Componisten

vanaf 1920

 

Geoffrey Bush (Londen, Groot Brittanië, 23 maart 1920 – 24 februari 1998) werd op zijn 8ste koorknaap aan de Salisbury Cathedral en studeerde onofficieel bij de componist John Ireland. Hij maakte zijn muziekstudies af aan het Lancing College en het Balliol College in Oxford. In de Tweede Wereldoorlog weigerde Geoffrey Bush als lid van het Anglicaans Pacifistisch Genootschap militaire dienst en werd hij tewerk gesteld in een opvanghostel in Wales.

Geoffrey Bush doceerde muziek aan de Universiteit van Oxford en vanaf 1952 tot het eind van zijn carrière aan de Universiteit van Londen. Hij stierf aan prostaatkanker. Filmregisseur Paul Bush is zijn zoon.

Geoffrey Bush componeerde

     5 opera’s,

     2 symfonieën

     2 concerten

     10 koorwerken met begeleiding van instrumenten

- Magnificat and Nunc dimittis, voor gemengd koor en orgel, 1976, opvallend

     kamermuziekwerken

     liederen

 

Bruno Maderna (Venetië, Italië, 21 april 1920 – Darmstadt, Duitsland, 13 januari 1973) werd geboren als Bruno Grossato, zoon van de amusementsmusicus Umberto Grossato. Later nam hij de naam van zijn moeder Maderna aan. Op vierjarige leeftijd kreeg het wonderkind zijn eerste muzieklessen in Chioggia. Op 12-jarige leeftijd dirigeerde hij verschillende operaorkesten in Noord-Italië. In 1934 ging Beuno Maderna naar Verona, waar hij introk bij de familie van een zakenvrouw, Irma Manfredi, die voor een degelijke muzikale opleiding zorgde.

Bruno Maderna studeerde compositie aan het Conservatorio "Giuseppe Verdi" in Milaan bij Arrigo Pedrollo en vanaf 1937 bij Allessandro Bustini aan de Accademia Nazionale di Santa Cecilia te Rome. In 1941 studeerde hij directie bij Antonio Guarnieri aan de Accademia Musicale Chigiana in Siena. In 1942 en 1943 volgden compositiestudies bij Gian Francesco Malipiero aan de Accademia "Benedetto Marcello" in Venetië. In 1943 werd Bruno Maderna opgeroepen voor militaire dienst in de Tweede Wereldoorlog. Na enige tijd liep hij over naar het antifascistische verzet van de partizanen.

Van 1947 tot 1950 was Bruno Maderna compositiedocent aan de Accademia "Benedetto Marcello" in Venetië.

In 1955 stichtte hij samen met Luciano Berio de Studio di Fonologia Musicale voor elektronische muziek voor de Radio Audizioni Italiane (RAI) te Milaan.

In 1963 verhuisde hij naar Darmstadt voor directie en docentenwerk.

In 1969 werd hij vaste gastdirigent en in 1971 chefdirigent van het Orkest van de Radio Audizioni Italiane (RAI) in Milaan.

Bruno Maderna was een hartverwamend mens, de goedheid zelve. Overmatig eten, drinken en roken leidde tot een vroege dood.

Bruno Maderna componeerde

     5 opera’s

     1 ballet

     1 kamercantate

     Requiem, voor solisten en orkest, 1946, vermist, nooit uitgevoerd, ontdekt in de Library of Congress  in de Verenigde Staten, voor het eerst uitgevoerd in 2009 in Venetië.

     25 orkestwerken

- Hoboconcert nr. 3, voor hobo en orkest, 1973, geschreven voor Han de Vries

- Music for Gaiety, 1969, bewerking voor orkest van vijf werken uit het Fitzwilliam Virginal Book. Fantastisch werk

     5 werken voor zangstem en orkest of instrumenten (ook electronica)

     10 kamermuziekwerken

- Honeyrêves voor fluit en piano, 1962

     1 pianowerk

     11 elektronische muziekwerken

     2 radiowerken

     16 arrangementen

- Giovanni Legrenzi, La Basadonna,  voor kamerorkest, 1953

- Girolamo Frescobaldi, Tre Pezzi, voor kamerorkest, 1954

- Lodovico Viadana, Le sinfonie: ‘La venexiana’, ‘La veronese’, ‘La Romana’, ‘La mantovana’, voor kamerorkest, 1967

- Unico Wilhelm van Wassenaer, Palestrina-Konzert (Concertino nr. 3), 1977

 

Willem Vogel (Amsterdam, 2 mei 1920 – 7 oktober 2010) was een wonderkind dat op jonge leeftijd al goed componeerde. Door de economishe crisis in de 1930-er jaren, moest hij aan het werk om geld voor het ouderlijk gezin te verdienen en kon hij de Middelbare School niet afmaken. Van 1939 tot 1946 was Willem Vogel organist in Amstelveen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog zegde hij toch zijn baan als stoffeerder op om zich helemaal aan te muziek te gaan wijden. Hij studeerde privé orgel bij Albert de Klerk, compositie bij Jan Koetsier en koordirectie bij Jaap Spaanderman en haalde op die manier wat muziekgetuigschriften. In 1946 werd hij organist en later cantor van de Hervormde Emmakerk in Watergraafsmeer. Van 1961 tot 1973 was hij cantor en organist van de Nieuwezijds Kapel in Amsterdam. De cantorij die hij daar vormde ging in 1973 over naar de Oude Kerk en heette sindsdien Sweelinck-cantorij. Hij liep nogal een rond met een grote plastic tas waarop stond "De notenboer. Altijd verse noten".  Willem Vogel was tot 1996 als cantor de Oude Kerk verbonden, en was tot 2002 ook organist van de kerk. Hij werd daar opgevolgd door Christiaan Winter. De muziek die Willem Vogel componeerde heeft een bepaald klankidioom dat goed past bij het Nederlandse protestantisme. Willem Vogel schreef een improvisatieleergang voor organisten.

Willem Vogel componeerde 2000 werken

     1 Bijbelse opera

     1 kerstspel

     orkestwerken

- concertino voor orgel en strijkorkest, 1975

     16 Evangeliemotetten

     Vaste liturgische gebeden

- Vogelmis,  het ordinarium van de mis in meerstemmige koorzettingen

     10 (series) koorwerken, ook met instrumenten

     120 kerkliedmelodiën

- 20 liederen voor het Liedboek van de Kerken 1973

"Wij moeten Gode zingen" (Van de lier aan de wilgen),  Gezang 301, Liedboek 213: Gezang 713

- 91 ordinarium delen en liederen, Liedboek 2013

"Alle eer en glorie", lied 305, tekst Sytze de Vries

     8 wereldlijke liederen

     kamermuziekwerken

     20 (series) orgelwerken

- Toccata over Psalm 150

     4 (series) werken voor beiaard

 

Rudolf Halaczinsky (Emmagrube, Duitsland, 31 juli 1920 – Bensberg, 28 Juli 1999) was de zoon van een beambte aan de Emmamijn in Boven-Silezië, in het grensgebied tussen Polen en Duitsland. Op zijn achtste jaar begon Rudolf piano te spelen.

In 1934 ging het gezin in Opole (toen Duitsland, nu Polen) wonen. In 1939 begon Rudolf Halaczinsky een muziekstudie piano, directie en compositie bij Karl Marx aan de Muziekhogeschool in Graz. Vanaf 3 oktober 1940 moest hij in het Duitse leger.

Na de oorlog werd Rudolf Halaczinsky thuiscomponist, dirigent en koorrepetitor aan het Stadstheater in Augsburg. In 1946 trouwde hij met Ilse Palm. Ze kregen vijf zonen: Raimund (*1947), Matthias (*1948), Manfred (*1949), Lothar (*1952) en componist Thomas Halaczinsky (*1958).

In 1952, toen Rudolf Halaczinsky 32 jaar oud was, begon hij aan de Muziekhogeschool München opnieuw compositie te studeren bij Karl Höller. In 1954 trok het gezin naar Rheydt aan de Beneden Rijn, waar Rudolf Halaczinsky een aanstelling kreeg als organist en koordirigent aan de Herz-Jesu-Kirche. Hij werd ook muziekleraar aan het gymnasium daar. In 1971 werd Rudolf Halaczinsky docent compositie en harmonieleer aan de Pedagogische Hogeschool in Keulen. In 1981 kreeg hij van het kunstenaarsgilde Esslingen de Johann-Wenzel-Stamitz-Preis als erkenning voor zijn levenswerk.

Rudolf Halaczinsky was ook een gewaardeerde schilder, die talrijke malen heeft geëxposeerd.

Rudolf Halaczinsky componeerde

     7 theatermuziekwerken

     6 missen

     6 andere werken voor (solisten), koor en orkest of instrumenten

     15 (series) orkestwerken

     7 (series) koorwerken

     22 (series) kamermuziekwerken

- Sieben kleine Stücke, opus 85, 1996, voor altblokfluit en piano

     13 (series) liederen

     12 (series) pianowerken

     8 orgelwerken 

http://www.rudolf-halaczinsky.de

 

Charlie (Charles Christopher) 'Bird' Parker (Kansas City, Verenigde Staten, 29 augustus 1920 – New York, 12 maart 1955) speelde saxofoon vanaf zijn zevende. Hij oefende als een bezetene. Zijn grote idool was Lester Young. Op zijn vijftiende besloot Charlie Parker zich volledig aan de muziek te wijden. Op die leeftijd werd hij ook door een auto aangereden en kreeg hij morfine voorgeschreven door een arts. De opiaten bevielen hem zo goed dat hij een verslaving onwikkelde en heroïne ging gebruiken, een gewoonte die de rest van zijn leven zou tekenen.

