Componisten

vanaf 1896

 

Jaromír Weinberger (Praag, Tsjechië, 8 januari 1896 – Saint Petersburg, Florida, 8 augustus 1967) werd in een familie van Joodse afkomst geboren. Hij begon op vijfjarige leeftijd piano te spelen, en componeerde en dirigeerde toen hij 10 was. Hij studeerde aan het Praags conservatorium vanaf zijn 14de compositie bij Vítězslav Novák en Karel Hoffmeister. Later studeerde aan de Felix Mendelssohnschool voor muziek en theater in Leipzig bij Max Reger om een betere grip op contrapunt te krijgen. In 1922 ging hij naar de Verenigde Staten, waar hij een betrekking kreeg als leraar aan de Cornel University. Van 1922 tot 1926 was hij compositiedocent aan het Ithaca Conservatorium in New York. Teruggekeerd in Tsjechoslowakije werd Jaromír Weinberger benoemd als directeur van het Nationale Theater in Bratislava.

In 1939 ontvluchtte hij zijn land voor de Nazi’s en vestigde zich in New York. Hij doceerde in New York en Ohio. In 1948 werd Jaromír Weinberger Amerikaans staatsburger. Hij was getrouwd met Hansi Lemberger Weinberger (Jane).

In de 50-er jaren verhuisde hij naar Saint Petersburg en Florida. Hersenkanker en geldzorgen leidden tot zelfmoord door een overdosis drugs in 1967.

Jaromír Weinberger componeerde

     5 opera's,

- Švanda Dudák (Schwanda, de doedelzakspeler), 1927, volksopera, werd bekend over de hele wereld.

- The Outcasts of Poker Flat,  1932

     4 operettes

     2 balletten

     35 orkestwerken

- Passacaglia voor orkest en orgel, 1931

     4 werken voor harmonieorkest,

     12 (series) kamermuziekwerken

- Six Bohemian Dances voor viool en piano, 1929

- 10 Characteristic Solos voor snaredrum en piano, 1941

     5 (series) orgelwerken

- Meditations, 3 Preludes, 1953

- Dedications, 5 Preludes, 1954

     9 pianowerken.

     11 vocale werken

- Psalm 150 voor sopraan en orgel, cantate op de betreffende Bijbeltekst, 1940

 

Nacio Herb (Ingnatio Herbert) Brown (Deming, New Mexico, Amerika, 22 februari 1896 – San Franscisco, Californië, 28 september 1964) verhuisde in 1901 met zijn familie naar Los Angeles, waar hij naar de Middelbare Kunst en Handvaardigheids School ging. Zijn moeder, Cora Alice (Hopkins) Brown gaf hem muziekles. Nacio Brown begon eerst met een kleermakersbedrijf en werd daarna een succevolle makelaar, maar bleef ondertussen muziekmaken en componeren.

Vanaf 1928 werkte hij in Hollywood voor MGM and componeerde film scores voor het nieuwe medium geluidsfilm. Hij werkte veel samen met tekstschrijver Arthur Freed. Nacio Herb trouwde vijf keer: met Ruby Porter (zoon: Nacio Herb Brown Jr.), met Jeanne Lochart, actrice Anita Page, Beffie Kellogg en Georgeann Morris (twee kinderen: Nacio Jan Brown en Candace Brown).

Nacio Brown componeerde

     2  filmscores

     2 musicals

- Take a Chance

     21 songs

- Singin' in the Rain, 1929, tekst Arthur Freed

 

Jean Wiéner (Wiener) (Parijs, 19 maart 1896 - 8 juni 1982) studeerde tegelijk met Darius Milhaud  en Erik Satie aan het conservatorium in Parijs. Hij begon zijn carričre als impresario en componist/pianist. Hij was vaste pianist in het Parijse grand-café Gaya en later in Le Boeuf sur le Toit.

Wiéner was de pianist die de jazz in Frankrijk introduceerde, al voor de Eerste Wereldoorlog. Hij was bevriend met Gabriel Fauré en speelde met hem samen. Dankzij pianiste Yves Nat leerde hij de Afro-Amerikaanse muziek beter kennen in de periode tussen de twee wereldoorlogen in. Met de Belgische pianist Léon Clément Doucet, die hij in 1924 leerde kennen, vormde hij een vast pianoduo, dat zowel klassieke werken als jazz en dansmuziek speelde. In de periode 1925-1937 namen ze als duo veel werken op.

In de periode voor de Tweede Wereldoorlog schreef hij werken voor pianosolo en voor twee piano's, die hij met zijn duo kon uitvoeren. Na 1945 vertolkte hij in zijn eigen concertserie (de Concerts Jean Wiéner) nieuwe werken van hemzelf, en gaf premičres van werken van Darius Milhaud, Manuel de Falla, Francis Poulenc en Igor Stravinski. Na de dood van Doucet in 1950 concentreerde Wiéner zich voornamelijk nog op het maken van filmmuziek.

Hij was fervent pleitbezorger van de nieuwe muziek van componisten als Arnold Schönberg, Alban Berg en Anton Webern.

Jean Wiéner componeerde

     1 operette

     7 toneelmuziekwerken

     6 orkestwerken

     5 cantates

     2 kamermuziekwerken

     107 liederen voor zangstem en piano

     7 pianowerken.

     270 filmscores

 

Marius Monnikendam (Haarlem, 28 mei 1896 - Heerlen, 22 mei 1977) studeerde aan het Amsterdamsch Conservatorium bij Sem Dresden en Jean-Baptiste Charles de Pauw.

 In 1925 kon hij compositie studeren in Parijs bij Vincent d'Indy en Louis Aubert. Daarna werd hij docent aan het Rotterdams Conservatorium en het Amsterdams Muzieklyceum. In 1932 werd hij muziekredacteur bij het Rotterdamse katholieke dagblad De Maasbode, en bleef dat ook na de fusie met De Tijd.

Marius Monnikendam componeerde

     6 orkestwerken

     13 koorwerken

     1 pianowerk

     3 orgelwerken

 

George Thomas Thalben-Ball CBE (geboren als George Thomas Ball, Sydney, Australië, 18 juni 1896 – Londen, Engeland, 18 januari 1987) was de zoon van zakenman George Charles Ball en Mary Hannah Spear, beiden van Keltische afkomst uit Cornwall. In 1900 keerde het gezin terug naar Engeland. George Thomas had een jongere broer. Vanaf zijn 14de studeerde George Thomas Ball orgel en piano aan het Royal College of Music in London en op zijn 19de gaf hij al een uitvoering van het onspeelbare derde pianoconcert van Sergej Rachmaninoff.

NBa zijn studie werd hij organist en koormeester bij het Temple Church Choir in Londen. Hij bleef dat 60 jaar volhouden en wist de prestaties van het koor te grote hoogte en internationale faam op te voeren. Om de een of andere reden voegde hij de naam Thalben aan zijn achternaam toe.

in 1926 trouwde George Thomas Thalben-Ball met schilderes Grace Evelyn Chapman (1888–1961). Het echtpaar had een dochter, schilderes Evelyn Pamela (1927–2012) en een zoon, John Michael (1932–2004)

In 1935 promoveerde hij in Campridge en kreeg de doctorsgraad. In 1937 werd hij bard bij de Cornish Gorsedh, een bardenvereniging in Cornwall, die de Keltische cultuur, literatuur en muziek wil promoten. George Thomas Thalben-Ball kreeg de bardennaam name Ylewyth Mur (grote muzikant). In 1948 werd hij vooritter van de Koninklijke Vereniging van Organisten. 1949 werd George Thomas Thalben-Ball benoemd als stadsorganist van Birmingham en organist van de Universiteit van Birmingham. Hij bleef dat 30 jaar en gaf in die periode meer dan 1000 wekelijkse concerten.

George Thomas Thalben-Ball doceerde jarenlang aan het Royal College of Music, waar Meredith Davies leerling van hem was. In 1967 werd hij benoemd tot Commander of the Order of the British Empire (CBE) en 1982 werd hij geridderd. In 1968 hertrouwde hij met organist Jennifer Bate (1944-2020), maar dat huwelijk liep uit op een scheiding in 1972.

George Thomas Thalben-Ball is begraven in een familiegraf aan de oostkant van de Highgate begraafplaats in Londen.

George Thomas Thalben-Ball componeerde

     anthems

- The Choral Psalter, een complete verzameling van zettingen van alle psalmen

     orgelwerken

- Elegy, meditatief werk, gespeeld bij de begrafenis van Diana, Prinses van Wales. 

