Componisten vanaf 1907 Hendrik Herman (Henk) Badings (Bandung, Nederlands-Indië, 17 januari 1907 – Hugten bij Maarheeze, 26 juni 1987) werd geboren op Java in het toenmalig Nederlands-Indië. In 1915 kwam hij als wees naar Nederland, waar hij onder voogdij geplaatst werd. Hij bezocht de lagere en middelbare school in Gorinchem en kreeg vioolles van de la Rosičre. Op 12-jarige leeftijd schreef hij een vioolsonate. De intelligente en talentvolle Henk Badings was ook begaafd op het gebied van schilderen, boetseren, dichten en wiskunde. Hij studeerde mijnbouw aan de Technische Hogeschool in Delft. Daar was hij jaren werkzaam als wetenschappelijk medewerker in de historische geologie en paleontologie, voor hij zich helemaal aan de muziek zou wijden. Na zijn afstuderen als ingenieur studeerde hij enige tijd compositie bij Willem Pijper. In 1934 werd hij leraar compositie aan het Conservatorium van Amsterdam en aan het Rotterdams Conservatorium. Tussen 1941 en 1945 was hij directeur van het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, na het door de nazi’s afgedwongen vertrek van de Joodse Sem Dresden. Ook Henk Badings lidmaatschap van de Nederlandsche Kultuurraad leverde hem korte tijd een beroepsverbod op na de Tweede Wereldoorlog. Dat werd in 5 november 1947 ingetrokken, en Henk Badings werd in ere hersteld. Er zijn ook verhalen dat hij Joodse studenten bij de Arbeitseinsatz heeft weten weg te houden. Hij was vanaf 1954 leraar compositie aan de Internationale Orgel Academie te Haarlem. In 1961 werd hij benoemd tot docent in de akoestiek aan de Rijksuniversiteit te Utrecht. Componist Hans Kox ging bij hem studeren omdat er geen betere docent contrapunt was. Van 1962 tot 1972 was Henk Badings hoogleraar compositie aan de Hochschule für Musik und Darstellende Kunst Stuttgart, waardoor zijn muziek in Nederland nog minder aandacht kreeg, terwijl hij best een prima componist was. Badings overleed op tachtigjarige leeftijd. Henk Badings componeerde 600 werken • 4 opera’s • 5 balletten • 4 toneelmuziekwerken • 17 symfonieën - Symfonie nr. 3, 1934, voor orkest, opgedragen aan Willem Mengelberg, indrukwekkend meesterwerk - Symfonie nr. 4, voor orkest, 1943, toegankelijk en opgewekt werk - Symfonie nr. 5, 1949, voor orkest, geschreven ter gelegenheid van het zestigjarig bestaan van het Concertgebouw en opgedragen aan het Concertgebouworkest. Vitaal werk - Symfonische muziek - Symfonie nr. 8 , voor orkest, 1956, gecomponeerd voor het orkest van de Norddeutscher Rundfunk (NDR) - Symfonie nr. 9, 1960, voor strijkorkest, opgedragen aan Szymon Goldberg en het Nederlands Kamerorkest • 19 concerten - Concert voor twee violen en orkest, 1954, opgedragen aan Herman Krebbers en Theo Olof - Concerto - "Alt concert", voor altviool en strijkorkest, 1965, exotische en expressieve klankkleurenrijkdom • 38 andere orkestwerken - Symfonische Proloog , 1942 geschreven voor het eeuwfeest van de Wiener Philharmoniker • 45 werken voor harmonieorkest • 4 cantates • 2 missen • 2 oratoria • 5 andere geestelijke werken • 3 koorwerken - Finnegan’s Wake, 1978, voor koor a capella. Iers verhaal over een dronkelap die tijdens zijn doodswake weer tot leven komt als er en vat whiskey over hem heen wordt gekieperd. Magistraal getoonzet. • 7 series liederen voor zangstem en instrument of orkest - Drie geestelijke liederen, 1953, teksten van de zeventiende-eeuwse mysticus Jan Luyken • 8 elektronische muziekwerken • 50 kamermuziekwerken - Sonate I, voor cello en piano, 1929, - Sonate, voor cello en piano, 1934 - Sonate II, voor cello en piano, 1935, modern maar lyrisch; - La malinconia voor altsaxofoon en piano, 1949, pareltje - Kleine suite voor twee blokfluiten in C, 1950 - Sonate voor altviool en piano, 1951, heel romantisch - Trio VIII voor 2 sopraan- en 1 altblokfluit, 1955 - Sonate voor altblokfluit en cembalo, 1957, geniale sonate - Suite II voor 3 blokfluiten, 1958 - Quartets for instruments at pleasure, 1980, 7 kwartetten voor instrumenten naar keuze, kunnen ook op blokfluiten • 12 werken voor orgel • 37 werken voor piano • 2 werken voor gitaar - Twaalf preludes voor gitaar, 1961, prachtig luisterrijke miniaturen • 2 werken voor accordeonorkest • 1 werk voor slagwerk • 2 radio-opera’s - Orestes, radiophonische opera in 3 bedrijven, 24 september 1954, libretto de componist en Jan Starink • 4 filmscores
Isabel María Luisa Anido González, (“Mimita”, Morón, Argentinië, 26 januari 1907 – Tarragona, Spanje, 4 juni 1996) was de dochter van gitarist en uitgever Juan Carlos Anido († 1933), en Betilda González Rigaud († 1950). Als kind verhuisde María Luisa Anido met haar gezin naar Buenos Aires, waar veel bekende muzikanten in huis kwamen. María Luisa Anido was een wonderkind dat op haar 10de al alles op gitaar kon spelen. Ze studeerde gitaar bij Domingo Prat en Miguel Llobet. In 1925 toerde María Luisa Anido met Miguel Llobet op concertreis door Latijns Amerika. Zij vormden het eerste gitaarduo in de twintigste eeuw. Concertreizen in Europa volgden, onder andere naar Rusland, waar María Luisa Anido heel populair werd. In 1952 gaf ze haar soloconcert in de Wigmore Hall in London. In de 50er en 60er jaren woonde María Luisa Anido in Spanje en Italië. 50 jaar lang was ze docent aan het Conservatorium van Buenos Aires en leidde daar talloze Argentijnse gitaar virtuozen op. Ze was goede vrienden met de Spaanse gitarist Andrés Segovia. María Luisa Anido compondeerde • 35 (series) gitaarwerken - Preludios nostálgicos, 1962, serie van drie werken 1. Lejanía - Aire de vidalita, 1952 - Impresiones Argentinas, 1953, 9 indrukken van Argentinië 5. El misachico, verwijst naar een provinciale processie
Konstanty (Constantin) Regamey (Kiev, 28 januari 1907 – Lausanne, Zwitserland, 27 december 1982) was zoon van pianist, componist en docent Konstantin Regamey Kazimierz (Zwitsers) en Lydia Slavitch (Russisch). Vanaf zijn vijfde jaar kreeg Konstanty Regamey pianoles van zijn moeder. In 1920 verhuisden zij naar Warschau in Polen, waar hij naast piano (bij Turczynski) en muziektheorie (bij Felician Szopski), orientaalse philologie studeerde aan de universiteit. In 1936 promoveerde hij en werd hoogleraar Sanskrit en Indische Philologie aan de Universiteit van Warschau. Daarnaast was hij redacteur van het vooraanstaande Poolse muziektijdschrift "Muzyka Polska". In 1939 werden al zijn activiteiten door de Nazi’s volledig afgebroken en stopgezet. Konstanty Regamey werd koffiehuis-pianist en man van het verzet (dankzij een Zwitsers burgerschap had hij meer vrijheid) en hij legde zich toe op componeren. Kort na de grote opstand in het ghetto van Warschau in augustus/oktober 1944 werd Konstanty Regamey door de nazis gearresteerd en naar een concentratiekamp gebracht. Dankzij het Zwitserse paspoort van zijn vader wist hij op het laatste moment, mét echtgenote en moeder, te vluchten. In november 1944 vestigde hij zich in Lausanne in Zwitserland. Daar nam hij zijn oorspronkelijk beroep weer op: hij werd hoogleraar in Lausanne en Freiburg. Konstanty Regamey componeerde • 2 opera’s • 4 kamermuziekwerken • kwintet voor klarinet, fagot, piano, viool en cello, 1944, ingenieus geschreven en rijk aan details. • 4 (series) werken voor zangstem en piano • 8 (series) werken voor zangstem en orkest • 4 pianowerken • 8 orkestwerken • 1 koorwerk
Mozart Camargo Guarnieri (Tietę, in Săo Paulo, Brazilië, 1 februari 1907 – Săo Paulo, 13 januari 1993) was een zoon van de Italiaanse emigrant Miguel Guarnieri. De familie had negen kinderen, waarvan er vier zonen waren, die allen namen van componisten dragen: Mozart, Bellini, Rossini en Verdi. De eerste muziekles kreeg hij van zijn vader, amateur-fluitist in het harmonieorkest, en van Benedito Flora, een leraar in het dorp. Vanaf zijn 10e jaar kreeg hij compositieles van Virgínio Dias. Toen de familie naar Săo Paulo verhuisde studeerde Camargo Guarnieri verder bij Ernani Braga, Antonio de sá Pereira en Lamberto Baldi. Hij werd in 1927 pianodocent aan het Conservatório Dramático e Musical de Săo Paulo, vanaf 1960 was hij directeur van het conservatorium. Camargo Guarnieri richtte in 1975 aan het conservatorium een eigen orkest op. Tot zijn leerlingen behoorden de componisten Osvaldo Lacerda en Almeida Prado. In 1992, kort voor zijn dood, werd hij door de Organisatie van Amerikaanse Staten met de Gabriela Mistral Prijs onderscheiden en daaraan verbonden was de titel Grootste hedendaagse componist van de drie Amerika's. Camargo Guarnieri componeerde • 2 opera’s - Pedro Malazarte, opera in één akte, libretto Mário de Andrade, 1932 - Um Homem só, opera in één akte, libretto Gianfrancesco Guarnieri, 1960 • 7 symfonieën • 6 pianoconcerten • 2 vioolconcerten • 11 andere orkestwerken • 1 ballet • 1 mis • 1 cantate • 1 koorwerk • 18 kamermuziekwerken • 2 liederen voor zangstem en orkest • 48 (series) pianowerken • 1 filmscore
Sándor Veress (Kolozsvár/Klausenburg, toen Oostenrijk-Hongarije, nu Cluj-Napoca, Roemenië,1 februari 1907 – Bern, 4 maart 1992) was de oudste zoonvan de historicus Endre Veress (1868–1953) en de altzangeres Mária Méhely (1880–1957). In 1915 verhuisde de familie naar Boedapest, waar Endre Veress werk kreeg bij de rijksoverheid en Sándor vanaf zijn 10de jaar pianoles. Vanaf 1923 studeerde Sándor Veress aan de Franz Liszt Academie in Boedapest piano bij Emánuel Hegyi en later bij Bela Bartok en vanaf 1925 compositie bij Zoltán Kodály. Als assistent van László Lajtha deed hij vanaf 1929 veldonderzoek naar Hongaarse, Transsylvaanse en Moldavische volksmuziek. Tot Bela Bartoks emigratie naar Amerika in 1940 werkte Sándor Veress nauw met hem samen. Eind 1938 ging Sándor Veress met pianiste Enid Mary Blake (1912 – 1994) voor een jaar naar Londen om zich te verdiepen in nieuwe methoden van muziekpedagokiek. Even later trouwde hij met Enid Mary Blake. 1941 en 1942 bracht hij in Rome door. In 1943 volgde hij Zoltán Kodály op als docent compositie aan de de Franz Liszt Academy. Aanvankelijk zag hij na de Tweede Oorlog de ontwikkelingen onder leiding van de Communistische Partij nog positief in, hij werd zelfs lid van de partij. Maar de Stalinisering van de binnenlandse Hongaarse politiek ging hem zo tegenstaan, dat hij na 1947 het liefst in het buitenland verbleef en in 1949 de kans greep om te gaan werken aan het Instituut voor Muziekwetenschap aan de Universiteit van Bern In Zwitserland. Met zijn vrouw Enid Mary Blake vertrok hij eind november 1949 naar Zwitserland, waar hij politiek asiel aanvroeg en verkreeg. Vanaf 1950 werd hij docent algemene muziekpedagogiek, muziektheorie en composite aan het conservatorium van Bern. In 1981 ging hij daar met pensioen. Onder zijn leerlingen warenGyörgy Ligeti, György Kurtág, Heinz Holliger, Heinz Marti, Jürg Wyttenbach en Roland Moser.. Sándor Veress ontving in 1949 in Hongarije de Kossuth Priis ien in 1985 de Bartók-Pásztory Prijs. In Zwitserland kreeg hij in 1976 de Kantonprijs van Bern. Drie maanden voor zijn dood, december 1991 werd hij nog Zwitsers staatsburger. Eerdere aanvragen waren op grond van het traditionele restrictieve Zwitserse wetssysteem geweigerd. Sándor Veress componeerde • 1 opera • 2 balletten • 11 concerten - Concert voor strijkkwartet en orkest, 1961 • 11 andere orkestwerken • 3 werken voor koor, (solisten) en orkest • 1 lied voor zangstem en orkest • 12 koorwerken voor koor a cappella • 16 kamermuziekwerken - Strijkkwartet nr. 1, 1931 - Strijkkwartet nr. 2, 1937 - Strijktrio, 1954, fascinerend werk, van dodecafonie naar folklore en van polyfonie naar improvisatie - Musica concertante voor 12 strijkers, 1966 - Orbis tonorum.1986, voor hobo, klarinet, fagot, augmented reality systems, cello, geprepareerd slagwerk, 2 violen, altviool, cello en contrabas • 2 series liederen voor zangstem en piano • 14 (series) pianowerken • 2 werken voor een ander soloinstrument • 1 filmscore
Jean François Hyacinthe Langlais (La Fontenelle, Ille-et-Vilaine, 15 februari 1907 – Parijs, 8 mei 1991) werd geboren in een klein dorp in Bretagne. Als tweejarige werd hij blind door glaucoom. Aan het Nationaal Instituut voor Blinde Jongeren in Parijs begon hij in 1918 piano, viool , harmonileer en orgel te studeren bij Albert Mahaut en André Marchal. Hij vervolgde zijn studies aan het Conservatoire de Paris bij Marcel Dupré. Daarnaast studeerde hij compositie bij Paul Dukas en improvisatie bij de eveneens blinde André Marchal. Na zijn afstuderen ging hij lesgeven aan hetzelfde blindeninstituut waar hij zelf was opgeleid. Van 1945 tot 1987 was hij vaste organist van de Basilique Sainte-Clotilde in Parijs, een positie die voor hem onder andere César Franck, Gabriel Pierné en Charles Tournemire hadden bezet. Hij ontwikkelde hij zich tot een veelgevraagd concertorganist en maakte veel tournees door Europa en de Verenigde Staten. Van 1961 tot 1976 was Jean Langlais docent aan de Schola Cantorum in Parijs. De Nederlandse organist Ewald Kooiman behoorde tot zijn leerlingen. Jean Langlais leefde jarenlang samen met twee vrouwen tegelijk en kreeg op zijn 73ste nog een kind. Zijn tweede vrouw Marie-Louise Langlais is ook organiste en orgelkundige. Zij publiceerde in 1995 de biografie van haar man: Ombre et Lumičre. Jean Langlais componeerde • 8 missen • 36 andere vocale werken • 8 orkestwerken • 1 werk voor harmonieorkest • 22 kamermuziekwerken • 64 orgelwerken - Neuf Pičces, 1943 3. Chant de paix - Suite Brčve, 1947, vierdelige suite. - Incantation pour un Jour Saint, 1949, gebaseerd op een Gregoriaans gezang voor de Paasviering