Charlie Parker maakte gestaag carrière in verschillende bands, met name in de jump-bluesband van Jay McShann. In december 1939 kreeg zijn eigen stijl in Harlem, New York vorm toen hij zijn uitgebreide harmonische kennis en ritmische inventiviteit toepaste tijdens improvisaties op het nummer "Cherokee". Vanaf 1944 vormde Charlie Parker een team met trompettist Dizzy Gillespie, drummer Max Roach en pianist Bud Powell. Bebop brak hiermee definitief door als dè eigentijdse jazz-vorm. Vanuit de hele wereld kwamn jazzliefhebbers kijken en luisteren naar "Bird", zoals de onnavolgbare saxofonist werd genoemd

In 1946 eindigde, tijdens een tour in Californië, de samenwerking met Dizzy Gillespie die naar New York terugkeerde. Parker bleef in Los Angeles en huurde de veelbelovende jonge trompettist Miles Davis in.  Omdat drugsdealer 'Moose the Mooche' een gevangenisstraf moest uitzitten en Parker zodoende niet aan heroïne kon komen, stortte Charlie Parker vlak nadat hij tijdens een opnamesessie een hartverscheurend onbehaaglijke versie van 'Loverman' had gespeeld, psychisch ineen en werd opgenomen in het Camarillo State Hospital.

In januari 1947 keerde Parker terug naar New York waar hij weer incidenteel met Dizzy Gillespie optrad.

In 1949 werd 'Birdland' geopend: een jazzclub die naar Parker vernoemd is. Charlie Parker had een gedegen muziektheoretische kennis en wilde graag een brug slaan tussen klassieke en jazzmuziek. In 1949 arrangeerde Norman Granz voor Charlie Parker de mogelijkheid een album met ballads met een gemengde groep jazz- en kamermuziekmusici te maken. Deze Charlie Parker with strings opnamen worden heden ten dage als meesterwerken gezien.

Vanaf 1950 zette Charlie Parkers aftakeling door langdurig drugsgebruik in. In 1954 ondernam Charlie Parker twee zelfmoordpogingen. In 1955 overleed hij in het hotelappartement van barones Pannonica de Koeningswater, een rijke jazzmecenas die de zieke muzikant liefdevol had opgevangen 34 jaar oud.

Charlie Parker is een van de belangrijkste namen in de overgang van de traditionele naar de moderne jazz. Samen met Dizzy Gillespie, Thelonious Monk en Bud Powell was hij de grondlegger van de bebop. De New Yorkse jazzclub Birdland werd naar hem vernoemd.

Charlie Parker maakte

     35 opnamen, of werkte daaraan mee

- Complete Charlie Parker on Dial,  een CDbox met alle opnames voor Dial Records in 1946 en 19476. De 4-CD box met 89 nummers, inclusief alternatieve versies, is in 1996 uitgebracht

+ Yardbird Suite, take 1 en take 4,  Disk 1, nr. 5 en 6

+ Ornithology, take 1,3 en 4 , Disk 1, nr. 7, 8 en 9. "Ornithology" verwijst naar Charlie Parkers bijnaam “Bird” en werd als single op 28 maar 1946 opgenomen door het Charlie Parker septet. Het werd een jazz-standard, één van de meest uitgevoerde bebopmelodieën.

- Charlie Parker with Strings, studio-opnamen, 30 november 1949, zijn beste opnames

- Charlie Parker with Strings, studio-opnamen,  juli 1950

- South of the Border, 1952, Latin-jazz album met meest composities van anderen

1. Tico Tico, gecomponeerd door Zequinha de Abreu

 

Aleksandr Aroetjoenjan (Arutyunyan) (*Jerevan, Armenië, 2 september 1920 – 28 maart 2012) stond zijn leven lang in de schaduw van Armeniës bekendste componist Aram Chatsjatoerjan en in mindere mate van Alan Hovhaness. Zijn eerste opleiding (piano en compositie, vanaf 1934) kreeg hij in Jerevan. Later (1944) volgde hij studies aan het Moskou Conservatorium bij Genrikh Litinsky.

Aleksandr Aroetjoenjan componeerde

     6 orkestwerken

Sinfonietta 1966

     13 concerten

- Vioolconcert, 1988,  ter nagedachtenis aan Spitak

- trompetconcert in As groot , 1950

     1 werk voor koor en orkest

     1 werk voor brassband

     1 opera

- Sayat-Nova, 1967.

     1 musical

     4 cantates

     1 werk voor zangstem en piano

     1 koorwerk

     7 kamermuziekwerken

-  Armeense schetsen voor koperkwintet.

     6 pianowerken

     5 filmscores

 

Peter Racine Fricker (Londen, Engeland, 5 september 1920 – Santa Barbara, Californië, Verenigde Staten, 1 februari 1990) studeerde bij R. O. Morris en Ernest Bullock aan de Royal College of Music. Na zijn diensttijd bij de Royal Air Force tijdens de Tweede Wereldoorlog studeerde hij bij Mátyás Seiber. Hij werd benoemd als docent compositie aan de Royal College of Music in Londen.

In 1952 werd hij muziekdirecteur aan het Morley College. In 1964 werd Peter Fricker muziekdocent aan de Universiteit van California; in 1970 werd hij bestuurslid van de muziekafdeling. Peter Fricker was een afstammeling van de Franse toneelschrijver en dichter Jean Racine.

Peter Fricker componeerde

     5 symfonieën

- 1ste symfonie, 1949

     10 concerten

     18 andere orkestwerken

- Sinfonia, opus.76, voor 17 blazers, 1976

     42 kamermuziekwerken

- blaaskwintet, 1947

- 1ste strijkkwartet, 1947

- sonate voor cello en piano, 1956 

     14 koorwerken

     6 werken voor (solisten) koor en orkest

- The Vision of Judgement, opus 29, oratorium, 1958

     27 (series) werken voor zangstem en orkest of instrumenten

- elegy, 1955, voor countertenor, cello en klavecimbel

     14 (series)pianowerken

     14 orgelwerken

     1 klavecimbelwerk

 

Aleksandr Lazarevitsj Lokshin (Biejsk, West-Siberië, Rusland, 19 september 1920 – Moskou, 11 juni 1987) was de zoon van de Joodse accountant Lazar Loksjin en Maria Korotkina. Hij had een oudere zuster Maria. Aleksandr Loksjin had vanaf zijn zesde jaar pianoles. Omdat zijn ouders een klein boerenbedrijf hadden, werden ze na Russische Revolutie gebrandmerkt als “kapitalisten”, werd zus Maria van de medische opleiding gestuurd, verloor het gezin huis en haard en vertrok naar de stad Novosibirsk. Aleksandr Loksjin was een begaafde leerling en werd toegelaten op een eliteschool en op de plaatselijke muziekschool. Daar kreeg hij les van Alexej Stein, die had gedoceerd aan het conservatorium van Sint Petersburg, maar naar Siberië was verbannen. In 1936 ging hij naar het P. I. Tsjaikovskiconservatorium in Moskou, waar hij compositie studeerde bij Nikolaj Mjaskovski. Tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft Aleksandr Loksjin in 1942 korte tijd in militaire dienst gezeten, maar zijn gezondheid was te slecht en hij vertrok weer naar Novosibirsk. In december 1943 kwam hij terug op het conservatorium bij Nikolaj Mjaskovski. Omdat zijn composities en muzikale belangstelling niet strookten met de bizarre eisen van de communistische politieke leiding kwam Aleksandr Loksjin op de zwarte lijst en kreeg nooit ergens een officiële aanstelling. Hij heeft zich in leven gehouden door het schrijven van missen, filmmuziek en radio en toneelmuziek. Ook toen het regime wat milder werd, bleef Loksjin volharden in zijn muzikale voorkeuren en nam geen opdrachten aan van officiële instanties.

Aleksandr Lokshin componeerde

     1 opera

     1 oratorium

     1 cantate

     11 symfonieën, ook met zangstemmen en/of koor.

- Symfonie nr. 5, “Shakespeare’s Sonnets”, voor bariton, strijkorkest en harp, 1969, opgedragen aan dirigent Rudolf Barshai.

     10 andere orkestwerken, vaak ook met zangstemmen

     5 kamermuziekwerken, ook met zangstem

- kwintet voor klarinet en strijkkwartet, 1955

     4 (series) werken voor zangstem en piano

     3 (series) pianowerken

- Variaties, 1953, opgedragen aan Maria Grinberg

- Prelude en thema met variaties, 1982, opgedragen aan Elena Kuschnerova. 

http://lokshin.org

 

Torbjörn Iwan Lundquist (Stockholm, Zweden, 30 september 1920 – Grillby, 1 juli 2000) studeerde na zijn militaire dienst vanaf 1945 aan de Universiteit van Uppsala musicologie bij Issai Dobrowen en compositie bij Dag Wirén. Daarna studeerde hij orkestdirectie bij Otmar Suitner in Salzburg en in Wenen. In 1947 richtte hij een eigen kamerorkest op. Van 1949 tot 1956 was Torbjörn Lundquist dirigent van het orkest van het Slottheater Drottningholm. Na 1956 dirigeerde hij diverse orkesten in heel Europa. In 1992 werd hem de Hugo Alfvénprijs toegekend.