- Toccata Beorma, 1972, opgedragen aan Birmingham

 

Alexis Fernand Félix Jean Rivier (Villemomble, Seine-Saint-Denis, Frankrijk, 21 juli 1896 – La-Penne-sur-Huveaune, Bouches-du-Rhône, 6 november 1987) was de zoon van apotheker Henri Rivier, de mede-uitvinder van Armeens Papier. In de Eerste Wereldoorlog liep Jean Rivier longschade op door een mosterdgasgranaat. Zijn leven lang hield hij een zwakke gezondheid. Nadat hij was afgestudeerd in filosofie, studeerde hij vanaf 1922 muziek aan het Conservatorium van Parijs: piano bij M. Braud, cello bij Paul Bazelaire, harmonieleer bij Jean Gallon, contrapunt bij Georges Caussade en muziekgeschiedenis bij Maurice Emmanuel.

Jean Rivier was vanaf 1947 tot aan zijn pensioen in 1966 docent compositie aan het conservatorium van Parijs. Hij deed veel werk voor de Franse Radio.

Jean Rivier componeerde 200 werken

     1 opera

     1 ballet

     1 requiem

     7 symfonieën,

     8 concerto’s

     85 andere orkestwerken

     15 kamermuziekwerken

- strijkkwartet nr. 1 in G grote terts, 1924

- strijkkwartet nr. 2 in F grote terts, 1940

     koorwerken

     liederen

     7 (series)pianowerken

 

Robert(o) Gerhard i Ottenwaelder  (Valls, bij Tarragona, Spanje, 25 september 1896 – Cambridge, Groot-Brittannië, 5 januari 1970) had een Duits-Zwitserse vader en een moeder uit de Elzas. Hij studeerde piano bij Granados en compositie bij Felipe Pedrell. Toen Pedrell stierf in 1922, ging Roberto Gerhard bij  Arnold Schönberg in Wenen studeren.

Terug in Barcelona in 1928, stak hij zijn energie in het bevorderen van de nieuwe muziek door concerten en krantenartikelen. Hij was bevriend met Joan Miró en Pablo Casals  en organiseerde het 1936 ISCM Festival in Barcelona. Roberto Gerhard verzamelde ook oude Spaanse volks- en kunstmuziek.

Als adviseur van het Catalaanse Kunstministerie was hij tijdens de Spaanse Burgeroorlog in 1939 gedwongen naar Frankrijk te vluchten. Later in 1939 vestigde hij zich in Cambridge, in Engeland. Tot de dood van Franco was zijn muziek in Spanje verboden. 

Vanaf de vijftiger jaren leed Roberto Gerhard aan hartzwakte, waaraan hij in 1970 overleed. Hij werd begraven op de Ascension Parish Burial Ground, een speciale begraafplaats in Cambridge,

Roberto Gerhard was getrouwd met Leopoldina 'Poldi' Feichtegger (1903 – 1994).

Zijn archief wordt bewaard in de bibliotheek van de Universiteit van Cambridge.

Roberto Gerhard componeerde

     3 opera’s

- Pandora, 1944

     4 balletten,

- Soirées de Barcelone, 1939

- La noce de San Juan (de nacht van San Juan), alleen in een pianomanuscript van de componist bewaard gebleven. Veel volksmuzikale bronnen. 

     6 symfonieën

     5 concerten

concerto voor strijkorkest, 1929

     3 andere orkestwerken

     2 cantates

     16 kamermuziekwerken

- Strijkkwartet nr. 3, 1928, omgewerkt tot concerto voor strijkorkest, 1929

- Strijkkwartet nr. 1, 1955

- Strijkkwartet nr. 2, 1962, moeilijk te doorgronden en weinig toegankelijk;

     8 (series) werken voor zangstem en instrument(en) of orkest

     7 pianowerken

- La noce de San Juan (de nacht van San Juan), pianomanuscript van de componist voor een ballet. Veel volksmuzikale bronnen. 

     3 andere werken voor een soloinstrument

- Fantasia, guitar (1957)

- Chaconne, voor viool solo, 1959, 11 zeldzaam contrasterende variaties, prachtige dubbelgrepen en pizzicati; mooi werk;

     7 elektronische muziekwerken

     2 filmscores

 

Cesare Andrea Bixio (Napels, Italië, 11 oktober 1896 – Rome, 5 maart 1978) was de zoon van de Genuaanse ingenier Carlo Bixio en de Napolitaanse Anna Vilone. Na de dood van zijn vader in 1903, zette zijn moeder hem aan om een technische wetenschapper te worden, net als zijn vader. Maar Cesare Andrea Bixio bleek een buitengewoon muzikaal talent, leerde zichzelf pianospelen en componeerde vanaf zijn 13de . Al gauw schreef hij allerlei liedjes voor Italiaanse zangers en zangeressen. In 1920 stichtte hij in Napels zijn eigen uitgeverij Casa Editrice C.A. Bixio, die in 1923 verhuisde naar Milaan. Daar kreeg ze een onderkomen aan Galleria del Corso 2, en na de Tweede Wereldoorlog ook een vestiging in Rome. Cesare Andrea Bixio was een van de meest populaire liedschrijvers in Italië in de 30-er, 40-er en 50-er jaren. De teksten van zijn liederen werden doorgaans geschreven door Bixio Cherubini.

Cesare Andrea Bixio componeerde

     500 liederen

- Vivere,

- Mamma, 

- Parlami d'amore, Mariů

- La mia canzone del vento,

     150 filmscores

- La canzone dell’amore, 1930, zijn populairste filmmuziek/lied. Het was de eerste Italiaanse geluidsfilm. Regie Gennaro Righelli. Het canzonelied Solo per te Lucia! werd een groot succes.

 

Howard Harold Hanson (Wahoo, Nebraska, Verenigde Staten, 28 oktober 1896 – Rochester, New York, 26 februari 1981) was de zoon van de Zweedse immigranten Hans Hanson en Hilma Eckstrom in een Lutherse gemeente in Nebraska. Van zijn moeder kreeg hij zijn eerste muzieklessen. Hij haalde in 1911 het middelbare-schooldiploma aan het Luther College in Wahoo. Vanaf 1914 studeerde hij piano bij Percy Goetschius aan de Juilliard School of Music in New York. Daarna studeerde Howard Hanson compositie aan de Northwestern Universiteit in Chicago bij Peter Lutkin en Arne Oldberg. Daarbij studeerde hij cello. Hij haalde zijn bachelor in 1916.

Aansluitend werkte hij drie jaar aan de Northwestern Universiteit als docent. Daarna doceerde hij op het Conservatory of Fine Arts in Californiëj muziektheorie en compositie. In 1921 werd hij daar decaan. In dat jaar won hij als eerste de Amerikaanse Prix de Rome die de American Academy in Rome hem toekende voor zijn muziek voor zijn ballet Californian Forest Play. Van 1921 tot 1924 studeerde hij in Rome orkestratie en instrumentatie bij Ottorino Respighi.

Terug in de VS begon hij een carričre als dirigent en componist.

Van 1924 tot 1964 was Howard Hanson directeur van de Eastman School of Music, een onderdeel van de Universiteit van Rochester. 24 juli 1946 trouwde Howard Hanson met Margaret Elizabeth Nelson.

Howard Hanson componeerde

     1 opera

     2 balletten

     7 symfonieën

- Symfonie nr. 4,  opus 34, "Requiem", 1943, geďnspireerd door het overlijden van zijn vader. De namen van de symfoniedelen zijn overgenomen uit de Requiemmis. De symfonie kreeg in 1944 de Pulitzer Prize voor muziek. Howard Hanson beschouwde het als zijn beste werk

     3 concerten

     19 andere orkestwerken

     7 werken voor harmonieorkest

     14 koorwerken, ook met solisten en orkesst

     7 kamermuziekinstrumenten

     6 pianowerken

 

Ralph Erwin (eigenlijk Erwin Vogl, pseudoniem Harry Wright) (Bielitz, Oostenrijks Silezië, 31 oktober 1896 – Beaune-la-Rolande, Département Loiret, 15 mei 1943) dirigeerde als vroegbegaafde jongeling op 11-jarige leeftijd al een schoolorkest. In 1915 deed hij als oorlogsvrijwilliger mee aan de Eerste Wereldoorlog en werd daarin zwaar verwond. Na de oorlog studeerde hij in Wenen muziekgeschiedenis en filosofie en werkte als barpianist, cabaret- en cafémuzikant. Zijn eerste liederen verschenen onder het pseudoniem „Harry Wright“, op aanraden van zijn uitgever nam hij de kunstenaarsnaam „Ralph Erwin“ aan. In 1927 verhuisde Ralph Erwin naar Berlin.

Na de machtswisseling in 1933 moest Ralph Erwin vanwege zijn Joodse afkomst naar Frankrijk emigreren. Hij leefde in Parijs. Na de inval van de Duitsers werd hij naar het interneringskamp van Beaune-la-Rolande gebracht. Van daaruit zou hij naar Drancy getransporteerd worden. Zijn vrouw wist hem echter te bevrijden. Hij leefde ondergedoken, tot hij aan de gevolgen van een buikschot (granaatsplinters) overleed.

