam werd gewijzigd om verwarring met de opera Benvenuto Cellini van Hector Berlioz te vermijden. Benvenuto Cellini (bariton) en zijn leerling Ascanio (tenor) zijn allebei verliefd op de mooie Colombe (sopraan). Helaas is ondertussen Scozzone (alt) verliefd op Cellini en de gemene Duchesse d’Estampes (sopraan) op Ascanio. Dat moet dus wel drama opleveren. In het vierde bedrijf, scène 4 zingt Scozzone de ontroerende aria O cœur pur, généreux et fort! Er zit een substantiële hoeveelheid balletmuziek in de opera, die nogal eens apart door orkesten wordt uitgevoerd.

- Phryné, opera comique in twee bedrijven, libretto Lucien Augé de Lassus, gebaseerd op het leven van de antieke Griekse courtisane Phryne, 1893. Het verhaal betreft de amoureuze ontwikkelingen van de jonge Nicias (tenor), neef van de wrede oude machtspoliticus Dicéphile (bas) met de mooie Phryné (sopraan).

- Les barbares, oktober 1901, tragédie lyrique in 3 bedrijven, libretto Victorien Sardou en Pierre-Barthélemy Gheusi. Mooie orkestproloog.

     1 ballet

     4 theatermuziekwerken

- Parysatis, 1902, muziek bij het toneelstuk van Jane Dieulafoy;

De Vocalise Le Rossignol et la Rose is een uittreksel/samenvatting van deze muziek. Een voorbeeld van een perfect samengesteld recital.

     4 oratoria

- Oratorio de Noël, opus 12, 1858, op 1ste Kerstdag uitgevoerd. Voor strijkers, harp, orgel, solisten en koor. De Latijnse teksten zijn afkomtig uit de voorgeschreven schriftlezingen voor de vieringen van Kerst. Duidelijke invloede van Johann Sebastian Bach.

- Le Déluge (De Zondvloed), oratorium in drie delen met een prelude, opus 45, 1875, libretto "poème biblique" van Louis Gallet, gebaseerd op het Bijbelverhaal van Noach en de Zondvloed. Te weinig uitgevoerd meesterwerk; CD Württembergische Philharmonie Reutlingen ARS Produktion ARS 38127

     5 symfonieën

- symfonie in A grote terts, R 159, omstreeks 1850, toen Camille Saint-Saëns 15 jaar was

- symfonie in F grote terts, "Urbs Roma", R 163, 1856, geschreven voor een compositiewedstrijd en daarna laten verstoffen. In 1974 werd de symfonie herondekt.

- symfonie nr.1 in Es grote terts, opus 2, 1853, inmiddels was Camille Saint-Saëns 18 jaar. Romantisch werk

- symfonie nr. 2 in a kleine terts, opus 55, 1859       

- symfonie nr. 3 in c kleine terts, opus 78, “de Orgelsymfonie . Het orgel speelt mee in het zangerige tweede deel: Poco Adagio en in vierde deel: Maestoso; Allegro van de symfonie. Het tweede deel begint met een expressieve openingsmelodie in het orkest, het orgel sluit met het thema het lyrische deel af. Het jubelende hoofdthema van de finale maestoso, dook eind van de jaren zeventig van de vorige eeuw in de popmuziek als nummer van Scott Fitzgerald op onder de titel "If I had words t make a day for you."  

     4 symfonische gedichten

- Le Rouet d'Omphale (Omphale's Spinnewiel), opus. 31, symfonisch gedicht 1871, over de Lydische koningin, die Herakles zó in haar macht had dat hij zijn knots en zijn leeuwenhuid verwaarloost. Plastisch gecomponeerd.

- Danse macabre, 1875, naar het lied met pianobegeleiding uit 1872, zo'n beetje zijn meest gespeelde werk.

- Phaéton, poème symphonique, opus 39, 1873, gebaseerd op de mythe van Phaéton. Phaéton vraagt zijn vader, zonnegod Helios, de zonnewagen te mogen besturen. Hij is de onbesuide paarden niet de baas, waardoor hij te dicht langs de aarde komt die door de wagen verschroeit. Daardoor ontstaat de Sahara en de huidskleur van de Ethiopiërs. Zeus grijpt in door Phaëton met de bliksem te treffen. Hij stort in de rivier de Eridanus. Meesterlijke verklanking van Saint-Saëns.

- La jeunesse d'Hercule, opus 50, 1877, de jeugd van de held, weelderig geschilderd.

     5 pianoconcerten

- pianoconcerto nr. 1 in d grote terts, opus 17, 1858, opgedragen aan pianiste Marie Jaëll, het eerste ooit geschreven Franse belangrijke pianioconcert. Fris en romantisch, beeldend. In het tweede deel van het driedelige concert Andante sostenuto quasi adagio kom je een geheimzinnige wereld binnen waarin alles nog nieuw en spannend is  

- pianoconcerto nr. 2 in g kleine terts, opus 22, 1868, Saint-Saëns' populairste pianoconcert, opgedragen aan Madame A. de Villers geboren de Haber. Schijnbare lichtzinnigheid. Begint met een passage die oorspronkelijk voor orgel geschreven is. Licht en grappig tweede deel Allegro scherzando. Derde en laatste deel Presto, een knotsgekke tarantella: spetterende dollemansrit. George Bizet maakte een arrangement voor piano solo

- pianoconcerto nr. 3 in Es grote terts, opus 29, 1869, opgedragen aan pianist Élie-Miriam Delaborde. Het driedelige concert begint met een thema uit symfonie nr, 9 van Frans Schubert.

- pianoconcerto nr. 4 in c kleine terts, opus 44, qua structuur Camille Saint-Saëns’ innovatiefste pianoconcert. Opgedragen aan Anton Door, pianodocent aan het Conservatorium in Wenen. Inventief werk, een hoogtepunt uit zijn oeuvre.

- pianoconcert nr. 5 in F grote  terts, opus 103, de Egyptische, 1896, gecomponeerd in tempelstad Luxor, zijn meest exotische werk met invloeden van Javaanse, Spaanse en Middenoosten muziek. Het werk is de voorstelling van een zeereis. Meesterwerk. Ontroerend tweede deel Andante in het driedelige concert met een exotisch thema op de piano, een "bootlied" dat Saint Saëns bootvaarders op de Nijl hoorde zingen.

     3 vioolconcerten

- vioolconcerto nr. 2 in C grote terts, opus 58, 1858, eigenlijk zijn eerste vioolconcert, Paganini-achtige acrobatiek.

- vioolconcerto nr. 1 in A grote terts, opus 20, 1859, eigenlijk zijn tweede vioolconcert, zijn eerste werk geschreven voor Pablo de Sarasate, die toen 15 jaar oud was. Mooi afgewerkt en prachtig geïnstrumenteerd.

- vioolconcert nr. 3 in b kleine terts, opus 61, 1880, opgedragen aan Pablo de Sarasate die solist was op de première. Prachtig melodieus en gepassioneerd. Hoogtepunt uit Saint-Saëns’ oeuvre.  Spannende opening met een tremolofiguur van de strijkers in het eerste deel; onroerend melodieus middendeel.

     2 celloconcerten

- concerto voor cello nr. 1 in a kleine terts, opus 33, 1872; veel stemmingswisselingen;

- celloconcerto nr. 2 in d kleine terts, opus 119, 1902, gecomponeerd voor de Duitse cellist Joseph Hollmann, tweedelig, het eind van het eerste deel staat als een gebed op zichzelf.

     24 andere concerten of solowerken met orkest

- Introduction et Rondo Capriccioso in a kleine terts, opus 28, 1863, voor viool en orkest, geschreven voor de virtuose violist Pablo de Sarasate. Eén van Saint-Saëns' populairste composities; huiveringwekkend werk vol met triolenkettingen, syncopen en onspeelbare arpeggio's;

- Romance in Des grote terts, opus 37, 1871, voor fluit (of viool) en orkest

- Wedding Cake, Caprice-Valse in As grote terts voor piano en strijkorkest, opus 76, 1885, muzikale bruidstaart voor het tweede huwelijk van pianiste Caroline Montigny-Rémaury (1843–1913)

- Havanaise (habanero) in E grote terts, opus 83, 1887, voor viool en orkest

- Morceau de concert, opus 94, 1887, voor viool en piano, in 1905 gezet voor hoorn en orkest 

- Africa in g kleine terts, opus 89, R 204, 1891, voor piano en orkest

- La muse et le poète in e kleine terts voor viool, cello en orkest, opus 132, 1910, elementen van een symfonische gedicht en een verfijnde dialoog; fraai werk;

- Morceau de concert in G grote terts, voor harp en orkest, opus 154, 1918

- Suite, opus 16b, 1919, voor cello en orkest, een bewerking van de suite voor cello en piano, opus 16, 1862

- Cyprès et Lauriers, opus 156, voor orgel en orkest, 1919, om de overwinning van de geallieerden in de Eerste Wereldoorlog te vieren, opgedragen aan de president van Frankrijk, Raymond Poincaré.

     7 andere orkestwerken

- Suite in D grote terts, opus 49, 1863, 5-delige suite       

- Marche héroïque in Es grote terts, opus 34, 1871, geschreven tijdens het Duitse beleg in1870. In 1870 geschreven in een pianoversie voor 4 handen en versie voor twee piano's en 8 handen

- Danse macabre (dodendans), symfonisch gedicht, opus 40, 1875, over het lied van Henri Cazalis (1840-1909), dat Camille Saint Saëns al in 1872 had getoonzet voor zangstem en orgel.

- Suite algérienne in C grote terts, opus 60, vierdelige suite, 1880

- Une nuit à Lisbonne in es grote terts, opus 63, 1880

- La jota aragonese in A grote terts, opus 64, 1880

- Le Carnaval des Animaux - Grande Fantaisie Zoölogique ("Het Carnaval der Dieren"), 1886, een 14-delige compositie voor ensemble of klein orkest.

Saint-Saëns beeldt in de compositie een aantal dieren uit. De karakteristieke eigenschappen van de dieren worden beetje spottend maar zeer treffend weergegeven. Saint-Saëns schreef het werk als verjaardagscadeau voor cellist Charles Lebouc en puur en alleen voor het plezier van zichzelf en zijn vrienden. Tijdens zijn leven werd het stuk slechts één keer voorgedragen binnen de privésfeer. Saint-Saëns stond publicatie van het werk niet toe. Hij vond het niet passend voor een serieuze componist. Het werk bleef bijna 30 jaar liggen en werd pas in 1922 voor het eerst uitgegeven, waarrna het zijn populairste werk werd. Het werk is geschreven voor 1 piccolo, 1 fluit, 2 klarinetten (in B en in C), 1 glasharmonica, 1 xylofoon, 2 piano's, violen 1 en 2, altviolen, cello's en contrabassen.

9.  Le coucou au fond des bois (de koekoek in de diepte van het woud), de solo voor de klarinettist bestaat uit twee steeds herhaald noten 

11. Pianistes, een exotische diersoort

13. Le cygne (de zwaan), het dertiende, éénnalaatste deeltje voor solocello en twee piano’s is buitengewoon populair geworden en wordt vaak apart uitgevoerd.