Torbjörn Lundquist componeerde

     2 opera’s

     3 toneelmuziekwerken

     9 symfonieën

- Symfonie nr. 1, 1956

- Symfonie nr. 2 - ...voor vrijheid, 1956, gereviseerd in 1970

- Symonfie nr. 3 - Sinfonie Dolorosa, 1975

- Symfonie nr. 4 - Sinfonia Ecologica, 1985 

- Symfonie nr. 6 - Sarek, 1988

- Symfonie nr. 7 - Humanity (ter herinnering aan Dag Hammarskjöld, de secretaris-generaal van de Verenigde Naties), 1988

- Symfonie nr. 9 – Survival, 1996 

     14 concerten

- Landskap, voor tuba, strijkorkest en piano,1978, gereviseerd 1994, wondermooi werk

     13 andere werken voor orkest

     3 werken voor harmonieorkest

     1 cantate

     10 koorwerken

     17 kamermuziekwerken

     13 (series) liederen

     3 pianowerken

     11 accordeonwerken

     26 filmscores

 

David Warren "Dave" Brubeck (Concord, Californië, Verenifde Staten, 6 december 1920 – Norwalk, Connecticut, 5 december 2012) studeerde aan de University of the Pacific muziek. Bij zijn afstuderen in 1942 kon Dave Brubeck nog steeds geen noten lezen. Zijn muzikale vakken deed hij verder prima, en daarom lieten de professoren hem slagen, nadat hij beloofd had nooit meer een piano aan te raken. Na de Tweede Wereldoorlog, waarin hij dienst deed als dirigent van een militair orkest studeerde Dave Brubeck compositie bij Darius Milhaud aan Mills College in Benicia (Californië). Zijn bekendste groep was het Dave Brubeck Quartet met saxofonist Paul Desmond (1924-1977), bassist Eugene Wright en drummer Joe Morello, opgericht in 1951. Brubeck experimenteerde met ongebruikelijke maatsoorten in de jazz.

Het album Time Out van het Dave Brubeck Quartet was het eerste jazzalbum waarvan meer dan een miljoen exemplaren werden verkocht.

Behalve een muzikaal eigen geluid was het Dave Brubeck Quartet ook baanbrekend door zijn multiraciale samenstelling. Hierdoor werd het Brubeck in heel wat clubs in de Verenigde Staten niet toegestaan te spelen en vroegen Tv-zenders waar hij op zou treden om de zwarte bassist Eugene Wright buiten beeld op te stellen, iets wat Dave Brubeck altijd weigerde.

Dave Brubeck maakte 120 plaat/CD-opnames.

Dave Brubeck componeerde

     3 balletten

     1 musical

     2 oratoria

     3 cantates

     1 mis

     7 werken voor jazzcombo en orkest

     1 werk voor piano

     talloze jazznummers

- Take Five, 1959, zijn bekendste opname, een compositie van Paul Desmond in 5/4-maat.

- Unsquare Dance, 1961, zijn op één na bekendste nummer, in 7/4-maat geschreven.

- Blue Rondo à la Turk.

 

Harry de Groot (Amsterdam, 24 december 1920 – Blaricum, 27 september 2004) bespeelde verschillende instrumenten waaronder accordeon. Hij werkte als muzikant, componist, arrangeur, orkestleider bij televisieshows en zanger in het vocaal ensemble The High (Hi) Five. Harry de Groot werd in 1969 onderscheiden met de Gouden Harp van de Stichting Buma Cultuur. In 1980 ontving hij de Bulgaarse Orde van Sint-Cyrillus en Sint-Methodius, omdat hij in Bulgarije 24 jaar lang jurylid van het "Gouden Orpheus"-songfestival. Hij was - na Herbert von Karajan - de tweede niet-Bulgaar die deze prijs kreeg. Harry de Groot overleed op 83-jarige leeftijd in het ziekenhuis in Blaricum. Hij werd gecremeerd in het Crematorium Den en Rust in Bilthoven.

Harry de Groot componeerde

     2000 liedjes voor bijvoorbeeld Johnny Jordaan, Tante Leen en Willy Alberti.

- Geef mij maar Amsterdam, 

- Een Pikketanussie, 

- De zon schijnt voor iedereen

- Als het orgel speelt op die ouwe Lindengracht.

     muziekscores voor TV-series

- Swiebertje,

- Vadertje Langbeen, 

- De kleine waarheid, 

- Stiefbeen en zoon

- Farce Majeure.

+ Het is uit het leven gegrepen, misschien wel zijn bekendste lied ooit

     ontelbare reclamespotjes.

 

Arno Babadjanian (Babajanian) (Yerevan, Armenië, 22 januari 1921 – 11 november 1983) was was de zoon van Harutyun Babadjanian uit Igdir. Toen hij vijf jaar oud was, viel zijn buitengewoon muzikaal talent al op en de componist Aram Khachaturian drong er op aan dat Arno goed muziekles zou krijgen. In 1928, op zijn zevende ging Arno Babadjanian naar het Yerevan Staats Conservatorium, waar hij studeerde bij Vardkes Talian. In 1938 vervolgde hij zijn pianostudies in Moskou bij Konstantin Igumnow en studeerde compositie bij Vissarion Shebalin. Later kwam hij terug naar Yerevan. Van 1950 tot 1956 doceerde hij piano aan het conservatorium. Hij was een briljante en veelgevraagde pianist.

Arno Babadjanian componeerde

     kamermuziekwerken

- pianotrio in fis kleine terts, 1953, een meesterwerk, aangrijpend expressief

- sonate voor viool en piano,  1959, spannend, Armeense volkmelodieën, maar ook breder

     liederen

     10 (series) pianowerken

- Shest' Kartin (Plaatjes) 6 “Pictures” voor piano, karaktervol.  

 

Jeanne Marie Madeleine Demessieux (Montpellier, Frankrijk, 4 februari 1921 ‒ Parijs, 11 november 1968) was in 1933, op twaalfjarige leeftijd, al organist–titularis in de kerk Saint-Esprit (12e arrondissement van Parijs). Die positie heeft ze 29 jaar bekleed. Van 1936-1939 en van 1941-1946 studeerde ze bij Marcel Dupré, die haar als zijn beste leerling beschouwde. In 1946 gaf ze haar eerste concert in de Salle Pleyel in Parijs. Dit was de start van een internationale carrière als organiste (meer dan 700 concerten in Europa en de Verenigde Staten). Jeanne Demessieux had een goed geheugen. Ze kende 2500 werken, inclusief de complete orgelwerken van Bach, Franck en Liszt uit het hoofd. In 1962 werd ze organiste in de Parijse kerk La Madeleine. Daarnaast was ze professor aan het conservatoire Royal in Luik (1952-1968) en het conservatorium in Nancy (1950-1952). In 1960 ontving ze de ridderorde Chevalier de l'Ordre de la Couronne de Belgique. Van haar oeuvre zijn vooral de Six Études, opus 5 (1944) bekend, ondanks de zeer hoge moeilijkheidsgraad.

Jeanne Demessieux overleed aan kanker. Ze werd begraven vanuit La Madeleine, waar tijdens de uitvaartdienst het orgel niet werd bespeeld en bedekt was met een zwart laken tot aan de vloer.

Jeanne Demessieux componeerde

     10 werken of series werken voor orgel

     1 werk voor orgel en orkest

     4 pianowerken

     7 liederen voor zangstem en piano

     3 kamermuziekwerken

     1 werk voor solisten, koor en orgel

     2 koorwerken

     1 werk voor sopraan, koor en orkest

 

Ruth Dorothy Louisa ("Wid") Gipps, MBE (Bexhill-on-Sea, Engeland, 20 februari 1921 – 23 februari 1999) werd geboren op Parkhurst Road 14 in Bexhill-on-Sea in England in het gezin van zakenman en leraar Engels Bryan Gipps (1877-1956) en pianodocent Hélène Bettina Johner uit Zwitserland. Ze hadden elkaar ontmoet op het Conservatorium van Frankfurt, waar Hélène pianoles gaf en Bryan stiekem (tegen de zin van zijn familie viool studeerde. Ze trouwden in 1907 en kregen drie kinderen, violist Ernest (1910-2001), muzikante Laura (1908-1962) en in 1921 Ruth dus. Aanvankelijk woonde het gezin in Duitsland, waar Bryan Gipps docent Engels was, maar met het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog gingen ze terug naar Bexhill-on-Sea, waar Hélène directeur werd van Bexhill Muziekschool. Het gezin kon ook in de school wonen. Ruth Gipps bleek een wonderkind op de piano, dat vanaf haar vierde jaar als pianiste optrad, het ene na het andere muziekconcours won en op haar achtste haar eerste eigen compositie uitvoerde.

In 1937 begon Ruth Gipps op haar vijftiende aan het Royal College of Music hobo te studeren bij Léon Goossens, piano bij Arthur Alexander en Tobias Matthay en compositie bij Reginald Owen Morris, Gordon Jacob en Ralph Vaughan Williams. Daarna studeerde Ruth Gipps verder aan de Universiteit van Durham, waar ze haar toekomstige echtgenoot, klarinettist Robert Baker tegenkwam. Op haar 26ste was ze de jongste Britse vrouw die een doctorstitel in de muziek kreeg.

Ruth Gipps was een buitengewoon vaardige all-round muzikante, als solist op hobo, Engelse hoorn en piano en als componist. In 1944 werd ze hoboïst in het Birmingham Symphony Orchestra. Op haar 33ste zorgde een schouderblessure voor het einde van haar uitvoeringspraktijken en richtte ze zich op directie en compositie. In haar carrière als dirigent werd ze behoorlijk tegengewerkt in de door mannen beheerste Britse muziekcultuur in de vorige eeuw. In 1955 richtte Ruth Gipps het London Repertoire Orkest op, vooral bedoeld voor de ontwikkeling van jonge professionele muzikanten. In 1961 vormde ze het professionele Chanticleer Orkest.

Ruth Gipps doceerde van 1959 tot 1966 aan het Trinity College of Music en van 1967 tot 1977 aan het Royal College of Music.

In Londen woonde Ruth Gipps op Heathcote Road 20 St Margaret's, Twickenham. Na haar pensioen woonde ze tot haar dood op het Tickerage Kasteel bij Framfield. Ze overleed aan de gevolgen van kanker en een herseninfarct. Haar zoon, Lance Baker, was hoornist, orkestrator en docent koperblazers. In Nederland werd Ruth Gipps nooit uitgevoerd. Haar werk met mooie langgerekte melodieën en rijke orkestraties gold als anti-modernistisch. Haar uitspraak “Ik zeg ronduit dat ik alle zogenaamde 12-toonsmuziek, alle zogenaamde seriële muziek, zogenaamde elektronische muziek en zogenaamde avantgarde muziek als volslagen onzin beschouw, sterker nog: als opzettelijk publieksbedrog.” Deze mening werd in Nederland helaas weinig gedeeld.