Ralph Erwin componeerde

     2 operettes

     21 liederen, schlagers en chansons

- Ich küsse Ihre Hand, Madame (tekst Fritz Rotter), 1929 in de gelijknamige film met Marlene Dietrich gebruikt, zorgde voor een brede bekendheid van Ralph Erwin.

     40 filmscores

- The Emperor Waltz met Bing Crosby zorgde in 1948 alsnog voor wereldberoemdheid.

 

Viktor Stepanovych Kosenko (Sint Petersburg, Rusland, 23 november 1896 – Kiev, Oekraďne, 3 oktober 1938) werd geboren in het grote gezin van Generaal-Majoor Stepan Kosenko en pianiste en zangeres Leopolda. Zij componeerde ook. In 1898 verhuisde het gezin van Sint-Petersburg naar Warschau. Toen Viktor Kosenko een jaar of vijf was begon hij op zijn gehoor bekende liederen op de piano te spelen. Hij had een absoluut gehoor en een goed muzikaal geheugen. Op zijn 9de speelde hij de sonate Pathétique van Ludwig van Beethoven uit zijn hoofd na, want zijn oudere zus Maria was dat aan het instuderen. Zus Maria ging Viktor toen maar pianoles geven. Vanaf 1905 kreeg hij privélessen van professor Yudytskiy en vanaf 1908 van Aleksander Michałowski, docent aan het Conservatorium van Warschau.

Het was de bedoeling dat Viktor Kosenko in 1914 naar het Conservatorium van Warschau zou gaan, maar omdat de 1ste Wereldoorlog uitbrak, moest het gezin Polen verlaten. In 1915 begon hij aan het Conservatorium van Sint Petersburg: compositie en muziekleer bij Mikhail Sokolovsky, piano bij IIryna Miklashovskaya. Ondertussen dirigeerde hij aan het Mariinsky Theatre en componeerde hij al allerlei werken voor piano.

Nadat hij in 1918 geslaagd was op het conservatorium, nam Viktor Kosenko zijn gezin mee naar Zhytomyr in Oekraďne, in die tijd een cultureel centrum. Hij ging daar pianolessen en muziekteorie doceren aan het Muziek Technicum en werd later directeur van de Zhytomyr Muziekschool. In februari 1920 trouwde Viktor Kosenko met Angelina Kanepp. In 1921 richtte hij met muziekcollega’s de Leontovych Muzieksociëteit op, genoemd naar de Oekraďense componist Leontovych. Ze organiseerden concerten, ook van eigen gecomponeerd werk

Conflicten op kunstzinnig gebied met het nieuwe Stalin regime dwongen Viktor Kosenko naar Kiev te verhuizen, waar hij aan het werk kon op het Mykola Lysenko Instituut voor Muziek en Drama als kamermuzikant en muziekanalist. Vanaf 1932 doceerde hij er piano en kamerensemble. In 1934 werd de muziekafdeling vanhet Instituut gereorganiseerd tot Conservatorium Kiev, waar Viktor Kosenko tot 1937 bleef lesgeven. In 1938 kreeg de inmiddels zieke Viktor Kosenko van de secretaris van de Communistiche Partij van Oekraďne, Nikita Chroesjtsjov, de Orde van de Rode Banier. Datzelfde jaar overleed hij aan nierkanker. Hij werd begraven op de Baikove begraafplaats in Kiev. Zijn vrouw Angelina heeft er na zijn dood alles aan gedaan om zijn muziek te promoten.

Viktor Kosenko componeerde 250 werken:

     theatermuziekwerken

     2 concerten

     2 andere orkestwerken

     4 kamermuziekwerken

     40 (series) vocale werken

     100 (series) pianowerken

     1 filmscore

 

Józef Koffler (Stryj, Oostenrijk–Hongarije 28 november 1896 – Krosno (?), Polen, 1944) studeerde van 1914 – 1916 in Lwów en van 1918 tot 1924 muziek aan de Academy of Music and the Performing Arts in Wenen bij Paul Graener en Felix Weingartner.

Van 1928 tot 1941 was Józef Koffler muziek docent aan het Conservatorium Lwów in Polen (nu Oekraďne). Hij was de eerste Poolse componist die de 12-toonscompositietechniek (dodecafonie) toepaste.

Toen de Duitse troepen de stad introkken was Józef Koffler gedwongen met vrouw en zoon naar het ghetto in Wieliczka (Polen) te verhuizen. Van zijn verdere lotgevallen is niets bekend. Vermoedelijk zijn Józef Koffler en zijn familie vermoord door de Duitse troepen bij Krosno, in Zuid-Polen, waar ze na de ontmanteling van het ghetto in Wieliczka zaten ondergedoken.

Józef Koffler componeerde (bewaard gebleven, veel is verdwenen)

     7 orkestwerken

- orkestratie van de Goldbergvariaties, BWV 988 van Johann Sebastian Bach voor klein orkest. Sublieme bewerking.

     4 kamermuziekwerken

- Strijktrio, opus 10, 1928

     1 cantate

- Die Liebe, opus 14, cantate voor zangstem, altviool, cello en klarinet, 1931, prachtige muziek, puur, zuiver en intiem. 

     8 pianowerken

     1 koorwerken

     2 (series) werken voor zangstem en piano

     1 werk voor solisten, dansers, koor en orkest

 

Fernande Decruck (Gaillac, Frankrijk, 25 december 1896 - 6 augustus 1954) werd als koopmansdochter Jeanne Delphine Fernande Breilh geboren. Op haar achtste jaar begon ze met een pianostudie aan het conservatorium van Toulouse. In 1918 werd ze toegelaten tot het Parijse Conservatorium, waar ze orgel en compositie studeerde. Ze won prijzen voor harmonieleer, fuga, contrapuntische compositie en pianobegeleiding.

Haar studie orgelimprovisatie bracht haar naar de Verenigde Staten, waar ze deelnam aan een wedstrijd in New York en haar toekomstige echtgenoot ontmoette: Maurice Decruck (1892–1966), klarinettist, saxofonist en contrabassist. Zij trouwden in 1924 en kregen twee kinderen, Jeannine Decruck (februari 1925) en Michel Decruck (maart 1926). In 1928 verhuisde het gezin naar de Verenigde Staten.

In 1932 ging Maurice Decruck terug naar Parijs en begon een uitgeverij, Les Editions de Paris, die de composities van Fernande Decruck publiceerde. In 1933 kwam Fernande Decruck terug naar haar man in Parijs. Ze kregen een derde kind, Alain (1937). Fernande Decruck doceerde harmonieleer aan het conservatorium van Toulouse. Tussen 1937 en 1942 woonde Fernande met haar kinderen in Toulouse, haar man woonde in Parijs. In 1942 ging Fernande ook weer naar Parijs.

Fernande en Maurice Decruck scheidden in 1950. Fernande Decruck overleed aan een beroerte op 6 augustus 1954.

Fernande Decruck componeerde

     40 werken voor saxofoon

- Sonate in cis voor altsaxofoon en piano of orkest, 1943, prachtig werk

- Pieces Francaises voor altsaxofoon en piano, 1943

 

Pierre Menu (Parijs, Frankrijk, 1896 – 16 oktober 1919) was een leerling van Nadia Boulanger. De veelbelovende componist overleed ten gevolge van een Duitse gifgasaanval in de Eerste Wereldoorlog op 23-jarige leeftijd.

Pierre Menu componeerde

     2 orkestwerken

     pianowerken

     kamermuziekwerken

- Sonatine voor strijkkwartet, 1916, verrassend veelbelovend;

     2 series liederen voor zangstem en piano

 

"Blind" Willie Johnson, (Brenham, Texas, Verenigde Staten, 22 januari 1897 – Beaumont, Texas, 18 september 1945) werd geboren op een boerderij bij Marlin Texas. Zijn moeder stierf toen hij vier jaar oud was en zijn vader hertrouwde. Op zijn vijfde vertelde hij zijn vader dat hij predikant wilde worden en maakt hij voor zichzelf een gitaar van een sigarendoos. Toen hij 7 jaar oud was, kreeg hij bij een gevecht tussen zijn vader en zijn stiefmoeder loog in zijn gezicht gegooid, waardoor hij levenslang blind was. Hij leerde gitaar spelen van een ook blinde gospelzanger: Madkin Butler. Vanaf zijn tienerjaren zong en speelde hij in de straten van Marlin, zomer en winter, de enige manier voor een blindeman om aan wat geld te komen. Hij speelde slidegitaar met een zakmes als “slide”.

Na een paar jaar verhuisde hij naar Dallas, waar hij ook in de straten zong en speelde. Hij ontwikkelde een onovertroffen bluestechniek en geluid, maar zong alleen religieuze gospelteksten. Hij werd ook Baptistenpredikant. In de straten van Dalles zag Angeline hem. Ze was onder de indruk, nodigde hem in haar huis uit en ze trouwden 22 juni 1927

Vanaf december 1927 tot 1930 maakte Blind Willie Johnson een serie opnames bij Columbia met dreigende liederen over een wrekende God die de zondevolle wereld zou bestraffen en begeleidde zichzelf daarbij virtuoos een op slide-gitaar.

