Componisten

vanaf 1910

 

Jean Baptiste (Django) Reinhardt (Liberchies, België, 23 januari 1910 – Samois-sur-Seine, Fontainebleau, Frankrijk, 16 mei 1953) werd geboren in een Sinti woonwagenfamilie. Hij groeide op in een woonwagenkamp bij Parijs. Samen met zijn jongere broer leerde hij op het gehoor en uit de vrije hand gitaar, banjo en viool spelen. Pas in de jaren '30 leerde Django Reinhardt lezen en schrijven van violist Stéphane Grappelli.

Als tieners traden de twee broers op in Parijs en namen deel aan de Bals musettes. In de winter van 1928 raakte Django Reinhardt (18 jaar) bij een brand in zijn woonwagen zwaar gewond. De linkerzijde van zijn lichaam was ernstig verbrand en zijn linkerbeen moest geamputeerd worden. De bijgelovige Django Reinhardt weigerde dit. Door zijn verminkte linkerhand - waarbij de pink en ringvinger verlamd en misvormd waren - leek gitaarspelen niet meer mogelijk. Zijn broer bracht toch een gitaar naar zijn ziekenkamer en met volharding - hij verbleef bijna twee jaar in het ziekenhuis - leerde hij zichzelf opnieuw spelen, in zijn typische eigen stijl: de jazz manouche (Sinti-gitarist) was geboren.

In 1931 liet de schilder Emile Savitry hem opnames van Louis Armstrong en Duke Ellington horen en vanaf toen zocht Reinhardt aansluiting bij Franse jazzmuzikanten.

In 1934 ontmoette hij violist Stéphane Grappelli in een nachtclub in Montparnasse. Ze richtten samen met Django Reinhardts broer Joseph (slaggitaar), Roger Chaput (slaggitaar) en Louis Vola (contrabas) het Quintette du Hot Club de France op.

Het kwintet bleef optreden tot vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1939. Stéphane Grappelli bleef in Londen en Reinhardt reisde terug naar Parijs.

Hoewel de nazi's tijdens de Tweede Wereldoorlog de zigeuners zwaar vervolgden, lieten zij de populaire Django Reinhardt ongemoeid. Luftwaffeofficier Dietrich Schulz-Kôhn, later bekend als Doktor Jazz, was dol op zijn muziek en hield hem de hand boven het hoofd. Django Reinhardt speelde onder andere het liedje "Bei mir bist du schön" – een Jiddisch lied van de hand van Sholom Secunda uit 1932, dat in Duitsland heel populair was - en werd de beroemdste zigeunermuzikant van Europa. Hij werd gevraagd in Berlijn te komen spelen voor het Duitse opperbevel, maar in plaats daarvan probeerde hij te vluchten. Bij de grens tussen Frankrijk en Zwitserland werd hij opgepakt, maar op voorspraak van Dietrich Schulz-Kôhn weer vrijgelaten. In 1943 trad hij ook weer in zijn geboortedorp op. Reinhardt bespeelde vaak grote akoestische gitaren, ontworpen door Mario Maccaferri en gebouwd door Henri Selmer.

In 1946 speelde Reinhardt in Amerika, op uitnodiging bij het orkest van Duke Ellington.

In 1948 begeleidde Reinhardt de eerste producties van Bobbejaan Schoepen, de eerste Belgische zanger die internationaal doorbrak. In 1947 en 1949 maakte Reinhardt weer opnamen met Stéphane Grappelli. Hij kreeg meer interesse in de nieuwe en muzikale grenzen verleggende bebopjazz en begon vaker elektronisch te spelen. Naar het einde van zijn leven legde hij zich steeds meer toe op schilderen en vissen in het schilderachtige Samois-sur-Seine.

Django Reinhardt overleed in 1953 op 43-jarige leeftijd aan een hersenbloeding.

de 'Hot Club de France'-stijl heeft door zijn zigeuneroorsprong een typisch Europese bijdrage aan de geschiedenis van de jazz geleverd.

Django Reinhardt maakte

     22 albums

en hij  componeerde op zijn gehoor en geheugen (hij kon geen muziek lezen en schrijven)

     honderden stukken, waarvan er enkele uitgroeiden tot 'standards' in de jazzmuziek

- Minor Swing, 1937,

- Nuages, 1940,

- Swing 42 , 1941

- Djangology,  1945.

 

Hans Osieck (Amsterdam, 25 januari 1910 – Bloemendaal, 22 juni 2000) had pianoles van Elisabeth Aghina en Piet Vincent. Na zijn eindexamen HBS-B vervolgde hij zijn pianostudie in Stuttgart aan de Musikhochschule bij Walter Rehberg en Max Pauer. In 1939 studeerde hij nog een een jaar in Parijs bij Yvonne Léfébure. In 1940 bouwt hij in Bloemendaal een lespraktijk op. Door zijn weigering lid te worden van de Kultuurkamer moet hij stoppen met het geven van concerten. Na de oorlog zette hij zijn pianostudie voort in Parijs en na 1949 in Duitsland. Hij trad daar regelmatig op, onder andere met de Berliner Philharmoniker.

In 1951 vertrok Hans Osieck voor een jaar naar Zuid-Afrika, waar hij bij het College of Music, verbonden aan de Universiteit van Durban, pianoles gaf. Na zijn terugkeer in Nederland vestigde hij zich in Eindhoven als pianodocent aan de Eindhovense Muziekschool.

Na zijn pensionering in 1972 gaf Hans Osieck nog veel pianorecitals. In 1981 werd hij Ridder in de Orde van Oranje-Nassau en in 1989 ontving hij de De Klerkprijs voor zijn bijzondere verdienste voor het muziekleven in Haarlem. Hans Osieck overleed op 22 juni 2000 in Bloemendaal.

Hans Osieck componeerde

     11 orkestwerken

- Fantasie op "In een blauw geruite kiel", 1935,

- Concert voor twee piano's, 1942

- Pianoconcert, 1954.

     4 kamermuziekwerken

     17 pianowerken

- Sonatine nr 2  opus 3, 1966

-  Varsovie Accuse, 1946, gewijd aan de verwoesting van Warschau in de Tweede Wereldoorlog

     3 werken voor een ander soloinstument

 

Elsa Jacqueline Barraine (Parijs, Frankrijk, 13 februari 1910 - Straatsburg, 20 maart 1999) was de dochter van cellist Alfred Barraine en Madame Barraine, van Joodse afkomst. Elsa Barraine begon al op vroege leeftijd met pianolessen. Daarna studeerde ze compositie aan het conservatorium van Parijs bij Paul Dukas. Een andere student van Dukas was in die tijd Olivier Messiaen. Elsa Barraine en Olivier Messiaen waren goede vrienden en bleven doorheen hun leven contact met elkaar onderhouden

Op 15-jarige leeftijd won Elsa Barraine de eerste prijs voor harmonie aan het conservatorium en op haar 17de de eerste prijs voor contrapunt en begeleiding. In 1929 won ze de Prix de Rome voor haar cantate La vierge guerrière.

Van 1936 tot 1940 werkte Elsa Barraine bij de Franse Nationale Radio als pianist, geluidstechnicus en zangleidster. Na de Tweede Wereldoorlog werkte ze er als geluidsmixer Tijdens de oorlog had Elsa Barraine nauwe banden met de Franse Résistance (hert Franse Verzet). Ze was lid van het Front National des Musiciens, een verzetsgroep van musici. Van 1944 tot en met 1947 was ze opnamedirecteur bij het platenlabel Le Chant du Monde. Van 1953 tot 1972 was Elsa Barraine docent muziekanalyse en partituurlezen aan het conservatorium van Parijs. In 1953 werd ze ook door de Rijksoverheid benoemd tot beheerder van alle Franse nationale muziektheaters.

Elsa Barraine componeerde

     1 komische opera

     3 balletten

     6 orkestwerken

- Symfonie nr. 2, “Voïna”,  1938

     9 werken voor (solist(en)), koor en orkest

     4 andere vocale werken

     7 kamermuziekwerken

     4 pianowerken

     4 werk voor een ander instrument solo

 

 

Samuel Osborne Barber II (West Chester, Pennsylvania, Verenigde Staten, 9 maart 1910 – New York City, 23 januari 1981) kreeg op zesjarige leeftijd pianolessen en schreef zijn eerste kleine compositie toen hij zeven was. Op zijn negende smeekte hij aan zijn moeder in een brief of hij alsjeblieft niet op voetbal hoefde, ant hij wil zijn leven aan de muziek wijden. Van 1924 tot 1932 studeerde hij compositie bij Rosario Salero, orkest-directie bij Fritz Reiner, piano bij George Boyle en Isabella Vengerova en zang bij Emilio Edoardo de Gogorza aan het Curtis Institute of Music in Philadelphia. Zijn zangstudies zette hij bij John Braun in Wenen voort.

In 1935/1936 bereisde Samuel Barber in het gezelschap van zijn vriend en levenspartner (tevens collega-componist) Gian Carlo Menotti Europa. De Symfonie nr. 1 en het Strijkkwartet, opus 11 (met het later beroemd geworden Adagio) gingen na hun compositie in 1936 in Rome in première.

Van 1939 tot 1942 doceerde Barber compositie aan zijn Alma Mater, het Curtis Institute of Music in Philadelphia. Na de Tweede Wereldoorlog keerde hij naar Europa terug; in 1948 werd hij consulent van de "Amerikaanse Academie" te Rome.

Samuel Barber behoorde nooit tot de muzikale avant-garde. Zijn werk is post-romantisch, harmonisch borduurt hij voort op de 19e eeuw, hij maakt veel gebruik van de sonatevorm (vooral in zijn symfonieën), ook als hij de uitdrukkingsmiddelen vanaf de jaren '40 uitbreidt.