Alexander (Alec) LaFayette Chew Wilder (Rochester, New York, 16 februari 1907 – Gainesville, Florida, 24 december 1980) was een zoon van een prominente familie in Rochester. Hij groeide op in New Jersey, Long Island en New York. Alec Wilder studeerde compositie en contrapunt aan de Eastman School of Music, maar maakte de studies niet af. Alec Wilder woonde, als hij niet op reis was, in het Algonquin Hotel in Manhattan, New York City, waar hij als jongen al veel met zijn moeder had gelogeerd. Alec Wilder werd heel goede vrienden met Frank Sinatra, waar hij veel liederen voor schreef. Alec Wilder schreef ook romans. Hij overleed aan longkanker. Aan de Eastman School of Music in de Sibley Muziek Bibliotheek is een Alec Wilder Archief. Alec Wilder componeerde • 11 opera’s • 4 musicals • 3 balletten • 3 cantates • 19 orkestwerken • 16 werken voor harmonieorkest • 73 kamermuziekwerken • 21 octetten - Neurotic Goldfish, - The Amorous Poltergeist • 14 werken voor zangstem en instrument(en) • 2 pianowerken • 1 gitaarwerk • 106 populaire liederen en songs - All the Cats Joined In. - I'll Be Around - In the Morning - It's so Peaceful in the Country, • 6 filmscores www.alecwildermusicandlife.com
Elizabeth Violet Maconchy Le Fanu DBE (Broxbourne, Hertfordshire, Groot-Brittannië, 19 maart 1907 – Norwich, 11 november 1994) was de middelste van drie dochters van de Ierse Violet Poë en advocaat Gerald Maconchy. Ze groeide aanvankelijk in Engeland op en verhuisde op haar tiende naar Ierland. Vanaf haar zesde jaar speelde ze piano en schreef ze liedjes. Tijdens haar Middelbare Schooljaren studeerde Elizabeth Maconchy muziek in Dublin, piano bij Edith Boxhill, en harmonieleer en contrapunt bij John Larchet. In 1922 overleed haar vader aan tuberculose. Op haar 16e vertrok Elizabeth Maconchy in 1923 op advies van haar leraren in Dublin toen maar naar Londen. Van 1923 tot 1929 studeerde Elizabeth Maconchy aan het Royal College of Music in Londen piano bij Arthur Alexander en compositie bij Charles Wood en Ralph Vaughan Williams. Met een studiebeurs van de Octavia Travelling Scholarship kon ze daana in Praag bij Karel Boleslav Jirák verder studeren. In 1930 kwam ze in Engeland terug en trouwde met de Ierse historicus William Le Fanu. Ze kregen twee dochtertjes: Elisabeth Anna in 1939 en Nicola in 1947. Nicola werd ook componist. In 1932 werd zij erg ziek aan tuberculose, net als haar vader. Voor een goede revalidatie ging ze met met haar man op het land in graafschap Kent wonen. In 1939 verhuisde ze voor een tijdje naar Ierland. Na de tweede Wereldoorlog kwam ze weer naar Engeland terug en woonde tot haar dood in Essex. Vanaf 1947 doceerde ze muziek aan het King’s College in Londen Elizabeth Maconchy was in 1959 en1960 bestuurslid van de Composers’ Guild of Great Britain en voorzitter van de Society for the Promotion of New Music. In 1977 werd zij geridderd tot Commander of the British Empire (CBE) en in 1987 door Koningin Elizabeth II tot Dame Commandeur in de Orde van het Britse Rijk. Elizabeth Violet Maconchy componeerde • 5 opera’s • 3 balletten • 4 toneelmuziekwerken • 2 cantates • 50 orkestweken • 2 werken voor harmonieorkest • 34 (series) koorwerken • 13 strijkkwartetten - Strijkkwartet nr. 3, 1938, broeierig apart eendelig werk • 50 (series) liederen voor zangstem(men) en instrument(en) • 28 andere kamermuziekwerken • 11 pianowerken • 3 werken voor een ander instrument solo
Walter Kaufmann (Karlsbad, nu Karlovy Vary, Tsjechië, 1 april 1907 – Bloomington, Indiana, Verenigde Staten, 9 september 1984) was de zoon van de Joodse Julius Kaufmann († 1938) en Josefine Kaufmann († 1956). Nadat Walter Kaufmann het Gymnasium in Karlsbad afgerond had kreeg hij muziekles van zijn oom, componist en muziekhistoricus Moritz Kaufmann (1871 – 1942, concentratiekamp Treblinka). Later studeerde hij in Praag bij componist Fidelio F. Finke en violist Willy Schweyda. En hij studeerde nog eventjes aan de Hogeschook voor Muziek in Berlijn muziekwetenschap bij Curt Sachs en compositie bij Franz Schreker. Vanaf 1927 vervolgde hij zijn studies aan de Karelsuniversiteit in Praag bij Gustav Becking en Paul Nettl. In de jaren daarna was hij als dirigent gewaardeerd bezig in Duitsland, Oostenrijk en Tsjechoslowakije. In 1934 trok Walter Kaufmann naar India om daar de Indiase muziek te bestuderen. Als Jood kon hij niet meer naar Europa terug. In Bombay (tegenwoordig Mumbai) kwam hij aan het werk bij de Staatsradiozender All India Radio. Hij was getrouwd met Gertrude Hermann, met wie hij in Bombay een dochtertje kreeg. Van 1938 tot 1946 was hij hoofd van de afdeling Europese Klassieke Muziek van die zender. Hij componeerde ook de herkenningsmelodie van de zender. Vanaf 1935 componeerde hij muziek voor Bollywood-Films en in 1940 richtte hij de kamermuziekvereniging Bombay Chamber Society op. De muzikanten van de vereniging voerden zijn composities uit en zelf speelde hij er piano en altviool. Na de Tweede Wereldoorlog scheidde Walter Kaufmann in 1946 van Gertrude en ging naar Londen, waar hij een paar keer bij de BBC mocht dirigeren en daarna ging hij naar Canada. In 1947 werd hij daar hoofd van de pianoafdeling van het Halifax Conservatorium in Halifax in de provincie Nova Scotia. In 1948 werd hij dirigent van het Winnipeg Symfonie Orkest, wat onder zijn leiding een gerenommeerd orkest werd. In 1952 hertrouwde hij met librettoschrijfster Freda. In 1955 kreeg hij in Spokane in Washington een eredoctoraat. Van 1957 tot 1977 was Walter Kaufmann docent muziekethnologie aan de Indiana Universiteit in Bloomington in de Verenigde Staten. Zijn muziek is voor het grootste deel onuitgegeven op de plank blijven liggen. Walter Kaufmann componeerde • 27 opera’s • 2 operettes • 3 balletten • cantates • 6 symfonieën • 42 andere orkestwerken • 13 strijkkwartetten - strijkkwartet nr. 7, vóór 1939 - strijkkwartet nr. 11, 1939 • 39 andere kamermuziekwerken • liederen • filmscores
Robert de Roos (Den Haag, 10 maart 1907 – 18 maart 1976) groeide op in een Joods patriciërs milieu en ontdekte begin jaren 1920 dat muziek zijn roeping was. Hij studeerde aan het Koninklijk Conservatorium piano, viool en altviool en kreeg compositielessen van Johan Wagenaar. Daarna vertrok hij naar Parijs en nam privé-lessen bij Darius Milhaud (compositie), Isidor Philipp (piano), Charles Koechlin en Roland Manuel (contrapunt) en Pierre Monteux (directie). Later studeerde hij nog bij Hermann Scherchen (directie) en Sem Dresden (orkestratie). Tijdens de Tweede Wereldoorlog kon Robert de Roos als Jood aanvankelijk doorwerken, maar tijdens de laatste oorlogsjaren moest hij zo'n beetje ondergronds leven. Van 1946 tot 1956 was hij Cultureel Attaché aan de Nederlandse Ambassade te Parijs en in 1957 werd hij benoemd tot Eerste Secretaris voor Pers en Culturele Zaken aan de Ambassade te Caracas in Venezuela. In 1961 was hij in dezelfde functie werkzaam in Bogotá, Quito, La Paz en Lima; vervolgens was hij Ambassaderaad voor Culturele Zaken en Hoofd van de afdeling Voorlichting en Culturele Zaken aan de Ambassade te Londen. Van 1967 tot 1973 was hij Ambassaderaad voor Pers- en Culturele Zaken te Buenos Aires, tevens bevoegd voor Asunción (Paraguay) en Hoofd van het Nederlands Informatie Bureau voor Latijns Amerika. In 1973 keerde hij terug naar Nederland. Robert de Roos componeerde • 1 opera - Die Vision, 1971, opera in één akte, op tekst van de componist • 19 (series) orkestwerken - Variations sérieuses sur un thčme ingénu, 1947 • 4 werken voor koor en orkest • 8 strijkkwartetten, uniek samenhangend geheel in de Nederlandse muziek. - achtste strijkkwartet, voltooid door Leo Samama, wereldpremičre 2012 • 11 andere kamermuziekwerken - Sextuor voor piano en blazers, 1935 • 3 (series) liederen voor zangstem en piano • 5 liederen voor zangstem en groot ensemble of orkest • 5 pianowerken • 3 werken voor een soloinstrument of solozanger • 1 koorwerk
Imogen Claire Holst (Londen, 12 april 1907 – 9 maart 1984) was de dochter van componist Gustav Holst en groeide op in Londen. Als kind ging ze naar de Froebel Demonstration School and St Paul's Girls' School, waar haar vader muziekdirecteur was. Vanaf 1926 studeerde Imogen Holst aan het Royal College of Music compositie bij George Dyson en Gordon Jacob, harmonie en contrapunt bij Ralph Vaughan Williams en directie bij William H. Reed. Vanaf 1931 probeerde Imogen Holst een carričre op te bouwen als concertpianiste, maar dat werd bemoeilijkt door een aderontsteking in haar linkerarm. In 1939 ging Imogen Holst naar Zwitserland om te studeren en ze kwam net voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog terug. Van 1952 tot 1964 was Imogen Holst de muzikale assistent van Benjamin Britten. Van 1956 tot 1977 was Imogen Holst artistiek directeur van het Aldeburgh Festival. Imogen Holst stelde in 1974 de Thematic Catalogue of Gustav Holst 's Music samen en publiceerde diverse boeken over haar vader en een aantal andere componisten, zoals Johann Sebastian Bach, William Byrd en Benjamin Britten. Ze stierf in maart 1984, op de leeftijd van 76 jaar en is begraven op de begraafplaats van de Saint Peter en Saint Paul's Church in Aldeburgh. Haar graf vind je direct achter de graven van Benjamin Britten en Peter Pears. Imogen Holst is nooit getrouwd. Imogen Holst componeerde • 2 balletten • 1 opera • 1 marionettenopera • 10 orkestwerken • 10 kamermuziekwerken • 11 koorwerken a cappella - A Hymne to Christ (tekst J. Donne), SATB, 1940; - mis in a kleine terts, 1927 • 3 werken voor zangstemmen en koor of instrumenten • werken voor fanfare- en harmonie-orkesten • werken voor koor en instrumenten of orkest - 3 psalmen voor koor en strijkers - Hallo my fancy, whither wilt thou go? - Welcome Joy and Welcome Sorrow, cyclus van 6 gedichten van John Keats voor vrouwenkoor en harp, 1950
Miklós Rózsa (pseudoniem Nic Tomay, Boedapest, 18 april 1907 – Hollywood, 27 juli 1995) kreeg op 5-jarige leeftijd viool- en altvioollessen van zijn oom Lajos Berkovits, lid van het orkest van de Koninklijke Hongaarse opera. Van zijn moeder, een collega van Béla Bartók aan het conservatorium in Boedapest, leerde hij pianospelen. Op 7-jarige leeftijd schreef hij zijn eerste kleine stukken. Van 1925 tot 1929 bezocht hij de Felix Mendelssohnschool voor muziek en theater te Leipzig en studeerde compositie bij Hermann Grabner, en aan de Universiteit Leipzig musicologie bij Theodor Kroyer. In de lente van 1931 verhuisde Miklós Rózsa naar Parijs Tussen 1935 en 1939 pendelde Rózsa voortdurend tussen Parijs en Londen. In de zomer 1940 emigreerde Miklós Rózsa naar de Verenigde Staten; hij woonde in Hollywood. De filmmuziek voor The Jungle Book was zijn eerste compositie in de nieuwe wereld. In 1943 dirigeerde hij zijn eerste concert met het bekende Hollywood Bowl Orchestra. Vanaf 1945 doceerde hij aan de University of Southern California in Los Angeles. Een van zijn leerlingen was Jerry Goldsmith. Hij was dé componist bij MGM (Metro Goldwyn Mayer Studios) van 1949 tot 1962. Miklós Rózsa componeerde • 1 ballet • 25 orkestwerken - Viool Concerto, opus 24, 1953, voor de violist Jascha Heifetz. Het concert is gebruikt door Billy Wilder in 1970 in de film The Private Life of Sherlock Holmes. Het is Rósza’s bekendste werk. Meesterwerk trouwens. • 11 orkestversies van filmscores • 7 werken voor harmonie-orkest • 19 kamermuziekwerken - Strijktrio, Serenade voor viool, altviool en cello, opus 1, 1927, gereviseerd 1974 - Strijkkwartet nr. 1, opus 22, 1950 - Sonatina voor klarinet solo, opus. 27, 1951 - Strijkkwartet nr. 2, opus 38, 1981 - Sonata voor klarinet solo, opus 41, 1986 • 5 (series) pianowerken • 4 (series) werken voor zangstem of verteller en piano of orkest • 10 (series) koorwerken • 101 filmscores - The Thief of Bagdad, 1940, regie Ludwig Berger, Michael Powell en Tim Whelan. - Jungle Book, 1942 - Spellbound, 1945, Academy Award - A Double Life, 1947, Academy Award - Quo Vadis, 1951 - Ivanhoe, 1952 - Ben-Hur, 1959, Oscar. Verfilming van Lew Wallace' roman Ben-Hur: A Tale of the Christ. Speelt zich af in het Romeinse Rijk omstreeks het begin van de christelijke jaartelling. De film begint met een proloog waarin het verhaal over de geboorte van Jezus wordt getoond. Met de bekend geworden song Star of Bethlehem disappears. - King of Kings, 1961 - El Cid, 1962
Joop Schouten (Den Haag, 14 mei 1907 – Beauraing, België, 4 augustus 1983) kreeg al jong piano- en orgellessen bij de heer Dewald, organist-directeur van de Haagse St. Jozefkerk, en later bij André Beijersbergen van Henegouwen, organist-directeur van de Teresiakerk in Den Haag. In 1922 ging Joop Schouten piano studeren aan het Koninklijk Conservatorium te Den Haag bij Hugo van Dalen en muziekgeschiedenis bij Johan Wagenaar. Door een spierblessure (carpaal tunnelsyndroom) moest hij zijn studies in 1926 stopzetten. Joop Schouten voorzag daarna in zijn onderhoud (en dat van zijn familie) als organist aan de Gerardus Majellakerk te Den Haag en muzieklessen geven. In 1937 nam hij de muziekstudie aan het conservatorium weer op en studeeerde compositie bij Johan Wagenaar en Sem Dresden, orgel bij Adriaan Engels en piano bij Léon Orthel. Ook haalde hij biunnen een jaar cum laude het diploma Schoolmuziek. 4 januari 1982 werd op verzoek van Joop Schouten zelf De Stichting Het Joop Schoutenhuis opgericht om de zekerheid te hebben dat zijn nalatenschap na zijn overlijden goed beheerd zouden worden. Joop Schouten componeerde • 18 missen • motetten • cantates • koorwerken • pianowerken • 32 orgelwerken
Yvonne Desportes (Coburg, Duitsland, 18 juli 1907 – 19 juli 1993) was de dochter van componist Émile Desportes en schilderes Bertha Troriep. Yvonne Desportes studeerde piano bij Yvonne Lefébure en Alfred Cortot. In 1918 mocht ze instappen in de voorbereidende solfčgeklas van het Parijse Conservatorium. Van 1925 tot 1932 studeerde ze aan het Conservatoire National Supérieur de Paris bij Jean en Noël Gallon, Marcel Dupré, Maurice Emmanuel, en Paul Dukas. Yvonne Desportes deed in 1927, 1928, 1930, 1931 en 1932 mee aan de competitie van de Prix de Rome en viel alle keren in de prijzen, in 1932 zelfs de Premier Grand Prix. In dat jaar trouwde ze ook met beeldhouwer Ulysse Gemignani,. Vanaf 1930 tot 1978 doceerde ze aan het conservatorium in Parijs harmonieleer, solfčge en contrapunt. Ze werd Ridder in het Legioen van Eer. Haar oudste zoon was slagwerker Vincent Gemignani.; Yvonne Desportes componeerde 491 werken, waaronder: • 8 opera’s • 3 balletten • theatermuziekwerken • 3 symfonieën • 8 concerto’s • andere concertwerken • 1 requiem • kamermuziekwerken • vocale muziekwerken • werken voor een instrument solo • filmscores