De muziek had een grote aandtrekkingskracht. zowel bij zwart als bij blank Amerika. Met het verdiende geld konden Angeline en Blind Willie Johnson een huis kopen in Beaumont.

In de winter van 1945 brak er brand uit in Johnsons’ huis. De brand verwoestte zijn gitaar, maar de familie bleef ongedeerd. Ze bleven wel in het verwoeste huis wonen. Blind Willie Johnson ontwikkelde een longontsteking en stierf daaraan binnen een paar dagen. Angeline ging aan het werk als verpleegster.

"Blind" Willie Johnson maakte

     30 gospel-blues songs
- "Jesus Make up My Dying Bed,"

- "God Don't Never Change,"

- "Dark Was the Night -- Cold Was the Ground", zijn beroemdste lied, over de kruisiging van Christus.
- "If I Had My Way I'd Tear The Building Down”, over Simson en Delila;
 

Sim Gokkes (Amsterdam, 5 februari 1897 -  concentratiekamp Auschwitz, Polen, 1943) kreeg als kind zangles van operazanger Ben Geysel en Victor Schlesinger, de cantor van de Rapenburg Synagoge in Amsterdam. Hij studeerde compositie bij Sem Dresden en piano en fluit aan het Conservatorium van Amsterdam (toenmalig Muzieklyceum).

Gokkes dirigeerde zijn hele leven diverse koren. Hij was een tijd leider van Santo Serviçio, het koor van de Portugese Synagoge in Amsterdam.

Met zijn vrouw, de pianiste Rebecca Winnik en zijn twee kinderen werd Sim Gokkes in 1943 in Auschwitz om het leven gebracht.

Sim Gokkes componeerde

     8 werken voor zangstem en piano

     1 werk voor piano

     1 kamermuziekwerk

     1 werk voor solozangstemmen, blaaskwintet en piano

- Kinah, 1928

     1 koorwerk

 

Yves Chiron de la Casiničre (Angers, Pays de la Loire, Frankrijk, 11 februari 1897 – Parijs,  26 oktober 1971) begon zijn studies piano en orgel aan het collčge Mongazon d'Angers bij l'abbé Harpin, organist van de kathedraal van Angers.

Van 1915 tot 1919 moest hij in de Eerste Wereldoorlog als soldaat  meevechten. Hij werd ziek en bleef dat tot het eind van de oorlog. Hij studeerde bij Nadia Boulanger aan de Ecole Normale de musique en bij Max d’Ollone en Georges Caussade aan het Conservatoire de Paris.,

Yves de La Casiničrer werkte als hoofdinspecteur voor het muziekonderwijs in Parijs.

Yves de La Casiničre componeerde

     3 cantates

- La mort d’Adonis,  1925 Tweede Grand Prix de Rome

     2 orkestwerken

     2 concerten

     7 kamermuziekwerken

     2 liederen

     filmscores

- muziek bij de films van Jean Renoir en René Clair.

- Rien que les heures, Alberto Cavalcanti

 

Henry Cowell (Menlo Park, Californië, Verenigde Staten, 11 maart 1897 – Shady, New York, 10 december 1965), de zoon van een Ierse immigrant en Clarissa Dixon, een onderwijzeres, begon als vijfjarige viool te spelen.

Aan de Universiteit van Californië in Berkeley studeerde Henry Cowell harmonie- en muziekleer bij Charles Seeger en Edward Griffith Stricklen en contrapunt bij Wallace Sabin. Daarna studeerde Henry Cowell nog in New York.

Terug in Californië ging hij deel uitmaken van een theosofische commune, Halcyon, die geleid werd door de Ierse dichter John Varian.

In 1925 organiseerde Henry Cowell de New Music Society, waar eigen werk en die van verwante moderne componisten werden uitgevoerd.

Henry Cowell, die bisexueel was, werd gerarresteerd en veroordeeld in 1936 omdat hij omgang had gehad met een 17-jarige jongen. Hij verbleef vier jaar in de San Quentin State gevangenis. Daar onderwees hij collega-gevangenen, dirigeerde de gevangenisband en componeerde zo’n 60 werken.

In 1940 kwam hij terug aan de East Coast en in 1941 trouwde hij met Sidney Hawkins Robertson (1903–1995). Na de oorlog gaf hij onder meer les aan Burt Bacharach, J. H. Kwabena Nketia, en Irwin Swack . Hij stierf na een reeks ziektes in 1965.

Henry Cowell componeerde 966 werken, waaronder

     21 symfonieën

     20 concerten

- Concerto voor piano en orkest, 1930

     80 andere orkestwerken

- Synchronie, 1930

     5 werken voor harmonie-orkest

     18 werken voor koor en orkest of instrument(en)

     145 kamermuziekwerken

     25 werken voor koor a cappella

     98 series liederen

     32 (series) pianowerken

- The Tides of Manaunaun in bes kleine terts, 1917

     22 werken voor een ander instrument solo

- Set of four, 1960, voor klavecimbel

 

 

Alfredo da Rocha Viana jr, beter bekend als Pixinguinha (Rio de Janeiro, Brazilië, 23 april 1897 – Ipanema, 7 februari 1973) was de zoon van fluitist Alfredo da Rocha Viana senior, in het bezit van een grote verzameling oudere choro-partituren. Pixinguinha leerde thuis fluit spelen, maar werd als snel leerling van Irineu de Almeida. Hij componeerde zijn eerste stuk op zijn 14de en maakte op zjn 16de zijn eerste plaatopname. Vanaf 1912 speelde Pixinguinha in cabaretvoorstellingen en revues in de omgeving van Rio de Janeiro. Hij werd fluitist in het huisorkest van het Cine Rio Branco bioscooptheater, om met livemuziek stomme films te begeleiden en vormde verschillende Braziliaanse speelgroepen. In 1919 ging hij aan het werk met de revolutionaire muziekgroep Os Oito Batutas (De Acht Verbazingwekkende Spelers).

Pixinguinha componeerde er zelf veel werk voor, waarbij hij jazzstandards en ragtime in het repertoire integreerde en saxofoons, trompetten, trombine, piano en slagwerk toevoegde.

In de late 1920er jaren werd Pixinguinha door RCA Victor gecontracteerd om het Orquestra Victor Brasileira te leiden. Dat duurde tot 1939, toen werd Pixinguinha opgevolgd door componist Radamés Gnattali, en ging Pixinguinha werken als tenorsaxofonist en componist in de band van fluitist Benedito Lacerda.

Pixinguinha stierf in 1973 in de Kerk van Nossa Senhora da Paz in Ipanema, terwijl hij een doopdienst bijwoonde. Pixinguinha’s geboortedag, 23 april, wordt vanaf 2000 elk jaar in Brazilië gevierd als de Nationale dag van de Choro.

Pixinguinha componeerde

     600 choro’s

- "Lamentos", 1928,

- "Carinhoso", 1930

- "Glória"

- "Um a Zero".

www.pixinguinha.com.br

 

Agustín Lara (Ángel Agustín María Carlos Fausto Mariano Alfonso del Sagrado Corazón de Jesús Lara y Aguirre del Pino, die Mexicanen kunnen er wat van) (Tlacotalpan, Veracruz, Mexico, 30 oktober 1897 – Mexico City, 6 november 1970) was de zoon van Joaquín Lara en María Aguirre y Pino. Het gezin verhuisde al vrij snel naar Coyoacán bij Mexico City, waar ze woonden in de wijk. Nadat hun (stief)moeder overleed, woonden Agustín en zijn broertjes en zusjes in een hospitium dat door hun tante werd beheerd. Daar kwam Agustin Lara in contact met muziek. Vanaf 1927 werkte hij in bars, cabarets en nachtclubs als liedjesschrijver en pianist. In 1928 werd hij de componist en begeleider van de tenor Juan Arvizu. Vanaf september 1930 had Agustin Lara een succesvolle radiocarričre, speelde hij als acteur in 30 films, waar hij ook nog eens liedjes voor schreef.

Vanaf 1940 werd hij ook behoorlijk populair in Spanje, waar hij in Granada een huis cadeau kreeg van de Spaanse dictator Francisco Franco.

Al bij zijn leven in 1959 werd er een Mexicaanse film over hem gemaakt: La vida de Agustín Lara.

In 1968 werd bij een ongeluk zijn bekken zwaar beschadigd, daar kwam hij eigenlijk niet meer overheen. Agustin Lara hield veel van vrouwen en was zes keer getrouwd.