Samuel Barber componeerde

     3 opera’s

- Vanessa, opus 32, opera in drie bedrijven, 15 januari 1958, libretto Gian Carlo Menotti naar een vertelling uit "Seven Gothic Tales" van Isak Dinesen, gereviseerd in 1964. Vanessa (sopraan) wacht twintig jaar op haar geliefde Anatol, uiteindelijk verschijnt zijn zoon, die sprekend op zijn vader lijkt en ook Anatol heet (tenor). Voordat hij met Vanessa trouwt, bezwangert hij haar nichtje Erica (mezzo–sopraan). Als Vanessa en Antol vertrekken is het Erica’s beurt om eeuwig te wachten. Einde opera. De oude barones, Vanessa's moeder (alt) speelde ook een rol.

- Antony and Cleopatra, opera in drie bedrijven, libretto Franco Zeffirelli. Gebaseerd op het toneelstuk Antony and Cleopatra van William Shakespeare, gebruik makend van Shakespeares exclusieve taaleigen, 16 september 1966, bij de opening van het nieuwe Metropolitan Opera House in Lincoln Center for the Performing Arts in New York City. Samuel Barber en Gian Carlo Menotti reviseerden de opera ingrijpend in 1975.

     4 balletten

- Medea, opus 23 (The Serpent heart), 1946

- Souvenirs, opus 28, 1953, oorspronkelijk voor piano vierhandig, later ook georkestreerd.

     2 symfonieën

- symfonie nr. 1, opus 9, 1936, herzien in 1942, op oud-Europese leest geschoeid, stijlvol, pijnlijk mooi.

- symfonie nr. 2,  opus 19, 1944, herzien in 1947, opdracht van de Amerikaanse luchtmacht, stijgt met ijle strijkers tot ver boven de wolken,  het tweede deel, andante, un poco mosso is in 1964 gereviseerd tot het symfonisch gedicht "Night Flight", opus 19a

     6 concerten

- Canzonetta voor hobo en strijkers, 1977-1978  opus 48, georkestreerd door C. Turner;

- Concerto voor viool en orkest, opus 14, 1939; één van de beste vioolconcerten ooit geschreven;

- Concerto voor piano en orkest, op. 38 (bekroond in 1962 met de Pulitzerprijs), prima concert;

- Concerto voor cello en orkest, op. 22 (1945)

Prachtige muziek allemaal: Royal Scottish National Orchestra Alsop, Marin,solisten: Naxos 8506021 (6 cd’s)

     10 andere werken voor orkest

- Adagio voor Strijkers,  opus 11a, 1937, aanpassing van het langzame deel van het strijkkwartet opus 11. wordt veel gespeeld op begrafenissen en herdenkingsbijeenkomsten. In 2004 door de BBC luisteraars gekozen als droevigste klassieke muziekstuk. Veel dissonante accoorden, die nooit opgelost worden. Het mooiste requiem van de twintiste eeuw. Gebruikt in het slot van de film The Elephant Man van David Lynch uit 1980 en in de film Platoon van Oliver Stone uit 1986

- First Essay, opus 12, 1937, muzikaal experiment

- Second Essay, opus 17, 1942

- Suite uit het ballet "Medea", voor orkest, op. 23, 1947

Voor de hoorspelserie Sprong in het heelal gebruikten de makers als omlijstende muziek fragmenten uit de balletsuite "Medea" in de uitvoering door het "New Symphony Orchestra of London", gedirigeerd door Samuel Barber zelf! Op de avond van de allerlaatste hoorspelaflevering, 16 februari 1958, zond de KRO-radio de uitvoering door het "New Symphony Orchestra of London" uit op verzoek van honderden hoorspelluisteraars van 23.30 uur tot 23.56 uur.

- Souvenirs, balletsuite, 1953, oorspronkelijk voor piano vierhandig.

- Mutations from Bach, 1968, zettingen van de hymne Christe, du Lamm Gottes

- Third Essay, opus 47,  1978 

     9 werken voor harmonie-orkest

     12 koorwerken (met solisten, piano en/of andere instrumenten)

- Agnus Dei (Lam Gods), voor koor en orgel of piano, 1938, vocale bewerking van het Adagio for Strings

- Sure on this Shining Night, voor gemengd koor en piano, arrangement van het lied uit opus 13, tekst James Agee, 1938

- Reincarnations,  opus  16, 1940 voor gemengd koor, op woorden van Antoine Ó Raifteiri in de vertaling van James Stephen

Mary Hynes

Anthony O'Daly

The Coolin (The Fair Haired One)

- Prayers of Kierkegaard, opus 30, voor sopraan, koor en orkest op woorden van Søren Kierkegaard. Meesterlijk werk

- Easter Chorale, opus 40, 1965, voor gemengd koor, koperblazers, slagwerk en orgel. Woorden Pack Browning

- 2 Stukken,  opus 42, 1968, voor gemengd koor a cappella

Twelfth Night

To Be Sung on the Water

- The Lovers, opus 43, 1971 voor bariton, koor en orkest, gebaseerd op de Twintig liefdesgedichten en een lied van Wanhoop van Pablo Neruda

     36 (series) werken voor zangstem(men) en piano of orkest

- A Slumber Song of the Madonna, 1925, voor zangstem en piano, tekst Alfred Noyes

- Dover Beach,  opus 3, 1931, voor bariton en strijkkwartet, tekst Matthew Arnold. Heel mooi.

- Three Songs, opus 10, 1936, op teksten uit de bundel Chamber Music van James Joyce

- 4 liederen, opus 13, 1937–1940

3. Sure on this Shining Night, tekst James Agee; ook georkestreerd

- Knoxville: Summer of 1915, opus 24, 1947 voor zangstem en orkest. Tekst: een stukje proza uit 1938 van James Agee. Opgedragen aan sopraan Eleanor Steber, die de première zong in 1948.

- Despite and Still, opus 42, 1969, liedcyclus van 5 liederen voor zangstem en piano

4. Solitary Hotel, tekst James Joyce, verhalend, steno-achtig

- 3 Songs, opus 45, 1972, voor zangstem en piano   

     14 kamermuziekwerken

- Serenade, opus 1, voor strijkkwartet, 1928, in 1944 gearrangeed voor strijkorkest                     

- Cello Sonata opus 6, in c kleine terts, 1932. Indringende melodieën en lyrische passages.

- Strijkkwartet in b kleine terts, opus 11, 1936. Het tweede deel van het driedelige strijkkwartet: Molto Adagio, is in bewerkingen als hèt Adagio voor Strijkers, en het Agnus Dei voor koor wereldberoemd geworden. Over het derde deel was Barber zelf zo o tevreden dat hij het afkeurde en vervind door een korte herinnering aan het eerste deel Molto Allegro. Er zijn strijkkwartetten die toch het afgekeurde deel uitvoeren.

Summer Music for Wind Quintet, opus 31, 1953, voor fluit, hobo, fagot, klarinet en hoorn.

     18 (series) werken voor piano solo

- pianosonata in es kleine terts, opus 26, 1949, voor de 25ste verjaardag van de League of Composers. intrigerend fugatisch laatste deel.

- Excursions, opus 20, 1944

- Souvenirs, opus 28, balletsuite, 1953, zes dansen voor piano vierhandig, ook gezet voor piano solo en ook georkestreerd

- nocturne, opus 33, 1959, hommage aan John Field      

- ballade, opus 46, 1977 

 

Sigurd Christian Jag Erland Vogt von Koch (Stockholm, Zweden, 26 april 1910 – 31 januari 2009) was een zoon van het componist Sigurd von Koch en Karin Maria Magnell, kunstenares en meubelarchitecte. Erland von Koch studeerde van 1931 tot 1935 aan het de Koninklijke Hogeschool voor muziek in Stockholm orgel en koordirectie. Daarna studeerde hij compositie bij Paul Höffer, orkestdirectie bij Clemens Kraus en piano bij Claudio Aarau aan de Hogeschool voor muziek in Berlijn. Hij heeft ook nog bij Claudio Aarau in Frankrijk gestudeerd en in Zweden orkestdirectie bij Tor Mann.

Van 1939 tot 1945 was hij docent aan de muziekacademie van Karl Wohlfart in Stockholm. Van 1943 tot 1945 was hij daarnaast klankregisseur en dirigent bij de Zweedse openbare omroep Sverige Radio AB. In 1952 werd hij docent harmonie aan de Koninklijke Hogeschool voor muziek in Stockholm. In 1957 werd Erland von Koch lid van de Koninklijke Zweedse Academie. In 2000 werd hij bekroond met de eremedaille van de Koninklijke Muziekacademie voor zijn verdiensten voor de Zweedse muziek.

Erland von Koch componeerde

     3 opera’s

     5 balletten

     2 cantates

     5 andere werken voor solisten, koor en orkest

     6 symfonieën,

- symfonie nr. 3, opus 38, 1948,

- symfonie nr. 4, "Sinfonia seria", opus 51, 1953, gereviseerd in 1962

     17 concerten,

     60 andere orkestwerken

- Nordiskt capriccio, opus 26, 1943,

- Impulsi – Echi – Ritmi, 1966 

     6 (series) werken voor harmonieorkest

     7 (series) koorwerken voor koor a cappella

     7 strijkkwartetten

     20 andere kamermuziekwerken

     6 (series) liederen

     6 orgelwerken

     7 pianowerken

     40 monologen en andere werken voor een solo–instrument

     12 filmscores

 

Artie Shaw (geboren als Arthur Jacob Arshawsky, New York City, 23 mei 1910 – 30 december 2004) was de zoon van de Oostenrijkse Sarah Strauss en de Russische kleermaker en fotograaf Harold "Harry" Arshawsky, beiden van Joodse afkomst. Artie Shaw groeide op in New Haven, Connecticut, waar hij al jong werkte in een groentewinkel. Van zijn verdiende geld kocht hij op zijn 13de een saxofoon en begon met saxofoonles. Op zojn 16de verwisselde hij de saxofoon met een klarinet, en liet zijn familie achter zich om met een band te gaan toeren.