- Sarabande et Rigaudon in E grote terts, opus 93, 1892 

     5 weken voor harmonieorkest

- Orient et Occident, 1869, zijn bekendste compositie voor harmonieorkest, waarin Saint Saëns het Verre Oosten verklankt met allerlei tot clché verworden middelen, zoals pentatonische toonladders

     22 liederen voor zangstem en orkest

- Rêverie, 1851, tekst Victor Hugo, dromerig

- L'enlèvement, tekst Victor Hugo, 1865

- Papillons, tekst  Renée de Léché, 1918 

- Angélus, tekst Pierre Aguétant, 1918

     21 religieuze werken voor koor, (solozangers en instrumenten)

     40 werken voor koor, a cappella of met instrumenten

- Ave Maria, opus 145, 1914 voor gemengd koor a cappella

     4 (series) pianotrio’s

- pianotrio nr.1 in F grote terts, opus 18,1863, opgedragen aan Alfred Lamarche, diepte, ondanks erudiete lichtheid

- Orphée, symfonisch gedicht, 1875, voor violin, cello en piano, transcriptie van het symfonisch gedicht Orpheus,  S.98 uit 1854 van Franz Liszt

- pianotrio nr. 2 in e kleine terts voor piano, viool en cello, opus 92, 1892, vol met verschillende ideeën. Het vijfdelige trio heeft een prachtig derde deel: Andante con moto, smelt je bij weg 

- Pièce de clavecin en concerts, 6 concerten  van Jean Philippe Rameau, door Camille Saint-Saëns bewerkt voor pianotrio.

- Symphonisch gedicht Orpheus van Franz Liszt, bewerkt voor pianotrio    

     2 strijkkwartetten

- strijkkwartet nr. 1 in e kleine terts, opus 112, 1899       

     7 sonates

- Sonate voor cello en piano nr. 1 in c kleine terts, opus 32, 1872, aangenaam zangerig     

- vioolsonate nr. 1 in d kleine terts, opus 75, 1885, opgedragen aan Martin-Pierre-Joseph Marsick (1847-1924), een briljant en relativerend werk

- sonate voor hobo en piano in d kleine terts, opus 166, 1921, landerig;

- sonate voor klarinet en piano in Es grote terts, opus 167, 1921, wervelende klarinetpassages   

- fagotsonate in G grote terts, opus 168, 1921, opgedragen aan Clément-Léon Letellier; melodieus en schalks;

- Sonata voor cello en piano nr. 2 in F grote terts, opus 123, 1905 

- Sonata voor cello en piano nr. 3 in D grote terts, opus postuum, niet afgemaakt

     18 andere (series) kamermuziekwerken

- Pianokwintet  in a kleine terts, opus 14 voor piano, 2 violen, altviool en cello, 1855

- Sérénade in Es grote terts, opus 15, 1865, voor piano, orgel, viool en altviool òf cello, ook in een georkestreerde versie.

- Berceuse in Bes grote terts, opus 38, 1871 voor viool en harp, melodieus

- Pianokwartet in Bes grote terts, opus 41, nr. 2 voor piano, viool, altviool en cello, 1875

- Allegro appassionato in b kleine terts voor cello en piano, opus 43, 1875

- Romance in E grote terts, opus 67, 1885, voor hoorn (of cello) en piano, ook georkestreerd.

- Caprice sur des airs danois et russes, opus 79, 1887, voor fluit, hobo, klarinet en piano

- Havanaise, voor viool en piano (of orkest), opus 83, 1887, een kort, bondig virtuoos werk

- Fantaisie pour harpe in a klein, opus 95, 1893

- Barcarolle in F grote terts, opus 108, voor viool, cello, harmonium en piano, 1897

- Fantaisie, voor viool en harp in A grote terts, opus 124, 1907

- La muse et le poète in e kleine terts, voor viool, cello en piano (of orkest), opus 132, 1910

- Elégie nr. 1, opus 143, voor viool en piano, 1915 

- Elégie nr. 2, opus 160, voor viool en piano, 1920 

     125  (series)  liederen voor zangstem en piano

- Mélodies persanes, opus 26, 1870, 6 liederen op teksten van Armand Renaud (1836–1895)  voor zangstem en piano.

6. Tournoiement (Songe d'opium), waarin een opium droom wordt beschreven

- Désir de l'Orient, 1871, voor stem en piano, tekst van de componist

- Danse macabre, 1872, op tekst van Henri Cazalis, de eerdere versie van het beroemde orkestwerk

- Un flûte invisibile, voor zangstem, fluit en piano tekst Victor Hugo, 1885, eenvoudig strofenlied, maar mooi werk

- Violons dans le soir, 1907, voor zangstem, viool en piano, tekst Comtesse de Noailles

     26  (series) religieuze werken voor zangstem(men) en orgel

     19 koorwerken a cappella of met begeleiding

- Deux chœurs, opus 68, 1882, voor gemengd koor, piano ad libitum

1. Calme des nuits

- Nuit persane, opus 26b, 1891, vier Perzische liederen van Armand Renaud voor tenor, alt, berteller, gemengd koor en orkest. Een arrangement van de Mélodies persanes uit 1870 voor zangstem en piano

     75 (series) pianowerken

- Gavotte in c kleine terts, opus 23, 1871

- Variations sur un thème de Beethoven, in Es grote terts, opus 35, R 66, 1874, voor twee piano’s, variaties op een thema uit het derde deel Menuetto,  van pianosonate nr. 18, opus 31 nr. 3 uit 1802 van Ludwig van Beethoven, levendig

- Danse Macabre, arrngement van het symfonisch gedicht voor 2 piano's, 1875

- Souvenir d'Ismaïlia, opus 100, 1895   

- Six Études, opus 111, 1899  

4. Les cloches de las Palmas

- Marche dédiée aux étudiants d'Alger, opus 163, 1921, voor piano vier handen   

     16 (series) orgelwerken

- Fantaisie in Es grote terts, 1857

- Trois morceaux pour harmonium, opus 1, 1858

- La prédication aux oiseaux, St François d'Assise,1863, legende voor orgel, arrangement voor orgel van de eerste Sint Fransiscuslegende voor piano van Franz Liszt, S. 175/1

- Élévation, ou communion,  opus 13, 1865 voor orgel of harmonium

- 3 Rhapsodies sur des cantiques bretons, opus 7, 1866 georkestreerd in 1891 als “Rhapsodie bretonne”, Op. 7b

- Trois préludes et fugues, opus 99, 1894

2. Prelude en Fuga in B grote terts

- Fantaisie pour orgue-Aeolian, 1906, geschreven op verzoek van de The Aeolian Organ & Music Company in New York, die in 1893 een gemechaniseerd orgel dat op papierrollen werkte had ontwikkeld. In 1988 heeft Rollin Smith,  het werk gereconstrueerd en uitgegeven voor orgel. Bij een uitvoering is medewerking van een set orkestbellen met speler nodig.

- Sept improvisations, opus 150, 1917, introverte, diepzinnige eerste improviatie

- Troisième Fantasie in C grote terts, opus 157, 1919       

     2 (series) werken voor of met harmonium

- Six Duos voor harmonium en piano, opus 8, 1858

     filmuziek

- L'Assassinat du duc de Guise, 1908, een Franse historische film, geregisseerd door Charles le Bargy en André Calmettes. Camille Saint Saëns schreef deze eerste filmmuziek ooit op 73-jarige leeftijd. Zijn muziek uit zijn symfonie Urbs Roma uit 1856 komt er wel in terug.

 

Clément Philibert Léo Delibes (Saint-Germain-du-Val bij La Flèche, 21 februari 1836 ‒ Parijs, 16 januari 1891) was zoon van een postbode. Toen zijn vader in 1847 stierf, verhuisde zijn moeder, de dochter van een zanger van de Komische-Opera, naar Parijs. Zijn muzikale interesse werd gestimuleerd door zijn moeder en zijn oom Édouard Baptiste Delibes, een organist en zangleraar aan het conservatorium van Parijs. Dat jaar begon hij op 11-jarige leeftijd zijn studie aan het Conservatoire national supérieur de musique van Parijs. Hij studeerde orgel bij François Benoist en compositieleer bij Adolphe Adam.

 Adolphe Adam bezorgde  hem de positie van adjunct-repetitor bij het Théâtre Lyrique te Parijs.

In 1871 trad hij in het huwelijk met Léontine Estelle Denain. In 1880 werd hij aangesteld als professor compositieleer aan het Conservatoire national supérieur de musique van Parijs, Delibes overleed op 55-jarige leeftijd. Hij werd begraven op het Cimetière de Montmartre te Parijs.

Léo Delibes componeerde

     15 opera’s 

- Lakmé, 1882, opera in drie bedrijven, libretto Edmond Gondinet en Philippe Gille. Het verhaal speelt zich af in India aan het eind van de 19de eeuw, toen de hindoes in India door Groot Brittannië gedwongen werden hun hindoegodsdienst in het geheim uit te oefenen. Priesteres Lakmé (coloratuursopraan) is de dochter van hogepiester Nilakantha (bas). Zij raakt verliefd op de Engelse legerofficier Gérald (tenor). Dat moet dus wel verkeerd aflopen.  

Het "Air de clochette" (de klokjesaria) "Où va la jeune Hindoue?" in het tweede bedrijf, waarin Lakmé bijna bezeten zingt over een legendarisch klokje in de wouden, is een bravourestuk voor de coloratuursopranen. Ook mooi de eerste aria in het derde bedrijf waarin Lakmé zingt Sous le ciel tout étoilé (onder de hemel vol sterren)

Bekende duetten  uit deze opera zijn in het eerste bedrijf de barcarolle: "Bloemenaria" (of "Bloemenduet"), en aan het eind van het eerste bedrijf het duet van Lakmé en Gérald “D'où viens-tu ? Que veut-tu" (Van waar kom je? Wat wil je?)

- Kassya, 1891 Na Delibes overlijden door door Jules Massenet voltooid.

     8 operettes

- Deux sous de charbon, 1856

     2 toneelmuziekwerken

     4 balletten

- La Source (1866). Een oosters thema, een erg populair onderwerp op dat ogenblik.

- Coppélia, ou la fille aux yeux d'email ("het meisje met glazuren ogen"), 1870,ballet in twee bedrijven en 3 scènes, naar het verhaal van E.T.A. Hoffmann.  Dit ballet maakte Léo Delibes beroemd. Coppélia is een pop, gemaakt door dr. Coppelius, eigenaar van een speelgoedwinkel in een Silezisch stadje. Dr. Coppélius wil zijn pop graag to leven wekken. De eerste choréografie was van Arthur Saint-Léon. Hij stopte in het ballet een Oostenrijks-Hongaarse volksdans: de csárdás. Het was voor het eerst dat een choreograaf een nationale dans in een klassiek ballet opnam. Arthur Saint-Léon kreeg veel navolgers. De wals, net na de prelude in het eerste bedrijf, is een bekend concertstuk geworden.

- Sylvia ,1876, ballet in 3 bedrijven, speelt zich in Griekenland af. Tsjaikovski vond Sylvia beter dan zijn eigen Zwanenmeer. Hij beschouwde Delibes ook als een betere componist dan Johannes Brahms, die hij omschreef als "een talentloze bastaard". Een zeer bekend wijsje uit dit ballet is het "Divertissiment - Pizzicato". Ook sprankelend uit het eerste bedrijf nr. 4 Grand pas des chasseresses, met een glansrol voor het koper.