Ruth Gipps componeerde

     1 ballet

     5 symfonieën

- Symphony nr. 2, opus 30, 1945, eendelige symfonie, première in Nederland 15 juli 2022 (!)

     10 concerten

     13 andere orkestwerken

     7 werken voor koor en orkest of piano of orgel

     44 kamermuziekwerken

     9 werken voor zangstem en piano of andere instrumenten

     5 pianowerken

 

Astor Piazzolla (Mar del Plata, Argentinië, 11 maart 1921 – Buenos Aires, 4 juli 1992) was enig kind van de Italiaanse Vicente Piazzolla en Asunta Mainetti. In 1923 verhuisde het gezin naar New York, waar vader Vicente in de Bronx van 1923 tot 1937 een kapperszaak runde.

Toen Ástor Piazzolla 8 jaar oud was gaf zijn vader hem zijn eerste bandoneon, een klein soort accordeon, met aan beide zijden knoppen, hèt instrument van de Argentijnse tango. Astor was behoorlijk teleurgesteld: "ik hoopte op de rolschaatsen waar ik al zo lang om vroeg. Maar hij studeerde toch maar een jaar bandoneon bij Andrés d'Aquila, met wie hij zijn eerste opname maakte, Marionette Spagnol. Hij ontpopt zich tot een wonderkind. Na een ontmoeting met tangozanger Carlos Gardel krijgt hij in 1935 een rolletje in de film El dia que me quieras.    

Vanaf 1933 studeerde hij in New York piano bij zijn buurman, de Hongaarse pianist Béla Wilda, die alle klassieke stukken die hij wilde studeren overzette op bandoneon, want de familie Piazolla had geen piano thuis. Astor speelde dus Bach, Schumann en Mozart op zijn instrument.  In 1937 keerde het gezin Piazzolla terug naar Mar Del Plata, waar Ástor in een aantal tango-orkesten meespeelde. Op 17-jarige leeftijd verhuisde hij naar Buenos Aires, waar hij speelde bij een aantal tweederangs tango-orkesten tot 1939, toen hij zich realiseerde dat hij eigenlijk bij het orkest Aníbal Troilo y su Orquesta Típica wilde spelen, een van de grootste tango-orkesten van die tijd en Troilo was een van de beste bandoneonspelers.

Om een hoger muzikaal niveau te bereiken nam Ástor Piazzolla in 1941 les bij Alberto Ginastera. In 1943 studeerde hij piano bij Raul Spivak. In 1942 trouwde hij met Dede Wolffe. Ze kregen twee kinderen, Diana en Daniel.

In 1943 sloeg Ástor Piazzolla de klassieke weg in met Suite para Cuerdas y Arpas en in 1944 ging hij weg bij Troilo's orkest om een orkest te gaan leiden waar Francisco Fiorentino bij zat. Hij speelde twee jaar samen met Fiorentino en vormde daarna zijn eerste eigen orkest, dat na nog geen drie jaar uiteenviel. Met dit orkest volgde hij zijn creatieve impulsen en ontwikkelde hij een dynamische en harmonische toets. Deze benadering van de tango door Ástor Piazzolla was moderner en anders, en veroorzaakte de eerste controversen met de traditionele tangueros.

In 1946 componeerde hij El Desbande, wat Ástor Piazzolla als zijn eerste officiële tango beschouwde, en kort daarna begon hij filmmuziek te schrijven.

In 1949 stopte hij bijna helemaal met tango en componeerde een serie werken die conceptueel duidelijk anders waren dan de tango van dat moment. Dit definieerde verder zijn unieke stijl met als resultaat onder andere de stukken Para lucirse, Tanguango, Prepárense, Contrabajeando, Triunfal en Lo que vendrá.

Door een prijs die Ástor Piazzolla met de Fabien Sevitzky-wedstrijd won kon hij in 1954 in Parijs bij Nadia Boulanger studeren, die hij als de beste muziekdocente ter wereld van die tijd beschouwde. Toen hij voor Nadia  Boulanger zijn tango Triunfal voorspeelde kreeg hij de aanbeveling: "Ástor, uw klassieke stukken zijn goed geschreven, maar de ware Piazzolla is hier. Verlaat hem niet."

In 1955 keerde Ástor Piazzolla naar Argentinië terug, zette hij zijn werk met strijkorkesten voort en vormde hij een groep, de Octeto Buenos Aires. Hij combineerde 2 bandoneons, 2 violen, 2 contrabassen, 1 cello en een piano, zodat zijn werken innovatief beschouwd werden. Hij week af van de klassieke tango, de traditionele bezetting van het orquesta típica en maakte kamermuziek, muziek zonder een zanger of dansers. De muziek die hij zo ontwikkelde: als concertwerk opgezet, een mengvorm van Europese kunstmuziek, Argentijnse folklore en jazz. Contrapunt en fugavormen komen voor en moderne dissonantie harmonieën en vanaf 1974 levert ook elektronische muziek zijn bijdrage, wordt de Tango Nuevo genoemd. De romantiek, de hartstocht, de dramatiek en de erotiek van de traditionele tango gaan daarbij nooit verloren. Piazolla verzuchtte wel": "Traditionele tangoliefhebbers bejegenden mij vol haat, want ik intriduceerde fuga's, contrapunt en andere oneerbiedigheden".

Tussen 1958 en 1960 werkte hij in de Verenigde Staten, waar hij experimenteerde met Jazz-Tango. Hij schreef daar in 1959 zijn beroemde werk Adiós Nonino ter nagedachtenis aan zijn overleden vader. Toen hij in rouw terugkeerde naar Argentinië, maakte hij de eerste van zijn beroemde kwintetten, die door New Tango werd gespeeld (met een bezetting van bandoneon, viool, contrabas, piano, en elektrische gitaar). Met dit kwintet kon Ástor Piazzolla het best zijn gevoelens van dat moment uitdrukken.

In 1966 ging Ástor Piazzolla weg bij Dede Wolff. In 1968 ging hij in zee met Amelita Baltar.

In 1970 keerde hij terug naar Parijs de groep Conjunto 9 vormde, waarmee hij voornamelijk in Buenos Aires en in Italië optrad. Deze groep was Ástor Piazzolla's droom. Ástor Piazzolla had altijd al zo'n kamermuziekgroep gewild om zijn gecompliceerde muziek mee uit te voeren.

In 1973, na een periode waarin hij uitzonderlijk veel werken had geschreven, kreeg hij een hartaanval waardoor hij het wat rustiger aan moest doen. Datzelfde jaar verhuisde hij naar Italië, waar in vijf jaar een serie opnames maakte. In deze jaren vormde Ástor Piazzolla de groep Conjunto Electrónico, een octet dat bestond uit een bandoneón, elektrische piano en/of akoestische piano, orgel, gitaar, elektrische basgitaar, drums, synthesizer en een viool. Deze groep had niets te maken met de vorige groepen, en velen vonden dat hij meer jazz-rock dan tango speelde, maar Ástor Piazzolla zei dat het zijn muziek was, en dat die meer verwant was met de tango dan met jazz-rock.

In 1974 ging Piazzolla weg van Amelita Baltar. In 1976 ontmoette hij zijn laatste vrouw, Laura Escalada. Tot 1990 werkte hij uitsluitend met zijn kwintet, en daarna werkte hij met een sextet, zijn laatste gezelschap. Er zijn veel live-opnames van de concerten uit die populaire periode, voornamelijk op cd.

In 1986 ontving hij een Cesar-prijs voor de filmmuziek bij El exilio de Gardel. In 1988, enkele maanden na het opnemen van wat zijn laatste opname met het kwintet (La Camorra) zou zijn, onderging Ástor Piazzolla een viervoudige bypass-operatie. Spoedig daarna,  in 1989, vormde hij zijn laatste groep: het Nieuwe Tango Sextet dat uit twee bandoneons, piano, elektrische gitaar, bas en cello bestond. Tegen het einde van 1989 verliet Ástor Piazzolla zijn groep en ging solo spelen met strijkkwartetten en symfonische orkesten. Op 4 augustus 1990 kreeg hij in Parijs een beroerte. Na bijna twee jaar lijden aan de gevolgen van dit insult stierf hij op 4 juli 1992 op 71-jarige leeftijd in Buenos Aires. Daar was hij ondertussen wel alsereburger benoemd.

Ástor Piazzolla componeerde meer dan 1000 werken

     1 tango opera

- María de Buenos Aires,  tango opera, libretto Horacio Ferrer, 1968, voor drie vocalisten en tango-ensemble, gesitueerd rond de dood van een prostituee in Buenos Aires, Argentinië. De hoofdpersoon introduceert zich met het lied Yo soy Maria.  Er is een orkestsuite uit de opera gedistilleerd. Vijftien muziek-nummers waaronder

nr. 6  Fuga y misterio

     orkestwerken

- Rapsodia porteña, 1952,

- sinfonía in drie delen: Buenos Aires, 1953, waarmee hij de prijs won om in Paijs bij Nadia Boulanger te gaan studeren.

- sinfonietta, voor kamerorkest, opus 19

- Bandoneonconcert, 1979

     werken voor tango-orkest/ensemble

- Buenos Aires, 1954

- Bando, in Parijs, 1955

- Chau Parid, 1955

- Adiós nonino, (Dag vadertje), 1959, door Piazolla gecomponeerd nadat zijn vader was overleden. Bij het huwelijk van Prinses Máxima en Prins Willem-Alexander op 2 februari 2002 werd het door bandoneonist Carel Kraayenhof gespeeld, waardoor het lied in Nederland overbekend werd.

- Muerta del ángel, 1962, hoogtepunt van de toneelmuziek bij "Tango del ángel", toneelstuk van Alberto Rodriguez Muñoz.