Karl Höller (Bamberg, Beieren, Duitsland, 25 juli 1907 – Hausham, Miesbach, Beieren, 14 april 1987) was de zoon van Valentin Höller, organist van de kathedraal van Bamberg. Karls’ tante Greetje was de eerse vrouwelijke organist in Würzburg. Vanaf zijn zesde jaar was Karl Höller koorknaap. Vanaf zijn achtste jaar kon hij zijn vader aan het orgel vervangen, en begon hij ook al met componeren. In Bamberg kreeg hij piano–, orgel– en celloles. In 1926 ging Karl Höller naar het Conservatorium van Würzburg waar hij compositie studeerde bij Hermann Zilcher; in 1927 stapte hij over naar de Muziekacademie München om compositie bij Joseph Haas en Waltershausen, orgel bij Gatscher, en directie bij Siegfried von Hausegger te gaan studeren. Karl Höller gaf van 1933 tot 1937 les aan de Muziekacademie München, vanaf 1937 in Frankfurt aan het Hoch Conservatorium en de Hochschule für Musik. In 1942 werd Karl Höller lid van de NSDAP; hij kwam op de lijst van “goedgekeurde” componisten van Hitler, en dat behoedde hem voor dienstplicht. Vanaf 1949 doceerde Karl Höller compositie aan het Conservatorium München. Hij was bestuursvoorzitter van het Conservatorium van 1954 tot 1972. Karl Höller componeerde • 27 orkestwerken • 32 kamermuziekwerken • 10 (series) pianowerken • 8 (series) orgelwerken • 15 (series) vocale werken • 2 filmscores • 2 hoorspelscores
Ahmet Adnan Saygun, (İzmir, Turkije, 7 september 1907 – Istanboel, 6 januari 1991) was de zoon van een wiskundeleraar in İzmir. Hij maakte tijdens zijn opvoeding met met veel aandacht cultuur kennis met zowel de Turkse als de westerse klassieke muziek. Op 13-jarige leeftijd kreeg hij pianoles en leerde ook de Turkse luit en de oed bespelen. Harmonie en contrapunt leerde hij via zelfstudie en vanaf zijn veertiende jaar begon Adnan Saygun te componeren. Hij begon zijn docentenpraktijk met muzieklessen in het lager onderwijs (1924-1925) en werd in 1926 leraar aan het lyceum in İzmir. Met een studiebeurs van de Turkse overheid kon hij in 1928 in Parijs aan de Schola Cantorum compositie studeren bij Vincent d'Indy en Paul Le Flem, contrapunt bij Eugčne Borrel en Gregoriaans bij Amedée Gastoue. Terug in Turkije (1931) werd Adnan Saygun door president Atatürk benoemd tot docent aan de nieuwe school voor muziekonderwijs in Ankara en in 1934 werd hij dirigent van het presidentieel symfonieorkest. Vanaf 1936 was Adnan Saygun docent aan het conservatorium van Istanboel. In 1936 hielp hij Béla Bartók om de volksmuziek te bestuderen van Anatolië. Het leidde tot een levenslange vriendschap.In 1955 was Adnan Saygun een van de stichters van een folkloristisch onderzoeksinstituut in Ankara. Van 1946 tot 1972 was hij compositieleraar aan het conservatorium van Ankara en vanaf 1971 tot zijn dood leraar compositie en ethnomusicologie aan het conservatorium van Istanboel. Adnan Saygun was lid van ‘De Turkse vijf’: een vijftal Turkse componisten die in de eerste 10 jaar van de 20e eeuw zijn geboren en allen de Turkse muziek met klassieke westerse invloeden vermengden. Naast Adnan Saygun waren dat: Ulvi Cemal Erkin, Cemal Reşit Rey, Hasan Ferit Alnar en Necil Kazim Akses. Adnan Saygun componeerde • 5 opera’s • 2 baletten • 11 orkestwerken • 5 concerten • 16 (series) vocale werken met orkest • 5 koorwerken • 16 (series) kamermuziekwerken • 13 (series) pianowerken - Pianosonata, opus 76, 1990, de complexe vierdelige sonate heeft een innig derde deel: Lento • 2 werken voor een ander instrument solo - Partita voor cello, opus 31, 1954 • 2 (series) liederen
Jan Reindert Adriaan Felderhof (Bussum, 25 september 1907 – Laren, 4 maart 2006) studeerde aan het Amsterdams Conservatorium viool bij Felice Togni en Hendrik Rijnbergen, compositie en theorie bij Sem Dresden en aan het Utrechts Conservatorium schoolmuziek bij Chris Bos. Van 1934 tot 1954 en van 1959 tot 1973 was Jan Felderhof docent aan het Amsterdams Conservatorium en van 1956 tot 1967 ook aan het Utrechts Conservatorium: compositie, hoofdvak theorie, harmonie, contrapunt, solfčge, algemene muziekleer, vorm en harmonische analyse, fuga, melodiebewerking en instrumentatie. Van 1938 tot 1944 was hij daarnaast docent viool en leider van de orkestklas aan de Amsterdamse Volksmuziekschool en van 1956 tot 1959 docent schoolmuziek aan de MMS van het Christelijk Lyceum te Haarlem. Hij was directeur van de Toonkunstmuziekschool te Bussum (1944-1954), van het Rotterdams Conservatorium en enkele muziekscholen (1954-1955) en hij was adjunctdirecteur van het Amsterdams Conservatorium van 1968 tot 1973. Jan Felderhof componeerde • 14 (series) orkestwerken - Sinfonietta, 1932 • 20 kamermuziekwerken - 5 strijkkwartetten • 10 (series) werken voor zangstem en piano of orgel • 3 koorwerken (met orgel of orkest) • 1 koorwerk a cappella • 2 opera’s - Een serenade in St. Jansnacht, komisch muziekspel in één bedrijf, 1931 op tekst van J. van Dokkum. - Vliegvuur., 1967 • 3 orgelwerken • 9 pianowerken - Nocturne, 1946 - Berceuse de Noël, 1985 • 3 werken voor instrument solo
Ödön (Oedoen) Pártos (Boedapest, Hongarije, 1 oktober 1907 – Tel Aviv, 6 juli, 1977) was een wonderkind in een Joods-Hongaars gezin. Vanaf zijn achtste jaar studeerde aan de Franz Liszt Muziekacademie viool bij Jenő Hubay en compositie bij Zoltán Kodály, samen met Géza Frid. Na hun studie verlieten beide Joodse jongens het zwaar antisemitische Hongarije. Ödön Pártos kreeg hij een betrekking als eerste violist in een orkest in Luzern. Daarna speelde hij in allerlei orkesten in Europa. In 1934 keerde hij terug in zijn geboorteplaats Boedapest, waar hij eerste violist van het Boedapest Symfonie-orkest werd. In 1936 vormde Bronisław Huberman het Palestina-orkest (tegenwoordig het Israël Filharmonisch Orkest), waarvoor hij Joodse musici uit de de Europese orkesten probeerde te strikken. In 1938 emigreerde Ödön Pártos daarom naar Israël, waar hij tot 1956 eerste violist van het Israël Filharmonisch Orkest was en daarnaast veelvuldig als vioolsolist optrad. In 1946 richtte Ödön Pártos samen met cellist László Vincze de Buchmann-Mehta muziekschool in Tel Aviv op en in 1959 was hij betrokken bij de vorming van de Thelma Yellin High School voor Kunsten. Van 1951 tot zijn dood was Ödön Pártos directeur van de Rubin Academie. Ödön Pártos componeerde • 15 orkestwerken - Yizkor (in memoriam), voor altviool en strijkorkest, 1946, opgedragen aan de slachtoffers van de Holocaust, wordt ook regelmatig uitgevoerd door altviool en piano. - Hezionot (visioenen) voor fluit, piano en strijkers, 1957 • 12 kamermuziekwerken • 2 koorwerken • talloze liedarrangementen
Helmut Walcha (Leipzig, 27 oktober 1907 – Frankfurt am Main, 11 augustus 1991) werd vanwege een verkeerd afgelopen pokkeninenting vanaf zijn 19de jaar blind. Vanaf zijn 15de studeerde hij aan het Conservatorium Leipzig, als jongste orgelstudent van Günther Ramin. Van 1926 tot 1929 was Helmut Walcha plaatsvervanger van Ramin an de Thomaskirche. Van 1929 tot 1944 was Helmut Walcha organist van de Friedenskirche in Frankfurt am Main, waar hij vanaf 1933 ook doceerde aan het Conservatorium. Na de Tweede wereldoorlog vestigde Helmut Walcha in Frankfurt het Instituut voor Kerkmuziek. Van 1946 tot 1981 was hij organist aan de Driekoningenkerk daar. Helmut Walcha werd op het Sachsenhäuser Zuidkerkhof begraven. In het stadsdeel Gallus in Frankfurt is een straatje naar hem vernoemd. Helmut Walcha componeerde • 3 cantaten • 2- en 3stemmige canons • orgelwerken 88 koraalvoorspelen
Norbert Oscar Claude Rosseau (Gent, 11 december 1907 – 1 november 1975) was de zoon van pianiste Stella Lussie en elektricien en muzikale clown Maximiliaan Rosseau. Zijn ouders werkten beide als variétéartiesten bij een gezelschap dat vooral in Italië rondtrok. Norbert kreeg voor zijn zesde jaar al een kleine viool van zijn vader en muziekles. Vanaf zijn zevende jaar namen zijn ouders hem mee op reis. In de Eerste Wereldoorlog kwamen ze in Italië vast te zitten. Hij kreeg er les van Piramo, zigeunerviolist. Vanaf 1915, toen hij 8 jaar was, trad Norbert Rosseau op. Hij werd als wonderkind voorgesteld aan prinsen, graven, ambassadeurs, zelfs aan paus Benedictus XV als “il piccolo celebre violonista direttore d'orchestra e compositore Norberto Rosseau”. Omdat hij door het beroep van zijn ouders niet normaal naar school kon, was Norbert Rousseau aangewezen op privéonderwijs en zelfstudie. Op zijn twaalfde begon hij compositie te studeren bij Giuseppe Mulč, directeur van het conservatorium te Palermo en te Rome. Norbert Rousseau studeerde ondertussen ook Italiaanse literatuur, geschiedenis van de oude muziek, piano bij Silvestri, orgel bij Germani en contrapunt bij Dobici. Na zijn conservatoriumstudie studeerde hij nog bij Ottorino Respighi. Norbert Rousseau trad op als concertviolist in Itslië en België, ook voor de radio. In 1932 moest hij voor zijn militaire dienstplicht terug naar Vlaanderen. Zijn ouders volgen hem, inplaats van andersom en zetten een punt achter hun zwervend leven in Italië. Van oktober tot april woonde Norbert Rosseau in het ouderlijke huis in de Van Eyckstraat 42 te Gent. De zomermaanden bracht hij door te Kerselare-Oudenaarde waar hij, als suikerbakker, een familiebedrijf voortzet dat er werd gesticht in 1812. De hele zomer bakt hij er “lekkies” voor de bedevaarttoeristen in de “Jan Van Gent”, en op zondag dirigeerde hij er het kerkkoor. Als soldaat van het Belgische leger kreeg hij in 1940 een kogel in zijn linkerhand. Einde vioolcarričre. Vanaf dat moment spitste Norbert Rousseau zich toe op compositie. Hij werd een belangrijk medewerker van het “Instituut voor Psycho-akoestiek en Elektronische Muziek”, opgericht door professor Vuylsteke en Louis De Meester in Gent. Vanaf 1947 ontwikkelde hij zijn eigen dodecafonisch systeem. In 1966 overleed zijn vader. Op 22 november 1967 trouwde Norbert Rousseau, 61 jaar oud, met zijn jeugdliefde Cornelia Schoorens, en betrok met haar een klein pand aan de Lievekaai in Gent. In 1969 overleed zijn moeder. Op 1 november 1975 overleed Norbert Rousseau plotseling zelf terwijl hij op het Veerleplein in Gent met zijn vrouw op de tram stond te wachten. Norbert Rosseau componeerdet 121 werken: • 1 opera • 16 orkestwerken • 3 werken voor harmonie–orkest • 12 werken voor solisten, (koor) en orkest of muziekinstrument(en) - Stabat Mater, voor 6-stemmig koor; 1959: • 30 werken voor koor of zangstemmen a cappella • 24 kamermuziekwerken • 22 (series) werken voor zangstem(men) en piano (en/of andere instrumenten • 4 pianowerken • 4 orgelwerken • 4 elektronische werken
Fried Walter (eigenlijk Walter Emil Schmidt) (Ottendorf-Okrilla, bij Dresden, Duitsland, 19 december 1907 – Berlijn, 8 april 1996) was de zoon van een onderwijzer. Zijn moeder stierf toen hij vijf jaar oud was. Zijn vader wilde graag dat hij docent zou worden, dus volgde Walter Emil Schmidt een opleiding tot leraar in Bautzen in Saksen. Daarnaast studeerde hij piano, cello, orgel, orkestdirectie en hoorn aan de Orkestschool van de Staatskapelle bij Kurt Striegler. Vanaf 1924 studeerde hij muziektheorie en directie aan de opera in Dresden. Daarna werd Fried Walter correpetitor aan het Landestheater in Gotha, en aansluitend kapelmeester in Gera bij de vorsten zu Reuss. Door de economische crisis kwam daar een eind aan en in 1929 vertrok hij naar Berlijn. Hij werkte als pianist in bioscopen en studeerde hij bij Giuseppe Becce muziekbegeleiding bij films. Door de opkomst van de geluidsfilm zat daar geen toekomst in. Fried Walter studeerde aan de Akademie der Künste een paar jaar bij Arnold Schönberg, maar hij wees de twaalftoonsmuziek categorisch van de hand. Fried Walter reisde daarna als muzikant in cabaret, variété en cricus behoorlijk Europa door. In 1933 trouwde Fried Walter met de Nederlandse cabaretartieste Elisabeth Stuy. Toen in Duitsland de Nationaal Socialisten aan de macht kwamen probeerde Fried Walter contacten met de partij en het leger zoveel mogelijk te vermijden. Hij kon nog een paar jaar in Nederland wonen, maar als Duitser kreeg hij daar geen opdrachten meer. In Zweden en in Duitsland hadden zijn opera’s behoorlijk succes. Daardoor en door de inzet van medemusici en componisten wist hij dienst in het leger te ontlopen. Door zijn onbesmet verleden kon hij na de oorlog meteen weer aan het werk als correpetitor en concertpianist aan de Berlijnse Staatsopera in de Admiralspalast. Van 1947 tot 1972 was hij dirigent, arrangeur en producent bij de RIAS (Rundfunk Im Amerikanischen Sektor Berlijn). Fried Walter is begraven op de Berlijnse begraafplaats Dahlem aan de Königin-Luise-Straße. In zijn geboortedorp Ottendorf-Okrilla is een straat naar hem vernoemd. Fried Walter componeerde 500 werken, waaronder • 4 opera’s • 2 symfonieën • 20 concerten • 26 andere orkestwerken • 18 (series) werken voor harmonieorkest • 11 werken voor mandolineorkest - Ein kleines Violinkonzert, voor viool solo, blokfluitenkoor en mandolineorkest - Böhmerwald-Suite, voor blokfluitenkoor en mandolineorkest - Fandango, voor mandolineorkest, met later toegevoegde partijen voor blokfluitenkoor - Tegeler Schloßserenade, voor blokfluitenkoor en mandolineorkest • 1 werk voor bigband • 6 kamermuziekwerken • 10 series liederen voor zangstem en orkest of insrument(en) • 1 serie gitaarwerken
Koharik Alis Gazarossian (Istanboel, Turkije, 21 december 1907 – Parijs, 29 Oktober 1967) was een Armeense. In haar geboorteplaats Istanboel studeerde ze piano en compositie bij Edgar Manas en Rudolph Leibovitch. In 1926 vertrok ze naar Parijs, waar ze aan het conservatorium van Parijs piano studeerde bij Lazare Lévy, harmonieleer bij Paul Fauchet en compositie bij Paul Dukas en Jean Roger-Ducasse. Eenmaal afgestudeerd werkte zij als concertpianist in Europa en als componist in Parijs en Istanboel. Het advies van Aram Katsjatoerjan om vooral naar Armenië te gaan voor meer succes en erkenning, sloeg ze in de wind. Met als gevolg dat ze zowel in Armenië als in de rest van de wereld volstrekt onbekend is. Koharik Alis Gazarossian componeerde in elk geval • 1 ballet • 2 pianoconcerten • 4 kamermuziekwerken • 4 (series) liederen • 10 (series) pianowerken - 24 etudes, 1958, elke etude is opgedragen aan een andere vriend