Agustín Lara componeerde

     700 songs, habanera’s, danzóns, tango’s, foxtrots en een aantal klassieke bolero’s met een Mexicaans karakter

- Granada, 1932, veel gezongen toegift van tenoren en baritons op concerten

     23 filmscores (medewerking)

 

Erich Wolfgang Korngold (Brno, Moravië, nu Tsjechië, 29 mei 1897 – Hollywood, Californië, 29 november 1957) was de zoon van de gevreesde muziekcriticus Julius Korngold, die in de Weense Neue Freie Presse pagina's volschreef met een in zwavelzuur gedoopte pen en Josephine. vader Julius bombardeerde Korngold junior, die hij voor alle zekerheid ook maar Wolfgang had genoemend, naar Wolfgang Amadeus Mozart, al op zijn vijfde jaar tot wonderkind. In 1901 verhuisde het gezin, vader, moeder, Erich Wolfgang en ouder broertje Hans Robert naar Wenen. Op zijn zesde schrijft Erich Wolfgang zijn eerst partituren en op zijn negende gaat hij aan het Weense conservatorium bij Robert Fuchs muziek studeren. Op 10-jarige leeftijd componeerde hij een cantate: Gold, die hij aan Gustav Mahler mocht voorspelen, die diep onder de indruk was en hem het advies gaf  te gaan studeren bij Alexander Zemlinsky. Drie jaar later (Erich Korngold was toen 13 jaar) ging in de Hofopera zijn ballet Der Schneemann in premičre. "Een uit de hemel gevallen meester", kopte de krant.  

Op vijftienjarige leeftijd componeerde hij een Sinfonietta, dat ook een werk van een ervaren componist zou kunnen zijn. Tot in de jaren 1930 reisde Erich Korngold heel Europa door. De eerste reizen waren initiatieven van zijn vader. Hier ligt zeker een parallel met Wolfgang Amadeus Mozart en diens vader. Volgens De kroniek van het Concertgebouw voerde het Concertgebouw-orkest onder leiding van Willem Mengelberg op 13 oktober 1912 "Eine Schauspiel-ouverture" van hem uit, op 14 oktober 1917 gevolgd door zijn "Synfonietta" en op 26 november 1925 door "Viel Lärm um nichts", een suite voor groot orkest, samengesteld uit toneelmuziek die Erich Korngold in 1918 in opdracht van de Wiener Volksbühne bij Shakespeares "Much ado about nothing" had gecomponeerd. Tijdens de jubileumconcerten naar aanleiding van Mengelbergs 25-jarig jubileum als dirigent van het Concertgebouworkest werd ook een werk van Erich Korngold gespeeld en leverde Erich Korngold een bijdrage voor het Gedenkboek Mengelberg 1895-1920.

19 jaar oud werd Erich Korngold stapelverliefd op actrice, schrijfster, zangeres en pianiste Luzi von Sonnenthal (1900–1962). Beide families waren tegen een relatie en stonden geen contact toe. Dat nam de liefde niet weg en ze trouwden in 1924. Ze kregen twee zonen.

In 1920, 23 jaar oud werd Erich Korngold al docent opera en compositie aan de Weense Staatsakademie. Omdat hij daar toch een zeker gezag voor nodig had, kreeg hij van de president van Oostenrijk de titel professor honoris causa,    

Op uitnodiging van zijn vriend Max Reinhardt emigreerde Erich Korngold, die Joods bloed in zijn aderen had, in 1934 naar Amerika.

Erich Korngold kreeg van Hollywood de opdracht voor muziek bij de film A Midsummer Night’s Dream te componeren, waarvoor hij het werk van Felix Mendelssohn bewerkte. Hierop werd hij in 1935 door Warner Brothers gevraagd muziek te componeren voor de film Captain Blood. Hierop volgden nog 18 filmcomposities in 12 jaar. Korngold verhief het genre filmmuziek tot kunst. Errol Flynn speelde in veel van de films de hoofdrol. Eric Korngold componeerde speels en met humor. Hij bleef, net als Mozart "een stout jongetje".

De Tweede Wereldoorlog blokkeerde Korngolds terugkeer naar Europa. Hij was er – met zijn Joodse bloed – ook niet meer welkom. In In 1943 werd Erich Korngold genaturaliseerd staatsburger van de Verenigde Staten. Hij woonde aan de 9936 Toluca Lake Avenue, Los Angeles, niet ver van de Warner Brothers Studio, waar hij werkte. In oktober 1956 kreeg hij een zwaar herseninfarct waar hij niet meer van herstelde. Erich Korngold is begraven op de Hollywood Forever begraafplaats.

Erich Korngold componeerde

     10 opera’s en theaterwerken

- Der Schneemann, balletpantomime, 1910, werd in 40 operatheaters geprogreammeerd

- Der Ring des Polykrates,  1916

- Violanta, opus 8, opera in één bedrijf, libretto van de Oostenrijkse toneelschrijver Hans Müller-Einigen, 1916. Korngold schreef zijn tweede opera toen hij zeventien jaar oud was. Het verhaal speelt zich af in de vijftiende eeuw in Venetië tijdens het carnaval. Violanta (sopraan), de deugdzame echtgenote van Simon (bariton) wil de dood van haar zus Nerina wrekendoor haar verleider, de Napolitaanse prins Alfonso (tenor) door Simon te laten doden. Violanta nodigt Alfonso uit en leert hem beter kennen. Wanneer Simone wil toeslaan, realiseert Violanta zich dat ze van Alfonso is gaan houden en vangt ze de dodelijke steek op.  

- Die tote Stadt, 1920, opera in drie bedrijven, libretto, Paul Schott (pseudoniem van de vader van de componist), gebaseerd op Bruges-la-Morte, een korte roman van Georges Rodenbach, Korngolds meesterwerk, geschreven toen hij 23 was. Een ongekend succes in Duitsland, tot het moment dat de opera door de Nazi's tot "entartete Kunst"werd verklaard.  Het onthutsende liefdesdrama gaat over Paul (tenor), een jongeman, wiens echtgenote Marie (sopraan) onlangs is overleden en die in de ban raakt van danseres Marieta (sopraan, zelfde als Marie), waarin hij zijn gestoren geliefde meent terug te vinden. Hij raakt verstrikt in een droomwereld van obsessies en waanbeelden. De twee bekendste stukjes uit de opera zijn de heel mooie tenoraria aan het slot "Mein Glück das mir verblieb" ("Mariettas Lied"), werd een wereld hit en wordt ook in allerlei arrangementen apart uitgevoerd; en de prachtige baritonaria “Tanzlied des Pierrots”, een nostalgische Weense Wals, gezongen door de als Pierrot verklede Paul. Ook mooi de aria van Fritz bariton), de Pierrot uit het operagezelschap waat Marietta in danst: "Mein Sehnen, mein Wähnen"

De aria Mein Glück das mir verblieb werd in 4 films gebruikt, onder andere La Paloma (1974, Daniel Schmid) en The Big Lebowski (1998, geregisseerd door Joel en Ethan Coen)

- Much Ado for Nothing (Viel Lärmen um Nichts), 1920, toneelmuziek bij het stuk van William Shakespeare, oorspronkelijk voor piano, strijkers, blazers, accordeon en slagwerk. Korngold stelde er later een suite voor orkest en een suite voor viool en piano uit samen. De oorspronkelijke toneelmuziek heeft 17 nummers

8.  Begin derde bedrijf “Gartenmusik”

12. Derde bedrijf scene 4: “Mädcen im Brautgemach”, intiem

- Der Vampir oder Die Gejagten, 1922 bij een toneelstuk van Hans Müller-Einigen voor fluit, slagwerk, harp, piano of harmonium, twee violen en cello. 8 muzikale nummers, bijna impressionistisch

- Das Wunder der Heliane, opus 20, opera in drie bedrijven, 7 oktober 1927, libretto Hans Müller-Einigen, naar het toneelstuk Die Heilige van Hans Kaltneker. De wrede Heerser (bariton) oefent zijn heerschappij over het land uit. Hij is ongelukkig omdat hij de liefde van zijn vrouw Heliane (sopraan, de enige zanger uit de hele opera met een naam, zware dramatische rol) niet kan winnen. Daarom mag n iemand in het land gelukkig zijn. Een jonge Vreemdeling (tenor) brengt wat vreugde aan het volk. Dat kan natuurlijk niet, hij wordt gevangen genomen en ter dood veroordeeld. Belangrijke rollen voor de portier (bas) en voor de bode (alt). Meesterwerk.

- Die Kathrin, 1937

- Die stumme Serenade, opus 36, 1950, muzikale komedie, een late operette met jazztrekjes. Weense bonbons, verlangen, melodie, veel Schmalz. CD: Young Opera Company, Holst-sinfonietta olv. Klaus Simon; CPO 7774852

- Straussiana, 1953, eigen visie op de walsen van Johann Strauss junior;

     15 orkestwerken

- Schauspiel-Ouvertüre Ouverture voor een  toneelstuk), opus 4, 1911

- Baby-Serenade, opus 24, 1929, volgens Daniel Hope (Luister 702, november 2014) geschreven toen hij 11 jaar was.