From 1925 tot 1936 speelde Artie Shaw met veel verschillende bands en orkesten van vanaf 1935 componeerde en arrangeerde hij steeds meer voor big bands, waar hij ook strijkinstrumenten in liet spelen. Verder was hij ook behoorlijk inventief in het big band gebeuren, hij zette veel ongebruikelijk instrumenten in tot een klavecimbel aan toe. Ook liet hij in 1938 Billie Holiday als zijn bandzangeres meewerken, waarmee hij de eerste blanke bandleider was die met een zwarte vrouwelijke zangeres door de racistische zuidelijke staten van Amerika toerde.

Artie Shaw vormde tientallen bands, waarmee hij vrij snel opnamen maakte, en dan begon hij weer met wat anders.

Vanaf 1938 verzorgde Artie Shaw ook honderden bigband radio-uitzendingen ondermeer op CBS.

In 1940, op het hoogtepunt van zijn populariteit, verdiende de 30-jarige Artie Shaw $60.000 per week, een gigantisch bedrag dus.

Maar omdat geld Artie Shaw eigenlijk helemaal niet interesseerde, en hij naar zijn gevoel veel te weinig tijd had om te arrangeren en te componeren, brak Shaw zijn bigbandleven op. Hij werkte daarna met kleine bands of met grote Metropool-orkesten. Tijdens de Tweede Wereldoorlog maakte hij van 1942 tot 1944 deel uit van de United States Navy, waar hij ook maar een band vormde, waarmee hij optrad voor het Navy personeel, soms in de gevaarlijkste gevechtszones.

Na de oorlog trok hij zich meer terug uit de muziek en legde hij zivh toe op een carrière als schrijver.

Muziek maken zowel als klarinettist, als arrangeur en als componist bleef altijd een deel van zijn bestaan. Na 1954 stopte hij met klarinet spelen, na 1987 met bandoptredens.

Arty Shaw was een tamelijk moeilijk persoon om mee om te gaan. Hij trouwde 8 keer. Twee huwelijke werden nietig verklaard, de andere liepen uit op een scheiding. Hij was een precisie scherpschutter die prijzen won en een expert op het gebied van vliegvissen.

In 1980 doneerde Arty Shaw al zijn documenten, 700 partituren en 1000 stukken bladmuziek aan de Universiteit van Boston. In 1991 ging de collectie over naar de Universiteit van Arizona in Tucson.

Artie Shaw maakte of werkte mee op

     45 plaatopnames

Artie Shaw componeerde

     talloze nummer voor big- en jazzbands

     8 “klassieke” werken

- Concerto voor klarinet en orkest, 1940, spetterend werk.

     6 filmscores

 

Francis (Frank) Henry Loesser (New York City, Verenigde Staten, 29 juni 1910 – 28 juli 1969) was de zoon van pianist Henry Loesser, die naar Amerika was geëmigreerd om Pruisische militaire dienst te ontlopen en Julia Ehrlich. Frank Loesser groeide op in een huis op West 107th Street in Manhattan. Muzikaal werd hij opgevoed in de traditie van de Europese klassieke muziek. Zijn schoolopleiding ging niet best en toen zijn vader onverwacht overleed in 1926 ging hij aan het werk om geld te verdienen voor het gezin. Hij werkte als restaurantcriticus, gerechtsbeambte, advertentieverkoper, politiek cartoontekenaar, schetsschrijver voor vaudevilles, persvertegenwoordiger voor een filmmaatschappij, krantenuitgever en teslotte als liedjesschrijver bij de muziekuitgeverijwereld Tin Pan Alley aan de West 28th Street in Manhattan. Tijdens zijn werk ontmoette hij een talentvolle zangeres, Lynn Garland (geboren als Mary Alice Blankenbaker). Ze kregen twee kinderen: John en Susan. Ondertussen was hij aan het werk geraakt bij Universal Pictures in Los Angeles. Frank Loesser stuurde Lynn Garland een brief met treinkaartjes naar Los Angeles. Daar trouwden ze in 1936. Tot de tweede Wereldoorlog schreef hij voor allerlei bekende componisten teksten voor hun songs. Hij had in die periode een contract bij Paramount Pictures.

Tijdens de Tweede wereldoorlog deed Frank Loesser dienst in de Amerikaanse luchtmacht en schreef ondertussen teksten voor filmscripts en liedjes.

In 1942 schreef hij zelf de muziek bij een liedje en dat was zo'n succes dat hij meer muziek bij songs ging schrijven.

Na de Tweede Wereldoorlog schreef hij muziek en tekst van vele musicals, songs en filmscripts. In 1950 begon Frank Loesser zijn eigen uitgeverij: Frank Music Corporation voor het uitgeven van zijn eigen werk en ook van anderen. In 1957 eindigde het huwelijk van Frank Loesser met Lynn Garland, na 21 jaar. Op 29 april 1959 trouwde hij met Jo Sullivan, met wie hij ook twee kinderen kreeg: Hannah and Emily.

Frank Loesser, een verwoed roker, overleed op 59 jarige leeftijd aan longkanker in New York. Zij dochter, schrijfster Susan Loesser, schreef in 1993 haar vaders biografie: A Most Remarkable Fella: Frank Loesser and the Guys and Dolls in His Life: A Portrait by His Daughter.

Frank Loesser componeerde

     8 musicals

- Guys and Dolls, 1950, gebaseerd op de verhalen van Damon Runyon, leverde twee Tony Awards op: voor tekst en voor muziek. Bob Fosse noemde Guys and Dolls " de belangrijkste Amerikaanse musical ooit" Een filmversie werd uitgebracht in 1955, met Marlon Brando, Jean Simmons, Frank Sinatra en Vivian Blaine.

     55 filmscores of medewerking daaraan

     700 songs (in elk geval de tekst, vaak ook de muziek)

www.frankloesser.com

 

Alec Andrew Templeton (Cardiff, Wales, Groot Brittannië, 4 juli 1909 of 1910 – Greenwich, Connecticut, Verenigde Staten, 28 maart 1963) was vanaf zijn geboorte blind, en daarnaast gezegend met een absoluut gehoor. Van 1922 (hij was toen 12 jaar) tot 1935 presenteerde hij een serie muziekprogramma’s voor de BBC. Alec Templeton studeerde ondertussen aan het Worcester College, de Royal Academy of Music en het Royal College of Music in Londen piano bij Lloyd Powell en Isador Goodman. Hij ontwikkelde zich tot een veelgevraagde concertpianist.

In 1936 ging hij als lid van de Jack Hylton's Jazz Band naar de Verenigde Staten, waar hij bij een aantal orkesten meespeelde en zijn eerste radio optredens gaf. Hij ging er dus maar niet meer weg. In 1941 werd hij genaturaliseerd tot Amerikaans Staatsburger.

In 1939 tekende hij een plaatopnamecontract met maatschappij RCA.

Hij kreeg er ook een van 1939 tot 1947 een radioprogramma, Alec Templeton Time, gesponsord door Alka-Seltzer, en in 1955 een TVshow: It's Alec Templeton Time.

Alec Templeton is begraven op de Putnam begraafplaats. Hoewel hij er zelf van uitging dat hij in 1909 was geboren, draagt zijn grafsteen het geboortejaar 1910, ik heb de grafsteen naar aangehouden.

Alec Templeton componeerde

     satirische schetsen

- “Three Little Fishies’ Explained to a Music Appreciation Class

- “The Shortest Wagnerian Opera,””

     musicale parodieën

- Bach Goes to Town, bekend geworden door de opname van Benny Goodman met zijn band

- Debussy in Dubuque, 

- Haydn Takes to Ridin’,

- Mozart Matriculates.

     orkestwerken

- Concertino lirico, 1942, voor piano en orkest

- Gothic Concerto, 1954, voor piano en orkest

     pianowerken

- Alec Templeton’s Music Boxes, 1958.

 

William Howard Schuman (New York, Verenigde Staten, 4 augustus 1910 – 15 februari 1992) werd in de New Yorkse wijk Bronx geboren bij Samuel en Rachel Schuman, een Joods gezin. Hij speelde als klein jongetje al viool en banjo, maar veel liever honkbal. Op de highschool vormde hij een dansband: "Billy Schuman and his Alamo Society Orchestra" die optrad bij locale gelegenheden, en waarin hij strijkbas speelde. In 1928 ging hij naar de New York University's School of Commerce en speelde daarnaast in jazzbands mee en schreef samen met zijn vrienden E. B. Marks Jr. en Frank Loesser liedjes. Muziek was toch leuker dan economie dus stapte hij over naar het Malkin Conservatory in New York waar hij studeerde bij Max Persin en Charles Haubiel. Privé studeerde hij nog compositie bij Roy Harris. Vanaf 1935 studeerde William Schuman orkestdirectie aan de Universität für Musik und Darstellende Kunst "Mozarteum" te Salzburg in Oostenrijk. Hij had toen al meer dan 100 populaire liederen op zijn naam staan.

Hij werd docent aan het Sarah Lawrence College en aan de Columbia University in New York. In 1943 kreeg hij voor zijn werk A Free Song de Pulitzer-prijs for Music als een van Amerika's voornaamste componisten. In 1945 werd hij directeur van de Juilliard School of Music in New York. Van 1962 tot 1969 was hij directeur van het Lincoln Center in New York, waar de Juilliard School ook ondergebracht is.