Irene Britton Smith (Chicago, Illinois, Verenigde Staten, 22 december 1907 – 15 februari 1999) was de jongste van vier kinderen. Ze was van Afrikaans-Amerikaanse en Indiaanse (Crow en Cherokee) afkomst. Als kind studeerde Irene Britton piano bij V. Emanuel Johnson en had ze ook vioolles. Nadat ze de Ferron Grammar School, de Doolittle Grammar School, en de Wendell Phillips High Schoolc in Chicago had afgelopen, wilde ze muziek gaan studeren aan de Northwestern Universiteit, maar haar gezin kon dat financieel niet voor elkaar krijgen. Daarom ging ze van 1924–1926 maar naar de Normaalschool in Chicago om onderwijzeres te worden. Wat dat betreft lijkt het in die tijd precies op Nederland. In 1930 ging ze als onderwijzeres aan het werk op openbare lagere scholen in Chicago. Ondertussen bleef ze wel stevig met muziek bezig en ook zo veel mogelijk op allerlei gebied muziek studeren. In 1930 en 1931 was ze violist in het geheel uit zwarte Amerikanen gevormde Harrison Farrell Orkest. Op 8 augustus 1931 trouwde ze met Herbert E. Smith (overleden op 28 december 1975). Van 1932 tot 1943 studeerde ze in deeltijd aan het Amerikaanse Conservatorium in Chicago muziektheorie bij Stella Roberts en compositie bij Leo Sowerby. Ze behaalde daar haar bachelor en studeerde in 1946 en 1947, tijdens een sabbatsjaar opgenomen uit het onderwijs, aan de Juilliard School of Music in New York compositie, weer bij Leo Sowerby. In de zomer van 1948 studeerde Irene Britton Smith nog compositie aan de Eastman School of Music bij Wayne Barlow en in de zomer van 1949 aan het Tanglewood Music Festival bij Irving Fine. In 1956 haalde ze haar master aan de DePaul University in Chicago bij Leon Stein en in zomer van 1958 studeerde ze tenslotte aan de Fontainebleau Zomerschool in Frankrijk bij Nadia Boulanger. Over volhouden gesproken. Irene Britton Smith was een voorstander van de fono-visuele methode om lezen te leren en publiceerde daar ook een boek over. In 1978 nam ze afscheid van het onderwijs en ging in dienst van het Chicago Symphonieorkest lesgeven op basisscholen. In 1994 kwam Irene Britton Smith te wonen in het Montgomery Place rusthuis in Chicago. Irene Britton Smith componeerde in elk geval • 5 orkestwerken • 7 koorwerken • 5 werken voor vocaal ensemble • 3 kamermuziekwerken - Fuga in g kleine terts, voor viool, altviool en cello, 1938 • 5 (series) werken voor zangstem en piano • 9 (series) pianowerken
Vano Iljitsj Muradeli (geboren Ivan Iljitsj Lenin Muradov), (Gori, Georgië , 6 april 1908 – Tomsk, Rusland, 14 augustus 1970) was de zoon van de Armeense Ilja Petrovitsj Muradov (1864-1944) en Helen Zakharovna Muradov. Vano Muradeli was in dezelfde stad geboren als Jozef Stalin en in dan ook een overtuigde Stalinist. Als patriot wisselde hij zijn achternaam, om het qua klank dichter bij de naam Dzjoegasjvili, de oorspronkelijke naam van Jozef Stalin, te brengen. Voortaan noemde hij zich Muradeli. Hij studeerde aan het Staatsconservatorium van Tbilisi compositie bij Sarkis Barkhudarian en orkestdirectie bij Mikhail Bagrinovsky. In 1931 studeerde hij daar af. Van 1934 tot 1938 studeerde hij nog compositie aan het Conservatorium van Moskou bij Nikolaj Mjaskovski en Boris Schechter (1900-1961). Tijdens de Tweede Wereldoorlog was hij van 1942 tot 1944 artistiek directeur van het centrale ensemble van de Russische Marine. In 1946 werd hij onderscheiden met de Stalin Prijs. Tot ongeluk van Vano Muradeli hadden de Sovjetautoriteiten een alibi nodig om op te treden tegen de te weinig propagandistische en te “moderne” muziek van componisten zoals Sjostakovitsch en Prokofjev. Dat alibi vonden ze in de op zich onbeduidende opera „Welikaja druschba“ (De grote vriendschap) uit 1948 van Vano Muradeli. De opera werd door de censuur op de basis van de resolutie van het Centraal Comité van de Communistische Partij van de Sovjet-Unie verboden. Het was het begin van en de "aanleiding tot" de Stalinistische Cultuurcampagne. Vano Muradeli werd voor 10 jaar naar het Aziatische deel van de Sovjet-Unie verbannen. Pas in 1958, vijf jaar na Stalins dood, werd hij gerehabiliteerd, mocht zijn werk weer worden uitgevoerd en werd hij opnieuw lid van de federatie van Sovjet-componisten. In 1967 werd hij onderscheiden als volksartiest van de Sovjet-Unie en kreeg hij de Leninorde. Na zijn dood werd hij in Moskou begraven op de Novodevitsji-begraafplaats bij het Novodevitsji-klooster. Vano Muradeli componeerde • 2 opera’s • 2 operettes • 3 cantates • 2 symfonieën • 3 andere orkestwerken • 1 werk voor harmonieorkest • 1 werk voor koor en orkest • 200 liederen • 3 filmscores
Joseph Beer (Chodorów bij Lviv, toen Oostenrijk-Hongarije, nu Oekraďne, 7 mei 1908 – Nice, 23 november 1987) was het tweede kind van Uri Isidore, een welgestelde bankier en Amelie Esther Malka Silver; hij had een oudere broer en een jongere zus. Joseph Beer begon met componeren in zijn tienerjaren en ging ook al jong naar het conservatorium van Lviv. Om zijn vader te plezieren maakte hij eerst een rechtenstudie af aan de Universiteit van Lviv en ging daarna muziek studeren aan de Staatsacademie en Hogeschool voor Muziek en Uitvoerende Kunsten in Wenen. Hij werd daar zonder meer toegelaten, mocht de eerste vier leerjaren overslaan en meteen beginnen inde compositieklas van Joseph Marx. Zijn vader kocht voor hem een tweekamer appartement in Wenen, waar hij op zijn eigen piano kon studeren. In 1930 studeerde Joseph Beer met de hoogste lof af. Joseph Beer werd dirigent van een Weens balletgezelschap, waarmee hij intensief door Oostenrijk en zelfs het Midden-Oosten reisde en allerlei interessante contacten opdeed. Onder meer met goede librettoschrijvers, wat twee hele populaire operettes opleverde. Na de Anschluss in 1938 moest Joseph Beer Oostenrijk ontvluchten. Hij kreeg een visum van de Franse ambassade en ging in een hotel in Parijs wonen. Daar componeerde hij uit zijn hoofd, zonder piano, vrolijk verder. Na de Duitse invasie van Parijs in 1940, probeerde Joseph Beer met het Poolse leger in ballingschap Engeland te bereiken via Bordeaux. Maar de laatste boten waren daar al vertrokken. Hij ontsnapte naar Nice in Zuid-Frankrijk. Hij leefde daar min of meer ondergedoken onder de naam "Jean Joseph Bérard" tot het einde van de oorlog. Zijn ouders en zus eindigden in Auschwitz en Buchenwald en overleefden de oorlog niet. Na de oorlog leefde Joseph Beer uiterst teruggetrokken en weigerde alle uitvoeringsrechten van zijn eerder geschreven werken. Hij trouwde in 1957 met een jonge Duits-Joodse vluchtelinge: Hanna Königsberg. Ze kregen twee dochters: Suzanne, die artiest en filosoof in Parijs werd en Béatrice, een internationaal opredende sopraan die in Philadelphia woont. In 1966 promoveerde Joseph Beer in de musicologie aan de Sorbonne Universiteit op het proefschrift “L'évolution du style harmonique dans l’œuvre de Scriabine”. Na zijn overlijden richtte Joseph Beer ’s familie de Joseph Beer Foundation op om de herinnering aan zijn werk levend te houden. Joseph Beer componeerde • 5 operetttes - Polnische Hochzeit, operette in die bedrijven en 5 scenes, libretto Fritz Löhner-Beda en Ludwig Herzer, 1937. De jeugdgeliefden Graaf Boleslav (lyrische tenor) en Jadja (coloratuursopraan), dochter van Baron Mietek Oginsky (lyrische bariton) komen elkaar na jaren weer tegen. Jadja is aan Boleslavs rijke oom graaf Staschek (basbariton) beloofd, maar slimme meid Suza (mezzosopraan) weet de boel tot een goed einde te brengen. Suza’s amant Casimir, neef van de baron (lyrische bariton), heeft ook een belangrijke rol. Het verhaal speelt zich in 1830 af in het door de Russen bezette Polen en kenmerkt zich door een hoog patriottisch gehalte. Veel Poolse volksdansen en Joodse melodieën. Mooie aria’s: Acte 1 nr. 4 zingt Graaf Boleslav: “Polenland, mein heimatland” en in de 2de akte nr.10 zingt hij “Du bist meine grosse Liebe”. Jadja zingt in de 1ste akte nr. 2 meteen maar ontroerend “Wenn die Mädels zu Mazurka geh’n”. Casimir en Suza zingen het charlestonduet “Katzenaugen”. En dan is er nog een mooi duet van Boleslav en Jadja: “Herz an Herz”. - Stradella in Venedig, Commedia dell'arte opera, 1947, inleiding en 7 scčnes, libretto Joseph Beer • 1 ballet • 1 cantate • 1 orkestsuite • 2 kamermuziekwerken
Lars-Erik Vilner Larsson (Ĺkarp, Zweden, 15 mei 1908 – Helsingborg, 27 december1986) studeerde vanaf zijn zesde jaar piano. Een paar jaar later verruilde hij de piano voor een viool en bleef daar zijn hele lagere schooltijd op studeren. Op de middelbare school vormde Lars-Erik Larsson zijn eigen orkest met in het begin vijf violen, een klarinet, een piano en een harmonica. Hij dwong een van zijn broers om trompet te gaan spelen, dat verbeterde de klankkleur. Het orkest speelde voornamelijk zijn eigen arrangementen en composities. Na de schoolopleiding kon Lars-Erik Larsson orgel gaan studeren bij organist en muziekdocent Herman Ĺkerberg. Lars-Erik Larsson behaalde in 1924 het organistendiploma in Växjö en studeerde van 1925 tot 1929 aan de Kungliga Musikhögskolan in Stockholm compositie en conbtrapunt bij Ernst Ellberg en orkestdirectie bij bij Olallo Morales. Met een studiebeurs van de Zweedse regering studeerde hij in 1929 en 1930 in Wenen bij Alban Berg en in Leipzig bij Fritz Reuter. Terug in Zweden in 1930 werd hij corepetitor bij het orkest van het Koninklijk Theater in Stockholm. Vanaf 1932 doceerde Lars-Erik Larsson muziek in Malmö en Lund. Van 1933 tot 1937 werkte hij ook als muziekcriticus bij het Lunds Dagblad. Van 1937 tot 1954 werkte hij als dirigent en muziekproducent bij het Radiotjänst (nu de Zweedse Radio). Tot 1953 dirigeerde hij daarnaast het Zweeds Radio Kamerorkest. Van 1947 tot 1959 werkte Lars-Erik Larsson daarnaast als docent aan de Kungliga Musikhögskolan in Stockholm en van 1961 tot 1965 als directeur van de muziekafdeling van de Universiteit van Uppsala. In 1971 verhuisde hij naar Helsingborg, waar hij als vrije en onafhankelijke componist werkte. Lars-Erik Larsson is begraven op de "Pĺlsjö kyrkogĺrd", een begraafplaats in de buurt van Helsingborg. In de stad Lund is een gymnasium naar hem vernoemd, het "Lars-Erik Larsson-gymnasiet". Lars-Erik Larsson componeerde • 3 opera’s • 4 theatermuziekwerken • 1 ballet • 3 symfonieën - Symfonie nr. 1 in D groite terts, opus 2, 1928 - Symfonie nr. 2, opus 17, 1937 - Symfonie nr. 3 in c kleine terts, opus 34, 1945 • 15 concerten - Concert voor cello en orkest, opus 37, 1947 • 23 andere orkestwerken - Sinfonietta voor strijkorkest, opus 10, 1934, zorgde voor een internationale doorbraak - Liten Serenad (Kleine serenade), opus 12, 1934, voor strijkorkest - Pastoral Suite, voor kamerorkest, opus 19, 1938 - Music for Orchestra, opus 40, 1949 • 2 werken voor harmonieorkest • 7 werken voor koor, (solisten) en orkest - Förklädd gud (vermomde god), cantate voor gemengd koor en orkest, opus 24 op tekst van Hjalmar Gullberg • 5 koorwerken a cappella • 12 kamermuziekwerken • 6 (series) liederen • 12 (series) pianowerken • 2 orgelwerken • 24 filmscores
Hugo Distler (Neurenberg, 24 juni 1908 – Berlijn, 1 november 1942) werd geboren als buitenechtelijk kind van August Louis Gotthilf Roth en Helene Distler. Zijn moeder trouwde in 1912 met de Amerikaanse Duitser Anthony Meter en vertrok met hem naar Amerika. Meter wou Hugo adopteren, maar zijn familie kantte zich daartegen en zo bleef Hugo bij zijn grootouders in Neurenberg. Door deze toestanden ontwikkelde Hugo Distler gevoelens van angst en eenzaamheid, die hij zijn hele leven niet zou overwinnen. Hugo Distler leerde piano bij Carl Dupont. Toen hij elf jaar oud was, gaf hij zijn eerste schoolconcert samen met Ingeborg Heinsen. Hieruit ontstond een innige vriendschap. In 1919 kwam zijn moeder (intussen weduwe) terug naar Neurenberg met haar zoon Anton. Vanaf die tijd groeide Hugo op met zijn grootouders, zijn moeder, zijn vijf jaar jongere halfbroertje Anton, zijn tante Anna en haar man en zijn vijf jaar jongere nichtje Ruth Ditrich. In 1927 ging Hugo Distler orkestdirectie en piano studeren aan het Landeskonservatorium in Leipzig. Op advies van Hermann Grabner ging hij daarnaast compositie en orgel studeren. In 1930 werd Hugo Distler organist aan de St. Jacobikerk in Lübeck. Daarnaast was hij dirigent van amateurkoren en gaf hij pianoles. Op een van zijn koren leerde hij Waltraut Thienhaus kennen, later zijn vrouw. In 1933 besloot bisschop Balzer, dat kosters en organisten, hiërarchisch de laagste werknemers van de kerk, gezamenlijk lid van de NSDAP moesten worden. Distler had niet de moed om in zijn moeilijke financiële omstandigheden te weigeren. In september 1933 werd Hugo Distler docent aan de Berlijnse Große Schule für Volksmusik en hoofd van de kerkmuziekafdeling van het nieuw opgerichte Lübecker Konzervatorium. In 1936 werd zijn zoon Andreas geboren (hij had al een dochtertje: Barbara). De Gestapo zette in januari 1937 dominee Kühl, waar Hugo Distler altijd nauw mee had samengewerkt, uit Lübeck, en legde negen dominees huisarrest op. Toen de Hervormde gemeente dit nieuws hoorde, begon ze spontaan het koraal Ein' feste Burg ist unser Gott te zingen. De gemeente verzamelde zich bij de huizen van de voorgangers, om samen te bidden en te zingen. De dominees spraken door het open raam hun gemeente toe. Tenslotte werd het jongenskoor verboden en werden de diensten door spionnen gadegeslagen. Distler ging met zijn gezin weg uit Lübeck vanwege deze situatie en nam een baan aan als docent aan de Württembergische Hochschule für Musik in Stuttgart. Ook al was Distlers rol in de kerkstrijd eerder passief dan actief, toch stond hij achter de Bekennende Kirche. In Stuttgart werd Hugo Distler dirigent van het hogeschoolkoor en van de hogeschoolcantorij en gaf hij les in compositie, harmonieleer, contrapunt, vormleer, analyse, orgel en koordirectie. De nationaalsocialistische studentenbond zette zich af tegen Distlers’werk, zodat hij moest stoppen met instuderen van kerkmuziek. Dankzij de steun van zijn directeur en mededocenten konden de nazisympathisanten verder geen vat op hem krijgen Zij hielden wel Distlers activiteiten in de gaten en noemden zijn muziek on-Duits of ontaard. Erkenning kreeg Distler op het Fest der Deutschen Kirchenmusik van 7 tot 13 oktober 1937 te Berlijn, dat voor hem een heel avondconcert reserveerde. Het klavecimbelconcert gold als het meest omstreden werk van die dagen. Over dit feest wordt nu nog gediscussieerd: heeft de kerkmuziek door dit feest zichzelf een vrijplaats geschapen binnen de nazi-cultuurpolitiek, of heeft ze zich door dit feest juist laten gelijkschakelen? 