- Revirado, 1963, onverwoestbaar;

- Fracanapa, 1963

- Éxtasis, 1963

- Se Termino (C' est fini), 1964

- Las Cuatro Estaciones Porteñas, (de vier jaargetijden van Buenos Aires), een set van vier tangocomposities: Verano Porteño (Buenos Aires zomer,  1965) Otoño Porteño (herfst) Autumn,1969) Primavera Porteña (lente, met mooi contrapunt, 1970) Invierno Porteño ( winter, 1970). In 2009 heeft de Russische componist  Leonid Desyatnikov al deze werken gearrangeerd voor viool en strijkorkest met ingesloten citaten uit “de vier jaargetijden” van Vivaldi. Marijn van Prooijen heeft het in 2013 geïnstrumenteerd voor een orkest met bassist Rick Stotijn. Er zijn ook allerlei andere transcripties van.

- Balada para un loco, 1969, veroorzaakte op een concours controverse tussen traditionalisten en avant-gardisten en werd een van de beroemdste liederen uit Latijns-Amerika.

- Michelangelo '70, 1969

- Chiquilin de bachin (The little Beggar Boy), 1969

- Tangata "Silfo y Ondina", 1969, driedelige Tangosuite: Fugata – Soledad - Final

- Libertango, 1974

- Concierto para Quinteto, 1971

- Fuga 9, 1971, toen Piazolla met het nonet Conjunto 9 werkte, en allerlei werken voor 9 instrumenten schreef

- Aconcagua, Concierto voor bandoneon en orkest, 1979. vernoemd naar de hoogste berg van de Andes

- Milonga sin palabras, 1979, voor bandoneon en  piano

- Oblivión, 1982

- Cin chin, 1982, de hand van Bach is te herkennen

- Trisestas de un double a, 1984, De Doble a is de stradivarius onder de bandoneons

- Hommage a Liege: Concierto in drie delen voor Bandoneon, gitaar en orkest, 1985

- Soledad, 1989

- Tango apasionado, 1990

- Tangazo: Variaciones sobre Buenos Aires, voor orkest, 1992

- Fuga y misterio, 1992

     werken voor harmonie-orkest

- Tango nr. 1

- Chiquilin de Bachin, 1969, lied op tekst van Horacio Ferrer

     kamermuziek

- Le Grand Tango, voor cello en piano, 1982, geschreven voor  cellist Mstislav Rostropovich,

- Histoire du Tango, vierdelige suite, oorspronkelijk voor fluit en gitaar, 1986

1. bordello 1900

2. café 1930

- Four for Tango, 1987, voor strijkkwartet, gecomponeerd voor het Kronoskwartet

- Five Tango Sensations, 1989, voor strijkkwartet, gecomponeerd voor het Kronoskwartet

- Tango etudes voor solofluit, 1987, 6 etudes, door  Astor Piazzolla in 1988 gearrgeerd voor altsaxofoon en piano

4. Lento meditativo

- Five Tango Sensations, voor bandoneón & strijkkwartet, 1989, gecomponeerd voor het Kronoskwartet,

     liederen

- Balada para un loco, 1969

- Los pájaros perdidos, 1973, Mario Trejo

- Vuelva al sur, 1988

- Milonga del Angel,1993

     64 filmscores

- Enrico IV  (Henry IV), 1984, regie Marco Bellocchio,  gebaseerd op het toneelstuk van  Luigi Pirandello uit 1921 onder dezelfde naam: het verwarrende verhaal over een man die van zijn paard valt en dan denkt dat hij iemand anders is, wordt in de muziek meesterlijk uitvergroot.

www.piazzolla.org

 

Jan Novák (Nová Říše, Moravië, nu Tsjechië, 8 april 1921 – Neu Ulm, Beieren, Duitsland, 11 November 1984) was als kind al heel handig met viool en piano. Hij studeerde vanaf 1940 aan het conservatorium in Brno compositie bij Vilém Petrželka, piano bij František Schäfer en directie bij B. Liška. Tijdens de tweede Wereldoorlog moest hij in Duitsland twee jaar dwangarbeid verrichten. Daarna studeerde Jan Novák in 1946 aan het conservatorium in Brno af, om zijn studie voort te zetten aan de Kunstacademie in Praag bij Pavel Bořkovec en aan de Janáček-Academie in Brno, weer bij Vilém Petrželka. Met een stipendium kon hij in 1947 in de Verenigde Staten aan het Berkshire Muziek Centrum in Tanglewood bij Aaron Copland studeren en in 1948 in New York bij Bohuslav Martinů. Daarna kwam Jan Novák in Brno terug, waar hij in 1949 trouwde met pianiste Eliška (Elissa) Hanousková. Samen vormden ze een pianoduo. Ze kregen twee dochters. Clara Novaková werd een bekende fluitiste in Parijs. Dora Novál-Wimington werkte als pianodocente aan de Muziekhogeschool in München.

Door zijn liberale houding raakte Jan Novák in conflict met het communistische bewind. Daarom vertrok hij in 1968 uit Tsjechië om met zijn gezin via Denemarken in 1970 in Rovereto in Italië te gaan wonen. Hij werd daar pianoleraar aan de muziekschool en richtte een koor op: „Voces Latinae“, dat zich vooral wijdde aan wereldlijke Latijnse koorliteratuur.

In 1977 ging Jan Novák met zijn familie in Neu-Ulm wonen. Hij kreeg een leeropdracht aan de muziekhogeschool in Stuttgart

In Tsjechië werd Jan Novák in 1989 postuum gerehabiliteerd en konden zijn werken er weer uitgevoerd worden.

Jan Novák componeerde

     1 opera

     2 balletten

     4 theatermuziekwerken

     15 orkestwerken

     4 cantates

     17 koorwerken a cappella

     5 werken voor koor en orkest of instrumenten

     17 werken voor zangstem, (koor) en orkest of instrument(en)

     30 kamermuziekwerken

- Sonatina voor fluit en piano, 1976

- Sonata Gemella voor twee fluiten, 1978

- Sonata super “Hoson zes…” voor viool of fluit en piano, 1981, opgedragen aan zijn vriend, de violist Jiří Trnka; titel ontleend aan een oud Grieks drinklied.

- Aeolia voor twee fluiten en piano, 1983, wind- en stormfantasie

- Marsyas voor piccolo en piano, 1983

     14 (series) pianowerken

     5 werken voor piano vierhandig

     3 klavecimbelwerken

     2 orgelwerken

     4 werken voor een ander instrument solo

     14 filmscores

www.jannovak.eu

 

George David Weiss (Manhattan, New York City, Verenigde Staten, 9 april 1921 – 23 augustus 2010) kwam uit een Joodse familie. Het was de bedoeling dat hij advocaat of accountant zou worden, maar zijn liefde voor de muziek leidde hem naar de Juilliard School of Music, waar hij leerde componeren en arrangeren. Tijdens de Tweede Wereldoorlog leidde hij een militaire kapel. Na de oorlog werd hij  arrangeur van de big bands  van Stan Kenton, Vincent Lopez, en Johnny Richards.

In de 1940er, 1950er en 1960er jaren was hij een populaire songschrijver, meest op teksten van Bennie Benjamin. George David Weiss was jarenlang voorzitter van de songschrijvers vakbond in de Verenigde Staten. In 1984 werd hij in de Songwriters Hall of Fame opgenomen. George David Weiss was drie keer getrouwd en had twee zonen en een dochter.

George David Weiss componeerde, vaak samen met anderen,

     3 Broadwaymusicals

     songs

- "Mr. Wonderful", 1955

- "Can't Help Falling in Love", 1961 voor Elvis Presley

- "That Sunday, That Summer", 1963

- "Stay With Me", 1966

- "What a Wonderful World", 1968, tekst Bob Thiele, beroemd geworden in de versie van  Louis Armstrong

     4 filmscores

 

Laci Boldemann (Helsinki, Finland, 24 april 1921 – München, Duitsland, 18 augustus 1969) studeerde aan de Royal Academy of Music in Londen van 1937 tot 1939, directie (bij Henry Wood) en piano. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog in 1939 vervolgde hij zijn studies in Stockholm bij Gunnar de Frumerie.

In 1941 werd Laci Boldeman gedwongen dienst te nemen in de Duitse leger en te vechten in Rusland, Polen en Italië. In Italië deserteerde hij en sloot hij zich aan bij de partisanen in de Abruzzen. Na twee jaar gevangenkamp in de USA kwam Laci Boldemann via Frankrijk en Duitsland weer in Zweden terug. Daar werd hij lid van de Zweedse Componisten Vereniging, waar hij van 1963 tot 1969 secretaris-penningmeester van was.

Laci Boldemann componeerde

     1 opera,

     50 liederen

     3 werken voor zangstem(men met orkest 

     3 orkestwerken

     2 concerten

- vioolconcert (1959)

     2 kamermuziekwerken

- strijkkwartet

     werken voor piano solo

 

John Aaron Lewis (La Grange, Illinois, Verenigde Staten, 3 mei 1921 – New York, 29 maart 2001) groeide op in Albuquerque in New Mexico. Hij kreeg vanaf zijn zesde klassiek pianoles van zijn moeder. Later studeerde hij aan de Universiteit van Mexico muziek en anthropologie en schreef in die tijd ook al jazzarrangementen. Toen John Lewis dienst deed in het Amerikaanse leger in de Tweede Wereldoorlog diende ontmoette hij jazz-drummer Kenny Clarke. Ze verhuisden samen naar New York waar Lewis zich aansloot bij Dizzy Gillespie en zijn band. Hij nam daar platen op met Charlie Parker, Miles Davis, Lester Young en Illinois Jacquet. John Lewis bleef gefascineerd door klassieke muziek.

In 1949 nam Lewis ook deel aan het revolutionaire album The Birth Of The Cool van Miles Davis. Hij kon niet op alle tracks spelen omdat hij verloofd was met Ella Fitzgerald. Later speelde John Lewis ook mee op het album Re-Birth Of The Cool van Gerry Mulligan.