     6 religieuze werken

- Alger, cantate, geschreven voor Napoleon III

- Ave maris stella, voor twee vrouwenstemmen en piano, uitgave 1891

     21 koorwerken

     33 liederen voor zangstem(men) en piano, in 1894 in twee delen uitgegeven

- Premièr volume (17 liederen)

+ nr. 13 Arriette Le Rossignol voor mezzosopraan en piano. De Nederlandse fluitist Ary van Leeuwen (1875 - 1953) heeft er een obligate fluitpartij bij geschreven. In die zetting wordt het lied meestal uitgevoerd

     pianowerken

 

Antônio Carlos Gomes (Campinas, Keizerrijk Brazilië, 11 juli 1836 – Belém, 16 september 1896) was de zoon van Manoel José Gomes en Fabiana Maria Jaguary Cardoso. Manoel José was dirigent van de plaatselijke banda. Carlos kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader en zijn oudere broer, dirigent José Pedro de Sant'Ana Gomes en was al jong bezig als componist en pianist. Broer José introduceerde hem aan het hof, waar hij de belangstelling opwekte van Braziliaanse keizer Dom Pedro II. De keizer maakte het mogelijk dat Carlos Gomes naar het conservatorium van Rio de Janeiro ging, tegen de zin van zijn vader. Daar studeerde hij contrapunt bij Joaquim Giannini en componeerde hij nadat hij afgestudeerd was zijn eerste opera's: A Noite do Castelo in 1861 en Joanna de Flandres in 1863.

Carlos Gomes kon met een studiebeurs van de Braziliaanse keizer verder studeren aan het Conservatorio "Giuseppe Verdi" in Milaan bij Lauro Rossi en Alberto Mazzucato. Hij studeerde daar in 1868 af. Tijdens zijn studietijd maakte hij kennis met de jonge Italiaanse pianiste Adelina Peri. Ze trouwden op 16 december 1871.

In 1880 keerde hij terug naar Brazilië en vestigde zich in Rio de Janeiro.

Na het afzetten van de keizer en het uitroepen van de republiek in 1889, verloor hij zijn posities. Hij bleeft rouw aan de afgezette keizer en weigerde om op verzoek van de nieuwe president een Braziliaans volkslied te componeren. Carlos Gomes verliet Rio de Janeiro verliet en vestigde zich in Belém, waar hij in 1896 directeur van het conservatorium werd. Hij overleed een paar maanden later. Hij wordt de "Braziliaanse Verdi" genoemd

Carlos Gomes componeerde in elk geval

     12 opera’s

- Il Guarany, opera in 4 bedrijven, libretto  Antonio Enrico Scalvini en Carlo d'Ormeville naar de roman "O Guarani" van José Martiniano de Alencar, 19 maart 1870, het hoofdwerk van Antônio Carlos Gomes. Het verhaal gaat over de liefde tussen een opperhoofd van een indianenstam en de dochter van een Portugese kolonist. De ouverture wordt  nogal eens apart uitgevoerd. 

     1 operette

     2 toneelmuziekwerken

     1 oratorium

- Colombo, naar aanleiding van het 400-jaarviering van de de ontdekking van Amerika door Columbus, 1892

     2 missen

     1 orkestwerk

     1 werk voor harmonieorkest

     6 koorwerken

     2 kamermuziekwerken

     28 (series) liederen

- Saudação do Brasil, 1876, hymne bij het jubileum van de onafhankelijkheidsverklaring van de Verenigde Staten van Amerika

     10 pianowerken

 

Luigi Hugues (Casale Monferrato, Piemonte, Italië, 28 oktober 1836 – 5 maart 1913) was de zoon van Matteo en Marianna Lucca. Luigi Hugues studeerde als ingenieur in Turijn af in 1859. Ondertussen studeerde hij van jongsaf fluit en gaf daarop ook concerten, vaak samen met zijn broer Felipe in de grote Italiaanse steden en in de grote steden van Europa. Beide broers speelden ook behoorlijk piano. Luigi Hugues Hij was docent aardrijkskunde aan het Technisch Instituut in Casale Monferrato. In 1875 promoveerde hij in de geografie aan de Universiteit van Turijn. Van 1897 tot 1912 was hij professor aan de Universiteit. Nadat hij in de onderwijs werkzaam was, trad hij niet meer op, maar hield hij zich bezig met componeren.

Luigi Hugues schreef een groot aantal educatieve, historische en technische werken over geografie.

Hij overleed in zijn geboorteplaats. Veel van zijn composities zijn in manuscript bewaard in de dom van Casale Monferrato. Viale Luigi Hugues is een naar hem genoemde straat in Turijn.

Luigi Hugues componeerde

     missen

     motetten

     gezangen voor zangstem en orgel of orkest

     65 werken voor fluit en piano

- Aida, fantasie nr. 1, opus 70, op thema’s van de opera van Verdi

     5 andere kamermuziekwerken

     5 (series) werken voor fluit solo

     3 (series) werken voor piano solo

 

Mili Aleksejevitsj Balakirev (Nizjni Novgorod, Rusland, 2 januari 1837 – Sint-Petersburg, 29 mei 1910) werd geboren in een arme boekhoudersfamilie. Hij kreeg zijn eerste pianolessen kreeg hij op zijn vierde jaar van zijn moeder. Na zijn moeders overlijden kwam hij op 12-jarige leeftijd terecht op het Alexandrovsky Instituut. Daar gaven Alexander Oelibitsjev, schrijver van een biografie van Mozart, en pianist Karl Eisrach Mili Balakirev een gedegen muzikale opvoeding. In 1853 ging Mili Balakirev naar de Universiteit van Kazan en studerde daar wiskunde. Afgestudeerd in 1955 ging hij naar Sint-Petersburg en maakte daar kennis met Michail Glinka. Met César Cui en anderen richtte Mili Bakalirev in 1862 de Vrije School voor Muziek op waar onbemiddelde kinderen gratis les konden krijgen.

In 1869 werd Mili Balakirev leider van de hofkapel en dirigent van de keizerlijke muziekvereniging. Mili Balakirev was de initiatiefnemer van Het Machtige Hoopje. Mili Balakirev trouwde nooit en had geen kinderen.

Mili Alexejevitsj Balakirev overleed op 29 mei 1910 en werd begraven op de Tichvin-begraafplaats bij het Alexander Nevski Klooster in Sint-Petersburg.

Mili Balakirev componeerde

     2 theatermuziekstukken

     2 symfonieën

     2 symfonische gedichten

     4 ouvertures

     7 andere orkestwerken

     19 koorwerken

     4 kamermuziekwerken

     liederen

     50 pianowerken

- Islamej, Mili Balakirevs’ bekendste pianocompositie, met technisch immense moeilijkheden; berucht moeilijk

 

Adolf Jensen (Köningsberg, Duitsland, 12 januari 1837 – Baden-Baden, 23 januari 1879) kwam uit een muzikantenfamilie. Adolf Jensen studeerde als kind muziek bij de kapelmeester van Köningsberg Eduard Sobolewski. Daarna had hij lessen van Louis Ehlert, Louis Köhler en Friedrich Marpurg (1825–1884), directeur van het Königsberg Theater. Bij Franz Liszt leerde hij goed pianospelen. In 1856 ging Adolf Jensen naar Rusland, in de hoop om genoeg geld te verdienen om te gaan studeren bij Robert Schumann, waarmee hij al had gecorrespondeerd. Helaas overleed Robert toen hij nog in Rusland zat. In 1857 werd Adolf Jensen muziekdirecteur van het Stadstheater in Poznań. Van 1858 tot 1860 woonde hij in Kopenhagen, hij studeerde bij Niels Gade en werd bevriend met hem. In 1860 kwam hij terug in Königsberg waar hij onderdirecteur van de Muziekacademie werd en er flink op los componeerde. In oktober 1863 trouwde hij met uitgeversdochter Friederike Bornträger. Van 1866 tot 1868 gaf hij pianole aan de "Schule des höherin Clavierspiels" van Carl Tausig in Berlijn. Ziekte dwong hem met lesgeven e stoppen. Hij ging naar Dresden, in 1870 naar Graz en uiteindelijk naar Baden-Baden. Daar had hij regelmatig contact met zijn vriend Johannes Brahms. Hij overleed er aan tuberculose, 42 jaar oud. Zijn broer Gustav Jensen (1843–1895) was violist en componist.

Adolf Jensen componeerde

     1 opera met ballet

     2 orkestwerken

     1 kamermuziekwerk

     12 (series) koorwerken

     176 liederen

     7 (series) pianowerken voor 4 handen

     26 (series) pianowerken

 

Félix-Alexandre-Amédée Guilmant (Boulogne-sur-Mer, 12 maart 1837 – Meudon, 29 maart 1911) bleek op vrij jonge leeftijd al heel begaafd. Hij was 12 jaar toen hij al vlot orgel speelde. Geen wonder, want zijn vader Jean-Baptiste Guilmant was organist van de kerk van San Nicolas. Vanaf 1860 studeerde Alexandre Guilmant in Brussel bij Jacques-Nicolas Lemmens samen met Charles–Marie Widor en Eugène Gigout. Na afronding van zijn studie werd hij organist in Boulogne-sur-Mer. 

In 1870 werd Alexandre Guilmant benoemd als opvolger van Alexis Chauvet als organist op het Cavaillé-Coll orgel in de Saint-Trinité kerk in  Parijs. Hij zou er nooit meer weg gaan. Alexandre Guilmant ontwikkelde zich tot een beroemde organist die overal in Europ en Amerika concerten gaf. In 1896 werd hij docent aan het Parijse Conservatoire national supérieur de musique, van bijvoorbeeld Joseph Bonnet, Marcel Dupré, Henri Mulet en René Vierne. Louis Vierne was jarenlang zijn assistent.

In 1900 werd Alexandre Guilmant tweede organist aan de Notre Dame.

Alexandre Guilmant componeerde

     5 werken voor orgel en orkest

- 2 symfonieën

     1 cantate

     9 werken of series werken voor koor en orgel

     1 werk voor koor en orkest

     2 werken voor zangstem(men) en orgel

     3 werken of series werken  voor koor (en/of solozangers)

     9 kamermuziekwerken

- Morceau Symphonique voor trombone en piano, één van de meest uitgevoerde trombonesolo's'

     33 werken of series werken voor orgel

- 8 sonates, populaire orgelmuziek

+ Sonate nr. 1 pour orgue, 1875, opgedragen aan koning Leopold II van België, in 1879 herschreven als symfonie nr. 1 voor orgel en orkest; het heroïsche openingsdeel van de driedelige sonate (Introduction - Largo e maestoso- et Allegro) dendert als een waterval uit het orgel.

+ Sonate nr. 5 pour orgue in c kleine terts, 1894, opgedragen "à mon cher ami Clarence Eddy".

Het derde deel van de vijfdelige sonate: Scherzo, wordt nogal eens afzonderlijk uitgevoerd.

+ Sonate nr. 4 pour orgue ou harmonium in d kleine terts, 1894, opgedragen "à mon ami Emile Bernard".