1938 was het jaar van de Oostenrijkse Anschluß en de inval in Sudetenland; een Europese oorlog hing in de lucht. De Eßlinger Singakademie werd opgeheven, omdat Distler zonder toestemming de Johannespassie van Bach had uitgevoerd. In november 1939 werd het onderwijs aan de Musikhochschule hervat. Verscheidene docenten waren opgeroepen om hun dienstplicht te vervullen. Het aantal studenten was geslonken. Distler gaf vooral nog les aan vrouwen. In januari 1940 kreeg Distler een eerste oproep voor het leger, maar dankzij de inzet van collega’s en de directeur kreeg hij vrijstelling. Het werk op school werd moeilijker: Distler voelde zich door zijn politiek rechtse collega’s onder druk gezet. Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak werd de Musikhochschule tijdelijk gesloten. In februari 1940 ontving Distler een oproep om zich "vrijwillig" te melden bij de SS in Polen. Distler was gechoqueerd. Hij begon weer meer in het openbaar een rol te spelen met concerten en composities, om zich zo onmisbaar te maken om uit de handen van het leger te blijven. In mei 1940 werd hij tot professor aan de "Staatliche akademische Hochschule für Musik" in Berlijn-Charlottenburg. Vanwege het gevaar voor bombardementen zocht Distler een huis in een voorstad. In Berlijn werd Hugo Distler dirigent van de hogeschoolcantorij en onderwees harmonieleer, contrapunt, compositie en orgel. Al snel kreeg hij ook de leiding over het grote hogeschoolkoor. In januari 1941 werd zijn derde kind Brigitte geboren. Een maand later werd hij weer opgeroepen, ditmaal met een bevel om te verschijnen. Hij dacht afstel te kunnen krijgen door een actieve concertpraktijk. Ook dit keer kreeg hij weer vrijstelling.. De Berlijnse school liet stilzwijgend wat vrijheden toe. Intern werden er werken uitgevoerd van joodse componisten en van buitenlandse componisten die op de zwarte lijst stonden. Hugo Distler leefde in angst om opgeroepen te worden. Op 25 oktober 1942 onderging hij een eerste keuring en een oproep voor 3 november. Hoewel de directeur van de hogeschool hem verzekerde dat de vrijstelling waarschijnlijk al onderweg was, besloot hij een einde aan zijn leven te maken. Eén dag na zijn dood zou de vrijstelling aankomen. Het weekend bracht Distler door met zijn gezin. Na de dienst op zondag stuurde hij hen naar huis. Hij ging naar zijn Berlijnse werkkamer, deed de gordijnen dicht en draaide de gaskraan open. Toen hij niet terugkwam zocht zijn vrouw hem op. Ze vond hem op de grond met in de ene hand een foto van haar en de kinderen en in de andere hand een kruis. Naast hem lag zijn afscheidsbrief. Zijn begrafenis op 5 november, op het kerkhof in Stahnsdorf, werd begeleid door zijn Staats- und Domchor. Hugo Distler componeerde • 3 pianowerken - Concertante sonate voor twee piano's opus 1, 1930 • 8 motetten of series motetten - Herrlich lieb hab’ ich Dich, o Herr opus 2, 1930 - Geistliche Chormusik, opus 12, 1934, 9 a capella motetten voor het kerkelijk jaar 2. Totendanz, 14-delig werk voor koor, spreker en fluit, voor Eeuwigheidszondag, de laatste zondag van het kerkelijk jaar 7. In der Welt habt ihr Angst, geschfeven voor zijn zieke schoonmoeder, die in 1936 overleed 8. Das ist je gewißlich wahr 9 Führwahr, er trug unsere Krankheit • 30 koorwerken of verzamelingen koorwerken - Die Weihnachtsgeschichte voor vierstemmig gemengd koor en vier solisten, opus 10, 1933; het evangelieverhaal naar Lucas en Mattheüs • 4 kamermuziekwerken Kleine Adventsmusik voor fluit, hobo, viool, altviool, cello en piano opus 4, 1938 • 5 orgelwerken of series orgelwerken - Orgelpartita Nun komm, der Heiden Heiland (Veni, redemptor gentium) opus 8,1, 1932 - Orgelpartita Wachet auf, ruft uns die Stimme opus 8,2, 1935 • 2 cantates • 2 werken voor zangstem en orgel of piano • 3 werken voor zangstem en orkest of instrumenten • 3 concerten - Konzert für Cembalo und Streichorchester, opus 14, 1934 • 1 theaterwerk
Leroy Anderson (Cambridge, Massachusetts, Verenigde Staten, 29 juni 1908 – Woodbury, Connecticut, 18 mei 1975) had Zweedse ouders. Zijn moeder, organiste, gaf hem pianoles. Leroy Anderson ging piano studeren aan het New England Conservatory of Music in Boston. Vanaf 1926 studeerde Leroy Anderson aan Harvard muziektheorie bij Walter Spalding, contrapunt bij Edward Ballantine, harmonie bij George Enescu, compositie bij Walter Piston, orgel bij Henry Gideon, en contrabas bij Gaston Dufresne. in 1930 studeerde Leroy Anderson af als Master of Arts. Naast muziek studeerde Anderson Germaanse en Scandinavische talen . Hij sprak vloeiend Engels, Noors, IJslands, Frans, Italiaans en Portugees. In 1942 ging Leroy Anderson in het Amerikaanse leger en werd gestationeerd op IJsland als vertaler en tolk. Vanaf 1945 was Leroy Anderson in het Pentagon leider van de Inlichtingendienst afdeling Scandinavië. Leroy Anderson heeft een ster aan de Hollywood Walk of Fame en werd postuum opgenomen in de Songwriters Hall of Fame in 1988. Zijn muziek heeft in het repertoire van populair-klassieke orkesten een vaste plaats veroverd. Leroy Anderson componeerde • 1 musical • 70 orkestwerken - The Typewriter, 1950, voor orkest, waarin Leroy Anderson het ritme van de typemachine verwerkte.
René Gerber (Travers, Neuchâtel, Zwitserland, 29 juni 1908 – Bevaix, 21 november 2006 ) woonde vanaf 1919 in Peseux. Na het kantonale gymnasium van Neuchâtel studeerde hij medicijnen aan de Universiteit van Zürich en tegelijkertijd compositie bij Volkmar Andreae en Paul Müller aan het Conservatorium Zürich. Daarna studeerde hij aan de 'l'Ecole Normale de musique in Parijs bij Paul Dukas, Nadia Boulanger, Robert Siohan en Pierre Dupont. Van 1940 tot 1947 was René Gerber docent muziek aan het Latijns College in Neuchâtel. Daarna hield hij zich voornamelijk bezig met componeren en schrijven. Vanaf 1959 woonde René Gerber in Bevaix. René Gerber componeerde • 2 opera’s - Roméo et Juliette, 1961 • 20 concerten • 3 Franse Suites • 20 andere werken voor orkest of groot ensemble - Hommage ŕ Ronsard, 1933 - 3 Paysages de Brueghel, 1942; • 3 strijkkwartetten • 35 andere kamermuziekwerken • 8 (series) koorwerken a cappella • 6 (series) werken voor koor en instrumenten of orkest • 4 (series) werken voor zangstem en piano of orgel • 7 werken voor (zang)stem(men) en instrument(en) • 18 (series) pianowerken voor twee en vier handen • 6 werken voor een ander soloinstrument - Prélude et Fugue sur le nom de Bach , 1935, voor klarinet solo
Kurt Hessenberg (Frankfurt am Main, Duitsland, 17 augustus 1908 – 17 juni 1994) was het vierde en jongste kind van advocaat Eduard Hessenberg en zijn vrouw Emma Kugler. In 1917 begon Kurt Hessenberg met pianoles aan het Hoch’schen Konservatorium in Frankfurt am Main, en in 1923 met privéles in harmonieleer bij de Karl Breidenstein. Van 1927 tot 1931 studeerde Kurt Hessenberg compositie bij Günter Raphael en piano bij Robert Teichmüller aan het Conservatorium van Leipzig. In 1933 werd hij docent muziektheorie aan het Hoch’sche Konservatorium in Frankfurt am Main. In 1942 werd hij lid van de NSDAP (lidnummer 8.829.724). In augustus 1944 werd hij als belangrijke componist door Hitler op de ‘lijst van door God begenadigden’ gezet, zodat hij geen dienst in het leger hoefde te doen. In 1953 werd Kurt Hessenberg docent compositie aan de Muziekhogeschool in Frankfurt am Main, in 1973 ging hij daar met pensioen. Kurt Hessenberg componeerde • 2 theaterwerken • 4 symfonieën • 9 concerten • 12 andere orkestwerken • 4 werken voor zangstem(men) en orkest • 42 kamermuziekwerken - 4 werken voor blaasinstrument en piano, opus 71, 1958 + Elegie en Burleske, voor fluit en piano, briljant werk met jazzinslag. + Capricio, voor hobo en piano + Variationen, voor klarinet en piano + Divertimento, voor fagot en piano • 8 werken voor trombonekoor • 20 (series) pianowerken • 46 (series) orgelwerken • 1 werk voor cello solo • 11 (series) liederen voor zangstem en instrument(en) • 120 koorwerken a cappella • 15 koorwerken met orgel– of orkestbegeleiding
Miloslav Kabeláč (Praag, Tsjechië, 1 augustus 1908 – 17 september 1979) studeerde van 1928 tot 1931 aan het Praags Conservatorium compositie bij Karel Boleslav Jirák, directie bij Pavel Dědeček, piano bij Vilém Kurz en contrapunt bij Alois Hába. Van 1932 tot 1954 werkte Miloslav Kabeláč als dirigent en muzikaal leider bij Radio Praag. In de oorlogsjaren moest hij onderduiken en bij de radio weg, maar na de Tweede Wereldoorlog kon hij er weer aan het werk. Van 1957 tot 1968 doceerde hij aan het conservatorium. Miloslav Kabeláč was aktief in de Federatie van Tsjechische componisten en in andere organisaties die wat met muziek en muzikanten te maken hadden. Miloslav Kabeláč probeerde contact te onderhouden met moderne muziekcomponisten in West-Europa, maar na de Sovjetinvasie in 1968 Tsjechië was dat helemaal onmogelijk. Miloslav Kabeláč componeerde • 8 symfonieën
- Symfonie nr. 1 in D grote terts voor strijkers en slagwerk, opus 11,
1942) - Symfonie nr. 8 "Antiphonies", voor sopraan, gemengd koor, slagwerk en orgel, tekst Bijbelwoorden, opus 54, 1970, avantgardistische spacemuziek • 8 andere orkestwerken • 3 cantates - "Neustupujte!" (trek niet terug!), 1939, protestcantate voor mannenkoor, blazers en slagwerk, tegen de Duitse bezetting. • 8 (series) kamermuziekwerken • 5 (series) werken voor zangstem en instrument(en) • 3 koorwerken • 6 (series) pianowerken • 2 (series) orgelwerken • 1 elektro-akoestisch werk
Raymond Scott (geboren als Harry Warnow, Brooklyn, New York, 10 september 1908 – 8 februari 1994) was de zoon van Russisch-Joodse immigranten: Joseph en Sarah Warnow. Zijn oudste broer, Mark Warnow, dirigent, violist en muzikaal directeur van CBS radio programma’s, stimuleerde zijn muzikale carričre. Harry Warnow ging aan de Juilliard School of Music piano, muziektheorie en compositie studeren en aan de Brooklyn Technical High School electronische geluidstechnieken. Na zijn studie begon Harry een professionele carričre als pianist in de CBS Radio band. Zijn broer Mark dirigeerde het orkest. Om zijn broer voor beschuldigingen van nepotisme te behoeden, nam Harry Warnow de naam "Raymond Scott" aan. In 1935 trouwde Raymond Scott met Pearl Zimney (1910–2001). Vanaf 1936 tot 1939 werkte Raymond Scott met het uit zes man bestaande “Raymond Scott Quintette", omdat hij “sextet” niet lekker vond klinken. Hij componeerde daar swingende “beschrijvende" jazzmuziek voor. Het componeren deed hij “op het gehoor”, niet op papier, met voorspelen, aanwijzingen, opnames en weergaves. Het leidde tot populaire plaatopnames, die door het enthousiaste publiek met miljoenen werden gekocht. In 1939 breidde Raymond Scott het “kwintet” uit tot een bigband In de 30er en 40er jaren was Raymond Scott als elektronische muziekpionier voortdurend bezig met oponamesessies, waarbij hij geluidmogelijkheden onderzocht en verbeterde, vaak met revolutionaire middelen. In 1943 verkocht Raymond Scott zijn muziekuitgaven aan filmmaatschappij Warner Bros. Carl Stalling, muziekdirecteur bij Warner Bross paste zijn muziek in de animatiefilmseries toe. In 1946 institueerde hij Manhattan Research om elektronische muzieksystemen te ontwerpen en vorm te geven. het werkte met allerlei elektronische componenten zoals ringmodulatie, wave, toon- en envelopeshapers enzovoort. Daarmee en daarbij ontwikkelde hij elektronische instrumenten zoals de Keyboard Theremin, de Clavivox en het Electronium, de eerste zelfcomponerende intelligente synthesizer, waar hij 11 jaar aan werkte om hem te vervolmaken. In 1948 vormde Raymond Scott een nieuw zespersoons "quintet". Toen zijn broer Mark Warnow stierf in 1949, volgde Raymond Scott hem als orkestleider op bij de populaire CBS Radio show “Your Hit Parade”, die in 1950 naar NBC Televisie verhuisde en waaraan Raymond Scott tot 1957 leiding gaf . Ondertussen was Raymond Scott opnieuw getrouwd, met zangeres Dorothy Collins. Zij scheidden in 1964 en in 1967 trouwde hij met Mitzi Curtis (1918–2012). In 1966 en 1967 componeerde Raymond Scott elektronische muziek-soundtracks voor enkele experimentele films van Jim Henson. Van 1971 tot 1977 was hij directeur van Motown Records elektronische muziek en onderzoeksafdeling in Los Angeles. Vanaf 1987 kon hij door een beroerte niet langer meer werken of aan overleg deelnemen. Raymond Scott componeerde • 120 klassieke tekenfilms; hij componeerde de filmscores niet zelf maar zijn muziek werd ervoor gebruikt, voornamelijk door Carl Stalling. Het betreft de films van - Bugs Bunny - Porky Pig, - Daffy Duck - Looney Tunes - Merrie Melodies - The Simpsons • "beschrijvende” jazznummers - "New Year's Eve in a Haunted House," - "Dinner Music for a Pack of Hungry Cannibals" - "Bumpy Weather Over Newark" • jazzig-klassieke popnummers - "Twilight in Turkey" - "Minuet in Jazz" - "War Dance for Wooden Indians" - "Reckless Night on Board an Ocean Liner" - "Powerhouse" - "The Penguin" - "The Toy Trumpet" zijn populairste compositie - “An Eighteenth-Century Drawing Room" een popaanpassing van Mozart's Piano Sonata in C, K. 545. • 3 20-seconden commerciële elektronische jingles • 3 albums met elektronische muziek om baby's in slaap te laten vallen, 1964 • 1 klassiek muziekwerk - Suite voor viool en piano, 1950.