In 1951 werd The Milt Jackson Quartet gevormd door Milt Jackson, John Lewis zelf, Ray Brown en Kenny Clarke. Ray Brown werd in 1952 vervangen door Percy Heath. De naam Milt Jackson Quartet werd toen omgedoopt in The Modern Jazz Quartet. John Lewis was het grote brein achter The Modern Jazz Quartet.

Vanaf het midden van de 70-er jaren trad John Lewis meest als solopianist op. Hij was vertegenwoordiger van de Cool Jazz

John Lewis kreeg een eredoctoraat van de Universiteit van New Mexico, het New England Conservatory en het Columbia College in Chicago.

John Lewis componeerde meerdere filmsscores. Hij overleed 29 maart 2001 in New York aan prostaatkanker.

In zijn composities verbond hij op een geheel eigen wijze klassieke muziek met jazzmuziek. Hij had een voorkeur voor klassiek contrapunt, de fuga was een vorm voor hem die hij bij voorkeur toepaste.

Uitspraak John Lewis 1998: "Zonder Bach zouden we de muziek die wij nu kennen, niet hebben. Zijn harmoniegebruik is een prachtige basis voor improvisatie in jazz. Hij loste al heel wat problemen op voor ons".

John Lewis maakte solo of als bandleider

     34 albums

met het Modern jazz Quartet

     39 albums

- Concorde, 2 juli 1955

6. Concorde

- The Comedy, 1962        

1. Spanisch Steps

     filmscores

- Odds against tomorrow, 1959, met 19 John Lewisnummers, waaronder

9. Skating in Central Park

 

Edvard Mik'aeli Mirzoyan (Gori, Georgië, 12 mei 1921 – Yerevan, Armenië, 5 oktober 2012) was de zoon van componist Michail Mirsojan. In 1924 verhuisde het gezin naar Armenië. Hij studeerde tot 1941 compositie bij Wardkes Taljan aan het Komitas Staatsconservatorium in Yerevan. Daarna studeerde hij aan het Armeense cultuurhuis in Moskou. Hij doceerde compositie aan het Komitas Staatsconservatorium en was president van de het Vredesgenootschap van Armenië. Edvard Mirzoyan was atheïst. Hij is begraven op het Komitas Pantheon in Yerevan.

Edvard Mirzoyan componeerde tenminste

     8 orkestwerken

- Symfonie voor strijkers en pauken, 1962

- Introduction en Perpetuum Mobile, voor viool en orkest, 1957, indrukwekkend

     4 kamermuziekwerken

     4 werken voor koor, solisten en orkest

     (series)pianowerken

- Album voor mijn kleindochter, 1984.

     4 filmscores

 

Revaz Lagidze (Baghdati, West Georgië, 10 juli 1921 – Tbilisi, 16 oktober 1981) studeerde aan het Tbilisi Staatsconservatorium bij Andria Balanchivadze. Na afsluiting van zijn muziekstudies in 1950 werkt hij als violist in het Georgisch Radio Symfonieorkest. Van 1960 tot 1962 was hij muziekproducent voor documentaire films. Vanaf 1962 werkte hij als hoofd van de muziekfaculteit van het Pushkin Staatsinstituut in Tbilisi.

Revaz Lagidze componeerde

     1 opera

     2 muzikale comedies

     toneelmuziekwerken

     6 cantates

     3 koorwerken

     kamermuziekwerken

- Elegie voor cello en piano

     liederen

     30 filmscores

 

Hans Schneider (Rottenmann, Stiermarken, Oostenrijk, 16 juli 1921 – Trostberg, Oberbayern, Duitsland, 1 april 2011) studeerde accordeon en trompet aan de Universität für Musik und darstellende Kunst te Graz bij Hermann von Schmeidel en Ludwig Kelbetz. Door het begin van de Tweede Wereldoorlog werd deze studie onderbroken. Na de oorlog speelde hij in verschillende orkesten en bereisde als accordeon-solist veelal landen in Centraal-Europa.

Na het succes van zijn wals Frühling auf der Alm (Lente op de bergweide) richtte hij zich op de blaasmuziek. In 1957 werd hij muziekleraar en later directeur aan de Volkshogeschool in Trostberg en was medeoprichter van de Stadtkapelle Trostberg. In Trostberg stichtte hij ook een eigen muziekuitgeverij onder de naam Alztal-Musikverlag.

Hans Schneider componeerde

     werken voor harmonie-orkest

- Weckruf im Olympischen Dorf,  voor de Olympische Spelen in Berlijn, 1936

- Frühling auf der Alm (Lente op de bergweide), wals, 1953, een groot succes

     accordeonwerken

     wals

     pianowerken

     1 koorwerk

 

Karel Husa (*Praag, Tsjechië, 7 augustus 1921 – Apex, North Carolina, Verenigde Staten, 14 december 2016) leerde al jong viool en piano spelen. Hij studeerde vanaf 1941 aan het Praags Státní conservatorium bij Jaroslav Rídký en orkest-directie bij Method Doležil en Pavel Dědeček. Daarna studeerde hij in Parijs aan het Conservatoire national supérieur de musique en de École Normale de musique de Paris bij Arthur Honegger en Nadia Boulanger compositie, en bij André Cluytens, Eugène Bigot en Jean Fournet orkestdirectie.

In 1954 werd hij hoogleraar compositie en muziektheorie aan het Department of Music van de Cornell University in Ithaca (New York). Hij bleef daar tot 1992. Ook doceerde hij compositie aan het Ithaca College - School of Music in Ithaca.

Karel Husa componeerde

     3 balletten

     21 (series) orkestwerken

     12 concerten

celloconcerto, 1993

     17 werken voor harmonie- of fanfareorkest

- Music for Prague 1968 voor harmonieorkest, later omgewerkt voor symfonieorkest, zijn bekendste werk. Hij gebruikte ondermeer het Hussietenlied Ktož jsú boží bojovníci (wij die de strijders van God zijn) uit 1420, dat alle Tsjechen onmiddelijk herkennen.

    25 kamermuziekwerken

- 1ste strijkkwartet, 1949

- 3ste strijkkwartet, 1969

     1 orgelwerk

     5 pianowerken

8 Tjechische duetten voor piano vier-handig

3. Chanson mélancolique

6. Kleines Scherzo

     4 koorwerken a cappella

     5 werken voor zangstem, of/en koor en instrumenten

 

Marie Majoie Hajary (ook wel Rieke Hajary, Paramaribo, Suriname, 16 augustus 1921 - Neuilly-sur-Seine, Frankrijk, 25 augustus 2017) was de oudste van drie dochters van de Hindoestaanse ambtenaar Harry Najaralie Hajary (1892-1959) en de Creools-Chinese Wilhelmina Tjong Ayong (1896-1976). Majoie Hajary kreeg haar eerst muzieklessen van de nonnen van het klooster in de Gravenstraat in Paramaribo. Na haar mulo-opleiding aan de Hendrikschool ging ze in 1937 piano studeren bij Nelly Wagenaar en compositie bij Hendrik Andriessen studeren aan het Conservatorium van Amsterdam. In juni 1942 studeerde ze cum laude af. In 1943 won ze de eerste prijs van het Conservatorium voor haar compositie Hindoustani fantaisie.

In de oorlog gaf Majoie voor de Nederlandsche Kultuurkamer concerten door heel Nederland en maakte ze concertreizen door Duitsland en Oostenrijk. In 1947 verhuisde ze naar Caracas. In 1949 ging ze compositie studeren bij Louis Aubert en Nadia Boulanger in Parijs.

In 1951 trouwde Majoie in de Notre Dame met Roland Garros (1924-1983). Ze kregen twee kinderen. Het gezin verhuisde nog al eens. Ze woonden in Madagaskar, Lambaréné, Tokio, New Delhi en Istanboel. Majoie trad overal op en gaf op verschillende plaatsen ook les.

Majoie Hajary componeerde

     3 balletten

     2 orkestwerken

     26 kamermuziekwerken

- Serenade & Tango voor viool en piano,

     6 werken voor koor (en instrumenten)//////

     20 (series) werken voor (zang)stem en piano of instrumenten

     12 pianowerken

     3 werken voor een ander instrument solo

https://majoiehajary.org

Ariel Ramírez (Santa Fe, New Mexico, Verenigde Staten, 4 september 1921 – Buenos Aires, Argentinië 18 februari 2010) had een grote voorliefde voor de eigen Argentijnse muziek. Toen in de zestiger jaren het verbod op een mis in de volkstaal werd opgeheven, componeerde Ramírez zijn in de westerse wereld bekendste werk, de "Misa Criolla"; hierin gebruikt hij de ritmes van de indianen en van de criollos (creolen), de nakomelingen van de diverse immigranten.

Ariel Ramírez componeerde

     werken voor piano solo

     liederen

- Mujeres argentinas (1969) is een verzameling liederen over Argentijnse vrouwen.

- Alfonsina y el Mar, het lied over dichteres Alfonsina Storni is wereldberoemd geworden. Onthult ook het meesterschap van Ramirez

- La hermanita perdida, een lied over de Falklandeilanden, op tekst van Atahualpa Yupanqui

- Cantata Sudamericana , 1972, cyclus van 8 liederen op teksten van Félix Luna

3. Antiguo dueño de las flechas

     missen

- Misa criolla. zijn bekendste werk, 1963, vijfdelig, Spaanstalige tekst van Felix Luna,op ritmen van muziek uit de Andes. Vermening van Indiaanse, Afrikaanse en Euroipese bronnen. Naast "gewone"muziekinstrumenten worden ook charango (kleine gitaar), quena (Indiaanse fluit) en bombo (Argentijnse trom) gebruikt. "Criollos" zijn "halfbloeden", het mengvolk van Europeanen, Afrikanen en de oorspronkelijke bewoners van Zuid-Amerika.