- pianoconcert voor de linkerhand, gecomponeerd voor de pianist Paul Wittgenstein, die zijn rechterarm in de Eerste Wereldoorlog had verloren, opus 17, 1932

- The Sea Hawk, 1940, orkestsuite met muziek uit de gelijknamige film  

- vioolconcert in D groot, opus 35, 1945; dezelfde toonaard en hetzelfde opusnummer als het vioolconcert van Tschaikovsky; eerbetoon? opgedragen aan Alma Mahler; weelderig, decadent, laatromantisch werk; overtreffende zoetvloeiendheid; je hoort er de West Side Story van Leonard Bernstein al in aankomen. Pakkende filmbeelden.

- Symphonische serenade in Bes grote terts voor strijkorkest, opus 39, 1948, 3de deel van de vierdelige serenade Lento Religioso, statig en plechtig, ingetogen slotdeel, op de 2de Wereldoorlog geďnspireerd

- celloconcert in C grote terts, opus 37, 1950, een uitbreiding van de muziek die Korngold in 1946 schreef voor de film "Deception", waarin Bette Davis een componist vermoordt. Dat is goed terug te horen.

- Symfonie in Fis grote terts, opus 40, 1947-1952, filmisch en expressief.

- Theme and Variations, opus 42, 1953

- Straussiana, 1953

     2 religieuze composities voor zangstem, koor en orkest

     9 kamermuziekwerken

- pianotrio in D grote terts, opus1, 1910, gecomponeerd toen hij 12 jaar was

- vioolsonate in G grote terts , opus 6, 1913

- strijksextet in D grote terts, opus 10, 1916, “jugendstil”, het vierdelige werk heet als tweede deel een innig Adagio

- pianokwintet in E groot, opus 15, 1921, briljant

- 1ste strijkkwartet in A groot, opus 16, 1923

- Suite voor twee violen, cello en piano linkerhand, opus 23, 1930, prachtig groot werk, geschreven voor Paul Wittgenstein, die in de Eerste Wereldoorlog zijn rechterarm verloor

- 2de strijkkwartet in Es groot, opus 26, 1933, mooi en pijnlijk tegelijk. Het tweede deel van het vierdelige strijkkwartet: Intermezzo. Allegretto con moto - Molto piů mosso, goedgemutst, wordt wel eens apart uitgevoerd. Het laatste deel Waltz, is een droom van een wals.

- 3de strijkkwartet in D groot, opus 34, 1945, speelt met thema's uit zijn filmmuziek.

     9 werken of series werken pianostukken voor pianolsolo

- Tweede pianosonate, 1910

     26 (series) liederen

- 'So Gott und Papa will', 12 liederen, opus  5, op teksten van Von Einem, 1911, gecomponeerd toen hij 14 jaar was.

nr. 4. Abendslandschaft, mooi volstrekt volwassen lied

- (Sechs) Einfache Lieder ("Zes simpele liedjes"), opus 9, 1911

nr. 2. Nachtwanderer, tekst, Joseph von Eichendorf, zo simpel is het niet

- Der innere Scharm, op eigen tekst, 1914, postuum uitgegeven, heerlijk Weens

- Die Gansleber im Hause Duschnitz, 1919, operette-achtige ode, op een servet geschreven

- Vier Lieder des Abschieds ("Vier afscheidsliederen"), opus 14, 1921, een topper, expressionistisch summum, zwelgen in gevoel.

1. Sterbelied, tekst Alfred Kerr (1867-1948), maakt diepe indruk

3. Mond, so gehst du wieder auf, tekst Ernst Lothar Müller (1890-1971)

4. Gefaßter Abschied

- Drei Gesänge, opus 18, 1924, staat ook aan de top.

- Drei Lieder, opus 22, 1929

1. Was Du mir bist?

- Narrenlieder ("liedjes van de Clown"), opus. 29, 1937, 5 liederen naar teksten van William Shakespeare uit “Twelfth Night”.

nr. 1 Come Away Death, melancholisch, niet echt clownesk.

- Vier Shakespeare-Lieder, opus 31, 1941

nr. 1.  Desdemona's song 

- Fünf Lieder, opus 38, 1948

- Sonett für Wien ("Sonnet voor Wenen"), opus 41, 1953, zijn laatste lied, over vergane glorie en dat het allemaal voorbij is, liefdesverklaring aan de stad die hem als Jood had uitgespuugd.

     21 filmscores. Zijn filmmuziek heeft de grandeur en het bezielde pathos van zijn orkestwerken; "opera's zonder woorden"

- Anthony Advers, 1936 leverde een Oscar op.

- The Adventures of Robin Hood, 1938 leverde een Oscar op.

- The Sea Hawk, 1940

- The Sea Wolf, 1941 leverde een Oscar op.

- Kings Row, 1942, met in de hoofdrol Ronald Reagan, die in 1981 president van Amerika werd. En motief uit de filmmuziek gebruikte John Williams later voor het Star Wars-thema. 

 

Ignace (Ignacy) Lilien (Lviv (vroeger Lemberg), Oekraďne, 29 mei 1897 - Den Haag, 10 mei 1964) was zoon van een bankier. In zijn geboortestad studeerde hij piano bij Theodor Pollak en contrapunt bij Hermann Ehrlich.

Op zijn 17de jaar ondernam Ignace Lilien een fietstocht door Europa. Daarbij kwam hij in Nederland. Door het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog kon hij niet naar huis terug. Hij kwam terecht in Delft, waar hij aan de Technische Hogeschool chemie studeerde. Vanaf 1922 tot zijn pensioen in 1962 was hij verbonden aan de Fabriek van Chemische Producten (FCP) in Rotterdam-Pernis.

Ignace Lilien trouwde en werd in 1927 door de FCP uitgezonden naar het Tsjechische Liberec. Hier kreeg het gezin twee zonen. Hij studeerde in deze periode compositie bij Josef Suk. In 1938 keerde het gezin, na de annexatie van het Sudetenland door nazi-Duitsland naar Nederland terug. Tijdens de oorlogsjaren woonde Ignace Lilien in Apeldoorn. Ondanks zijn Joodse afkomst, ontkwam hij aan vervolging door de bezetter.

Vanaf 1945 tot zijn overlijden woonde hij in Den Haag.

Ignace Lilien componeerde

     2 opera’s

     5 symfonieën

     8 concerten

- ‘5 Nocturnes pour piano et orchestre’, 1937

     2 andere orkestwerken

     1 oratorium

     1 cantate

     3 andere werken voor zangstem(men) en orkest

     4 werken voor koor (en ensemble)

     8 kamermuziekwerken

- cellosonate nr. 1, 1918

     5 (series) liederen

     pianowerken

 

Alexandre (Aleksander) Tansman (Łódź, Polen, 11 juni 1897 – Parijs, 15 november 1986) werd als zoon van Frans-sprekende Joodse ouders geboren. Op 4-jarige leeftijd kreeg hij pianolessen en op 8-jarige leeftijd begon hij te componeren. Hij studeerde van 1908 tot 1914 piano en compositie bij Wojciech Gawronski aan het Konserwatorium Muzyczne (Heleny Kijeńskiej-Dobkiewiczowej) in Łódź. Daarna vertrok hij naar Warschau en studeerde tegelijkertijd recht aan de Universiteit van Warschau (promoveerde in 1918) en muziek aan de Frédéric Chopin Muziek Akademie. Contrapunt bij Piotr Rytel en compositie bij Henryk Melcer-Szczawinsk.

In 1919 vertrok hij naar Parijs. Hier leerde hij Maurice Ravel, Albert Roussel, Arthur Honegger, Darius Milhaud, Andrés Segovia en Igor Stravinsky kennen. Hij begeleidde Maurice Ravel in 1928/1929 op hun concert-tournee door de Verenigde Staten.

Als Joods componist met verbinding tot de muzikale moderne werd hij speelbal van de wereldgebeurtenissen: Zijn naam verscheen in 1938 in de beruchte, door de Nazi's gepropageerde en geënsceneerde expositie "Entartete Musik", en in 1941 vluchtte hij eerst naar Nice en daarna met zijn echtgenote, de Franse pianiste Collette Craen en twee kleine dochtertjes (Mireille en Marianne) naar de Verenigde Staten. In Los Angeles werd Alexandre Tasman een goede vriend en dagelijks bezoeker van Igor Stravinsky.

Na het einde van de Tweede Wereldoorlog kwam hij in 1946 naar Frankrijk terug.

Alexandre Tansman componeerde 300 werken:

     7 opera’s

     8 balletten

     1 cantate

     9 symfonieën

- Symfonie concertante (Symphonie nr. 3), 1931, voor viol, altviool, cello, piano en orkest. Van het tweede deel: Tempo Americano maakte Alexandre Tansman ook een pianobewerking

     21 concerten

- vioolconcerto, 1937

- Hommage ŕ Manuel de Falla, suite  voor gitaar en orkest, opus posthuum op verzoek van Andrés Segovia gecomponeerd in 1954. Het bleef bij een versioe voor gitaar en piano, later georkestreerd door Angelo Gilardino.