William Schuman componeerde

     2 opera's

     5 balletten

     3 cantates

     10 symfonieën

- Symfonie nr. 3, januari 1941. Ruige rotsformaties

     25 (series) andere orkestwerken

     11 (series) werken voor harmonieorkest

     16 (series) koorwerken, a capella of met begeleiding van piano of orkest

     1 werk voor zangstem en instrumenten

     13 kamermuziekwerken

     2 werken voor zangstem en piano

     6 (series) pianowerken

     1 orgelwerk

     2 filmscores

     100 popsongs

     arrangementen

- Variations on America  van Charles Ives' voor orgel, gearrangeerd voor orkest; in deze bewerking werd het stuk pas echt bekend.

www.williamschuman.org

 

Klement Slavický (Tovačov, Moravië 22 september 1910 – Praag, Tsjechië, 4 september 1999) was de zoon van organist, vioolbouwer en koordirigent Klement Slavicky senior (1863-1941). Zijn vader gaf hem zijn eerste muziekonderwijs. In 1927 ging Klement Slavicky naar het Consevatorium van Praag. Hij studeerde daar compositie bij Karel Boleslav Jirák, directie bij Pavel Dedecek, piano bij Ruzena Kurzov en viool bij Frantisek Stupka. Van 1934 tot 1935 studeerde hij ook compositie bij Josef Suk. Hij was zijn laatste leerling.

In 1936 kon Klement Slavicky aan het werk als muziekprogrammeur en dirigent bij Radio Tsjechoslowakije in Praag. In de oorlogsjaren kon hij zijn baan houden, hoewel hij er allerlei illegale anti–Nazi–activiteiten ontwikkelde. In die jaren ontmoette hij radio-omroepster ViastaVoborska. Ze trouwden in 1943 en kregen één zoon in 1947. De communisten namen in dat jaar de regering over. Klement Slavicky weigerde lid te worden van de Communistische partij en werd daarom in 1951 ontslagen bij de radio en uit de componistenvereniging gezet.

Klement Slavicky kon in die situatie onmogelijk ander werk vinden en werd daarom maar freelance componist. Omdat de autoriteiten zijn waarde als componist en muzikant wel onderkenden, kreeg hij ondanks alles een jaarlijks stipendium van de regering, zonder dat er daarvoor een tegenprestatie hoefde te worden geleverd. Viasta werd ook ontslagen, maar kon via een bevriende Franciscaner monnik aan het werk als kerkelijk medewerkster en later als muzieklerares in een klooster in Kadan, in de buurt van Praag. Daardoor kon het gezin in leven blijven.

In de loop van de jaren werd het regime wat milder. In 1989 wilden de autoriteiten hem een prijs als Nationaal Kunstenaar aanbieden, maar hij weigerde die als protest tegen het wrede neerslaan van het protest tegen de communistische overheersing op het Wenceslasplein in 1988. Na de fluwelen revolutie in december 1989 kwam de vrijheid voor Tsjechoslowakije en werd Klement Slavicky volledig in ere hersteld. Hij werd voorzitter van de Suk Vereniging en bestuurslid van de opnieuw opgerichte Umeleck Beseda, een beroepsorganisatie van componisten en muzikanten.

Klement Slavický componeerde in elk geval

     7 orkestwerken

Rapsodische variaties, 1953

Symfonietta IV, Pax hominibus in universo orbi, 1985

     5 (Series) koorwerken

Lidice voor dubbelkoor, 1945

     13 kamermuziekwerken

Musica monologica,  voor harp, 1968

Musica per arpa, driedelig werk voor harp, 1972

     arrangementen van volksliederen

Ej, srdenko moje  (O, mijn armzalige hart) zangcyclus met 5 Slowaakse volksliederen

     filmscores

 

Paule Maurice (Parijs, 29 september 1910 – 18 augustus 1967) was de dochter van kantoorbediende Raoul Auguste Alexandre Maurice en Marguerite Jeanne Lebrun. Paule Maurice studeerde aan het Conservatoire national supérieur de musique in Parijs harmonieleer bij Jean Gallon, contrapunt en fuga bij Noël Gallon en compositie bij Henri Büsser. Vanaf haar 23e werd ze de assistent van Jean Gallon. Ze leidde vele studenten op. Paule Maurice was getrouwd met Pierre Lantier, samen schreven ze een boek over harmonieleer, dat een belangrijk naslagwerk werd in Frankrijk en daarbuiten.

Paule Maurice componeerde in elk geval

     4 theatermuziekwerkenj

     2 baletten

     8 orkestwerken

- Tableaux de Provence voor saxofoon en orkest of piano, 1959, opgedragen aan saxofonist Marcel Mule

     1 serie koorwerken

     4 kamermuziekwerken

- Tableaux de Provence, suite voor saxofoon en piano, 1960

- Suite pour quatuor de Flûtes voor fluitkwartet, 1967

     1 serie kerstliederen

     7 (series) pianowerken

     4 (series) werken voor een ander instrument solo 

- Volio, etude  voor altsaxofoon solo, uitgave 1974  

http://www.paulemaurice.com

 

Norbert Glanzberg (Rohatyn, Oostenrijk-Hongarije, 12 oktober 1910 – Parijs, Frankrijk, 25 februari 2001) werd als Nathan Glanzberg geboren in het gezin van de Joodse Malka en Samuel Glanzberg. Toen het gezin in 1911 naar Würzburg in Beieren verhuisde, veranderden zijn ouders zijn naam in Norbert. Hij kreeg van zijn moeder een mondharmonica cadeau, waarop hij al gauw de sterren van hemel speelde. Vanaf 1924 studeerde hij op het conservatorium van Würzburg piano en compositie bij Hermann Zilcher. In 1929 werd hij assistent dirigent aan het stadstheater van Bad Aachen, waar hij kennis maakte met Béla Bartok en Alban Berg. In 1930 werd hij componist bij Universum Film AG, waar hij filmscores componeerde voor Billy Wilder en Max Ophüls. Daarnaast schreef hij ook de muziek voor opera’s en musicals. Toen de Nazi’s in 1933 aan de macht kwamen en hij door Joseph Goebbels in de NSDAP-partijkrant Der Angriff werd aangemerkt als een ontaarde Joodse kunstenaar, vluchtte hij naar Parijs. Daar werd hij de pianist van de band van gitarist Django Reinhardt waarmee hij in Parijse clubs optrad. Tijdens zijn optredens ontmoette hij Edith Piaf, die grote indruk op hem maakte.

Tussen 1939 en 1945 toerde hij meermaals met Edith Piaf rond, hij schreef veel van haar chansons begeleidde haar op de piano. Een aantal jaren had hij ook min of meer een relatie met haar en Edith Piaf redde een aantal keren zijn leven door hem te verstoppen en zo deportatie door de Vichy-politie en de Nazibezetters te voorkomen. Uiteraard werd zijn naam nooit op de concertprogramma’s gezet. In 1943 werd hij toch als Jood gearresteerd en kwam hij voor drie maanden in de gevangenis terecht. Door de actrice Marie Belland en de Corsicaanse zanger Tino Rossi werd met financiële steun van Edith Piaf een succesvolle ontsnapping georganiseerd, net voordat hij naar een concentratiekamp zou worden gedeporteerd. Daarna was het vluchten en onderduiken met vervalste papieren in Marseille en Nice, geholpen door bevriende musici en kunstenaars.

Na de oorlog reisde hij als pianistbegeleider van zangers als Renée Lebas, Charles Trenet en Tino Rossi een aantal jaren rond over de wereld. In 1952 trouwde Norbert Glanzberg met Marischka Mazurek. Vanaf 1953 combineerde hij het schrijven van filmscores met het componeren van klassieke muziek.

Norbert Glanzberg componeerde

     orkestwerken

     series liederen

- In Memoriam - Holocaustlieder, cyclus van 9 liederen voor bariton en piano, 1983, op gedichten van vervolgde, gevangen en vermoorde Joodse kuinstenaars

     chansons

- "Padam… Padam,", 1951, tekst Henri Contet het internationaal bekend geworden lied over Paris en liefde, geschreven voor Edith Piaf.

     24 filmscores

 

Herman Jacobus Josephus Nieland (Amsterdam, 23 november 1910 – Bussum, 12 september 1993) kwam uit een muzikaal rooms-katholiek gezin. Zijn oudere broer Jan Nieland (1903-1963) was ook organist, componist en pedagoog. Herman Nieland studeerde vanaf 1927 aan het Amsterdamse conservatorium, hoofdvak piano en bijvak orgel bij Willem Andriessen.

 Na zijn afstuderen in 1931 werd hij organist van de Sint Hubertuskapel in Amsterdam. Na een paar jaar ging  Herman Nieland over tot het protestantisme en hij werd organist van de Lutherse kerk in Haarlem en zette zijn studie voort bij Anthon van der Horst (orgel) en Ernest Mulder (compositie).

Vanaf 1941 was Herman Nieland vaste bespeler van het orgel in de Hersteld Evangelisch Lutherse kerk in Amsterdam. Later was hij organist van de Willem de Zwijgerkerk en de Jeruzalemkerk, ook in Amsterdam. Vanaf 1965 werkte hij ook als organist van de Nederlandse Protestantenbond in Bussum, terwijl hij in 1973 eerste organist werd van de Lutherse kerk aan het Spui in Amsterdam. Tenslotte fungeerde Nieland nog bijna veertig jaar als organist van het uitvaartcentrum van de Coöperatie PC in Amsterdam. Als uitvoerend musicus was hij regelmatig op de radio te beluisteren, bij de AVRO en de NCRV. Als radiomuzikant  begeleidde hij regelmatig solisten aan de piano.