- Misa por la Paz y la Justicia, (mis voor vrede en gerechtigheid), 1981, klacht tegen de onderdrukking, zijn beste werk. Tiendelige mis met veel inventieve en goed geschreven koorpassages. De mis begint indrukwekkend met huilende moeders om hun verdwenen kinderen en eindigt met een folkloristische bewerking van psalm 150, waarbij je niet stil kunt bijven zitten. 

     Cantates

- Kerstcantate Navidad Nuestra, 1972, tekst Felix Luna.

www.arielramirez.com

 

Nazife Güran (Wenen, Oostenrijk, 5 september 1921 – 20 december 1993) was de dochter van een Turkse diplomaat in Oostenrijk. Ze studeerde als kind muziek bij haar moeder en volgde haar basisschoolopleiding in Ankara en de Middelbare school in Istanbul. Op de Muziekacademie van de Hogeschool van Berlijn studeerde Nazife Güran piano bij Rudolph Schmidt en compositie bij Paul Hoffer. Terug in Ankara studeerde ze nog bij Ernst Praetorius.

In 1952 trouwde Nazife Güran met doctor Ismail Yilmaz Güran. Ze kregen een zoon in 1953. Nazife Güran kreeg de gelegenheid haar studies te voltooien aan de Muziekacademie van Keulen. In 1969 kwam ze terug in Turkije waar ze werkte als componist en muziek doceerde aan de Cemberlitas meisjeshogeschool. Nazife Güran is zelfs in Turkije onbekend.

Nazife Güran componeerde 1000 werken.

     theatermuziekwerken

     koorwerken

     liederen

- Hayalimdeki bahçe (Mijn droomtuin)

- Geze deniz (Nachtzee) debussiaans

- Merdiven (Trap)

     pianowerken

 

Jan Wisse (Terneuzen, 9 oktober 1921 – Echternach, Luxemburg, 11 oktober 2008) studeerde piano aan het Muzieklyceum van Amsterdam en compositie bij Kees van Baaren.
Hij werkte als leider van de gymnasiumband en het schoolorkest, als cabaretpianist, balletrepetitor, muziekredacteur van Elsevier's Weekblad en programmamaker klassieke muziek bij de omroepen in Hilversum. In 1971 vestigde hij zich in Poschiavo (Zwitserland), waar hij werkzaam was organist en koordirigent. In het jaar van Europa 1985 ontving Wisse de Europa-prijs. Jan Wisse vestigde zich in 1998 in Echternach in Luxemburg.

Jan Wisse componeerde

     orkestwerken

- "Sette aforismi”, 1956,

     kamermuziekwerken

     koorwerken

     pianowerken

- Cristalli,  1959, voor twee piano’s

 

Malcolm Henry Arnold (Northampton, Engeland, 21 oktober 1921 – Norfolk, 23 september 2006) studeerde aan het Royal College of Music in Londen. Daarna ging hij aan het werk bij het London Philharmonic Orchestra als trompettist. In 1942 werd hij daar eerste trompettist. In 1945 werd hij tweede trompettist bij het BBC Symphony Orchestra. In 1946 keerde hij terug bij de Philharmonic als directeur. Hij legde zich later volledig toe op componeren.

In 1970 kreeg hij een eredoctoraat in de Muziek aan de universiteit van Exeter.

Malcolm Arnold componeerde

     2 opera’s 

- The Dancing Master, opus 34, opera in één bedrijf, 1952, libretto Joe Mendoza naar het toneelstuk The Gentleman Dancing Master van William Wycherley uit 1671. Geschreven in opdracht van de BBC, die het weigerde uit te voeren "te onbetamelijk om in gezinsverband te beluisteren". Werd dus in een bureaula gelegd en pas in 2015 voor het eerst volledig op het toneel uitgevoerd. Er waren twee eerdere beperkte uitvoeringen in 1962 en 2012. Hoofdpersoon Miranda (sopraan) moet trouwen met een ijdele kwast “monsieur” (tenor) maar gaat zelf liever met Gerard (tenor). Mooie rol voor haar vader de Spaanse Diego (bas-bariton).   

     1 musical

     7 balletten

- The three musketeers, 2006, Malcolm Arnold overleed op de dag van de premiere

     9 symfonieën

     20 concerto’s

- Fluitconcert nr. 1 voor fluit en strijkers, opus 45, 1953

     70 andere orkestwerken

- Eerste sinfonietta, opus 48, 1954, charmant driedelig werk

- Four Scottish Dances, opus 59, 1957

     37 werken voor harmonie- en fanfareorkest of -ensemble

- koperkwintet nr.1, opus 73, 1961
- koperkwintet nr.2, opus 132, 1987

     22(series) pianowerken

     52 (series) kamermuziekwerken

- blaaskwintet, opus 2, 1942, mooi werk

- kwintet, opus 7, 1944

- Sonatina voor klarinet en piano, opus 29, 1951

- Sonatina voor blokfluit en piano, opus 41, 1953

     11 vocale werken

     132 filmscores

- The Bridge on the River Kwai, in 1958 een Oscar voor de muziek.

http://malcolmarnold.co.uk

 

Arne Dørumsgaard (Fredrikstad, Noorwegen, 7 december 1921 – Marzio, Italië, 13 maart 2006) was de zoon van twee docenten. Hij studeerde piano bij Bugge Jens Olsen in Fredrikstad en Ivar Johnsen in Oslo, harmonie en contrapunt bij Karl Andersen en orkestratie bij Bjarne Brustad. In 1942 trouwde hij met de pianiste Tora Øwre, ze kregen twee kinderen. In 1950 verliet hij, ontevreden over zijn behandeling door de Noorse regering, Noorwegen en ging in Parijs wonen, waar hij werkte als pianobegeleider en zanger. Arne Dørumsgaard vertaalde daarnaast oude Chinese, Koreaanse en Japanse poëzie in het Noors, het werden 252 delen. In 1968 verhuisde Arne Dørumsgaard naar Marzio in Varese in Noord-Italië. In 1971 trouwde hij met de dichteres en schilderes Nella Valenza. In 1982 kreeg hij een eredorctoraat in de literatuur in Tapei. In 1994 werd hij geridderd in de Orde van Sint Olav. Arne Dørumsgaard was verzamelaar. In 2001 schonk hij aan het museum Bjergsted di Stavanger 70.000 grammofoonplaten, 10.000 banden, 5000 video- en muziekcassettes en 5000 muziekboeken

Arne Dørumsgaard componeerde

     100 liederen

     pianowerken

     filmscores

 

Norbert Moret (Ménières, Zwitserland, 20 november 1921 – Fribourg, 17 November 1998) studeerde in Parijs van 1948 – 1950 bij Arthur Honegger, Olivier Messiaen en Leibowitz en in Wenen (1950-1951) bij Furtwängler en Clemens Kraus.

Norbert Moret componeerde 36 werken:

     1 opera

     15 werken voor orkest

- En Rêve, concert voor viool en kamerorkest, 1988

     3 werken voor zangstem, koor en instrumenten

     6 werken voor zangstem en instrumenten of orkest

     1 werk voor koor

     4 kamermuziekwerken

     2 werken voor zangstem en piano

     1 werk voor orgel

     1 werk voor klavecimbel

     1 werk voor piano

     1 werk voor cello

 

Yehezkel Braun (Breslau, Duitsland, 18 januari 1922 – Tel Aviv, 27 augustus 2014) verhuisde op zijn tweede jaar met zijn ouders naar het mandaatgebied Palestina. Daar groeide hij op met Joodse volksmuziek en muziek uit het Midden-Oosten, die zijn latere composities beïnvloedden.

Yehezkel Braun studeerde aan de Israël Muziekacademie bij Alexander Boskovitch en aan de Universiteit van Tel Aviv. In 1975 studeerde hij Gregoriaans bij Dom Jean Claire in het Benedictijner Klooster van Solesmes in Frankrijk. Yehezkel Braun doceerde aan de Universiteit van Tel Aviv.

Op de Muziekafdeling van de Nationale Israëlische Bibliotheek is een catalogus van zijn werken aangemaakt.

Yehezkel Braun componeerde

     18 theatermuziekwerken

     1 oratorium

     19 orkestwerken

     35 (series) werken voor koor en instrument(en) of orkest

     17 werken voor koor a capella

     60 kamermuziekwerken

- muziek voor tokkelinstrumenten voor mandoline, gitaar en klavecimbel,  2002

- Partita voor gitaar solo (eerbetoon aan Girolamo Frescobaldi)

Preludio, Toccata, Aria, Corrente e Ciaccona

- Sonata voor mandoline en gitaar, 2004

     21 (series) liederen voor zangstem en piano of andere instrumenten

     4 pianowerken

     20 arrangementen

 

Dr. Bernard Smilde (Heerenveen, 23 januari 1922 – Leeuwarden, 30 augustus 2014) leerde van zijn moeder, Grietje Smilde-Puma, de notennamen en het notenschrift toen hij zeven jaar was. Tot zijn twaalfde jaar kreeg hij harmoniumles, muziektheorie en harmonieleer van Reinhard Teule. In 1942 kreeg hij orgelles van Rients Beintema en in 1945 compositieles bij George Stam. Van 1961 tot 1964 studeerde hij aan het Stedelijk Muzieklyceum Groningen bij C.J. von Gleich en Fr. van Eeden.

In 1986 promoveerde hij aan de Theologische faculteit van de Rijksuniversiteit Groningen tot doctor in de Theologie met als referent voor de muziekwetenschappelijke kant dr. J. van Biezen.

Bernard Smilde was docent kerkmuziek aan het Muzieklyceum Groningen van 1963-1965 en docent muziekgeschiedenis, kerkmuziek (hymnologie, liturgie, gregoriaans) aan de Muziekpedagogische Akademie te Leeuwarden van 1965-1983.

Bernard Smilde componeerde

     30 koorwerkjes a cappella

- 63 melodieën voor kinderbijbelliederen in Sjonge bij de Bibel

     23 melodieën voor kerkliederen

- 5 voor het Liedboek voor de Kerken,

- 1 voor Tussentijds,

- 12 voor Tuskentiden 

- 1 voor een Duits en Hongaars kerkelijk Liedboek.