     47 andere orkestwerken

- Sonatine transatlantique, 1930, naar de versie voor piano; de hoekdelen foxtrot en charleston hebben een jazzy sound

     2 werken voor harmonie-orkest

     11 werken voor zangstem (koor) en orkest

- Isaďe le Prophčte, oratorio symphonique, 1950, voor tenor, koor en orkest. Bijbelteksten, geordend en aangepast door Alexandre Tansman zelf

     3 koren

     52 (series) kamermuziekwerken

- Deux mouvements pour quatre violoncelles, 1935,

2. Allegro molto resoluto, wervelend en energiek

- Sonatine voor fagot en piano, 1952

     3 werken voor orgel

     90 (series) werken voor piano

- Sonatine transatlantique (Sonatine nr.2). Eerste versie, 1930, voor piano solo, tweede versie, 1931, voor twee piano’s. Bestaat ook in een orkestversie

- Tempo americano, 1931, Scherzo (tweede deel) uit de Symfonie concertante, door Alexandre Tansman gearrangeerd voor piano

- Le Tour du monde en miniature, 1933, vijftien korte reisverslagen van een wereldtournee

- Esquisses javanaises, omstreeks 1935, drie gestileerde evocaties van de Javaanse gamelan

-Trois Préludes en forme de blues, 1937

     5 werken voor gitaar

- Suite in modo polonico, ook voor andere instrumenten gearrangeerd

     6 filmscores 

www.alexandre-tansman.com

 

António de Lima Fragoso (Pocariça, Cantanhede, Portugal, 17 juni 1897 – 13 oktober 1918) kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn oom, Dr. António dos Santos Tovin en na zijn verhuizing naar Oporto van een andere oom, Dr. José d´Oliveira Lima. Hij studeerde piano bij Professor Ernesto Maia.

Toen António Fragoso 17 jaar was ging hij studeren aan het Conservatorium van Lissabon, muziektheorie en piano bij Marcos Garin, Tomás Borba en Luís de Freitas Branco.

13 oktober 1918 stierf hij aan de griep, in zijn huis in Pocariça, op 21-jarige leeftijd.

António Fragoso componeerde 100 werken:

     orkestwerken

- Nocturno

     pianowerken

- Prelúdios para piano

- Danças Portuguesas

     liederen

     kamermuziek

- suite Romantique voor viool en piano, 1916, krachtig werk

- trio,  1916, persoonlijke harmoniek

- vioolsonate, 1918.

 

Paul Ben-Haim (Ben-Chaim, geboren: Paul Frankenburger), (München, 5 juli 1897 - Tel Aviv, 14 januari 1984) deed in de Eerste Wereldoorlog onder zijn geboortenaam Frankenburger, dienst voor de Duitse Reichswehr. Van 1915 tot 1920 studeerde aan de Akademie der Tonkunst in München piano bij Berthold Kellermann en compositie bij Friedrich Klose en Walter Courvoisier. Na zijn studie was Paul Frankenburger van 1920 tot 1924 assistent-dirigent van Bruno Walter en Hans Knappertsbusch aan de Bayerische Staatsoper in München. en van 1924 tot 1931 dirigent in Augsburg. Toen de nieuwe directeur van de opera in Augsburg, een nazi, hem van zijn baan ontsloeg, wist Paul Frankenburger dat er voor hem in Duitsland geen werk meer was. In 1933 emigreerde hij naar Tel Aviv in Palestina. Hij veranderde zijn naam naar het Hebreeuws: Ben-Haim (= Haims zoon, naar de voornaam van zijn vader) en leefde daar als freelance-componist en dirigent.

In 1972 werd Paul Ben-Haim na een concert in München zwaargewond bij een auto-ongeluk. Hij raakte gedeeltelijk verlamd en dat bemoeilijkte zijn werkzaamheden de laatste 12 jaar van zijn leven.

Paul Ben-Haim componeerde

     2 symfonieën,

     3 concerten

- Concert voor viool en orkest, 1960, prachtwerk

     23 andere (series) orkestwerken,

- Evocation (Yizkor), 1942 gedicht voor viool en strijkorkest, opus 32

     20 (series) vocale werken, oratoria, liturgische werken en liederen.

     18 kamermuziekwerken

- Pianokwartet, 1921

- Two landscapes, opus 27, 1939,  voor altviool en piano

- Improvisation and Dance voor viool en piano, opus 30, 1939, opgedragen aan Zino Francescati

- Klarinetkwintet, opus 31a, 1941, gereviseerd 1965, dansante klarinetpartij, swingende klezmer in een Brahmsjasje

- Pastorale Variée voor klarinet en piano, opus 31b, 1945, symbiose van orientaalse melodieén, dansen, klezmer en moderne compositietechnieken.

- Songs without words,  4 duo's voor altsaxofoon ňf klarinet ňf cello ňf fluit en piano ňf harp, 1952, maakt voelbaar wat zich niet in woorden laat uuitdrukken

- Sonata a tre, voor mandoline, gitaar en klavrecimbel, 1968, gevonden in november 2000 in de archieven van de Israel Nationalre Bibliotheek

     12 (series) pianowerken

     2 (series) orgelwerken

     1 filmscore

 

Hermann Ambrosius (Hamburg, Duitsland, 25 juli 1897 – Engen, 25 oktober 1983) kwam via Maagdenburg, Berlijn en Chemnit in Leipzig terecht, waar hij muziek studeerde. Aan de Kunstacademie van Berlijn studeerde hij daarna nog bij Hans Pfitzner. Van 1925 tot 1942 was Hermann Ambrosius als geluidstechnicus bij de Mitteldeutschen Rundfunk AG en daarnaast vanaf 1926 docent aan het Conservatorium in Leipzig.

Voor en na tijdens de oorlog was Hermann Ambrosius lid van de NSDAP en werkte hij nogal blijmoedig met de Nazistische toestanden mee.

Na de oorlog werkte hij als privédocent, koordirigent en komponist. Na zijn dood is er in de stad Engen een straat naar hem vernoemd.

Herrnann Ambrosius componeerde 500 werken

     12 symfonieën

     andere orkestwerken

- Suite in d kleine terts, voor volksinstrumentenorkest (blokfluiten, citers, accordeon, slagwerk en mandoline-orkest), 1974

     werken voor zangstem(men), (koor) en orkest

     kamermuziekwerken

     koorwerken

     werken voor een instrument solo

 

Francisco Paulo Mignone (Săo Paulo, Brazilië, 3 september 1897 – 9 februari 1986) was de zoon van de Italiaanse immigrant-fluitist Alferio Mignone. Als tienjarige speelde hij al als straatmuzikant op de choro manier. 13 jaar oud componeerde hij als pianist en bandleider onder het pseudoniem Chico Bororó. Ondertussen studeerde hij  aan het Conservatorium Săo Paulo in Brazilië harmonieleer en compositie bij Savino de Benedictis, en piano bij Agostinho Cantu en daarna aan het Conservatorium in Milaan bij Vincenzo Ferroni. In 1929 ging Francisco Mignone terug naar Brazilië om harmonieles te geven en in 1933 kreeg hij een betrekking aan de Escola Nacional de Música in Rio de Janeiro. 

Op 83-jarige leeftijd trouwde Francisco Mignone met Marie Joséphine Bensoussan, met wie hij vaak duetten speelde. Tot op de dag van vandaag 2015) speelt ze zijn muziek bij haar concerten. Ze kregen een dochter: Anete.

Francisco Mignone componeerde

     5 opera’s

- O Contratador de Diamantes,  de Congada hieruit werd beroemd.

     8 balletten

     8 concerten

     3 symfonieën

     5 symfonische gedichten

     4 andere orkestwerken

     7 missen

     1 oratorium

     27 (series) kamermuziekwerken en werken voor een ander instrument solo dan piano

- 16 valsas para fagote solo, voor fagot solo dus, 1982

1.  Aquela Modinha que o Villa năo escreveu, liedje in de vorm van een lyrische aria

3.  Misterio, emotioneel

10. Valsa declamada, bedroefd

11. Pattapiada, virtuoos

14. Valsa Ingęnua, lyrisch en charmant

     15 (series) koorwerken

     85 (series) pianowerken, alsof Chopin de tango danst

- Cataretę, 1931

- Tanguinho,1931

- Marvadinho (Tango), 1936

- Dansa do Botocudo, 1941

- 12 Valsas de esquina,  1938-1943

- Valsas choros nr.1, 1946, nrs.2–5, 1950, nrs.6–12, 1955

- Valsa brasileira nr.3, 1975

- Valsa brasileira nrs.4–12, 1979

- Valsa brasileira nrs.13–24, 1984

- Ultima valsa, 1985

     3 (series) voor een ander instrument solo

12 etudes voor gitaar, 1973

     24 (series) liederen

- Dona Janaína, 1958, tekst Manuel Bandeira, lofzang op een zeemeermin

     17 filmscores

 

Pablo Sorozábal Mariezcurrena (San Sebastian, Gipuzkoa, Spanje, 18 september 1897 – Madrid, 26 december 1988) kreeg als klein jongetje al les in muziektheorie, piano en viool aan de Academie voor Schone Kunsten van San Sebastian, bij Alfredo Larrocha en Germán Cendoya.