Johnny (John Waldo) Green (New York City, Verenigde Staten, 10 oktober 1908 – 15 mei 1989) was de zoon van muzikale ouders. Hij studeerde op verschillende instellingen muziek (piano en trombone), geschiedenis, economie en bestuurskunde. In 1924 ging hij studeren aan de Havard Universiteit bij Herman Wasserman, Ignace Hilsberg en Walter Spalding. Hij leidde daar het Harvard Gold Coast Orchestra. Tegen de zin van zijn ouders koos hij voor een muzikale carričre. Een statement van hem was: "You can call me John - or you can call me Maestro!" Tussen 1930 en 1933 was hij arrangeur en dirigent bij Paramount Pictures. Vanaf 1933 reisde Johnny Green het land door met zijn eigen orkest, terwijl hij ondertussen ook andere orkesten leidde en radioshows verzorgde en muziek schreef/arrangeerde voor talrijke films van de Paramount Studio's. Vanaf 1940 ging Johnny Green aan het werk in Hollywood bij Metro-Goldwyn-Mayer, waar hij talloze filmscores voor schreef/arrangeerde. Van 1949 tot 1959 was hij er muzikaal directeur. Na zijn periode bij MGM werkte hij als gastdirigent voor verschillende orkesten. Johnny Green trouwde drie keer, de eerste keer met Carol Faulk ("We didn't have children, we had songs"). Hij kreeg wel een dochter bij actrice Betty Furness en twee dochters bij MGM "Glamazon" Bunny Waters, waaronder actrice en zangeres Kathe Green. Johnny Green componeerde • 3 musicals • songs - "Body and Soul", 1930. - "Out of Nowhere", 1931 - "Rain Rain Go Away", 1932 - "I Cover the Waterfront", 1933 - "You're Mine You", 1933 - "I Wanna Be Loved", 1933 - "Easy Come Easy Go", 1934 - "Repeal The Blues", 1934, prachtig maar obscuur nummer • 38 film- en TVscores - Betty Boop, 1932 (Max Fleischer) - Broadway Rhythm, 1944 - Bathing Beauty, 1944 - Mexikanische Nächte (Fiesta) - Something in the Wind, 1947 - Up in Central Park, 1948 - Summer Stock, 1950 - Royal Wedding, 1951 - Brigadoon, 1954 - Symphonie des Herzens, 1954 - High Society, 1956 - Raintree County, 1957 - Rufmord, 1963 - Bye Bye Birdie, 1963 - They Shoot Horses, Don’t They?, 1969
Franco Margola (Orzinuovi, Brescia, Italië 30 0ktober 1908 – Nave, Brescia, 9 March 1992) was de zoon van rechtsbankgriffier Alfredo en Caterina Guerrini. Franco Margola studeerde tot 1926 aan het muziekinstituut Venturi in Brescia viool bii Romano Romanini en solfčge, harmonieleer en piano bij Isidoro Capitanio. van 1926 tot 1933 studeerde hij in Parma verder bij Guido Guerrini, Carlo Jachino en Achille Longo. In 1933 ontmoette hij Alfredo Casella, die hem aanmoedigde zich meer met compositie bezig te houden. Van 1936 tot 1939 doceerde Franco Margola aan het Venturi Instituut in Brescia. Hij richtte daar een strijkorkest op met studenten van het Instituut en ander muziekopleidingen. In 1939 werd hij directeur van de muziekhogeschool in Messina, en een pasar jaar later van het Conservatorium Pierluigi Palestrina in Cagliari. In 1944 werd Franco Margola naar Duitsland gedeporteerd. Na afloop van de oorlog ging hij terug naar Brescia. Van 1950 tot 1952 doceerde hij contrapunt en harmonieleer aan het conservatorium van Bologna en dirigeerde hij het orkest van de Associazione Amici della Musica. van 1952 tot 1957 werkte hij aan het conservatorium van Milaan, van 1957 tot 1960 aan de Academie vani Santa Cecilia in Rome en van 1963 tot 1975 aan het conservatorium Arrigo Boito in Parma. Franco Margola schreef meerder leerboeken over harmonie- en kompositieleer. Hij was een van de belangrijkste Italiaanse componisten in de 20ste eeuw. Omdat hij zich nauwelijks met opera’s bezig hield en vrijwel hoofdzakelijk met instrumentale muziek is hij volstrekt onbekend gebleven. Musicoloog Ottavio De Carli, gaf in 1993 een werkcatalogus uit met dC nummering. Franco Margola componeerde honderden werken waaronder • 2 opera’s • 9 concerten • 16 ander orkestwerken • 44 kamermuziekwerken - sonate voor fluit en gitaar dC 191 - sonate voor fluit en gitaar dC 197 - sonate voor viool en gitaar dC 259 - triosonate dC 228 • liederen • 44 (series) pianowerken • 10 gitaarwerken - sonate voor 2 gitaren dC661 - sonate voor 3 gitaren dC 281 - sonate II voor 3 gitaren dC 234
Howard Ferguson (Belfast, Ierland, 21 oktober 1908 – 31 oktober 1999) zijn muzikale talent werd ontdekt op de Rockport School in Holywood, County Down in Belfast, waar hij als jongen leerde pianospelen. In 1922 trok hij naar Londen. 0m te studeren bij pianist Harold Samuel aan de Westminster School. In 1924 wed hij toegelaten op het Royal College of Music, waar hij compositie studeerde bij Reginald Owen Morris en Ralph Vaughan Williams. Bij Malcolm Sargent studeerde hij daar directie en hij ontwikkelde een levenslange vriendschap met collega-student Gerald Finzi. Tijdens de Tweede Wereldoorlog hielp Howard Ferguson Myra Hess met het opzetten van concertseries in de National Gallery in Londen, bedoeld om het moreel van de onder de oorlog lijdende bevolking op te vijzelen. Van 1948 tot 1963 was Howard Ferguson docent aan de Royal Academy of Music waar hij onder meer les gaf aan Richard Rodney Bennett en Cornelius Cardew. Na 1960 componeerde Howard Ferguson nauwelijks meer, hij vond dat hij aan de muziek eigenlijk niets meer toe te voegen had. Hij was voornamelijk bezig met musicologie, schreef een kookboek en publiceerde nog het een en ander. Niettemin was Howard Ferguson zo’n beetje de belangrijkste Noor-Ierse componist van de 20ste eeuw. Howard Ferguson componeerde • 1 ballet • 1 mis • 7 orkestwerken • 1 serie werken voor bariton en orkest • 2 werken voor koor en orkest • 7 kamermuziekwerken - Octet, opus 4, voor klarinet, fagot, hoorn, 2 violen, altviool, cello en contrabas, 1933 • 4 (series) werken voor zangstem en piano • 3 pianowerken
Vicente Asencio y Ruano (Valencia, Spanje, 29 oktober 1908 – Valencia 4 april 1979) kreeg zijn eerste lessen als jongen van zijn vader. Nadat hij viool gestudeerd had in Castellón de la Plana bij Emilio Bou, verhuisde Vicente Asencio naar Barcelona en vervolgde zijn studies aan de Frank Marshall Academie bij Frank Marshall en Enric Morera i Viura. Hij studeerde in Barcelona ook nog privé bij Joaquín Turina en Ernesto Halffter en studeerde directie in Parijs and Milaan. In 1932 richtte hij met violist Abel Mus het Conservatorio de Música de Castellón de la Plana op. In 1934 hielp Vicente Asencio bij de vorming van de Grupo de los Jóvenes, een groep getalenteerde jonge musici in Valencia waaronder Vicente Garcés en Ricardo Olmos. In 1943 trouwde Vicente Asencio met een leerling: componiste en schilderes Matilde Salvador. Vanaf 1953 doceerde Vicente Asencio harmonieleer en compositie aan de muziekfaculteit van het Conservatorium van Valencia. Een van zijn leerlingen was de componist José Evangelista. Vicente Asencio overleed in Valencia na een lang ziekbed. Vicente Asencio componeerde • balletten • orkestwerken • 9 (series) gitaarwerken - Collectici intim, 1970 - Suite mistica, 1971, opgedragen aan Andrés Segovia
Jean-Yves Daniel-Lesur (Parijs, 19 november 1908 – 2 juli 2002) was de zoon van Alice Lesur, een begaafd componiste. Daniel-Lesur studeerde vanaf zijn twaalfde op het Parijse Conservatorium bij Charles Tournemire. In 1935 werd hij docent contrapunt aan de Schola Cantorum. In 1936 was hij met zijn goede vriend Olivier Messiaen, André Jolivet en Yves Baudrier mede-oprichter van de groep La Jeune France, die vonden dat er meer mensvriendelijk en minder abstract gecomponeerd moest worden. Daniel-Lesur was van 1971 tot 1973 directeur van de Opéra National de Paris. Daniel-Lesur componeerde • 3 opera’s • 1 ballet • 10 toneelmuziekwerken • 13 orkestwerken • 4 (series) koorwerken - Le Cantique des Cantiques, 1953, een 12-stemmige zetting in 7 delen van het Hooglied, met Latijnse teksten en teksten uit het Nieuwe Testament tussengevoegd, zijn verreweg bekendste werk. • 15 kamermuziekwerken • 13 (series) liederen voor zangstem en piano • 11 pianowerken • 5 (series) orgelwerken - La Vie intérieure, 1932 - hymnes, 2 series, 1935 en 1937
Olivier Eugčne Prosper Charles Messiaen (Avignon, 10 december 1908 – Parijs, 27 april 1992) was de zoon van dichteres Cécile Sauvage en deskundige en docent Engels Pierre Messiaen. Olivier Messiaen componeerde vanaf zijn negende en kreeg voor zijn tiende verjaardag van zijn muziekleraar Jehan de Gibon de partituur van Claude Debussy's Pelléas et Mélisande cadeau. Hij kwam op 11-jarige leeftijd aan het conservatorium van Parijs piano, slagwerk, en orgel studeren bij Marcel Dupré en muziekgeschiedenis, harmonieleer, contrapunt en compositie bij Paul Dukas en Charles-Marie Widor. Daarnaast las hij graag literaire en theologische werken. In 1931 werd hij op 22-jarige leeftijd aangesteld als organist-titulair van de Église de la Sainte-Trinité te Parijs, een post die hij tot aan zijn zou dood bekleden. 22 juni 1932 trouwde Olivier Messiaen met de begaafde violiste Claire Delbos, met wie hij al een tijdje samen in Parijs concerten gaf. Hij noemde haar "Mi", naar de e-snaar op de viool. Claire leed aan een zenuwziekte, waardoor de zorg voor hun zoon Pascal, geboren in 1937 vooral op Oliviers schouders rustte. In 1936 was Olivier Messiaen met onder anderen André Jolivet medeoprichter van de muziekbeweging Le Jeune France. In 1940 werd hij bij Verdun krijgsgevangen gemaakt door de Duitsers. In het gevangenkamp te Görlitz schreef hij voor enkele toevallig aanwezige professionele instrumentalisten (een violist, een cellist en een klarinettist, met hemzelf als pianist) het Quatuor pour la fin du temps , dat een van zijn meest gespeelde werken is gebleven. In 1942 werd Messiaen benoemd tot docent compositie aan het Conservatoire National Supérieur de Paris, waar hij meer dan veertig jaar les gaf. Hij onderwees in zijn muziekanalyseklas studenten uit vele landen. Pierre Boulez, Yannis Xenakis, Karlheinz Stockhausen, George Benjamin, Kent Nagano, Toru Takemitsu en Ton de Leeuw behoorden tot zijn leerlingen. In 1971 werd aan Messiaen de Erasmusprijs uitgereikt. Hij was commandeur van het Légion d'Honneur. In 1959 overleed zijn vrouw Claire Delbos. Olivier Messiaen hertrouwde met zijn conservatoriumleerlinge Yvonne Loriod. Zij heeft zijn pianocomposities behoorlijk beďnvloed. Messiaen was een overtuigd rooms-katholiek. Een inspiratiebron was de schoonheid van Gods schepping, met name het gezang van de vogels: boodschappers tussen hemel en aarde. Hij trok regelmatig de natuur in om vogelzang te noteren. Daarvoor had hij een stoomcursus gevolgd bij ornotholoog (en cognacproducent) Jacques Delamain. In veel van zijn composities heeft hij vogelzang verwerkt. Messiaen ontwikkelde een persoonlijke muzikale taal die hij uiteenzette in zijn Traité de mon language musical. Hij had een bijzondere voorkeur voor de Ondes-Martenot, een elektronisch muziekinstrument, een vroege vorm van de synthesizer. Jeanne Loriod, de zus van Messiaens tweede echtgenote, pianiste Yvonne Loriod, was een van de bekendste bespelers van dit instrument. Olivier Messiaen verwoordde zijn ideeën over muziek in een uitgebreide verhandeling in 7 delen in 8 boeken, waar hij van 1949 tot aan zijn dood in 1992 aan werkte: Traité de rythme, de couleur et d’ornithologie (Verhandeling over ritme, kleur en vogelkunde). Het werk is afgemaakt door Yvonne Loriod. Olivier Messiaen componeerde • 1 opera - Saint-François d'Assise, (1983), voor negen solisten, honderdkoppig koor en zeer groot orkest, met drie piccolo's, een basklarinet, contrabasklarinet en contrabasfagot, contrabastuba, en drie Ondes Martenot; en een slagwerksectie van vijf spelers. De opera behandelt het leven van Franciscus van Assisi na diens bekering. In de structuur zijn een Leitmotiv te herkennen en vogelzang (vrijwel niet te spelen zingende vogels op de piano). Belangrijke rol voor Frčre Léon (bariton) • 24 orkestwerken - Les offrandes oubliées ("de vergeten offers"), symfonische meditatie over her offer dat Jezus aan het kruis voor de mensheid heeft gebracht, 1930 - Le Tombeau resplendissant ("het schitterende graf), 1931, Messiaen wil in het werk laten horen hoe het leven waarde krijgt door het sterven van Christus - Hymne (au Saint Sacrement), 1932 - L'Ascension ("De Hemelvaart"), 4 meditaties voor orkest, 1933; in 1934 maakte Messiaen een versie voor orgel solo + deel 2. Alleluias sereins d’une âme qui désire le ciel ("Serene halleluja’s van een ziel die zoekt naar het hemelse”). - Počmes pour Mi, voor sopraan en orkest, 1937 - Turangalîla-symfonie, 1949, herzien 1990, een van zijn belangrijkste werken, een meditatie over de vreugde van de liefde. De naam komt uit het Sanskriet en betekent zoveel als 'liefdeslied en hymne van vreugde, tijd, beweging, ritme, leven en dood'. Het tiendelige stuk is geschreven in opdracht van Serge Koussevitzky voor het Boston Symphony Orchestra, uitgebreid met solopiano en ondes Martenot (die beiden een aantal opvallende cadensen moeten spelen), en vereist maar liefst 8 - 11 slagwerkers. De premičre werd gedirigeerd door Leonard Bernstein. Een van de meest overrompelende klassiekers uit de