Herman Nieland componeerde

     7 orgelwerken

     4 pianowerken

     7 orkestwerken

     2 kamermuziekwerken

     2 liederen(cycli)

 

Paul Frederick Bowles (Jamaica, Queens, New York City, Verenigde Staten, 30 december 1910 - Tanger, Marokko, 18 november 1999) was enig kind van tandarts Claude Dietz Bowles en Rena Winnewisser. Zijn vader was een koude, hardvochtige, dominante man, waar hij altijd een moeilijke relatie mee heeft gehad. Paul Bowles kon lezen op zijn derde en schreef verhalen op zijn vierde jaar. Zij eerste gedicht werd gepubliceerd op zijn 17de. Hij studeerde ook al jong muziektheorie, zang en piano. Paul Bowles ging muziek studeren aan de Universiteit van Virginia, maar toen in 1919 enkele van zijn gedichten in Frankrijk werden gepubliceerd verliet hij de universiteit om zich in Frankrijk te vestigen. Hij werkte daar voor de Parijse Herald Tribune, maar kwam dat jaar toch maar weer terug naar de Verenigde Staten. Daar maakte hij zijn muziekstudies af. In New York en Parijs studeerde hij daarna compositie bij Aaron Copland. Met Aaron Copland reisde hij in 1931 naar Tanger in Marokko, waar hij een levenslange fascinatie voor de stad aan over hield. Weer terug in Amerika verdiende hij zijn onderhoud als componist en theaterrecensent. In 1938 trouwde de bisexuele Paul Bowles met de lesbische 21-jarige schrijfster Jane Auer. Na hun huwelijk gingen als gauw weer hun eigen sexuele wegen, maar ze bleven wel elkaar ondersteunend altijd getrouwd en een een goed contact houden. In 1947 gingen ze in Tanger, in Marokko, wonen.

Paul Bowles ontwikkelde zich tot een veelgelezen romanschrijver. In 1952 kocht Paul Bowles het kleine eilandje Taprobane bij de kust van Ceylon (nu Sri Lanka). Daar bracht hij de rest van zijn leven de winters door.

In 1957 kreeg zijn vrouw Jane een beroerte, werd ze alcohol- en medicijnafhankelijk, kreeg ze epileptische aanvallen en raakte ze steeds meer geestelijk in de war. Tot haar dood in Málága in 1973 heeft Paul Bowles haar als mantelzorger bijgestaan.

Paul Bowles stierf in 1999 op de leeftijd van 88 jaar aan een hartaanval. Zijn as is naast de graven van zijn ouders en grootouders op de Lakemont begraafplaats in New York begraven.

Paul Bowles schreef

     7 romans

     17 verhalenbundels

     5 dichtbundels

     9 reisverhalen, autobiografieën en briefverzamelingen

     35 vertalingen

Paul Bowles componeerde

     3 opera’s

     5 balletten

     18 theatermuziekwerken

     3 orkestwerken

     2 koorwerken a capella

     8 kamermuziekwerken

     4 (series) werken voor zangstem en ensemble

     50 (series) liederen

- Blue Mountain Ballads,  4 liederen op tekst van Tennessee Williams, 1946

     34 (series) pianowerken

www.paulbowles.org

 

Jehan-Ariste Alain (Saint-Germain-en-Laye, departement Yvelines, Frankrijk, 3 februari 1911 – Petit-Puy (bij Saumur, departement Maine-et-Loire), 20 juni 1940) kreeg zijn eerste opleiding van zijn moeder en vader Albert Alain (1880-1971), die organist was en leerling van Gabriel Fauré en Alexandre Guilmant. Albert Alain had een vierklaviers pijporgel in de huiskamer gebouwd.

Daarnaast kreeg Jehan Alain orgelles bij Augustin Pierson (1905-1958) op het orgel van de kathedraal "Saint-Louis" in Versailles. Jehan speelde op 13-jarige leeftijd als hulporganist voor zijn vader Albert op het orgel in de kerk van zijn geboortestad. Zijn zuster Marie-Odile (1914-1937) was een sopraan en pianiste. De bekende organiste Marie-Claire Alain (1926-2013) was ook een zus, en heeft zich na zijn vroegtijdige dood altijd beijverd zijn muziek, met name zijn orgelmuziek, in bredere kring bekend te maken.

Jehan Alain studeerde vanaf 1928 orgel aan het Conservatoire National Supérieur de Musique in Parijs onder Marcel Dupré en compositie onder Paul Dukas en Jean Roger-Ducasse. Nadat hij afgestudeerd was, kreeg hij in 1935 een baan als organist aan de kerk Saint-Nicolas in Maison-Lafitte. In 1940 diende hij in het Franse leger. Hij sneuvelde tijdens de Slag om Frankrijk in Saumur. Hij werd tijdens een eenmanspatrouille door Duitse soldaten neergeschoten, nadat hij zelf in zijn eentje zestien tegenstanders had omgelegd.

In 1985 publiceerde musicologe Helga Schauerte een catalogus waarin de werken van Jehan Alain werden voorzien van een AWV nummer. In 2001 gaf Marie-Claire Alain een catalogus uit waarin de werken een JA nummer hebben. Wordt er allemaal niet duidelijker op.

Jehan Alain componeerde

     2 orkestwerken

- Trois Danses opus 120, 1937

     4 missen

     12 werken voor koor

     17 werken voor zangstem(men) en orgel of piano of andere instrumenten

     19 kamermuziekwerken

     40 orgelwerken

- Berceuse sur deux notes qui cornent, AWV 5, 1929

- Première Fantaisie, opus 72, 1933

- Le Jardin Suspendu., opus 71, 1934

- Suite pour orgue, 1935

+ Introduction et variations, opus 69

+ Scherzo, opus 70

+ Choral, opus 82

- Choral dorien, AWV 75, 1935

- Deuxième Fantaisie, opus 117, 1936

- Litanies, opus 110, 1937

- Aria, JA 138, 1938

     58 werken voor piano

     1 werk voor harp

 

Konrad Lechner (Nürnberg, Duitsland, 24 februari 1911 – Kirchzarten, 14 december 1989) leerde zichzelf als kind viool en cello spelen. Nadat hij het gymnasium had afgerond, voorzag hij in zijn onderhoud als Stehgeiger, eerst in Mannheim (vanaf 1928), later in München. In 1930 begon Konrad Lechner in München met een studie cello en gamba bij Joseph Disclez, Rudolf Metzmacher en Hugo Becker, compositie bij Carl Orff, in Salzburg bij Johann Nepomuk David, in Heidelberg bij Wolfgang Fortner. In 1934 werd Konrad Lechner cellist bij het Beierse Staatstheater in München. Na een jaar gaf hij die positie op, om privémuziekleraar te worden en als blokfluitist en vedelspeler met het Münchener Fideltrio samen te spelen

Bij de uitbraak van de Tweede Wereldoorlog kreeg hij de gelegenheid zijn dienstplicht als hoboïst te vervullen. Al in 1940 werd hij om gezondheidsredenen uit het leger ontslagen.

Vanaf 1939 had hij de leiding van de Münchner Bachverein, vanaf 1942 ging hij aan het werk aan het Salzburger Mozarteum als leider van het Collegium musicum, het Salzburger Madrigalkoor, het Hogeschoolorkest en -koor, en als gambadocent. Van 1946 tot 1948 dirigeerde hij de Bamberger Symphoniker.

In 1948 ging Konrad Lechner aan het werk als docent orkest- en koordirectie, contrapunt en gamba aan de Muziekhogeschool Freiburg. In 1953 werd hij directeur van de Akademie für Tonkunst in Darmstadt. Van 1958 bis 1974 gaf hij weer les aan de  Muziekhogeschool Freiburg.

Konrad Lechner componeerde

     1 orkestwerk

     13 kamermuziekwerken

     2 werken voor koor en instrumenten

     9 werken voor zangstem en instrumenten

     4 werken voor koor a cappella

     1 (serie) orgelwerken

     2 (series) werken voor gamba

     6 (series)werken voor blokfluit

     3 (series) werken voor cello

     2 (series) werken voor fluit

     1(serie) pianowerken

     1 werk voor zangstem solo

Voor Konrad Lechners Blokfluitwerken zie afdeling  Geschiedenis Blokfluit 1; Componisten

 

Alan Hovhaness (geboren als Alan Vaness Chakmakjian, Somerville, Massachusetts, Verenigde Staten, 8 maart 1911 –Seattle, 21 juni 2000) was een zoon van een Armeense scheikundeleraar en een Schotse moeder. Hij componeerde al vanaf zijn vierde jaar, vaak stiekem, 's nachts, of in de badkamer, omdat zijn ouders het niet wilden hebben. Hij verstopte zijn werk onder de badkuip.
Vanaf ongeveer 1930 studeerde hij aan het New England Conservatorium piano bij Adelaide Proctor en Heinrich Gebhard en compositie bij Frederick Converse. Op latere leeftijd heeft hij veel van zijn vroege werk, ongeveer 1000 composities, vernietigd. Ook toen bleef hij vooral 's nachts componeren, en ging pas slapen als de zon vanachter de bergen opkwam. Door zijn grote productie kon hij als een van de weinige moderne componisten van klassieke muziek van zijn componeerwerk leven.

In de jaren 50 reisde hij veel. Zo bezocht hij India, Japan en Korea, waar zijn muziek gunstig werd ontvangen en waar hij nieuwe stijlelementen ontdekte.

Alan Hovhaness is zes keer getrouwd geweest. Bij zijn eerste vrouw, Martha Mott Davis kreeg hij zijn dochter en enig kind Jean Nandi. Zijn laatste vrouw, zijn muze coloratuursopraan Hinako Fujihara, verzorgde hem tot aan zijn dood met liefde.