+ Sonate nr. 8 pour orgue (Deuxième symphonie); A grote terts, opus 91, 1906

- 18 boeken pièces dans differents styles pour orgue. 5 CD box: Herman van Vliet, Festivo 6961532

+ March upon Handel's 'Lift Up Your Heads', opus 15 (boek 1) nr. 2, 1861

+ Marche funèbre et chant séraphique - Fantaisie pour l'orgue in c klein/groot, opus 17 (boek 3) nr. 3, 1865, geschreven ter herinnering aan zijn moeder.

+ Grand Choeur - Alla Händel in D grote terts, 1866, opus 18 (boek 4), nr. 1, opgedragen aan  Monsieur J. Merklin

+ Verset. Fantaisie in F grote terts, 1866, opus 19 (boek 5), nr. 5

+ Deuxième méditation in fis kleine terts, 1866, opus 20 (boek 6), nr. 2 opgedragen aan  Monsieur Maurin

+ Lamentation in d kleine terts, 1875, opus 45 (boek 12) nr. 1, ter herinnering aan zijn vriend l'Abbé Henri Gros, op 31-jarige leeftijd bij het bombardement op Parijs op 27 december 1870 omgekomen.

+ Boek 16, opus 72, 1889,

1.  Fugue in F grote terts, opgedragen aan zijn leerling Monsieur Carl G. Schmidt, organist in  Brooklyn (Amerika)

2. Pastorale in A grote terts, bewerking voor orgel van opus 26 voor harmonium èn piano, 1870

+ Marche d'Ariane, 1889, opus 72,  (boek 16), bewerking van het laatste deel van de Symfonie-cantate “Ariane", opus 53 (1879)

+ Marche élégiaque in c kleine terts, 1887, opus 74, (boek 17), nr. 1 opgedragen “aan mijn lieve zoon Maurice Aliamet”; gedurfde harmonieën die soms wrang langs elkaar heen strijken.

     21 werken of series werken voor harmonium

- Pastorale in A grote terts, opus 26,  1870 voor harmonium èn piano, opgedragen aan Monsieur Louis Roger
- Prière et Berceuse, opus 27, 1870, à Madame la Baronne Philippe de Bourgoing, een bekend werk
- 12 boeken l’Organiste Pratique pour Harmonium

+ Cantabile in F grote terts, opus 41 (boek 2) nr. 4, 1874, met nauwkeurige harmoniumregistratie

+ Grand choeur triomphale in A grote terts, opus 47 (boek 4) nr. 2, 1876

+ Scherzo Symphonique, opus 55 (boek 8) nr. 2, een van zijn beroemdste werken, 1878

     2 pianowerken

www.guilmant.nl

 

Władysław Żeleński (Grodkowice, Polen, 6 juli 1837 – Krakau, 23 januari 1921), zoon van Wladyslaw en Camilla Russockich, begon al jong piano te spelen. Wladyslaw studeerde in Krakau bij Franciszek Mirecki, in Praag bij Josef Krejčí en in Parijs bij Napoléon-Henri Reber. Van 1872 tot 1881 was hij docent muziektheorie aan de  Muziekacademie Warschau. Daarna leidde hij de op 7 februari 1888 opgerichtte Muziekacademie Krakau. Władysław Żeleński was de vader van natuurkundige en auteur Tadeusz Boy-Żeleński.

Władysław Żeleński componeerde

     4 opera’s

     8 orkestwerken

     3 missen

     motetten

     10 kamermuziekwerken

- pianokwartet in c kleine terts, opus 61

     4 pianowerken

     orgelwerken

     100 liederen

 

Hans Sommer (Brunswijk, Duitsland, 20 juli 1837 – 26 April 1922) was de zoon van Otto Gustav Zincken, ook Sommer genoemd (28 maart 1809; † 9 januari 1840). Zijn vader overleed toen hij drie jaar was. Hij groeide in de familie op van zijn stiefvader, de fabrikant Peter Wilhelm Friedrich Voigtländer (1812–1878), in Wenen en Brunswijk. Zijn moeder was Nanny  Langenheim. Zijn stiefvader verzette zich tegen een muziekstudie, dus het werd wis- en natuurkunde aan de universiteit van Göttingen. Ondertussen studeerde hij compositie bij  Julius Otto Grimm in Göttingen en bij Adolf Bernhard Marx in Berlijn. In 1858 promoveerde Hans Sommer in wiskunde en vanaf 1859 was hij wiskundedocent aan het  Collegium Carolinum in Brunswijk. Vanaf 1875 tot 1881 was hij directeur Polytechniek aan de Technische Hogeschool. Hij heeft onder zijn volledige naam “Zin(c)ken genannt Sommer“ enkele baanbrekende artikelen en boeken over optische apparatuur gepubliceerd. 

Al tijdens zijn studie richtte Hans Sommer de Verein für Konzertmusik (1863–1870) in Brunswijk op, die concerten organiseerde met bijvoorbeeld Joseph Joachim, Clara Schumann, Ferdinand Hiller en Hans von Bülow, en waarvoor hij zelf ook opera’s componeerde. Wel onder pseudoniem: E. T. Neckniz“ („E. T.“ voor Été = zomer in het Frans, „Neckniz“ =  „Zincken“ maar dan achterstevoren).  In 1884 had Hans Sommer kort compositieles van Franz Liszt. In 1885 trouwde hij met de dochter van Hofoperazanger Carl Hill (1831–1893): Antonie Thurow, en vestigde zich als componist in Berlijn. In 1888 verhuisde hij naar Weimar, waar hij vriendschap sloot met Richard Strauss. In 1898 keerde hij naar Brunswijk terug. Antonie stierf daar in 1904. Hans Sommer had twee zonen.

Van 1903 tot 1911 was Hans Sommer bestuurslid van de Allgemeinen Deutschen Musikvereins (ADMV). In Nederland was hij vanaf 1895 lid van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst  en vanaf 1899 lid van de Société de l'histoire de la musique dans les Pays-Bas. Kort voor zijn dood in 1922 werd hij opgenomen in de Akademie der Künste zu Berlin.

Hans Sommer componeerde

     10 opera’s, vaak gebaseerd op sprookjes

- Der Nachtwächter, 1865,

- Der Vetter aus Bremen, 1865,

- Loreley, 1891,

- Saint Foix, 1894

- Der Meermann at Weimar, 1896

- Augustin,1898

- Münchhausen, 1896–1898

- Rübezahl und der Sackpfeifer von Neisse, 1904,

- Riquet mit dem Schopf, 1907

- Der Waldschratt, 1912

     theatermuziekwerken

muziek bij Das Schloss der Herzen van Hans von Wolzogen, 1891

     40 (series) liederen

- liedcyclus Der Rattenfänger von Hameln, opus 4, 33 liederen

nr. 3, Im sturme, 1883, bewerkt in 1900

- liedcyclus Der wilde Jäger

- liedcyclus Sapphos Gesänge; opus 6,voor zangstem en orkest, 1884, teksten: de Roemeense koningin Elisabeth zur Wied, (onder pseudoniem: Carmen Sylva) 

- Einundzwanzig Lieder (teksten J. W. Goethe), 1919–1922, 20 liederen werden georkestreerd.

- Wandrers Nachtlied I en II, omstreeks 1919

- Mignons Heimath, 1920

- Der König von Thule, omstreeks 1921

     4 orkestwerken

     8 kamermuziekwerken

     koorwerken

www.hans-sommer.de

 

Théodore Dubois (Rosnay, Marne, Frankrijk, 24 augustus 1837 – Parijs, 11 juni 1924) studeerde aanvankelijk bij Louis Fanart, koormeester van de kathedraal van Reims, en daarna aan het Conservatorium Parijs bij Ambroise Thomas. Vanaf 1868 was Théodore Dubois werkzaam als koordirigent aan de Kerk van de Madeleine in Parijs. In 1871 nam hij het werk van César Franck over aan de Basiliek van de Sainte Clotilde. Negen jaar late volgde hij Camille Saint-Saëns op, als organist aan La Madeleine. In het jaar 1871 werd hij benoemd tot professor harmonieleer aan het Conservatoire de Paris, en van 1896 tot 1905 tot directeur. Tot zijn leerlingen behoorden Paul Dukas en Florent Schmitt.

Dubois werd in 1905 gedwongen af te treden als directeur van het Conservatoire, omdat hij geweigerd had de Prix de Rome toe te kennen aan Maurice Ravel. Gabriel Fauré nam het directeurschap over.

Toen Dubois een vioolsonate opdroeg aan de beroemde violist Eugène Ysaÿe, trachtte Vincent d'Indy hem ertoe te bewegen dit gebaar van de "macabere componist" Dubois niet aan te nemen. Ysaÿe trok zich daar niets van aan en heeft de sonate wel degelijk uitgevoerd.

Théodore Dubois componeerde

     9 opera's,

- La guzla de l'émir, opéra comique in één bedrijf, 1873

- Aben-Hamet, opéra in 4 bedrijven, 1884

- Xavièr, idylle dramatique in drie bedrijven, 1895, in het tweede bedrijf zingt Landry de aria Au clair matin

     2 balletten

     5 oratoria,

- Les sept paroles du Christ, 1867, zijn bekendste werk

     12 missen,

- Messe pontificale, voor solisten, koor en orkest, 1895. 

     71 motetten

     9 cantates

     7 koorwerken

     22 orkestwerken,

- Ouverture de Frithiof, 1879/1894, symphonisch gedicht, geïnspireerd op Scandinavische legendes

- Concerto pour piano nr. 2, in F grote terts, 1897

- Fantaisie voor harp en orkest, 1903, opgedragen aan Alphonse Hasselmans

- Symfonie nr 2, 1912

     44 kamermuziekwerken

- Pianokwartet in a kleine terts, 1907

- Dixtuor, sinfonia serenata, voor vijf strijkers en vijf blazers, 1909, juweeltje van samenklanken

     88 orgelwerken

- Twaalf werken voor orgel of pedaalpiano (1889):

3. Toccata in G grote terts

9. Marche des Rois Mages in E grote terts

- Twaalfnieuwe  werken voor orgel of pedaalpiano (1893) :

12. Marche Triomphale in Es grote terts

- Zeven kleine werkjes voor orgel (1898)

6. Marche-Sortie (1900).

     110 (series) liederen

     94 pianowerken

 

Charles Émile Waldteufel (eigenlijk: Charles Emile Lévy) (Straatsburg, Elzas, Frankrijk, 9 december 1837 – Parijs, 12 februari 1915) was de zoon van orkestleider Lazare Lévy (*Bischheim, Elzas, 30 januari 1801 – 1884), die het pseudoniem Louis Waldteufel (“Louis Bosgeest”) gebruikte, en pianiste en zanglerares Flora Neubauer. Zijn eerste muzieklessen kreeg Émile Lévy van zijn ouders, vooral van zijn moeder. In 1842 vertrokken zijn ouders met hem naar Parijs. Zijn broer Isaac (1832-1884), die als Léon Waldteufel bekend werd, studeerde daar al viool aan het Parijse conservatorium. Charles Émile kreeg les van Joseph Heyberger. Van 1853 tot 1857 studeerde Charles Émile aan het Conservatoire national supérieur de musique, samen met Georges Bizet en Jules Massenet piano.