muziekgeschiedenis. Hypnotiserend meesterwerk. - Chronochromie (Tijdkleur),1960. Orkestwerk van 7 delen. - Des canyons aux étoiles... (Van de bergkloven naar de sterren...), 12-delig werk voor piano, hoorn, xylorimba, klokkenspel en orkest, in 1971 door de Amerikaanse Alice Tully besteld om het 200-jarig bestaan van de United States Declaration of Independence te vieren. Messiaen schrijft veel moderne instrument technieken in het werk voor. deeltje 6. Appel interstellaire wordt nogal eens afzonderlijk uiotgevoerd, ook in kamermuziekzettingen. - Un sourire, 1989, glimlachende ode aan Mozart. - Éclairs sur l'au-delŕ… (Lichtflitsen van het onbewuste) in opdracht van het New York Philharmonic Orchestra voor hun 150ste verjaardag in 1992. Het 11-delige werk, dat een enorme bezetting vraagt, bevat ondermeer geluiden van Australische vogels, die Messiaen in Australië persoonlijk heeft opgetekend. Wordt daarom ook wel "vogelsymphonie" genoemd. • 1 oratorium - La Transfiguration de Notre Seigneur Jésus-Christ, 1969, oratorium voor zeer groot gemengd koor, zeven instrumentele solisten en een zeer groot orkest. Het verhaal van Jezus, die met drie leerlingen een berg beklimt en dan in een goddelijke gedaante verandert. Tweemaal zeven delen. Duizelingwekkende pianopartij bij het orkest. • 8 koorwerken (ook met orkest of instrumenten) - O sacrum convivium!, koormotet, 1937, op tekst van Thomas van Aquino - Trois petites Liturgies de la présence divine (“drie kleine liturgieën van de goddelijke aanwezigheid”), voor piano, Ondes martenot, 36-stemmig vrouwenkoor, slagwerk, piano, strijkers en ondes-Martenot, 1944, teksten van de stukken geschreven door Olivier Messiaen zelf. Omvangrijk werk in 3 delen, waarin ideeën van Thomas van Aquino doorklinken. Doorschijnende wonderlijke harmonieën door de ongebruikelijk instrumentsamenklank, waarbij celesta en vibrafoon een belangrijke rol spelen. - Chant des déportés, voor gemengd koor en groot orkest, 1945 - Cinq Rechants , tekst Messiaen zelf in een zelfverzonnen taal, lijkt op Sanskriet, voor 12 gemengde solostemmen, 1948. Glissando's, percussieklanken, canonzang en clusters. Hondsmoeilijk uit te voeren. • 8 kamermuziekwerken - Thema met variaties voor viool en piano, 1932, thema en vijf variaties, huwelijkscadeau voor zijn eerste bruid Claire Delbos, geheel eigen klanktaal - Quatuor pour la fin du temps,1941, voor Besklarinet, viool, cello en piano; muzikaal visioen van tijdloosheid. Bovenaan de partituur staat een citaat uit het Bijbelboek Openbaringen, hoofdstuk 10: 5-7, waarin de engel van de Apocalyps uitroept: "Er zal niet langer van tijd sprake zijn". Het werk heeft 8 delen; Olivier Messiaen zelf op piano, klarinettist Henri Akoka en violist Jean le Boulaire speelden het in de ijzige kou in januari 1941 in een barak in het krijgsgevangenkamp Stalag VIII-A, in Görlitz, vlakbij de Poolse grens voor vijfduizend medekrijgsgevangenen en enkele Duitse officieren. I. Liturgie de cristal (kristallen liturgie), voor het hele kwartet III. Abîme des oiseaux (peilloze diepte van de vogels), voor klarinet V . Louange ŕ l'Éternité de Jésus (lofzang op de onvergankelijkhei van Jezus) , voor cello en piano, prachtig VIII. Louange ŕ l'Immortalité de Jésus (lofzang op de onsterfelijkheid van Jezus) voor viool en piano, een omvangrijke meditatie van de viool die langzaam uitmondt in het allerhoogste register. - Oiseaux exotiques voor solo piano en blaasensemble, 1956, bevat de geluiden van 48 verschillende vogelsoorten uit exotische oorden. - Le merle noir (de zwarte merel), voor fluit en piano,1952, zijn eerste echte vogelcompositie • 4 werken voor ondes martenot - Fęte des belles eaux, 1937, voor 6 ondes Martenot. Het hele werk bestaat uit 8 delen. 2. L’eau, werd onder de titel Oraison gebruikt in de The Revenant uit 2015, regie Alejandro González Ińárritu, en wordt daardoor onbder die titel ook wel in allerlei andere bezettingen gespeeld • 7 series werken voor zang en piano - Trois melodies, 1930, voor zangstem en piano, geschreven in nagedachtenis aan zijn moeder - Počmes pour Mi, liedcyclus, 1936, cadeau voor voor zijn vrouw, violiste Claire Delbos , gebaseerd op Messiaens eigen gedichten over de vreugden van het huwelijk, orkestversie 1937. De "mi"is de hoogste snaar op de viool en was ook het koosnaampje voor Claire. Ook gezet voor zangstem en orkest. • 17 orgelwerken - Le banquet céleste, 1928 - Diptyque - Essai sur la vie terrestre et l'Éternité bienheureuse, 1930 - L'Ascension ("De Hemelvaart"), 1934, orgelversie van het orkestwerk uit 1933, het eerste, tweede en vierde deel van het orkestwerk arrangeerde Messiaen voor orgel, hij componeerde een nieuw derde deel: “Transports de joie d'une âme devant la gloire du Christ qui est la sienne “. - La Nativité du Seigneur (De geboorte van de Heer),1935, een Christelijke geloofsverklaring: negen “meditaties”, geďnspireerd door de geboorte van Jezus. Indrukwekkend meesterwerk. 5. Les enfants de Dieu (de kinderen van God) 4, Le verbe (het Woord), 10 minuten durende meditatie over de Logos. 8. Les mages (De Wijzen uit het Oosten) 9. Dieu parmi nous (God onder ons), het meest bekende deel - Les Corps glorieux, 1939, een zevendelige cyclus 7. Le Mystčre de la Sainte-Trinité - Messe de la Pentecôte, vijfdelige orgelmis, 1950, gebaseerd op twintig jaar improvisatie op het orgel van de Église de la Sainte-Trinité, waar Messiaen sinds 1931 organist was. - Livre d'orgue ("Orgelboek"), 1952, bestaat uit zeven delen. Seriële technieken gaan hand in hand met vogelzang en Indiase ritmes. - Verset pour la fęte de la dédicace ("vers voor in wijdingsfeest van een kerk"), 1960 - Méditations sur le Mystčre de la Sainte Trinité, 1969, betaat uit 9 meditaties. Olivier Messiaen past een nieuwe compositietechniek toe, de communicable language, een soort muzikaal alfabet, waardoor complete zinnen in noten zijn te vatten. Het werk is geschreven ter gelegenheid van het honderdjarig bestaan van de Église de la Sainte-Trinité, de kerk waar Olivier Messiaen zijn hele leven organist was. • 15 (series) pianowerken - La dame de Shallott, 1917, toen hij 9 jaar was. - Huit préludes,1928. 1. La colombe, een achtjes koerende duif - Visions de l’Amen, voor twee piano’s, 1943, magistraal werk, zevendelige cyclus. - Fantaisie Burlesque, 1932 - Vingt regards sur l'enfant-Jésus (Twintig overdenkingen over het kind Jezus), samenstel van 20 werken voor solo piano, 1944, gecomponeerd voor Yvonne Loriod. Alle elementen van Messiaens componeren komen samen. 1. Regard du Pčre (Overdenking over de Vader) 11. Premičre communion de la Vierge (De eerste communie van de Maagd) 15. Le baiser de l'Enfant-Jésus (De kus van het kind Jezus) 16. Regard des prophčtes, des bergers et des Mages. (overdenking over de profeten, de herders en de Wijzen) talloze motieven worden cele malen erhaald en schuiven op steeds nieuwe verrassende wijze over elkaar heen. 17. Regard du silence (overdenking over de stilte), prachtige stiltes 20. Regard de l'Église d'amour (overdenking over de Kerk van de Liefde), een virtuoze uitspatting - Cantéyodjayâ, 1949, geďnspireerd door hindoeritmes - Quatre études de rythme, 1950, doorbraak naar het serialisme. - Catalogue d'oiseaux ("vogelcatalogus"), 1956–58, 13 “vogelwerken", verdeelt over 7 boeken. In elk van de dertien deeltjes fingeert steeds één vogel als voorzanger, gesteund door een achtergrondkoortje van gevederde vrienden. In totaal zingen er ruim 70 vogels 1. Alpenkauw (Chocard des Alpes) 2. Wielewaal (Loriot d'Europe), prominente plek in de catalogus, die is opgedragen aan Yvonne Loriot. Er zingen ook nog 7 andere vogels mee 11. Buizerd (La buse variable) 13. Wulp (Courlis cendré), met verleidelijke glissando’s - La fauvette des jardins (“de tuinfluiter”), 1970, gebaseerd op de zang van de tuinfluiter; het werk verbeeld het Dauphiné gebergte tijdens een midzomernacht en de daarop volgende dag.
Elliott Cook Carter, Jr. (New York City, 11 december 1908 – 5 november 2012) was de zoon van zakenman Elliott Carter sr. en Florence Chambers. Als tiener ontwikkelde Carter interesse in muziek. Carter werd door de componist Charles Ives, die als verzekeringsagent bij zijn ouders over de vloer kwam, aangemoedigd iets te doen met zijn muzikale belangstelling. Hij ging aan het Harvard College, naast Engels studeren een studie muziek volgen. Daarnaast studeerde hij muziek aan de nabijgelegen Longy School of Music. Zijn leraren waren onder andere Walter Piston en Gustav Holst. In 1932 haalde hij aan het Harvard College zijn Master in muziek. Vervolgens ging hij naar Parijs om te studeren bij Nadia Boulanger. Carter werkte van 1932 tot 1935 bij haar. In 1935 ontving hij een doctoraat in muziek van de École Normale Supérieure. Datzelfde jaar keerde hij terug naar de Verenigde Staten. Op 6 juli 1939 trouwde hij met Helen Frost-Jones. Samen kregen ze een zoon, David Chambers Carter. Van 1940 doceerde Carter aan zes verschillende universiteiten en hogescholen, sinds 1967 aan de Cornell-universiteit en sinds 1972 aan de Juilliard School (sinds 1972). In 1967 werd hij lid van de American Academy of Arts and Letters. Carter bleef tot zijn dood op 103-jarige leeftijd componeren. Elliott Carter componeerde • 1 opera • 2 balletten • 3 symfonieën • 12 concerten - Cello Concerto, 2001, een hels lastig concert, geschreven voor Yo-Yo-Ma. - Pianoconcerto, 1965, opgedragen aan Igor Stravinsky voor zijn 85ste verjaardag • 7 andere orkestwerken - Symphonia: sum fluxae pretium spei, triptiek voor orkest,1995, krachtig - Interventions voor Piano and Orchestra, 2007 • 5 werken voor groot ensemble • 5 strijkkwartetten • 29 andere kamermuziekwerken - Elegy voor altviool en piano, ook in een versie voor strijkkwartet, 1943, gereviseerd 1961, moderne klaagzang - Sonata voor cello en piano, 1948, opgedragen aan Bernard Greenhouse. - Kwintet voor piano en blazers, 1991 • 6 werken voor zangstem(men) en ensemble • 9 werken voor koor (en begeleiding • 4 werken voor zangstem en piano of ander instrument • La Musique for Solo Voice, 2007 • 5 werken voor piano • 20 (series) werken voor een ander instrument solo - Eight Pieces for Four Timpani, verzameling korte stukjes voor een soloslagwerker die 4 drums moet gebruiken. 6 delen werden gecomponeerd in 1950, de andere 2 in 1966. - Changes, 1983, voor gitaar - Four Lauds voor solo viool, 1999, 1984, 2000, 1999, opgedragen aan musici die veel voor Elliot Carter betekenden 1."Statement – Remembering Aaron", lofzang voor Aaron Copland 2."Riconoscenza per Goffredo Petrassi" 3."Rhapsodic Musings" 4. "Fantasy – Remembering Roger", lofzang voor Roger Sessions - Figment III voor Contrabas solo, 2007 - Figment IV voor altviool solo, 2007
Gunnar Berg (Sankt Gallen, Zwitserland, 11 januari 1909 – Bern, 25 augustus 1989) had een Deense en een Zweedse ouder. Zijn vader overleed toen hij 5 jaar oud was. Gunnar Berg was vaak en lang behoorlijk ziek en bracht veel tijd door in sanatoria en kindertehuizen. Daardoor begon hij pas met pianospelen toen hij 14 jaar oud was. In 1928 ging hij in Kopenhaen wonen en in 1931 besloot hij zijn leven aan de muziek te wijden. Vanaf 1936 studeerde hij naar de Koninklijke Deense Muziekacademie, maar hield dat na een jaar voor gezien en studeerde toen privé verder bij in Kopenhagen piano bij Herman David Koppel en Elisabeth Jürgens. Tijdens de Tweede Wereldoorlog maakte Gunnar Berg deel uit van de Deense Verzetsbeweging. Hij hield zich vooral bezig met het redden van Deense Joden door ze naar Zweden te smokkelen. Na de oorlog organiseerde hij muzikale projecten in de vluchtelingenkampen in Denemarken. In 1948 verhuisde hij naar Parijs om bij Honegger en Olivier Messiaen te studeren. In 1952 trouwde Gunnar Berg met de Franse pianiste Béatrice Duffour. Hij componeerde nogal wat werken voor haar. In 1958 gingen Béatrice en Gunnar Berg in Denemarken wonen, waar ze ongeveerde de eersten waren die daar avantgardemuziek inroduceerden. Omdat Gunnar Berg te laat was begonnen met piano studeren en dus nooit een goed pianist werd, en ook geen echt goede leraar was, leefde het echtpaar doorgaans onder erbarmelijke omstandigheden. In 1965 gingen ze in een oude school in Lindved tusen Horsens en Juelsminde in Jutland wonen. Daar creëerden ze een ontmoetingsplek voor het uitvoeren van gedenkwaardige concerten. In 1976 overleed Béatrice Berg. Gunnar Berg ging in Zwitserland wonen. Na zijn overlijden in 1989 is er een Werkgroep Gunnar Berg opgericht om zijn werk onder de aandacht te houden. Gunnar Berg componeerde in elk geval • 12 (series) orkestwerken • 14 kamermuziekwerken 9 duo’s voor blokfluit en cello, 1957, in 1984 omgezet voor blokfluit en gitaar • 7 series liederen voor zangstem en instrument(en) • 7 (series) pianowerken Cosmogonie voor twee piano’s, 1952, het eerste seriële muziekstuk ooit in Denemarken gecomponeerd. Al weet ik niet of je daar nu blij om moet zijn. • 20 werken voor een ander solo–instrument Triedra voor blokfluit solo, 1952, consequent dodekafonisch werk, je moet er van houden.