Alan Hovhaness componeerde 434 opusnummers

     9 opera's

     2 balletten 

     67 symfonieën,
- Symfonie nr. 2, Mysterious Mountain, opus 32, 1955, zijn beste werk

- Symfonie nr. 48, Vision of Andromeda, opus 355, 1981

     15 concerto’s

- Shambala, opus 228, concerto voor viool, sitar en orkest, omstreeks 1971

- Concerto voor sopraansaxofoon en strijkers, opus 344, 1980

     50 andere werken voor orkest of groot ensemble

- Prelude and Quadruple Fugue, opus 128, voor slagwerk en strijkers, 1936, gereviseerd in 1954

     20 werken voor harmonie-orkest

- Tapor, opus 14, 1948

- Suite voor harmonieorkest, opus 15, 1948                    

- Hymn to Yerevan, opus 83

     100 kamermuziekwerken

- Ruins of Ani, opus 250/ 1, 1972, klaagzang voor 4 besklarinetten

- Mountain Under the Sea, opus 392, 1984, voor altsaxofoon, slagwerk, vibrafoon, tam-tam en harp

     20 koorwerken a cappella

     30 koorwerken met begeleiding van instrument(en)

     75 werken voor zangstem, (koor) en instrument(en)

     65 pianowerken

- Mystic Fute, opus 22, 1937

- Lullaby (Slumber Song), opus 52,2, 1951

- Suite voor piano, opus 96, 1954, gereviseerd 1967, gebaseerd op Griekse melodieën

- Cougar Mountain, pianosonate, opus 390, 1985

- Consolation, opus 419, 1989

     7 orgelwerken

     5 gitaarwerken

     3 harpwerken

     9 werken voor klavecimbel

     20 werken voor een ander instrument solo  

www.hovhaness.com

 

Agnes Jama (Dürnstein, Oostenrijk-Hongarije, 11 juni 1911 – Den Haag, 27 september 1993) was een dochter van de Zuid-Slavische schilder Matija Jama (1872-1947) en jonkvrouw Louise van Raders (1871-1946). In 1915 verhuisde het gezin naar Den Haag. Vader keerde in 1922 terug naar zijn geboorteplaats Ljubljana, Agnes bleef met haar moeder en zus in Nederland wonen. Agnes Jama kreeg als kind pianoles en ging na de hbs in 1928 in de leer bij Bernhard van den Sigtenhorst Meyer. In 1931 slaagde ze voor het piano-examen van de Koninklijke Nederlandse Toonkunstenaars In Vereniging. Jama trad in de jaren dertig op als pianiste en begeleidster van onder andere de cellist Tibor de Machula. In 1935 behaalde ze de MO-akte voor piano, In Londen volgde ze lessen bij Franz Osborn. In 1942 kreeg ze compositieles van Henk Badings.

Agnes Jama trouwde in 1944 met Frederik Jacobus van Wel (1918-?), waar na een paar maanden weer van scheidde. Ze kreeg nog wel een kind uit de relatie: Peter. Eind 1945 trouwde ze met Hans Citroen (1922-2004). Het echtpaar kreeg twee kinderen: Hans en Soesja Citroen. In 1953 volgde er alsnog een scheiding.

Agnes Jama gaf ze pianoles vanuit huis en schreef een aantal composities. In de jaren 60 kreeg ze nog les van Ton de Leeuw. In 1989 publiceerde ze het boek Actie, reactie en ontspanning bij het klavierspel.

Agnes Jama componeerde in elk geval

     3 kamermuziekwerken

- Suite voor viool en piano, 1952

     2 (series) werken voor zangstem en piano

     2 pianowerken

 

Bernard Herrmann (New York, Verenigde Staten, 29 juni 1911 – Hollywood, 24 december 1975) werd geboren in een Joods middenstandsgezin in New York. Hij begon al op jonge leeftijd met muziek componeren. Hij kreeg op zijn dertiende een prijs voor een compositie. Zijn opleiding kreeg hij aan de Universiteit van New York bij Percy Grainger en Philip James en aan de Juilliard School. Op zijn twintigste was hij dirigent van zijn eigen kamerorkest: het New Chamber Orchestra. In 1933 ging hij werken voor CBS als componist en dirigent voor radioprogramma's en hoorspelen.

Herrmann was een veelgevraagd componist en bleef actief van zijn debuut in 1941 tot zijn dood in 1975. Hij experimenteerde veel met zijn muziek. Vanaf 1944 begon hij een langdurige samenwerking met 20th Century Fox.

Zijn werk wordt vooral geassocieerd met de films van Alfred Hitchcock, voor wie hij de score componeerde voor al zijn films tussen 1955 en 1966.

Bernard Herrmann was driemaal getrouwd, met Lucille Fletcher, jonge CBS secretaresse en schrijfster van radiodrama's, van 1939 tot 1948, met Lucy Anderson van 1949 tot 1964 en met Norma Shepherd van 1967 tot zijn dood in 1975.

Bernard Herrmann stierf in zijn slaap in een hotelkamer aan hartfalen. Hij werd 64 jaar oud.

Bernard Herrmann componeerde

     15 orkestwerken

- Vertigo Suite, 1958, muziek uit gelijknamige film uit 1957

- Orkestsuite Psycho: A Narrative for String Orchestra; 7-delige suite, die zowat elke speeltechniek  voor strijkinstrumenten bevat. Met minimale middelen wordt een maximaal (griezel)effect bereikt.

     1 ballet

     1 opera

- Wuthering Heights, 1951.

     1 musical

     1 cantate

- Moby Dick, 1938

     5 kamermuziekwerken

- Souvenirs de Voyage, voor klarinetkwintet (klarinet en strijkers)

     2 liederen voor zangstem en orkest

     1 pianowerk

     50 filmscores

- Citizen Kane, 1941, regie Orson Welles

- Jane Eyre, 1944

- Vertigo, 1957, regie Alfred Hitchcock, te horen in de introductie van Lady Gaga's videoclip Born this Way, 2011.

- Psycho, 1960, regie Alfred Hitchcock, is een boeiende orkestsuite uit afgeleid, met de alarmerende douchescène, ijzingwekkend 

- The Birds, 1963, regie Alfred Hitchcock)

- Fahrenheit 451, 1966, regie François Truffaut

- Taxi Driver, 1975, regie Martin Scorsese

     tvscores

-"The Twilight Zone"

     14 radioscores

-Whitman, radiodrama, 1944, in 2019 gereconstruneerd door Christopher Husted

 

Gian Carlo Menotti (Cadegliano-Viconago, bij het Lago Maggiore, Italië, 7 juli  1911 – Monte Carlo, Monaco, 1 februari 2007) was de zesde van 8 kinderen van koffiehandelaar Alfonso Menotti en Ines Menotti. Gian Carlo Menotti  schreef zijn eerste liedjes toen hij zeven jaar oud was. Hij schreef het libretto en de muziek voor zijn eerste opera “De dood van Pierrot” voor een poppentheater op zijn elfde. In 1923 ging Gian Carlo Menotti  naar het Conservatorium van Milaan. Na de dood van haar echtgenoot ging Ines Menotti naar Colombia in een poging om het familiekoffiebedrijf te redden. Gian Carlo ging met haar mee en in 1928 zette hij zijn muziekstudies voort aan het Curtis Institute of Music in Philadelphia, ook nadat zijn moeder naar Italië was teruggekeerd. Hij studeerde er compositie bij  Rosario Scalero. Medestudenten waren Leonard Bernstein en Samuel Barber.

Samuel Barber werd de partner van Gian Carlo Menotti in leven en werk. Ze kochten een huis  in Mount Kisco, New York, dat ze “Capricorn" noemden. Gian Carlo Menotti was tot 1955 docent compositie aan het Curtis Institute of Music in Philadelphia.

In 1974 kocht Gian Carlo Menotti het landhuis van de markies van Tweeddale, Yester House, in Gifford, East Lothian, in Schotland. Wanneer hij daar was stelde hij zich voor als "Mr McNotti".

Gian Carlo Menotti componeerde

     25 opera’s

- The Consul, 1951, kreeg de Pulitzer Prize

- Amahl and the Night Visitors, kerstopera,  1951, voor televisieopmrioep NBC geschreven. In de kinderopera is het driekoningenverhaal omgezet, en liet  Gian Carlo Menotti zich inspireren door het schilderij “De aanbidding van de Koningen” van Jeroen Bosch. Nog steeds veel uitgevoerd.

- The Saint of Bleecker Street, Pulitzer Prize, 1955,  

     2 theatermuziekwerken1

     2 balletten

     cantates

     missen,

     8 orkestwerken

     4 werken voor harmonieorkest

     10 (series) kamermuziekwerken

     12  liederen

 

Paul Christiaan van Westering (Amsterdam, 9 juli 1911 – Zandvoort, 3 maart 1991) studeerde compositie bij Jan Mul, instrumentatie bij Henk Badings en in Parijs orgel bij Marcel Dupré.

Paul Christiaan Van Westering werkte als cantor/organist in verschillende plaatsen in Nederland en was muziekredacteur van de Haagse Post. Hij was de eerste bespeler van Fokkers 31-toons orgel in het Teylers Museum in Haarlem. Paul Christiaan van Westering is drie keer getrouwd en had twee zonen en twee dochters. Zijn jongste dochter is tekenares Francien van Westering.

Paul Christiaan Van Westerings archief wordt bewaard in het Nederlands Muziek Instituut (NMI) in Den Haag. Hier bevinden zich maar liefst 1227 muziekmanuscripten van zijn hand.