Na zijn studies werkte hij bij een pianobouwer, gaf pianoles en speelde bij soirées. Hij speelde ook bij het Waldteufel-orkest van zijn vader, het populairste orkest in Parijs.

In 1865 werd hij hofpianist van de keizerin Eugénie de Montijo, gravin van Teba, de echtgenote van Napoleon III.

In oktober 1874 speelde hij bij een feest, waar de Prins van Wales, de toekomstige Edward VII van het Verenigd Koninkrijk, aanwezig was. De Prins was enthousiast over de Manolo-wals van Émile Waldteufel en beloofde hem meer bekendheid in Engeland. Het gevolg was een contract met de Londense uitgeverij Hopwood & Crew. Een eigenaar van deze uitgeverij was Charles Coote, dirigent en directeur van de Coote & Tinney’s Band, het voornaamste dansorkest van Londen. Zo kwam het, dat de muziek van Waldteufel bij staatsbanketten van Koningin Victoria in het Buckingham Palace gespeeld werd. Emile Waldteufel dirigeerde met een stok inplaats van met de toen gebruikelijke vioolstrijkstok. Hij zette daarmee een trend in.

Émile Waldteufel maakte in 1885 concertreizen naar Londen en in 1889 naar Berlijn. Hij trouwde metde zangeres Célestine Dufau. Ze kregen twee zonen.

Émile Waldteufel componeerde 250 werken

     180 walsen

- "Les Patineurs", opus 183, (“Schaatsenrijderswals”), 1882, opgedragen aan Ernest Coqueilin, een van de beroemdste walsen in de wereld.

- España, opus. 236, 1886, een bewerking van España, een rapsodie uit 1883 von Emmanuel Chabrier

     polkas

     mazurkas

     galops

     gavottes

     marsen

     kamermuziekwerken

     pianowerken

     liederen

 

Max Bruch (Keulen, 6 januari 1838 – Berlijn, 2 oktober 1920) was de zoon van de Keulse politiechef August Carl Friedrich Bruch en operazangeres Wilhelmine Almenräder. Max had een zus: Mathilde Hij kreeg zijn eerste muziekonderwijs van zijn moeder. Op zijn negende componeerde hij zijn eerste werk: een verjaardagslied voor zijn moeder. Vanaf dat moment wilde hij zich verder aan muziek wijden (hij kon namelijk ook heel begaafd tekenen) en daarin werd hij door zijn ouders gesteund. Zijn eerste muziektheorielessen kreeg hij van Professor Heinrich Carl Breidenstein, een vriend van zijn vader, in Bonn.

In 1852 werden zijn eerste symfonie en zijn eerste strijkkwartet In Keulen uitgevoerd. Het leverde hem een beurs op voor vier jaar van de Mozartstichting in Frankfurt. Van 1853 tot 1857 studeerde hij compositie bij Ferdinand Hiller en piano bij Carl Reinecke en Ferdinand Breunung in Keulen

In 1858 bracht werd zijn operette Scherz, List und Rache, naar een tekst van Goethe, in Keulen voor het eerst uitgevoerd. Max Bruch verbleef twee jaar in München en daarna werkte hij van 1865 tot 1867 als dirigent in Koblenz. In deze tijd componeerde hij het beroemde Concert voor viool en orkest in g, opus 26, dat alle violisten ondertussen wel op hun repertoire hebben staan. Max Bruch was een verdienstelijk pianist, maar had een hekel aan het instrument. Het liefst zou hij een brandstapel aanrichten van tien- tot twintigduizend piano's. Daarmee zou "deze 19de-eeuwse epidemie eindelijk zijn uitgeroerd, of op zijn minst sterk ingedamd. De viool kan zingen, veel beter dan de piano".

Nadat Max Bruch veel verliefd was geweest op verschillende zangeressen trouwde hij op 42-jarige leeftijd met de 16-jarige alt Klara Tuczek. Van 1865 tot 1867 was hij muziekdirecteur in Koblenz, van 1867 tot 1870 hofkapelmeister in Sondershausen. Daarna zwierf hij flink rond: Berlijn, Bonn, 1878 weer Berlijn, Keulen, van 1887 tot 1890 Liverpool, In 1891 kreeg hij een baan in Berlijn: hoofddocent compositie aan de Berlijnse Hogeschool. Hij bleef er tot zijn dood wonen.

Max Bruch kreeg drie eredoctoraten, wat wel weergeeft, hoe populair hij was. Een bekend werk van hem is ook Kol Nidrei, een reeks variaties voor cello en orkest naar een Joods gebed. Max Bruch overleed in Berlijn op 82-jarige leeftijd.

Tijdens het nationaalsocialisme werd hij vanwege zijn Kol Nidrei als Jood beschouwd (wat hij in het geheel niet was, een voorbeeld van de gekte van de nazi's), verdween hij uit de programmaboekjes en werden zijn werken in de Duitstalige gebieden geheel vergeten.

Max Bruch schreef

     4 opera's

     7 orkestwerken

     17 concerten,

- vioolconcert nr. 1 in g klein, opus 26, 1868, Bruchs beroemdste compositie en één van de populairste vioolconcerten in het repertoire. Een "meesterlijk" driedelig werk. Begint met een fantasievol Vorspiel: Allegro moderato, vervolgt met een ontroerend zangerig Adagio en eindigt met een energiek Finale: Allegro energico, spetterend, vol razende loopjes en virtuoze dubbelgrepen. Werd tijdens zijn leven al zo mateloos populair, dat tot Bruchs' wanhoop niemand meer interesse had in zijn andere werk.

- Vioolconcerto nr. 2 in d kleine terts, opus 44, 1878, opgedragen aan Pablo de Sarasate. Begint met een schitterend Adagio. Eindigt met spetterend vuurwerk: Allegro molto, de finale.

- Romance voor viool en orkest in kleine terts, opus 42, 1874

- Schotse Fantasie in Es grote terts, opus 46 voor viool en orkest, 1880, opgedragen aan de virtuose violist Pablo de Sarasate. Een vierdelige fantasie over Schotse volksmelodieën en gebaseerd op verhalen van Sir Walter Scott.

- Kol nidrei, concertstuk voor cello en orkest in d  klein, opus 47, 1881

- Adagio appassionato voor viool en orkest in cis kleine terts, opus 57, 1891

- vioolconcerto nr. 3 in d kleine terts, opus 58, 1891, opgedragen aan zijn vriend, violist Joseph Joachim,

- In Memoriam, Adagio, opus 65, voor viool en orkest, 1893, soms hartverscheurend

- Serenade in a kleine terts, opus 75 voor viool en orkest,1899

- Konzertstück voor viool en orkest in fis kleine terts, opus 84, 1903, Bruchs'"vierde vioolconcert"

- Romanze in F groot voor altviool en orkest, opus 85, 1912

- Concerto voor klarinet, altviool en orkest in e kleine terts, opus 88, 1911, gecomponeerd voor zijn zoon, klarinettist Max Felix Bruch, die de klarinetpartij speelde bij de première in 1912, heel mooi gecomponeerd.

- Concerto voor twee piano's en orkest in as kleine terts, opus 88a,1915, vierdelig concert, geschreven voor de zussen Rose en Otillie Sutro, die het concert naar hun hand zetten en talloze wijzigingen aanbrachten. He origineel werd in 1971 op een veiling van Otillies nalatenschap ontdekt en toen kon het origineel gereconstrueerd worden.

- Concerto voor strijkorkest, opus postuum

     werken voor zangstem(men) en orkest

- Kyrie, Sanctus en Agnus Dei voor solisten en orkest, opus 35, 1870

     19 koorwerken

- Frithjof: opus 23, 1864, Scenes uit de Frithjof-Sage, een nationaal romantisch epos geschreven door de Zweedse schrijver Esaias Tegnér

- koorballade Schön Ellen, opus 24, 1867, de meest uitgevoerde koormuziek in de 19de eeuw.

- Odysseus, opus 41, 1872, scenes uit de Odyssee, oratorium, tekst Wilhelm Paul Graff, naar Homerus

     18 (series) kamermuziekwerken

- pianotrio in c klein, opus 5, 1858;

- strijkkwartet nr. 1 in c kleine terts, opus 9, 1859

- strijkkwartet nr. 2 in E grote terts, opus 10, 1860, levendig

- fantasie voor twee piano's, opus 11, 1861

- pianokwintet in g kleine terts. opus postuum, 1886

- Zweedse dansen, opus 63, voor viool en piano, 1892, 14 stukken in 2 boeken, ook in versies voor orkest en voor twee piano's

- 8 stukken voor pianotrio: altviool, piano en klarinet, opus 83, 1910, ten onrechte weinig bekend

- strijkkwintet in a kleine terts, opus postuum, 1918;

- strijkkwintet in Es grote terts, opus postuum, 1918;

- octet voor strijkers in Bes grote terts, opus postuum, 1920, ongecompliceerd romantisch, krachtige lyriek

     17 (series) liederen

- 12 Schotse volksliederen, 1864

9.  The bed of sweet roses

 

Heinrich Donatien Wilhelm Schulz-Beuthen (Beuthen, nu Polen, 19 juni 1838 – Dresden, 12 maart 1915 heette oorspronkelijk alleen Schulz, maar voegde de naam van zijn geboorteplaats er zelf achter om zich te onderscheiden van de andere Schulzen. Heinrich Schulz-Beuthen studeerde scheikunde aan de Universiteit van  Breslau, maar wilde toch liever verder met muziek. Van 1862 tot 1865 studeerde hij bij Ignaz Moscheles en Carl Reinecke aan het Conservatorium Leipzig, waar Edvard Grieg en Johan Svendsen collegastudenten van hem waren. Hij nam ook nog privélessen bij Karl Riedel.

Van 1866 tot 1880 was hij compositieleraar in Zürich. Van 1881 tot zijn dood op 12 maart 1915 woonde hij weer in Dresden, waar hij zijn lespraktijken ook weer oppakte. Zijn laatste jaren bracht hij door in een tehuis.

Heinrich Schulz-Beuthen componeerde

     5 opera’s

- Der Zauberschlaf, naar een stuk van Mathilde Wesendonck, gecombineerd met de sprookjes van Sneeuwwitje en Assepoester, het eerste voorbeeld van een “sprookjesopera”, 1879;

     10 symphonieën;

     1 pianoconcert

     theatermuziek

     symfonische gedichten

- Die Toteninsel, 1890,  naar aanleiding van het schilderij van Arnold Böcklin

     1 requiem

     kamermuziekwerken

     koorwerken

     talloze liederen

     pianowerken

 

Philip Paul Bliss (Clearfield County, Pennsylvanië, Verenigde Staten, 9 juli 1838 – 29 december 1876) was de zoon van Mr. Isaac Bliss, een gelovige Methodist en een muziekliefhebber, die zijn gezin leerde elke dag te bidden.

In 1844 verhuisde het gezin naar Kinsman, om in 1847 in Pennsylvanië in Crawford County terug te komen, een jaar later verhuisden ze naar Tioga County. Philip Bliss leerde lezen van zijn moeder uit de Bijbel.