Robert Norman Fulton (Londen, Groot-Brittanië, 23 januari 1909 – Birmingham, 5 augustus 1980) studeerde van 1929 tot 1933 harmonieleer en compositie bij Norman Demuth aan de Koninklijke Muziekacademie in Londen. Van 1936 tot 1960 was hij bestuurslid van de BBC, vanaf 1966 was hij docent harmonie en compositie aan de Koninklijke Muziekacademie. Norman Fulton componeerde • balletten • radio- en filmscores • 3 symfonieën • 10 (series) andere orkestwerken • koorwerken • 9 kamermuziekwerken - Schotse Suite voor blokfluit en piano of klavecimbel, 1954 • liederen • 10 (series) pianowerken
Grażyna Bacewicz, (Łódź, 5 februari 1909 – Warschau, 17 januari 1969) werd geboren in Łódź als dochter van de Litouwse violist en componist Wincenty Bacewitz en een Poolse pianiste. Oudere broers waren de latere componist Vytautas Bacevičius en de latere componist en pianist Kiejstut Bacewicz (Kęstutis Bacevičius). Grażyna Bacewicz speelde vanaf haar vijfde viool en soleerde al vanaf in concerten met het orkest van haar geboorteplaats Lódz. Vanaf haar 10de studeerde ze aan het conservatorium van Lódz en vanaf haar 13de componeerde ze. Grażyna Bacewicz studeerde daarna compositie aan de Frédéric Chopin Muziekacademie van Warschau bij Kazimierz Sikorski. In 1932 studeerde ze summa cum laude af, zowel in viool als in compositie. Daarna studeerde ze nog in Parijs bij Nadia Boulanger. Van 1934 - 1935 gaf zij les aan de Muziekacademie van Łódź. In 1939 viel nazi-Duitsland Polen binnen en werden alle optredens met Poolse muziek verboden. Grażyna Bacewicz vwas aangewezen op clandestiene huisconcerten. In 1944 werd na de Opstand van Warschau 85% van de stad platgebombardeerd, Ook de woning van Grażyna Bacewicz werd daarbij vewoest, zodat ze de rest van de oorlog met haar man en 2-jarig dochtertje dakloos was. Na de oorlog ging het meteen een stuk beter in Polen voor muzikanten. Grażyna Bacewicz had niet al te veel last van de Stalinistische censuur. De muziekacademie in haar geboortestad draagt sinds 2 juni 1999 de naam van Grażyna Bacewicz en haar broer Kiejstut. Grażyna Bacewicz was de eerste vrouwelijke Poolse componist die nationale en internationale faam verwierf. Grażyna Bacewicz componeerde 203 werken • 4 symfonieën - Symfonie nr. 3, 1952, weerspiegelt de door angst geteisterde sfeer van die tijd - Symfonie nr. 4, 1953 • 7 vioolconcerten - Vioolconcert nr 1, 1937 - Vioolconcert nr. 3, 1948, onstuimig - Vioolconcert nr 7, 1965, het tweede deel van het driedelige concert is een broeierig Largo • 7 andere concerten • 16 andere orkestwerken - Ouverture, 1943, overrompelend - Concert voor strijkorkest, 1948, imponerende opening • 5 werken voor zangstemmen, (koor) en orkest • 7 strijkkwartetten - strijkkwartet nr. 1, 1939, neoclassistisch, bruisende cocktail van levendige ritmes en sprankelende melodiën, afgewisseld met wat rustige intrispectie. - strijkkwartet nr. 3, 1947, Poolse ministerie van cultuurprijs 1955. chromatisch en polyfoon - strijkkwartet nr. 4, 1951, Eerste prijs op het Concours International voor strijkkwartet in Luik, 1951. Origineel en fantasierijk kwartet, virtuoze ritmische uitbundigheid - strijkkwartet nr. 6, 1960, deels op een twaalftoonreeks gebaseerd, gierende glissandi, speelse pizzicati en desolate flageoletten. Behoorlijke zeggingskracht. - strijkkwartet nr. 7, 1967, alle denkbare speelwijzen, schat aan klankkleuren. • 30 andere kamermuziekwerken - Stained-Glass Window, voor piano en viool, 1932, mysterieuze miniatuur - Witraż, voor viool en piano, 1932 - Suite voor 2 violen, 1943, 7 miniaturen - Sonata nr. 2, voor viool en piano, 1946 - Kaprys, capriccio voor viool en piano, 1946 - Sonate nr. 3, voor viool en piano, 1947, indringend - kwartet voor 4 violen, 1949, dromerige sfeer. - Oberek nr. 1 voor viool en piano, 1949 - melodie en capriccio voor viool en piano, 1949 - Sonata nr. 4 voor viool en piano, 1949 - pianokwintet nr. 1, 1952, het vierdelige kwintet heeft een melodieus eerste deel: moderato molto espressivo - Koysanka, voor viool en piano, 1952 - Humoreska, voor viool en piano, 1952 - Taniec Słowwiański, voor viool en piano, 1952 - Partita voor viool en piano, 1955 - kwartet voor 4 cello's, 1964 - pianokwintet nr. 1, 1965, indrukwekkende, onheilspellende atonalen. • 24 werken voor viool en piano • 10 (series) liederen voor zangstem en piano • 6 (series) werken voor vioolsolo. - Kaprys polski (Poolse caprice) voor viool solo, 1949 - 4 caprices voor viool solo, 1968 • 19 (series) pianowerken - Vier Preludes voor piano, 1924 - Trois pičces caractéristiques, 1932 - Kindersuite, 1933 - Sonate nr. 2, 1953 - 10 Concertetudes, 1956, juweeltjes • 1 orgelwerk
Harald Genzmer (Blumenthal bij Bremen, Duitsland, 9 februari 1909 – München, 16 december 2007) was de zoon van staatsrechtprofessor Felix Genzmer. Harald Genzmer ging in Marburg naar het gymnasium en studeerde tot 1928 orgel, piano en muziektheorie bij H. Stephanie. In 1928 studeerde hij aan de Hochschule für Musik in Berlijn af op klarinet en compositie en daarna studeerde hij er nog tot 1934 compositie bij Paul Hindemith, piano bij Rudolf Schmidt en musicologie bij Curt Sachs. Van 1934 tot 1937 werkte hij aan de opera in Breslau en vanaf 1938 aan de Volksmusikschule te Berlijn-Neukölln. Tijdens de Tweede Wereldoorlog speelde hij in een militaire kapel klarinet. In 1946 ging hij als docent aan de nieuwe Hochschule für Musik in Freiburg im Breisgau werken. Van 1957 tot 1974 was hij professor voor compositie aan de Hochschule für Musik und Theater in München. In 1991 werd hij onderscheiden met de Maximiliansorde. Harald Genzmer componeerde • 1 ballet • 22 concerten - Konzert für Klavier und Orchester, 1948 - Konzert für Violoncello und großes Orchester, 1950 - Concerto voor trombone en orkest, 1999, in de staart van de finale klinkt het koraal “Wie schön leuchtet de Morgenstern” van Philipp Nicolai (omstreeks 1600) • 19 andere orkestwerken • 9 werken voor solisten, koor en orkest • 8 (series) koorwerken a capella • 21 kamermuziekwerken - Erste Sonate für Altblockflöte und Klavier, 1941, GeWV 221 • 3 (series) werken voor zangstem en piano of orgel • 8 pianowerken • 11 orgelwerken • 6 electro-akoestische werken
Henri Martinet (Marseille, Frankrijk, 4 april 1909 – 26 november 1985) was componist en dirigent. Henri Martinet componeerde • 6 operettes, • chansons, waarvan er ook een stuk of zes bekend zijn geworden. - Petit Papa Noël, tekst Raymond Vincy, kerstliedje, geschreven voor de de zanger Tino Rossi in 1946. Eigenlijk het enige dat van de componist Henri Martinet bekend is geworden en gebleven. • 2 filmscores
Herbert Henry John Murrill (Londen, Groot-Brittanië, 11 mei 1909 - Londen, 25 juli 1952) was de oudste zoon van Herbert en Kate Murrill. De muzikale jongen won op zijn 16de een beurs, waardoor hij kon gaan studeren aan de Guildhall School of Music in Londen. Daarna studeerde hij aan de Royal Academy of Music piano bij York Bowen, orgel en koordirectie bij Stanley Marchant en harmonie bij Alan Bush. Tenslotte studeerde hij aan het Worcester College in Oxford. Daarna werkte Herbert Murrill als schoolmuziekleraar en werd hij organist van de Christ Church, Lancaster Gate en de St Thomas's Church, Regent Street, beiden in Londen. In 1933 werd hij compositieleraar aan de Royal Academy of Music. Hij trouwde dat jaar met concertpianiste Alice Margaret Good. In 1936 werd hij lid van de BBC Muziekafdeling en was vanaf die tijd nauw betrokken bij de programmering van de Britse omroep. In de late jaren dertig liep zijn huwelijk uit op een echtscheiding. In 1941 hertrouwde hij met celliste Vera Canning, In 1942 nam Herbert Murrill dienst in het leger, hij bleef in Engeland, werd sergeant, en kon zich af en toe met muziek bezig blijven houden. Na de oorlog werd hij assistentdirecteur bij de BBC en in 1950 muziekdirecteur. Herbert Murrill componeerde • 1 opera • 3 theatermuziekwerken • 1 mis • 2 andere religieuze werken • 5 wereldlijke koorwerken • 6 (series) orkestwerken • 6 kamermuziekwerken - sonate voor blokfluit en klavecimbel, 2050 • 5 (series) liederen • 4 orgelwerken • 11 (series) pianowerken • 2 klavecimbelwerken • 2 filmscores
Erwin Dressel (Berlijn, Duitsland, 10 juni 1909 – 17 december 1972) studeerde van 1919 tot 1923 op het Scharwenka-Klindworth Conservatorium. In 1925 studeerde hij aan de Hogeschool voor Muziek in Berlijn bij Paul Juon. Datzelfde jaar trok hij naar Zwitserland om in 1925 en 1926 aan het Goetheanum in Dornach te studeren. Na zijn terugkeer in Berlijn werkte hij nauw samen met de dichter Arthur Zweininger voor de libretto’s van zijn opera’s. Hij werkte als koorrepetitor aan het theater in Hannover van 1927 tot 1928, aan de Jungen Bühne in Hamburg van 1946 tot 1948) en aan de Staatsopera in Berlijn van 1948 tot 1949. Erwin Dressel arrangeerde nogal wat muziek voor de Duitse Radio. Hij had een carričre als concertpianist en componeerde in een Romantische stijl. . Erwin Dressel componeerde in elk geval • 7 opera’s • 4 symfonieën • 4 concerten • 6 andere orkestwerken • veel kamermuziekwerken - Partita voor altsaxofoon (of klarinet of altviool) en piano, 1965 • veel (series) liederen, zowel klassiek als populair • veel (series) pianowerken
Hans Ulrich Staeps (Dortmund, Duitsland, 23 juni 1909 – 25 juli 1988) doceerde van 1940 tot 1975 blokfluit, klavecimbel en muziektheorie aan het conservatorium van Wenen. Hans Ulrich Staeps componeerde • kamermuziekwerken met blokfluiten en piano - sonate in c kleine terts in modo preclassico, voor altblokfluit en piano, mooi zangerig werk - Sonate voor altblokfluit en piano in Es grote terts, 1951 - divertimento in D grote terts over een Hongaars lied voor blokfluitkoor (SA) en piano - Fantasie met echo, naar een melodie van Jacob van Eyck voor sopraanblokfluit en piano - Immortelle voor altblokfluit en piano, 1972 - Sonate in D voor dwarsfluit (altblokfluit of viool kan ook), 1984 - Intermezzo voor altblokfluit en klavecimbel, 1987 - Furioso, Gigue en Aria voor blokfluitist (wisselt alt en sopraan) en piano, 1988 - Präludium “Morgen des Lebens” voor altblokfluit en piano - Sonate in alten stil voor blokfluit in C of F en basso continuo - Vier arietten voor twee blokfluiten (SA) en piano • kamermuziekwerken met meerdere blokfluiten - Zu zweien durch die Tonkreis, 32 duetten voor 2 altblokfluiten in alle toonaarden - Auf unserm Hof daheim, voor 2 alten en tenor - Das Lied tönt fort, voor sopraan alt en tenor - Tänze af dem lande voor 2 sopranen en alt, ook koristisch. piano en slagwerk ad libitum - Trio voor 2 alten en tenor - Triptychon voor 3 blokfluitisten in wisselende bezetting - Aubade und Tanz voor blokfluitsextet, SSAATB, gitaar en piano, 1957 - Des Einhorn Anmut, voor blokfluitkwartet, 1978 - Arkadische Szene voor blokfluitkwintet, SATTB • studiemateriaal voor blokfluit - Das tägliche Pensum, Übungen für fortschreitende Spieler, 1956, voor altblokfluit - Tonfiguren, Übungen im chromatischen Raum, 1970, voor altblokfluit - Element des Zusammenspiels, vierstemmige oefeningen en oefeningen in transponeren - Unterweisung im Bockflötenspiel, twee delen met respectievelijk 184 en 124 technische oefeningen voor een overzicht van zijn werken met blokfluiten, zie bij de blokfluitgeschiedenis van deze site: 6. Componisten van blokfluitwerken
Georgi Alexandrowitsch Muschel (Tambow, Rusland, tussen 16 en 29 juli 1909 – Taschkent, 1989) studeerde 1930 bis 1936 aan het Conservatorium Moskou bij Lew Oborin, Nikolai Mjaskowski en Michail Gnessin en gaf zelf les aan het Conservatorium van Taschkent. Georgi Muschel componeerde • 3 opera's • 4 balletten • 3 symfonieën • 8 concerten • 19 andere orkestwerken • 79 kamermuziekwerken • 3 koorwerken • 15 werken voor zangstem en begeleiding • 4 (series) orgelwerken - Samarkand Suite - Uzbekistan Suite 3de deel toccata hieruit is onder organisten beroemd geworden - Elegy - 6 stukken • 3 filmscores
Gaston Gilbert Litaize (Ménil-sur-Belvitte, Vosges, Frankrijk, 1 augustus 1909 – Bruyčres, Vosges, 5 augustus 1991) werd kort na zijn geboorte door een ziekte blind. Op zijn twaalfde leerde Gaston Litaize orgel spelen bij Charles Magin. Hij vervolgde die studie aan het Institut National des Jeunes Aveugles (het blindeninstituut) in de klas van Adolphe Marty van 1926 tot 1931. Aan het Conservatorium van Parijs studeerde Gaston Litaize orgel en improvisatie bij Louis Vierne, contrapunt en compositie bij Marcel Dupré, Georges Caussade en Henri Büsser. Gaston Litaize werd organist-titularis van het orgel in de kerk van Notre-Dame-de-la-Croix de Ménilmontant in Parijs en in 1934 aan de Saint-Cloud. In 1939 kwam hij terug op het Institut National des Jeunes Aveugles als docent harmonieleer. Van 1944 tot 1975 was Gaston Litaize directeur van religieuze radioprogramma’s. Van 1946 tot zijn dood was hij organist in de Saint-François-Xavier in Parijs. In 1975 hield Gaston Litaize er mee op bij de radio en werd leraar orgel aan het conservatorium van Saint-Maur-des-Fossés. Gaston Litaize was beroemd om zijn orgelimprovisaties Gaston Litaize componeerde • 2 theatermuziekwerken • 3 orkestwerken (ook met orgel) • 2 werken voor (zangstem(men)), ko(o)r(en), orgel en orkest • 4 werken voor koor en orkest • 7 werken voor koor en orgel • 5 werken voor zangstem(men), (koor) en orgel • 3 werken voor koor en piano • 1 koorwerk a cappella • 3 (series) liederen voor zangstem en piano • 3 kamermuziekwerken met orgel • 4 andere kamermuziekwerken • 36 (series) orgelwerken • 4 (series) pianowerken
Willem Mudde (Amsterdam 25 oktober 1909 – Den Haag, 31 augustus 1984) kreeg zijn eerste orgellessen van Willem Créman, beiaardier van de Oude Kerk in Amsterdam. Daarna studeerde Willem Mudde orgel, koordirectie en kerkmuzikale vakken bij Jan Zwart en bij Oskar Söhngen, Fritz Heitmann, Gottfried Grote aan de Hochschule für Kirchenmusik in Berlijn. In 1927 werd hij benoemd tot cantor-organist bij de Lutherse gemeente van Purmerend, daarna had hij dezelfde functie respectievelijk in Hilversum, Amsterdam en Utrecht. Vanaf 1966 tot aan zijn dood was hij de vaste bespeler van het Bätz-orgel in de Lutherse Kerk in Den Haag. In 1938 trouwde Willem Mudde met Christina Zwart, de oudste dochter van zijn inmiddels overleden leermeester Jan Zwart. In 1946 richtte Willem Mudde de Lutherse Werkgroep voor Kerkmuziek op en als voorzitter gaf hij sterke impulsen aan de ontwikkeling van de kerkmuziek. Hij ontwikkelde en redigeerde het tijdschrift ‘Musica Sacra’. Daarmee verbreidde hij nieuwe kerkmuzikale inzichten ver buiten de Lutherse kring. Dat gebeurt ook concerten met het door hem opgerichte ‘Utrechts Motet Gezelschap’ in binnen- en buitenland. Vanaf 1953 was Willem Mudde docent aan het Utrechts Conservatorium voor orgel en muziektheorie en later hoofddocent kerkmuziek. Willem Mudde componeerde • 38 (series) orgelwerken • 6 koorwerken
Vagn Gylding Holmboe (Horsens, Denemarken, 20 december 1909 – Ramlřse, 1 september 1996) begon als 16-jarige, op aanbeveling van Carl Nielsen, een muziekstudie aan het conservatorium van Kopenhagen. Hij studeerde muziektheorie bij Knud Jeppesen en compositie bij Finn Hřffding. Na zijn studie nam hij lessen bij Ernst Toch in Berlijn. Daarna verbleef hij enige tijd in Roemenië. In 1933 trouwde Vagn Holmboe met pianiste Meta May Graf, Zij gaf de piano op en hield zich voor de rest van haar leven bezig met schilderkunst, glaskunst en fotografie. In 1934 kwam Vagn Holmboe weer in Denemarken terug. Hij leefde daar van het geven van privémuzieklessen. Van het prijzengeld voor zijn bekroonde 2de symfonie konden Vagn Holmboe en Meta May zich vestigen in Ramlřse op Sjćlland. Hij vergroeide daar steeds meer met de natuur. Hij plante er 10 bomen per compositie, in totaal 4000. In de jaren veertig was hij muziekleraar aan een blindeninstituut en van 1950 tot 1965 doceerde hij aan het Kopenhaagse conservatorium. Studenten van Vagn Holmboe waren Svend Nielsen, Per Nřrgĺrd, Ib Nřrholm, Bent Lorentzen, Arne Nordheim en Egil Hovland. Voor Vagn Holmboe was Joseph Haydn een groot voorbeeld. Zijn muziek wordt wel tot het muzikale neoklassicisme gerekend, maar dat geldt zeker niet voor al zijn werk. In zijn geboortestad Horsens wordt sinds 2000 het jaarlijkse festival Holmboe i Horsens georganiseerd, waarbij ook de Holmboe Pris wordt uitgereikt. De werken van Holmboe werden geordend door de musicoloog Paul Rapoport en voorzien van de letter M van het begrip Meta(morfose), dat een grote rol speelde in Holmboe's componeerwijze. Vagn Holmboe componeerde 370 werken: • 2 opera’s - Kniven (Het mes), een satirische kameropera • 6 theatermuziekwerken • 1 ballet • 22 symfonieën • 31 concerten - Concerto voor orkest, M 21 , 1929 - (kamer)concerto voor altviool, opus 67, M 187, 1956, boeiend werk - Vioolconcerto nr. 2, opus 139, M 297 1979 • 34 andere orkestwerken • 2 werken voor brassband • 20 strijkkwartetten • 80 andere kamermuziekwerken - trio voor blokfluit, cello en cembalo, opus 133, 1977 • 28 koorwerken met begeleiding van piano, orgel, meerdere instrumenten of orkest • 42 koorwerken a cappella • 2 accordeonwerken • 4 gitaarwerken • 3 orgelwerken • 3 werken voor percussie • 44 (series) pianowerken • 8 werken voor een ander instrument solo • 24 (series) liederen
|