Paul Christiaan van Westering componeerde

     musical

     kamermuziekwerken

     koorwerken

     liederen

- toonzetting Credo

- toonzetting Apostolische Geloofsbelijdenis, opgenomen in het Nieuwe Liedboek (2013) en het Gereformeerd Kerkboek (2017)

     kinderliederen

- Dikkertje Dap, bundel liederen op teksten van Annie M.G.Schmidt

+ Beertje Pippeloentje

+ Dikkertje Dap

+ Het fluitketeltje

+ Het stekelvarkentje

     orgelwerken

- Muziek voor een huwelijksinzegening, 1952

- Suite de Concert, 1954 gereviseerd 1965

I. Introduction in c kleine tets

II. Menuet in a kleine terts

IV. Meditation in a kleine terts

III. Cortège in C grote terts

V. Rondeau-Finale in a kleine terts

- Divertimento, 1966

- Variaties over "Merck toch hoe sterck", 1967, oorspronkelijk voor 31-toons orgel

- Variaties over een Bach-thema, 1969  

     voor het Fokker 31-toons orgel

- Speelmethode (1952)

     filmmuziek

- 'Ah......Tamara' , 1965, regie Pim de la Parra

     reclamemuziek

- Het lelijke eendje, om de Citroën 2CV te verkopen

 

 

Jan Koetsier (Amsterdam, 14 augustus 1911 — München, 28 april 2006) was de zoon van spraakleraar Jan Koetsier-Muller en concert- en oratoriumzangeres Jeanne Koetsier. Zijn moeder gaf hem zijn  eerste muzieklessen. Omdat zij voor haar eigen muzikale ontwikkeling in Duitsland betere mogelijkeheden zag, vertrok de familie Koetsier in 1913 naar Berlijn. Op tienjarige leeftijd kon hij zijn moeder al met Schubertliederen begeleiden.

Jan Koetsier studeerde als 16-jarige (toetertijd jongste student)  compositie bij Alexander von Zemlinsky en piano en directie bij Julius Prüwer aan de Hochschule für Musik in Berlijn. Daarna werd hij kapelmeester in Lübeck en Berlijn. In 1940, na het uitbreken van de tweede wereldoorlog gaf Jan Koetsier zijn Duitse werkzaamheden op en probeerde hij naar Nederland terug te komen. Dat lukte moeilijk. Een uitweg was als pianist te gaan werken voor de solodanseres van de Berlijnse Staatsopera: Ilse Meudtner. Bij optredens in Nederland lukte het Jan Koetsier betrekkingen aan te knopen bij Radio Hilversum, wat ertoe leidde dat hij in 1942 naar Nederland terug kwam.  Hij werd dirigent bij de nieuw opgerichte Kameropera in Den Haag en later dat jaar werd hij tweede dirigent onder Willem Mengelberg bij het Amsterdamse Concertgebouworkest. Hij zat in de oorlog dus een beetje fout, wat er toe leidde dat hij na de oorlog een jaar lang een beroepsverbod opgelegd kreeg.

In 1949-50 werkte Jan Koetsier bij het Residentie Orkest en het Koninklijk Conservatorium in Den Haag, In 1950 werd Koetsier in Duitsland tot 1966 dirigent van het Symphonieorchester des Bayerischen Rundfunks naast Eugen Jochum en daarna Rafael Kubelik. Van 1966 tot 1976 doceerde hij bij de Hochschule für Musik in München orkestdirectie. Jan Koetsier werd 94 jaar oud.

Jan Koetsier componeerde

     1 opera

- Frans Hals, opera naar een blijspel van Frederik van Eeden,1949

     1 oratorium

- Der Mann Lot, oratorium voor bariton, spreekstem, mannenkoor en orkest, 1962

     1 ballet

- Demeter, symfonisch ballet, 1943

     3 symfonieën

     31 concerten

- Concertino voor altviool en orkest, opus 21, 1940, hartverscheurend mooi tweede deel

     21 andere orkestwerken

     50 werken voor koperblazers

- Brass Symphony, 1979, veelgespeeld, maar bepaald geen meesterwerk.

- Grassauer Zwiefacher, opus 105/3, 1992

     55 kamermuziekwerken

- Partita over “Wachet auf, ruft uns die Stimme”, voor trombone en orgel, opus 41/3, 1976

     13 orgelwerken

     4 carillonwerken

     6 pianowerken

     14 koorwerken

     11 (series) liederen voor zangstem en piano of instrumenten

www.jan-koetsier.de

 

Jan Mul (Haarlem, 20 september 1911 - 30 december 1971) was de zoon van een slager. Op de basisschool kreeg hij pianoles van Betsy Pielage. Tijdens zijn middelbare-schooltijd kreeg Jan Mul orgelles van Hendrik Andriessen. Jan Mul studeerde aan het Amsterdams Conservatorium bij Sem Dresden. Jan Mul was jarenlang verbonden als kerkorganist aan de Onze Lieve Vrouwe Onbevlekt Ontvangen Kerk in Overveen. Jan Mul was ook docent compositie aan het conservatorium van Maastricht en van 1945 tot 1970 scherpzinnig en ironisch muziekredacteur van de Volkskrant.

Jan Mul componeerde

     2 opera’s

- De avonturen van Bill Clifford, opera in twee bedrijven, libretto Godfried Bomans, gebaseerd op zijn gelijknamige detectiveverhaal. Partituur: Nederlands Muziek Instituut in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag

     2 balletten

     3 toneelmuziekwerken

     20 orkestwerken

     1 werk voor harmonieorkest

- fanfare in Es grote terts; de dubbelmars uit de film “Fanfare” van Bert Haanstra 

     5 werken voor zangstem en orkest.  .

     60 (series) koorwerken voor koor en orgel en/of andere instrumenten

     15 (series) koorwerken voor koor a cappella

     29 kamermuziekwerken

     62 (series) werken voor zangstem en orgel of piano of andere instrumenten

- Midden in de Winternacht, kerstlied, 1943, tekst van zijn vriend Harry Prenen, melodie bewerking van een Catalaans volkslied, voor het eerst uitgevoerd in de Onze Lieve Vrouwe Onbevlekt Ontvangen Kerk in Overveen door het kerkkoor.

     60 pianowerken

     15 werken voor piano vier- of zeshandig

     20 orgelwerken

     20 filmscores

- Fanfare; regie Bert Haanstra, met de dubbelmars

www.janmul.nl

 

Erik Valdemar Bergman (Nykarleby, Finland, 24 november 1911 – Helsinki, 24 april 2006) studeerde van 1931 tot 1933 musicologie bij Ilmari Krohn en letterkunde bij Yrjö Hirn aan de Universiteit van Helsinki. Toen besloot hij toch maar volledig zich aan muziek te wijden en studeerde hij aan de Sibelius-Akademie van Helsinki compositie bij Erik Furuhjelm en Bengt Carlson en piano bij Ilmari Hannikainen. Daarna studeerde hij nog tot 1943 aan de Muziekhogeschool in Berlijn compositie bij Heinz Thiessen en in 1954 in Ascona in Zwitserland twaalftoonstechniek bij Wladimir Vogel. Hij had een buitengewone interesse in niet-Europese culturen en religies en reisde over de hele wereld om traditionele volksmuziek en instrumenten te verzamelen.

Vanaf 1963 doceerde Erik Bergman compositie aan de Sibelius-Akademie in Helsinki. Tot 1978 werkte hij ook als koordirigent. En van 1945 tot 1981 was hij muziekrecensent voor de tijdschriften en kranten Nya pressen, Svenska pressen en Hufvudstadsbladet in Helsinki. Al zijn werkzaamheden leverden hem nogal wat prijzen en eredoctoraten op.

Erik Bergman is de pionier van de moderne muziek in Finland beschouwd. Hij ontwikkelde de twaalftoonstechniek van Arnold Schönberg verder uit.

Erik Bergman trouwde drie keer, de laatste keer met schrijfster Solveig von Schoultz. Hij is begraven op de Hietaniemi begraafplaats in Helsinki.

Erik Bergman componeerde

     1 opera

     16 orkestwerken

     9 werken voor koor en orkest

     8 (series) koorwerken a capella, soms met verteller en/of solisten

- Väinämöinen, opus 147, voor verteller, vier solisten en koor, 2000, het 21ste couplet uit de Kalevala, het Finse nationale epos

     20 kamermuziekwerken

     7 series liederen voor zangstem en instrument(en)

     3 (series) pianowerken

     4 werken voor een ander instrument solo

 

Nino Rota (Milaan, Italië, 3 december 1911 — Rome, 10 april 1979) werd geboren in een muzikale familie. Hij was een wonderkind. Zijn eerste oratorium, L'infanzia di San Giovanni Battista, componeerde hij op zijn elfde en werd in het begin van de jaren twintig opgevoerd. Aan het het conservatorium van Milaan kreeg hij les van Ildebrando Pizzetti, later volgde hij lessen aan het Accademia Nazionale di Santa Cecilia in Rome bij Alfredo Casella. Tussen 1930 en 1932 woonde Nino Rota in de Verenigde Staten, waar aan het Curtis Institute te Philadelphia lessen volgde in orkestratie bij Fritz Reiner en compositie bij Rosario Scalero. Hij raakte er levenslang bevriend met Aaron Copland en Igor Stravinsky. In 1932 kwam hij terug in Italië.

De laatste dertig jaar van zijn leven was Nino Rota directeur van het conservatorium van Bari.

Nino Rota stierf in 1979 op 67-jarige leeftijd. Zijn muziek werd postuum nog voor verscheidene films gebruikt.

Nino Rota componeerde

     10 opera’s

- Torquemada, 1943

- I due timidi (de twee bedeesden), libretto Suso Cecchi d'Amico. uitgezonden als radio-opera in 1950, in 1952 op de planken gebracht. Twee stelletjes zijn per ongeluk met de verkeerde partner getrouwd. De gescheiden geliefden zingen er over hoe mooi het leven met elkaar had kunnen zijn

- Il cappello di paglia di Firenze (De Florentijnse strohoed), een muzikale farce in vier bedrijven, 1955, libretto van de componist en zijn moeder Ernesta Rota, gebaseerd op Un chapeau de paille d’Italie, een vaudeville van Eugène Labiche en Marc Michel uit 1851. De opera speelt zich af op de trouwdag van de welgestelde jonge man Fadinard (tenor) en Elena (sopraan), de dochter van een rijke plattelandsboer Nonancourt (bas)  

- La notte di un nevrastenico, 1959

- Aladino e la lampada magica, 1968

     5 balletten

- La strada, 1966

     4 symfonieën

     11 concerto’s

- Concerto per Arpa e Orchestra, 1951

- Concerto soirée, 1962, voor piano en orkest, zesdelige suite

- Concerto per archi (concerto voor strijkers), 1964, gereviseerd 1977, meesterlijk

- Divertimento Concertante per Contrabasso e Orchestra, opgedragen aan Franco Petracchi, 1973, filmisch; virtuoos

- Concerto per Violoncello nr. 1, 1972

- Concerto per Violoncello nr. 2, 1973, Italiaanse film zonder beeld

- Concerto per fagotto e orchestra. 1977

     18 andere orkestwerken

     33 religieuzen koorwerken (met orkest)

- L'Infanzia di Giovanni Battista, 1923, oratorium door Nino Rota gecomponeerd toen hij 11 jaar was, hij dirigeerde het werk ook zelf. 