Op zijn 10de hoorde Philip Bliss voor het eerst een piano, terwijl hij groente aan het verkopen was om het gezinsinkomen te ondersteunen. Op zijn 11de verliet Philip Bliss het gezin, werkte als houthakker en in zaagmolens en ging ondertussen onregelmatig naar school om wat bij te leren.

In 1856, 18 jaar oud, werd hij schoolmeester in Hartsville, New York, en tijdens de zomermaanden werkte hij op een boerderij.

Vanaf 1857 had Philip Bliss zangles van muziekleraar John Griffin Townber die zijn talent meteen herkende en hem drie jaar lang muziekles gaf aan zijn muziekschool in in Towanda, Pennsylvanië, In 1858 ontmoette Philip Bliss in Rome, Pennsylvanië, Lucy J. Young. Hij trouwde met haar op 1 juni 1859 en stapte vanwege haar over op naar de Presbyterian Church.

22 jaar oud, werd Philip Bliss rondreizend muziekleraar en zanger. In de daaropvolgende jaren ontwikkelde hij zich tot componist van Gospelsongs en hymns en koordirigent. Daarnaast werd hij vanaf 1874 evangelist.

Op 29 december 1876 reisde Philip Bliss met zijn vrouw Lucy met de Pacific Express trein naar Ashtabula, Ohio. Toen de trein een geschraagde brug overstak, bezweek de brug en alle rijtuigen verdwenen in het ravijn eronder. Philip Bliss onsnapte aan de wrakstukken, maar de rijtuigen vlogen in brand en Philip Bliss ging er naar terug om Lucy te bevrijden. Beiden kwamen in de vlammen om. Van hun lichamen werd niets teruggevonden. 92 van de 160 passagiers van dit “Ashtabula River Railroad Disaster” waren omgekomen. Twee zoons van Philip Bliss, George en Philip Paul, toen vier en één jaar oud, overleefden hun ouders.

Een monument voor Philipp Bliss werd opgericht in Rome, Pennsylvanië.

Philip Bliss schreef

     zeven boeken met evangelische en opwekkingsliederen, die tot de dag van vandaag in de Amerikaanse en Duitse kerken gezongen worden.

- "Pull For The Shore" werd in de reddingboten bij de ramp van de Titanic in 1912 gezongen door de overlevenden

- Almost Persuaded

- Hallelujah, What a Saviour!

- Let the Lower Lights Be Burning

- Wonderful Words of Life

- It  Is Well with My Soul, tekst van Horatio Spafford

- Whosoever Heareth, 1870,

- Sing Them over again to me, 1874,

- Will You Meet Me at the Fountain, 1874,

- At the feet of Jesus, 1876,

 

(Padre) Bonifacio Maria Krug (geboren als Hermann Joseph Krug, Hünfeld, bij Fulda, Hessen, 9 september 1838 – Montecassino, Italië, 4 juli 1909) kwam uit een protestants gezin. In 1844 verhuisde het gezin naar de Verenigde Staten. Hermann Joseph bekeerde zich daar tot de katholieke kerk. In 1859 trad hij in bij de Benediktijner abdij Saint Vincent in Pennsylvanië. Hij kreeg daar de ordenaam Bonifaz. In 1861 werd hij tot priester gewijd. In 1863 werd hij overgeplaatst naar het door benedictus van Nursia in 519 opgerichte klooster in Montecassino in Italië. Zijn naam werd veritaliaanst in Bonifacio. In 1874 werd hij prior van het klooster, in 1888 abt en in 1897 aartsabt. Hij heeft in die functie de crypte van het klooster buitengewoon kunstzinnig laten vormgeven. Bonifacio Krug was ook nog als muzikant bezig.

Bonifacio Krug componeerde

     polyfone religieuze werken

- Dormi, non piangere.

     pianowerken

- Pensieri musicali, 6 pianoreflecties over het leven van Jezus

nr. 5. Golgotha: Il pianto delle Marie

 

Alexandre César Léopold (Georges) Bizet (Parijs, 25 oktober 1838 – Bougival, 3 juni 1875) werd geboren in Parijs als Alexandre-César-Léopold Bizet, maar werd Georges gedoopt in de kerk Notre-Dame-de-Lorette. Zijn vader Adolphe Armand Bizet, was oorspronkelijk kapper en pruikenmaker maar behaalde veel succes als zanger,  en werd uiteindelijk zangleraar. Hij heeft ook enkele werken gecomponeerd, onder andere een strijkkwartet. Zijn moeder Marie Louise Léopoldine Joséphine Delsarte was een pianiste.

Het muzikale wonderkind componeerde zijn eerste symfonie op zijn zevende en ging vanaf zijn negende jaar naar het Conservatoire national supérieur de musique van Parijs waar hij vele competities won. Hij was leerling van Antoine François Marmontel (piano), François Benoist (orgel), Pierre Joseph Guillaume Zimmermann en Charles Gounod (contrapunt) en Jacques François Fromental Halévy (compositie). In 1857, negentien jaar oud, won hij de Prix de Rome voor de eenakter Le Docteur Miracle. Daardoor kon hij enkele jaren in Italië te studeren.

Een tijd lang was hij muziekcriticus onder het pseudoniem Gaston de Betzi voor La Revue Nationale et Etrangère, een maandelijks muziekmagazine. George Bizet was een briljant pianist, maar hij koos ervoor om vooral te componeren.

In 1869 trouwde hij met hij Geneviève Halévy, de dochter van zijn compositieleraar, met wie hij al een kind had.

Kort nadat  de opera Carmen in première was gegaan, overleed hij op 36-jarige leeftijd aan een hartaanval. Hij werd begraven op de begraafplaats Père-Lachaise in Parijs.

Georges Bizet componeerde

     19 opera’s

- Les pêcheurs de perles (1863), vooral bekend om het duet van visser Nadir (tenor) en dorpshoofd Zurka (bariton): Au fond du temple saint, maar de opera is een parelketting van aria's en duetten. Ook prachtige koren. Het verhaal speelt zich af in Sri Lanka: De twee jeugdvrienden Nadir en Zurka zijn verliefd op priesteres Leila (sopraan). Zij kiest voor Nadir en verbreekt daarmee haar gelofte als priesteres. Het stel dreigt te worden gedood, maar Zurka overwint zijn jaloezie en bevrijdt ze. Hogepriester Nourabad (bas) speelt ook een belangrijke rol  Bekende aria's: “À cette voix...Je crois entendre encore” (tenor Nadir, tegen het einde van de eerste akte); "Me voilà seule dans la nuit...Comme autrefois" (cavatina van Leila, begin tweede akte); "De mon amie, fleur endormie" (direct ná de cavatina, hartvescheurend duet tussen Nadir en Leila);

- La jolie fille de Perth (de eerlijke meid van Perth), opera in vier bedrijven, libretto Jules-Henri Vernoy de Saint-Georges en Jules Adenis, naar de roman van Sir Walter Scott, 26 december 1867. In de tweede acte zingt de verliefde smid Henri Smith (tenor) een droevige serenade: ‘A la voix d'un amant fidèle

- Carmen, (1875). Opéra comique, een bewerking van een novelle met dezelfde titel van Prosper Mérimée (1803-1870) over een dramatische liefdesgeschiedenis van een in een sigarettenfabriek werkende Spaanse zigeunerin, een vrouw die doet wat zij wil. Al meteen in het begin zingt Carmen de beroemde Habanera "L'amour est un oiseaux rebelle". De aria is uitgegroeid tot een van de bekendste uit het hele operarepertoire. De mannelijke hoofdrol is voor Don José, die redeloos geobsedeerd is door Carmen, wat beiden tot de ondergang zal voeren. De jonge Micaëla, José's "vriendin" heeft een krachtige bijrol. In de eerste acte zingt ze, om José bij Carmen weg te houden: "Je dis que rien ne m'epovante". De opera maakte een diepe indruk op de componist Pjotr Iljitsj Tschaikovsky. In het boek "De koperen tuin" van Simon Vestdijk speelt de opera Carmen een belangrijke rol. De bovengenoemde Habanera is tientallen keren gebruikt in filmmuziek zoals de zwijgende film Carmen (1915), de Pixar-animatie Up  uit 2009 en Bohemian Rhapsody uit 2018.

     3 operettes

     toneelmuziek bij Alphonse Daudet's toneelstuk  L'Arlésienne, 1872, 27 nummers voor zangstem, koor en klein orkest. Er werden twee orkestsuites uit samengesteld.

     9 cantates

     2 religieuze werken

- Te Deum

- Ave Maria, voor sopraan, cello en orgel

     3 symfonieën

- 1ste Symfonie in C grote terts, 1855, Bizet vond het geen volwaardig werk, het dook pas jaren na zijn dood op en werd in 1935 voor het eerst uitgevoerd. Best wel een prima symfonie voor een 17-jarige. De hobo vervult een glansrol.

- Symfonie "Roma" in C grote terts, 1868, gereviseerd in 1871

     5 orkestsuites

- L'Arlésienne Suite Nr. 1, 1872, de toneelmuziek bij L‘ Arlésienne, gearrangeerd voor vol orkest in vier delen.

3. Adagietto, klassieke tophit

- Petite suite d'orchestre, naar de pianocyclus Jeux d'enfants, 1873

- L'Arlésienne Suite nr. 2, 1879, vier jaar ná Bizets’dood naar aanleiding van originele Bizetthema’s gearrangeerd door Ernest Guiraud.

2. Intermezzo

3. Menuet, betoverend intiem

2. Intermezzo. Ernest Guiraud bewerkte het intermezzo, voegde de Lartijnse tekst van het Agnus Dei toe en publiceerde het Agnus Dei  als een “nieuw” werk van George Bizet

4. Farandole, spetterend

- Carmen Suite nr. 1, 1874 èn

- Carmen Suite nr. 2, 1887, 2 zesdelige suites, afgeleid uit de opera “Carmen”, beiden gearrangeerd door Ernest Guiraud, naar Bizet’s orkestratie van de originele operapartituur.

     6 andere orkestwerken

- Marche funèbre in b klein voor orkest

     1 kamermuziekwerk

- Duo in c kleine terts voor cello en fagot, 1874

     24 (series) liederen voor zangstem en piano

- Vingt mélodies, 1867-1873

nr. 4   Adieux de l'hôtesse arabe, tekst Victor Hugo, 1867

nr. 7   Vous ne priez pas, tekst C. Delavigne, 1873

nr. 17 Chant d'amour, tekst Lamartine, 1872 

- 12 liederen uit nooit afgemaakte theaterwerken

Pastel

     17 (series) werken voor piano solo en piano vierhandig

- Nocturne in D grote terts, 1868

- Jeux d'enfants ("kinderspelen") opus 22, een set van 12 miniaturen voor piano vierhandig, 1871; de vijf populairste stukjes zijn later georkestreerd als petite suite;

3. La poupée (de pop), favoriet toegiftstukje;

     arrangementen

- arrangement voor pianosolo van het pianoconcerto nr. 2 in g kleine terts, opus 22, 1868, van Camille Saint-Saëns  

 

Berthold Tours (Rotterdam, 17 december 1838 – Londen, 11 maart 1897) kreeg vioolonderwijs van zijn vader, Barthélemy Tours (1797-1864), organist van de Sint Laurens in Rotterdam en compositieles van Johannes Verhulst. In Brussel studeerde hij bij Léonard en François-Joseph Fétis compositie en hij voltooide zijn studies vanaf 1857 in Leipzig.