Hij speelde samen met pianist Juan Telleria en cellist Santos Gandía in bioscopen, cafés en bars. Later speelde hij in het Orquesta del Gran Casino onder leiding Fernández Arbós in San Sebastian.

Een tijd lang studeerde hij harmonieleer en compositie bij Beltrán Pagola. In 1919 vertrok hij naar Madrid en speelde daar in het Orquesta Filarmónica de Madrid. Een studiebeurs van de overheid maakte het mogelijk dat Pablo Sorozábal in Duitsland in Leipzig bij Stephan Krell en in Berlijn bij Hans Sitt kon studeren. In Berlijn studeerde hij ook compositie bij Friedrich Koch.

Terug in Spanje leidde hij als dirigent verschillende concerten tijdens de wereldtentoonstelling in Sevilla in 1929. In 1933 trouwde hij met de zangeres Enriqueta Serrano, die in Madrid de hoofdrol in zijn zarzuela Katiuska gezongen had.

In 1936 werd hij door het stadsbestuur van Madrid aangewezen als opvolger van de overleden Ricardo Villa González, dirigent van de Banda Municipal de Madrid.

Pablo Sorozábal stond in de Spaanse Burgeroorlog aan de “liberale” kant, dat werd door het rechtse Franco-regime niet gewaardeerd en daardoor kwam hij de oorlog in een sociaal isolement. Zijn zarzuela's werden niet meer uitgevoerd en zijn baan als dirigent van het Madrileense symfonieorkest werd plotseling in 1952 beëindigd. In het politiek en etnisch lastige Spanje is hij nog steeds een “controversiële” componist

Het Conservatorio Profesional de Música "Pablo Sorozábal" de Puertollano draagt zijn naam, dat dan wel weer.

Pablo Sorozábal componeerde

     3 opera’s

     1 operette

     18 zarzuela’s

- La tabernera del puerto, zarzuela in 3 bedrijven, april 1936, libretto Federico Romero Sarachaga en Guillermo Fernández-Shaw Iturralde. In het tweede bedrijf komt de tenoraria No puede ser voor. Het werd zo’n beetje de beroemdste Spaanstalige opera-aria, gezongen door elke zich respecterende tenor.

     12 orkestwerken

     4 werken voor harmonieorkest

     8 koorwerken

     1 serie liederen

     4 kamermuziekwerken

     4 filmscores.

 

Gaspar Cassadó i Moreu (Barcelona, 30 september, 1897 – Florence, 24 december 1966) was de zoon van componist, organist en koordirigent Joaquim Cassadó, en begon met cellolessen toen hij 7 jaar was. Op zijn 9de speelde hij een recital, waarbij Pablo Casals onder de toehoorders zat. Die bood aan hem les te gaan geven in Parijs. Hij kreeg er een beurs voor van de stad Barcelona en begon in Parijs bij Casals te studeren toen hij 13 jaar was, Casals jongste leerling ooit. Gaspar Cassadó  studeerde in Parijs ook compositie bij Manuel de Falla en Maurice Ravel. Gaspar Cassadó ontwikkelde zich tot een van de bekendste cellisten. Hij vestigde zich in Italië en ging in Florence wonen. Hij doceerde aan de Accademia Musicale Chigiana in Siena. Zijn persoonlijke manuscripten en brieven worden bewaard in de Nationale Bibliotheek van Catalonië.

Gaspar Cassadó componeerde

     1 celloconcert in d kleine terts, 1926, weerbarstig, ongepolijst werk met soms Catalaans vuur; 

     2 werken voor cello solo

- Suite, voor cello solo, driedelig,  omstreeks 1925.

     6 werken voor gitaar solo

     15 werken voor cello en piano

- Requiebros,  1934

     1 pianotrio

     3 strijkkwartetten

     33 transcripties

 

Oscar Lorenzo Fernández (Rio de Janeiro, Brazilië, 4 november 1897 – 27 augustus 1948) studeerde aan het Instituto Nacional de Música contrapunt bij Francisco Braga, harmonieleer bij Frederico Nascimento en piano bij Henrique Oswald. In 1923 nam Oscar Lorenzo Fernández het docentschap harmonieleer over van de zieke Frederico Nascimento.

In 1936 vestigde hij het Conservatório Brasiliero de Música in Rio de Janeiro, waarvan hij directeur bleef tot zijn dood. Daarnaast was hij vanaf 1939 dcocent koorzang aan het Conservatório Nacional de Canto Orfeônico.

Oscar Lorenzo Fernández componeerde

     1 opera

- Malazarte, opera in 3 akten, libretto José Pereira Graça Aranha, 1033

     1 ballet

     2 symfonieën

     5 symfonische gedichten

     2 orkestsuites

     2 concerten

     kamermuziek

     80 pianowerken

     koorwerken

     36 liederen

 

Karl Marx (München, Duitsland, 12 november 1897 – Stuttgart, 8 mei 1985) was de zoon van bestuurssecretaris Josef Marx en Emily. Karl Marx studeerde aanvankelijk natuurwetenschappen, maar nadat hij tijdens militaire dienst in de Eerste Wereldoorlog en krijgsgevangenschap in 1919 Carl Orff had leren kennen, besloot hij van muziek zijn beroep te maken. Karl Marx studeerde compositie bij Carl Orff, Siegmund von Hausegger, en Anton Beer-Waldbrunn. In 1928 werd hij koordirigent van de Münchener Bach Society, in 1929 werd hij compositiedocent aan de Toonkunstacademie van München. Van 1939 tot 1945 doceerde hij muziektheorie aan het Johann Joseph Fux Conservatorium in Graz. Hij componeerde muziek voor ceremoniële Nazibijeenkomsten en droeg bij aan de liedboeken voor de Hitler Jugend. Van 1946 tot zijn pensioen was Karl Marx docent compositie aan de Muziekhogeschool van Stuttgart.

Karl Marx componeerde in elk geval

     12 orkestwerken

     15 (series) koorwerken of werken voor zangstem met begeleiding van orkest of instrumenten

- Da Christus geboren war, kerstcantate over een oude wijs voor alt, fluit, hobo, viool, gamba en klavecimbel of orgel, 1951

     20 (series) koorwerken a cappella

     12 kamermuziekwerken

- 18 Variaties over een oud Engels Volkslied, opus 30 voor 2 blokfluiten, hobo en strijktrio, 1938 

- Kammermusik für sieben Instrumente, opus 56, voor fluit, hobo, gamba, viool, altviool, cello en cembalo, 1955

     18 (series) liederen

     pianowerken

     orgelwerken

 

Fernando Jaumandreu Obradors (Barcelona, Spanje, 1897 – Cataluńa, 1945) leerde van zijn moeder Julia Obradors piano spelen. Aan de Escuela Municipal de Música van Barcelona studeerde hij bij Lluis Miller en Joan Lamote de Grignon. Daarnaast studeerde hij compositie bij Antonio Nicolau. Fernando Obradors maakte zijn studies af in Parijs, waarna hij een internationale carričre als concertpianist begon. Tijdens de Spaanse burgeroorlog dirigeerde hij het orkest van het Lyceumtheater in Barcelona en richtte hij daar het Orquesta Sinfónica op.

In 1944 verhuisde Fernando Obradors naar Las Palmas op de Canarische eilanden, waar hij  dirigent werd van het Gran Canaria Philharmonisch orkest en docent aan het Conservatorium van Las Palmas. Vanweg gezondheidsproblemen keerde Fernando Obradors in 1945 al weer naar Cataluńa terug, waar hij kort na zijn aankomst overleed.

Fernando Obradors  componeerde

     zarzuela's

     orkestwerken

- "El Poema de la Jungla" geďnspireerd op het Jungle Book van Rudyard Kipling.

     24 liederen, ondergebracht in de verzameling

- "Canciones clásicas espańolas", vier boeken zettingen van klassieke Spaanse dichtkunst:

deel 1, 1921

nr 5. Con amores, la mi madre

nr.6. Dos cantaras populares

2. Del cabello más sutil, liefdesverklaring

deel 3, 1941

nr 6. El vito, oosters aandoende guirlandes en dalende baslijnen

deel 4, 1941

nr. 9 Del cabello más sutil, één van de mooist liedjes, ooit geschreven.