     54 kamermuziekwerken

- Sonata voor fluit en harp, 1937

- Piccola Offerta Musicale, voor fluit, hobo, klarinet, hoorn en fagot, 1943, geschreven voor de 60ste verjaardag van Alfredo Casella, verwijzing naar het Musikalische Opfer van Johann Sebastian Bach

- Sarabande e Toccata voor harp solo, 1945

- Trio voor fluit, viool en piano, september 1958

- nonetto voor fluit, hobo, klarinet, fagot, hoorn,viool, altviool, cello en contrabas, 1959. Geestig, je hoort de filmmuziek voor de films van Federico Fellini erin terug. Nino Rota werkte er bijna 20 jaar aan. 

- Trio voor klarinet, cello en piano, 1973

     5 liederen of series liederen

     23 (series) pianowerken

- 15 preludi, 1964

- Due Valzer sul nome BACH, 1975, kregen in 1976 een plek in de film Casanova van Fellini  

     1 orgelwerk

     170 filmscores, TV-scores en radioscores

- Il Gattopardo van Luchino Visconti, 1963, druipt van het sentiment

- The Taming of the Shrew, regie Franco Zeffirelli, 1967

- Romeo e Giulietta,  1968, regie Franco Zeffirelli

- The Godfather, deel I en II, regie Francis Ford Coppola, 1972, 1974

- alle films van Federico Fellini tussen 1952 en 1978; de muziek maakt een wezenlijk deel uit van de films

+ Lo sceicco blanco, 1952

+ La Strada, 1954

+ La dolce vita, 1960

+ 8½, 1963

+ I Clowns, 1970

+ Amarcord, 1973

+ Il Casanova, 1976

+ Prova d'orchestra, 1978, geniale partituur

- Death on the Nile, regie John Guillermin, 1978

 

Gustav Allan Pettersson (Västra Ryd, stadsprovincie Stockholm, Zweden, 19 september 1911 – Stockholm, 20 juni 1980) was één van de vier kinderen van een gewelddadige alcoholist en smid en een zeer vrome moeder. Het gezin woonde in een kelderwoning van trwee vertrekken in een sloppenwijk. De kou en het vocht kosttten en oudere zuster het leven en veroorzaakten bij Allan petterson gewrichtsontstekingen waar hij zijn hele leven last van hield. Hij bleef altijd in Stockholm wonen. Vanaf 1930 studeerde Allan Pettersson viool, altviool, contrapunt en harmonieleer aan het Kungliga Musikhögskolan in Stockholm.

Met een beurs van de Jenny Lind Stichting studeerde hij in 1939 en 1940 altviool in Parijs bij Maurice Vieux. Ondertussen was hij tot 1951 violist van het Stockholms Konsertförenings Orkester, het latere Stockholms Philharmonisch Orkest. Daarna (1951-1953) studeerde hij compositie bij Arthur Honegger en René Leibowitz. Hij volgde ook privélessen bij Karl-Birger Blomdahl en Otto Olsson.

In 1953 kreeg hij polyartritis, een ziekte die hem uiteindelijk zou slopen. In 1964 kreeg hij een Staatsprijs, met een levenslang gegarandeerd inkomen, zodat hij zich geheel kon toeleggen op componeren. In 1968 won hij een prijs van de stad Stockholm. In 1970 lag hij negen maanden in het ziekenhuis. De verbanden waarin hij gewikkeld was, gebruikte Allan Pettersson om notities te maken voor zijn 10e en 11e symfonie. In 1979 werd hem nog een eredoctoraat verstrekt, maar hij overleed het volgende jaar.

Allan Pettersson componeerde

     16 symfonieën en een symfoniefragment

- Symfonie nr. 7, 1967, boeiende momenten

Symfonie nr. 9, 1970, zijn langste  en zwaarste symfonie; eindeloze chromatische passages in een sterk polyfone structuur; muziek in het teken van worsteling en obsessie;

- Symfonie nr. 12, "The Dead in the Square", 1974, voor koor en orkest, op een tkest van Pablo Neruda (Los muertos de la plaza) over de opstand tegen het totalitaire regiem in Chili. Doordringende kracht en ontroerend mededogen. 

- Symfonie nr. 14, 1978, overrompelend, verpletterend

- Symfonie nr. 17, 1980, fragment

     6 concerten

- Concerto nr. 2 voor viool en orkest, 1978, bombast, verstilde lyriek en briljante ingevingen

     1 ander orkestwerk

- Symfonisk sats (Symfonisch deel), 1973

     1 cantate

     7 kamermuziekwerken

     2 series liederen

     1 werk voor een altviool solo

     1 pianowerk

 

Władysław Szpilman (Sosnowitz, Polen, 5 december 1911 - Warschau, 6 juli 2000) was het oudste kind van violist Samuel Szpilman en Edwarda Rappaport. Hij had een zus en twee broers. Hij kreeg zijn eerste pianolessen van zijn moeder en studeerde daarna aan het Conservatorium Fryderyk Chopin in Warschau bij Józef Śmidowicz en Aleksander Michałowski . In 1931 kreeg hij een beurs voor de Kunstacademie in Berlijn, waar hij studeerde bij Artur Schnabel, piano bij Leonid Kreutzer en compositie bij Franz Schreker. Na de Machtergreifung van de Nazi’s in 1933 besloot Władysław Szpilman terug te keren naar Warschau in Polen. Daar werd Władysław Szpilman een populaire pianist en componist.

Op 1 april 1935 kreeg hij een baan aangeboden bij de Poolse radio als pianist. Hier speelde hij zowel klassieke muziek, jazz en eigen composities. Na de Duitse inval in Polen in september 1939 haalden de Duitsers de Poolse radio uit de lucht. Ze dwongen Władysław Szpilman en zijn familie om in het getto van Warschau te gaan wonen. Hij werkte daar in restaurants als pianist. Na een tijd begonnen de nazi's met het deporteren van gezinnen naar concentratie- en vernietigingskampen. Władysław Szpilman wist met behulp van een kennis bij de Joodse politie te ontsnappen. Al zijn familieleden, die niet wisten te ontsnappen, kwamen kort erna om in Treblinka.

Władysław Szpilman moest daarna dwangarbeid voor de Duitse bezetter verrichten. Ondertussen zette hij zich ook in voor het verzet door onder meer wapens te smokkelen. Hij wist te vluchten uit het getto, en met behulp van het Poolse verzet kon hij onderduiken in een flat in de buurt van het getto. Na de Poolse opstand in het getto werd Warschau geëvacueerd. Władysław Szpilman werd geholpen door de Duitse kapitein Wilm Hosenfeld, die hem af en toe eten kwam brengen.

Na de oorlog was Władysław Szpilman van 1945 tot 1963 was hij directeur van de afdeling muziek bij de Poolse radio.

In 1950 trouwde Władysław Szpilman met de arts Halina Grzecznarowski.

Tussen 1963 en 1986 maakte hij deel uit van het Warschau pianokwintet, dat over de hele wereld optrad.

Kort na het eindigen van de oorlog schreef Władysław Szpilman memoires over hoe hij de Tweede Wereldoorlog doorbracht. Het boek werd uitgebracht onder de titel Śmierć Miasta (de dood van een stad), maar werd snel verboden door de communistische overheid, die de wijze waarop Władysław Szpilman de oorlog beschreef niet op prijs stelde.

In 1998, na de val van het communisme, bracht Szpilmans zoon het boek alsnog uit bij de Duitse uitgeverij Ullstein Verlag. Het boek werd een bestseller in dertig talen.

Na zijn dood is het verhaal verfilmd door Roman Polański, die drie Oscars won met The Pianist.

Władysław Szpilman componeerde in elk geval

     musicals

     7 orkestwerken

     500 populaire liedjes

     pianowerken

- The life of Machines, suite, 1933

- Mazurka,  1942

     radioscores

     filmscores

 

Jacques Goudappel (Venlo, 1911 – Winschoten, 1995) studeerde aan het Amsterdams Conservatorium piano bij Sara Bosmans-Benedicts, orgel bij Cornelis de Wolf en compositie bij Sem Dresden. In 1943 studeerde hij aan het conservatorium af en vervolgde in Den Haag zijn studie contrapunt en compositie.
Vanaf 1942 woonde en werkte hij in Winschoten als pianist, muziekleraar, componist-arrangeur, organist en koordirigent. In 2012 werden zijn manuscripten, die op een zolder te lagen verstoffen, (her)ontdekt.

Jacques Goudappel componeerde

     kerkmuziekwerken

     kamermuziekwerken

- Elegie voor fluit en piano, 1955, fraai

- Strijktrio, 1953, voor viool, altviool en cello, melancholiek

- Sonate voor viool en piano, 1953

- Sonate voor trompet en piano, ná 1982

- Trio voor trompet, trombone en hoorn, 1949,

     pianowerken

- Sonatine voor piano, 1948

- Suite voor piano

     arrangementen