In 1859 kreeg Berthold Tours in Leipzig een aanbieding van Nicolaus Borissovitsj Galitzin om naar Rusland te komen als tweede violist bij een strijkkwartet, dat de vorst wilde engageren. Berthold Tours reisde naar Petersburg, maakte daar kwartetten en moest met zijn collega's ook muziek maken in de naburige kastelen. Later lukte het Berthold Tours om in Petersburg tweede koordirecteur van de Keizerlijke Opera te worden. In 1861 ontving hij het verzoek van Galitzin om te Londen, waar de vorst concerten gaf in Covent Garden, de partituren te helpen lezen.

Nadat Galitzin was overleden kreeg Berthold Tours een plaats als violist in het orkest van Costa en (door bemiddeling van mevrouw Sainton Dolby); in 1878 kreeg hij de betrekking van muzikaal adviseur van de uitgevers-firma Novello & Co. Zijn taak was de composities te beoordelen, die voor uitgave waren ingezonden en allerlei werken te arrangeren voor piano met zang of met strijkinstrumenten.

Berthold Tours zuster was leerlinge en later echtgenote van Woldemar Bargiel.

Berthold Tours componeerde

     10 services

- Service in F groot, 1887, hoort bij zijn beste werk

     18 anthems

- God hath appointed a day, voor Pasen, 1878.

     125 liederen

- Forget-me-not (petite fleur!! 1868)

L’alouette (1869

     koorwerken

- Regenboog

- Zoekt u een lief in de zomertijd.

     2 werken voor harmonieorkest

     kamermuziek

     8 pianowerken voor 4 handen

     12 orgelwerken

- Menuetto, 1885

     Studies voor viool altviool

 

John Knowles Paine (Portland, Maine, Verenigde Staten, 9 januari 1839 – 25 april 1906) werd geboren in een muzikaal gezin. Zijn grootvader, instrumentbouwer, bouwde het eerste pijporgel in de staat Maine. Zijn vader was muziekdocent, runde een muziekwinkel, publiceerde bladmuziek en was dirigent vand e plaatselijke harmonie. Zijn ooms waren ook allemaal in de muziek bezig. In the 1850-er jaren kreeg John Knowles Paine piano-, orgel-, harmonieleer- en contrapuntles van Hermann Kotzschmar. Hij componeerde in 1855 op zijn 16de zijn eerste compositie: een strijkkwartet.

In 1857 werd John Knowles Paine benoemd als organist van Portland's Haydn Society. Op een concertreis van drie jaar door Europa zag John Knowles Paine kans orgel te studeren bij Carl August Haupt en orkestratie bij Friedrich Wilhelm Wieprecht in Berlijn. In 1861 kwam hij terug in de VS en ging in Boston wonen. Daar werd hij benoemd tot de de eerste Universiteitsorganist en koorleider van de Harvard Universiteit.

Daarnaast werd hij ook docent aan de The New England Conservatory of Music. John Knowles Paine richtte de American Guild of Organists op en werkte ook als muziekuitgever.

In 1889 maakte John Knowles Paine de eerste muziekopname op een wasrol bij Theo Wangemann, assistent van Thomas Edison, die experimenteerde met de net uitgevonden fonograaf. John Knowles Paine maakte deel uit van de Boston Six

John Knowles Paine componeerde

     2 opera’s

     2 theatermuziekwerken

     7 orkestwerken

     9 werken voor koor en orkest

     8 koorwerken voor koor a cappella (meest mannenkoor)

- mis in D kleine terts, opus 10

- St. Peter, oratorium, opus 20

     5 kamermuziekwerken

     10 (series) liederen) voor zangstem en piano

     18 orgelwerken

- Concert Variations upon Old Hundred, omstreeks 1861

     15 (series) pianowerken

 

Otto Dienel (* Tiefenfurt, nu Parowa in Polen, toen Beneden-Silezië, 11 januari 1839 – Berlin-Steglitz 10 maart 1905) studeerde aan de Kunstacademie in Berlijn en was organist aan de Mariakerk aan de Alexanderplatz in Berlijn.

Otto Dienel was docent, onder meer van Thomaskantor Karl Straube. Hij was vele jaren organist van de Berlijner Dom.

Otto Dienel was getrouwd met Johanna Dienel. Zijn graf is te vinden op de begraafplaats Berlin-Zehlendorf.

Otto Dienel componeerde

     24 (series) orgelwerken

- Scherzando opus 37

 

Joseph Gabriel Rheinberger (Vaduz, Liechtenstein, 17 maart 1839 – München, 25 november 1901) was de zoon van de kassier van Alois II, Vorst van Liechtenstein, Johann Peter Rheinberger en Maria Elisabeth Carigiet. Joseph Rheinberger werd op zijn zevende jaar organist van de Parijse kerk in Vaduz. Zijn eerste compositie werd uitgevoerd toen hij acht was. Vanaf 1851 studeerde hij piano, orgel en compositie onder andere bij Franz Lachner aan het conservatorium van München. In 1859 werd hij daar zelf docent piano en en in 1960 ook docent compositie, contrapunt en muziekgeschiedenis. In zijn tijd werd hij gezien als de beste compositiedocent binnen en buiten Duitsland.

In 1867 trouwde Rheinberger met een voormalige leerlinge: de dichteres Franziska von Hoffnaaß.

In 1877 werd Joseph Rheinberger hofdirigent voor kerkmuziek bij koning Lodewijk II van Beieren.

Hij werd begraven op het Alter Südfriedhof in München.

Joseph Rheinberger componeerde meer dan tweehonderd werken:

     1 opera

     7 toneelmuziekwerken

     12 (series) orkestwerken

- Pianoconcert in As grote terts, 1876, prima concert, in het eerste deel een juweel van een fuga

     15 missen

- Messe in Es grote terts, opus 109, dubbelkorige mis, 1878

     3 requiems

     1 Stabat Mater

     23 motetten

     12 Mariahymnen

     50 religieuze (series) liederen voor koor of zangstemmen, vaak met begeleiding

- Drei geistliche Gesänge voor gemengd koor, opus 69, 1855-1864

3. Bleib bei uns (Abendlied) 1855, heel beroemd geworden tranentrekker

     28 (series) kamermuziekwerken

- Suite in c kleine terts, voor viool, cello en orgel, opus 149

- Sechs Stücke für Violine und Orgel, opus 150

2. Abendlied

4. Pastorale

5. Elegie (klaagzang)

- Suite in c kleine terts, voor viool en orgel, opus 166

     52 wereldlijke (series) koorwerken (meest a cappella; soms met piano, orkest of instrumenten)

- Die Nacht,  Opus 56, 1871 Tekst Joseph von Eichendorff voor sopraan, alt, tenor. bas, strijkers en piano

     36 (series) orgelwerken

- 2 orgelconcerten

- 20 orgelsonates, best interessante werken

sonate nr. 4 in a kleine terts, opus 98, 1876, fraai groot werk, 1876

sonate nr. 11 in d kleine terts, opus 148, 1887, van het vierdelige werk is het tweede deel: Cantilene beroemd geworden

- 22 trios

- 12 meditations

- 24 fughetta’s

- 36 solostukken

+ Andante Pastorale, ook gepubliceerd als sonate nr. 4 in a kleine terts, opus 98, 1876,

     44 (series) pianowerken

www.rheinberger.li

 

Modest Petrovitsj Moessorgski (Karevo, 21 maart 1839 – Sint-Petersburg, 28 maart 1881) was de afkomstig uit de adellijke familie Moessorgsky, rijke landeigenaars. Vanaf zijn zesde kreeg hij muzieklessen van zijn moeder, een begaafde pianiste. Op zijn negende gaf hij als pianospelend wonderkind huisconcerten met werken van John Field en Franz Liszt. Op zijn tiende ging hij met zijn broer naar de Duitstalige Petrischule in Sint Petersburg. Daar had hij pianoles van Anton Gerke. In 1852, toen hij 12 jaar oud was, werd de "Porte-enseigne Polka" voor piano van hem gepubliceerd, op kosten van zijn vader. Zijn ouders wilden dat Modest en zijn broer de familietraditie van militaire dienst voorzetten, dus op zijn 13de ging Modest Moessorgsky naar de Cadet School, waar hij vooral geschiedenis en filosofie studeerde. Hij mocht pianoles bij Anton Gerke blijven volgen en omdat hij op de feestpartijtjes goed dansen kon begeleiden op de piano en daarbij ook nog leuk improviseerde was hij aardig populair. Als negatief bijverschijnsel begon hier vermoedelijk ook zijn alcoholverslaving.  

In 1856 studeerde hij er af en kreeg een benoeming in het  Preobrazhensky Regiment, de lijfwacht van de tsaar. In oktober 1856 ontmoette de toen 17-jarige Moessorgsky Alexander Borodin, met wie hij tegelijk dienst moest doen in  het militaire ziekenhuis in Sint Petersburg. Ze konden meteen goed met elkaar overweg.

Die winter ontmoette hij de Russissche componist Alexander Dargomyzhsky. Die was onder de indruk van Moessorgsky’s pianospel en nodigde hem uit op zijn soirées. Daar kwam Modest Moessorgsky in de jaren daarna alles tegen wat muzikaal en cultureel op dat moment van belang was. Mily Balakirev gaf hem compositieles en muziekanalyse.  

In 1858 besloot Modest Moessorgsky zich volledig aan de muziek te gaan wijden en nam ontslag bij de lijfwacht. Hij componeerde vooral voor piano, waarna zijn werken (postuum) door anderen, onder wie Maurice Ravel en Nikolaj Rimski-Korsakov, werden georkestreerd. Als lid van Het Machtige Hoopje zette hij zich in voor een nationale Russische muziek met een heel eigen Russische stijl.

Na enkele voorspoedige jaren, met als hoogtepunt het schrijven van zijn opera Boris Godoenov, raakte zijn leven in verval. Zijn inkomsten uit de muziek bleven ver achter en in 1863 was hij genoodzaakt werk bij de overheid te zoeken om in leven te blijven. Hij kreeg een ambtenarenbaan bij de ingenieursafdeling van het Ministerie voor communicatie. Zijn alcoholverslaving begon hem vanaf 1865 steeds meer parten te spelen. In 1880 werd hij ontslagen uit overheidsdienst. De laartste jaren van zijn leven trok hij vaak op met operazangeres en zangdocente Darya Leonova, die hij bij optredens begeleidde en ook lesgaf in muziektheorie. Begin 1881 kwam hij hopeloos verwaarloosd, omtredderd en wanhopig bij haar thuis, waar ze hem probeerde gerust te stellen en meenam naar een muziekavond. Die avond en de morgen daarna kreeg hijt wee keer een hartaanval. Vrienden brachten hem naar Nikolayevsky miliair hospitaal in Sint-Petersburg. Daar Hij overleed hij een week na zijn 42ste verjaardag. De schilder Ilja Repin schilderde het beroemde portret van de componist enkele dagen voor diens dood, toen hij al in het ziekenhuis verbleef. Modest Moessorgski werd begraven op de Tichvin-begraafplaats bij het Alexander Nevski-kloosterr in Sint Petersburg.

In de jaren 1935 tot 1935 werden in verband met staduitbreiding de grafstenen van Modest Moessorgsky en ander kunstenaars verplaatst. De graven bleven gewoon liggen, daar kwam asfalt over heen voor een  nieuwe grote weg. Op Modest Moessorgsky’s graf is momenteel een bushalte.

Twee bergen op het Alexander-I. eiland in Antarctia zijn als eerbetoon in 1961 de Mussorgsky Peaks genoemd.

Modest Moessorgski componeerde

     6 opera’s

- Boris Godunov , 1872; libretto gebaseerd op het toneelstuk "Boris Godunov" (1826) van Pushkin en "De geschiedenis van het Russische keizerrijk" (1829) van Karamzin.

Er komen wel 20 rollen in voor, waaronder de Varlaam (basbariton), een  vagebond. Tsaar Boris is een echte diepe bas, met die rol hebben nogal wat baszangers furore gemaakt. Moessorgsky had een eerdere versie gemaakt in 1869, met veel minder aria's en koorscènes, maar die werd afgewezen door het keizerlijk theater. Belangrijkste toevoeging waren de Poolse scènes, waarin Moessorgski een grote rol voor de Poolse prinses Marina Mnisek (mezzosopraan) invoegde. De opera is in eerste instantie georkestreerd door Nikolaj Rimski-Korsakov, te gerieflijk en te licht. Later deed Dmitri Sjostakovitsj dat bevredigend over. Tegenwoordig wordt meest de oorspronkelijke versie uitgevoerd, een compact muziekdrama over de tsaar die wordt verteerd door schuldgevoeldens en paranoïde gedachten. Op de troon gebracht door de sluwe, vals onderdanige Prins Shuisky (tenor) moet de humane tsaar Boris het opnemen tegen de intriges van heremiet-schrijver Pimen (bas) en vermeende broer van de vorige Tsaar Dimitri  (eigenlijk monnik Grigoriy, tenor).

- Chovansjtsjina (De zaak Chovansky, in 2014 in Birmingham: Chovanskygate), nationaal muziekdrama in vijf bedrijven, 1872 – 1880, libretto van de componist, op basis van historische bronnen. Chavanski was in het laat zeventiende-eeuwse Rusland een tegenstander van tsaar Peter de Grote. Aan het eind van de opera is iedereen dood of verbannnen en heet Tsaar Peter de macht gegrepen. Bij het overlijden van Moessorgsky in 1881 was de opera nog niet voltooid en uitgevoerd. De opera is voltooid, herzien en in partituur gebracht door Nikolaj Rimski-Korsakov in 1882. In 1959 maakte Dmitri Sjostakovitsj een nieuwe revisie, deze laatste wordt gewoonlijk gebruikt bij uitvoeringen. Belangrijke rol voor het koor. De verstilde ouverture waarin een zonsopgang boven de rivier de Moskva wordt geschilderd, wordt wel apart uitgevoerd.  

     5 orkestwerken

- Nacht op de Kale Berg, dat een heksendans verbeeldt tijdens de zomerzonnewende op de berg Triglav; bewerkt door Nikolaj Rimski-Korsakov;

- Schilderijen van een tentoonstelling, oorspronkelijk een pianocyclus, 1874, een aantal korte stukken naar schilderijen van Viktor Hartmann (1834–1873), die in die tijd een expositie had in Sint-Petersburg, georkestreerd in 1886 door Nikolaj Rimski-Korsakov, dat was geen succes, in 1922 heel mooi door Maurice Ravel (met een prachtige inzet van een altsax; zeldzaam vindingrijk georkestreerd); dirigent /arrangeur Leopold Stokowski (1882 - 1977) heeft er ook een bonte en beeldende orkestratie van gemaakt. Het werk heeft een steeds terugkerend promenadethema. Daartussen snelle speelse en sfeervolle donkere delen: 2. Gnomus, 4. Il vecchio castello,  7.Bydlo, 9. Ballet van kuikens in de dop, met een climax in het slotdeel: 16. de poort van Kiev.

     4 werken voor koor en orkest

     75 (series) liederen; CD met alle liederen: Sergei Leiferkus en Serryon Skigin, Brilliant Classics 5 02842 1949284, 2014).

- Detskaya (kinderkamer, liedcyclus van 9 liederen 1868 - 187, eigen poëzieteksten, over een kind dat niet weet hoe het moet bidden, de zegen over al zijn familieleden afratelt en dan alsnog op zijn donder krijgt van het kindermeisje.

- Liederen en dansen van de dood, cyclus van 4 liederen voor zangstem (doorgaans bas of bas-bariton) en piano, 1875 - 1877, gedichten van Arseny Golenishchev-Kutuzov, Deze songcyclus is Moessorgsky’s meesterwerk in het genre. Bloedstollend.

3. Trepak; een dronken landman komt buiten in de sneeuw in een blizzard. Terwijl hij doodvriest, droomt hij over zomerweiden.

     35 pianowerken

- Scherzo in cis kleine terts, 1858

- kinderspel, 1860

- pianocyclus Schilderijen van een tentoonstelling, 1874 een aantal korte stukken naar schilderijen van Viktor Hartmann (1834–1873), die in die tijd een expositie had in Sint-Petersburg, later georkestreerd door verschillende componisten, zie bij orkestwerken. Het werk heeft een steeds terugkerend promenadethema. Daartussen snelle speelse en sfeervolle donkere delen: 2. Gnomus, 4. Il vecchio castello,  7.Bydlo, 9. Ballet van kuikens in de dop, met een climax in het slotdeel: 16. de poort van Kiev. Oskar Gottlieb Blärr arrangeerde in 1976 een bewerking voor orgel.

- In het dorp (Quasi Fantasia), 1880

 

Victorin de Joncières, geboren als Félix-Ludger Rossignol (Parijs, Frankrijk, 12 april 1839 – 26 oktober 1903) was de zoon van advocaat en politiek journalist Auguste-Félix de Joncières en Françoise Victorine Cazeaux (1817-1839), Hij kreeg pianolessen van een tante. Op zijn 16de kwam hij van het Bonapart Lyceum en ging hij naar de studio van François-Édouard Picot om voor kunstschilder te studeren. Omdat hij al een korte opera had gecomponeerd die uitgevoerd was door studenten van het Parijse Conservatorium en het vrij snel duidelijk was dat hij een grotere begaafdheid had voor muziek dan voor schilderkunst, kreeg hij het advies om de opleiding te verlaten en de muziekkant op te gaan. Victorin de Joncières ging naar het Conservatorium en studeerde contrapunt bij Simon Leborne en Antoine Elie Elwart . Hij kreeg al vrij snel onenigheid met zijn docenten over de betekenis en opvattingen van Richard Wagner, verliet het Conservatorium in 1860 zonder enig diploma en begon voor zichzelf te componeren.

Van 1871 tot 1900 schreef Victorin de Joncières buitengewoon sarcatische krietiek voor het tijdschrift La liberté onder de naam ‘Jennius’. Kwestie van jennen dus

Victorin de Joncières was getrouwd met Louise Jenny Berliner. Ze kregen twee zoons: schilder Léonce de Joncières (1871-1947) en uitgever André de Joncières.

Victorin de Joncières componeerde

     6 opera’s,

- Le Chevalier Jean, Opéra-Comique, libretto Gallet en Blau, 11 March 1885, een wals uit de opera wordt nogal eens apart orkestraal uitgevoerd

     1 operette

     2 theatermuziekwerken

     4 orkestwerken

- La mer, ode symphonique, 1881

 

(Edvard) Sydney Smith (Dorchester, Dorset, Engeland, 14 juli 1839 – Londen, 3 maart 1889) groeide op in een muzikantenfamilie. Zijn vader was muziekschooldirecteur. Sydney Smith studeerde in Leipzig piano bij Ignaz Moscheles en Plaidy, cello bij Grützmacher en compositie bij Reitz. In 1858 kwam hij in Engeland terug, waar hij tot zijn dood in Londen bleef wonen

Sydney Smith componeerde

     400 pianowerken, ook onder de namen “Paul Beaumont” en “Victor Delacour”

- Tarantelle Brillante,  opus 8, wordt ook wel op orgel uitgevoerd;

- La Harpe Eolienne, opus 11,

- Lily of the Valley, opus 14,

- Le Jet d’Eau, opus 17

- Gaîeté de Coeur, opus 24,

- The Fairy Queen, opus 42,

- I Puritani,  opus 85,

     6 liederen

 

Friedrich Gernsheim (Worms, Rheinland-Pfalz, Duitsland, 17 juli 1839 – Berlijn, 10 september 1916) was van Joodse afkomst; zijn vader was arts, zijn moeder pianiste. Zijn muzikale opleiding kreeg hij eerst van zijn moeder en daarna van Louis Liebe. In verband met de opstanden nabij Worms vluchtte het gezin naar Mainz, waar Friedrich Gernsheim verder pianolessen kreeg; later ook in Frankfurt am Main. Daarna studeerde hij aan het Conservatorium van Leipzig muziektheorie (Ignaz Moscheles), piano en viool. Van 1855 tot 1860 was hij in Parijs.

In 1861 werd Friedrich Gernsheim dirigent in Saarbrücken, vanaf 1865 was hij docent aan het conservatorium van Keulen. In 1874 kreeg hij een aanstelling als dirigent aan de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst in Rotterdam. Hij promootte daar Johannes Brahms met uitvoeringen van diens werken. Zijn eerste drie symfonieën beleefden in Rotterdam hun première

1 Mei 1877 huwde Friedrich Gernsheim in Worms met Helene Herrnsheim (1851 – 1927). Ze kregen twee dochters. In 1890 werd hij docent aan het Stern’sche Konservatorium in Berlijn.

Zijn graf bevindt zich op de Joodse Begraafplaats Weißensee in Berlijn.

Friedrich Gernsheim componeerde

     4 symfonieën

- Symfonie nr. 1, opus 32, 1875, première in Rotterdam, inventiviteit, passie, kleurenpracht, harmonierijkdom;

- Symfonie nr. 2 in Es grote terts,  opus 46, première in Rotterdam, 16 maart 1882. Het tweede deel van de vierdelige symfonie is een Rossiniaans speelse Tarantella

- Symfonie nr. 3, opus 54, 1888, première in Rotterdam; de tragische lotgevallen van het Joodse volk worden hierin verbeeld.

- Symfonie nr. 4 in Bes grote terts,  opus 62, 1895. Speels en melodieus. De vierdelige symfonie eindigt met een indrukwekkend Allegro con spirito a giocosso

     5 concerten

     2 andere orkestwerken

     23 kamermuziekwerken

- vioolsonate nr. 1 in c kleine terts, opus 4, 1864

- pianokwartet nr. 3 in F grote terts,  opus 47, 1883

- vioolsonate nr. 2 in C grote terts, opus 50, 1885

- vioolsonate nr. 3 in F grote terts, opus 64, 1898

- vioolsonate nr. 4 in G, opus 85;

     1 pianowerk

     1 orgelwerk

     4 koorwerken (met orkest)