     Toneelmuziek bij Fedde Schurers historisch drama Bonifatius

     5 oratoria:

- It bliid Boadskip (1994),

- Mozes (1993),

- It liet fan Betlehem (1998),

- Ruth (2001)

- It Ljocht fan ‘e wrâld (2005)

     20 cantates

- Memoriam Facimus,

- De Brulloft te Kana,

- De 12-jierrige Jezus yn ‘e timpel,

- In hert dat suver is,

- Psalm 130

     55 sololiederen voor zangstem met piano-, orgel- of orkestbegeleiding

 

Jeanine Rueff (Parijs, Frankrijk, 5 februari 1922 – 20 september 1999) studeerde aan het Conservatoire de Paris bij Tony Aubin, Henri Challan, Jean en Noël Gallon en Henri Busser. Jeanine Rueff doceerde als assistent vanaf 1950 saxofoon en clarinet aan het Conservatoire de Paris. In 1960 werd ze docent solfège. van 1977 tot 1988 doceerde ze harmonieleer. Jean-Michel Jarre was een leerling van haar.

Jeanine Rueff componeerde

     1 kameropera

     orkestwerken

     kamermuziekwerken

- Chanson et Passepied,  voor altsaxofoon en piano, 1951

     werken voor een instrument solo

- sonate voor altsaxofoon, 1969

 

Elmer Bernstein (New York City, Verenigde Staten, 4 april 1922 – Santa Barbara, Clifornië, 18 augustus 2004) was de zoon van Selma Feinstein, 1901-1991, uit Oekraïne en Edward Bernstein, 1896-1968, uit Oostenrijk-Hongarije. Tijdens zijn kinderjaren      ontwikkelde Elmer Bernstein zich als danser en acteur en won hij verschillende prijzen voor zijn kunstschilderwerk. Hij ging in Manhattan naar de Walden School en kreeg daar pianoles van Henriette Michelson. Elmer Bernstein studeerde compositie bij Aaron Copland, Roger Sessions en Stefan Wolpe. Van 1939 tot 1950 werkte hij naast het componeren als concertpianist. In 1996 werd Elmer Bernstein geëerd met een ster op de Hollywood Boulevard. In 1999 kreeg hij een eredoctoraat in muziek aan het Five Towns College in New York. Vanaf de 90-er jaren van de vorige eeuw woonde Elmer Bernstein in Hope Ranch in Santa Barbara, Hij overleed aan kanker. Elmer Bernstein was getrouwd met Eve en had twee zoons en twee dochters. Op het moment van zijn overlijden had hij vijf kleinkinderen.

Elmer Bernstein componeerde

     2 Broadway musicals, 

- How Now, Dow Jones, tekst  Carolyn Leigh, 1967

- Merlin, tekst Don Black, 1983.

     1 ballet

     3 orkestsuites

     3 andere okestwerken

     2 liederencycli

     kamermuziekwerken

     pianowerken

     200 film- en TVscores. Hij had 14 Oscarnominaties

- The Magnificent Seven,

- The Ten Commandments, 1956

- The Geat Escape,

- To Kill a Mockingbird,

- Thoroughly Modern Millie, 1967, kreeg een oscar voor de muziek

- Ghostbusters,

- The Black Cauldron,

- Airplane!,

- The Rookies.

- ¡Three Amigos!, regie John Landis, 1986

www.elmerbernstein.com

 

Pierre Petit (Poitiers, Frankrijk 21 april 1922 – 1 juli 2000) was de zoon van een hogeschooldocent. Pierre Petit studeerde literatuur en muziek aan het Lycée Louis-le-Grand en literatuur aan de Sorbonne. Daarna studeerde hij vanaf 1942 aan het Parijse Conservatorium muziekanalyse bij Georges Dandelot, harmonieleer bij Nadia Boulanger, contrapunt bij Noël Gallon en compositie bij Henri Busser. In 1946 won hij de Grand Prix de Rome met de lyrische scene “Le jeu de l'amour et du hasard".

Vanaf 1951 doceerde Pierre Petit maatschappijleer aan het Conservatoire de Paris en de École polytechnique. In 1960 ging hij aan het werk voor de Franse Radio en televisie, aanvankelijk als hoofd lichte muziek, vanaf 1965 als muzikaal directeur.

In 1963 werd hij aangestled als directeur van de École normale de musique de Paris, waar hij samen werkte met muzikanten als Nadia Boulanger, Georges Dandelot, Alfred Desenclos, Norbert Dufourcq en Marguerite Roesgen-Champion. Hij bleef dat 35 jaar doen, onder zijn studenten was onder meer Roger Bellon,

Pierre Petit was drie keer getrouwd: met zangeres Christiane Castelli, ze hadden drie kinderen, in 1958 trouwde hij met violiste Marie-Claude Theuveny, met wie hij twee kinderen kreeg. Uiteindelijk trouwde hij in 1974 nog met Liliane Fiaux.

Pierre Petit schreef een aantal muziekhistorische werken.

Pierre Petit componeerde

     2 opera’s

     1 operette

     3 balletten

     6 orkestwerken

     2 kamermuziekwerken

- Suite für vier Celli, 1942

- Concerto pour quatre violoncelle, 1951

     3 (series) liederen

     4 (series) pianowerken

     3 werken voor een ander instrument solo

 

Kazimierz Serocki (Torún, Polen, 2 mei 1922 – Warschau, 9 januari 1981) was de zoon van Franciszek Serocki and Bronisława Stefaniak, die een meubelhandel hadden. Vanaf zijn vierde jaar had Kazimierz Serocki pianoles van Maria Drzewiecka. Kazimierz Serocki studeerde compositie en piano bij Zygmunt Lisicki en Stanisław Szpinalski aan de staatshogeschool voor muziek in Łódź. Omdat de studie daar onderbroken werd door de oorlogsjaren, studeerde hij daar af in 1946. Daarna studeerde Kazimierz Serocki in Parijs compositie bij Nadia Boulanger en piano bij Lazare Lévy.

Samen met Tadeusz Baird en Jan Krenz vormde Kazimierz Serocki Groep 49.

Kazimierz Serocki was getrouwd met Zofia Adamowska.

Kazimierz Serocki componeerde

     16 theatermuziekwerken

     19 orkestwerken

- Concerto alla cadenza per flauto a becco e orchestra, 1974, uitvoeringspraktisch zo veeleisend dat het nauwelijks voor elkaar te krijgen is.

     9 kamermuziekwerken

- Improvisationen voor blokfluitkwartet, 1959

- Continuum, sextet for slagwerkers, 1966

- Impromptu Fantasque voor zes blokfluiten, drie of zes mandolines, drie of zes gitaren, twee slagwerkers (15 instrumenten) en piano, 1973

- Arrangements, voor 1 tot 4 blokfluiten, 1975; 17 segmenten die nooit allemaal in een keer worden uitgevoerd; 

     6 (series) werken voor koor a cappella

     7 (series) werken voor zangstem(men), (koor) en piano of orkest

     14 pianowerken

- Krasnoludki (de dwergen), 1953, zeven driestemmige miniaturen, in 1975 voor diverse instrumentaalensembles omgeschreven

     21 filmscores

www.serocki.polmic.pl

Uroš Krek (Ljubljana, Sovenië,  21 mei 1922 – Jesenice, 3 mei 2008)  studeerde aan de Muziekacademie in Ljubljana bij Lucijan Marija Škerjanc. Hij werkte jarenlang als muziekproducent en hoofd samenstelling muziek voor Radiotelevizija Slovenija. Van 1968 tot 1982 doceerde Uroš Krek compositie en muziektheorie aan de Muziekacademie in Ljubljana en was medewerker aan het Instituut voor Ethnomusicologie.

Uroš Krek componeerde

     theatermuziekwerken

     13 orkestwerken

     koorwerken

     9 kamermuziekwerken

     (series) werken voor zangstem en orkest of instrumenten

     pianowerken

     orgelwerken

     werken voor een ander instrument solo

     filmscores

 

Iannis Xenakis (Brăila (Roemenië), 29 mei 1922 – Parijs, 4 februari 2001) vertrok als zoon van Griekse ouders - Clearchos Xenakis en Photini Pavlou behoorden in Roemenië tot de Griekse diaspora - op 11-jarige leeftijd met zijn familie naar het Griekse eiland Spetsaï, waar hij naar een Engels-Griekse privéschool ging. Hij studeerde van 1940 tot 1947 voor ingenieur en architect in Athene. Hij studeerde als architect af op gewapend beton. Is wellicht in de kracht en de energie van zijn muziek terug te horen.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog maakte hij deel uit van het verzet tegen de Duitse bezetting. Winston Churchill, bang dat Griekenland na de bevrijding van de Duitsers in de handen van de communisten zou vallen, ontketende een burgeroorlog, die net zo hels werd als de oorlog tegen de Duitsers. Iannis Xenakis, overtuigd communist, nam deel aan de strijd, wetd in 1945 in het gezicht verwond, gearresteerd en ter dood veroordeeld.

In 1947 wist hij naar Frankrijk te vluchten, waar hij tot zijn dood woonde. In 1955 kreeg hij - met steun van Georges Pompidou - de Franse nationaliteit. Na de val van het Griekse kolonelsregime in 1974 werd zijn doodvonnis vernietigd.

Na zich als autodidact in compositie ontwikkeld te hebben, ging hij onder andere studeren bij Arthur Honegger aan de Ecole Normale de Musique, Darius Milhaud en Olivier Messiaen.

In Parijs maakte hij kennis met de befaamde architect Le Corbusier. Als medewerker op het ontwerpbureau van Le Corbusier ontwierp hij gebouwen in Nantes en Marseille, het convent van La Tourette, het congrescentrum in Chandigarh en het stadion van Bagdad. Ook was hij betrokken bij het Philips-Paviljoen op de Wereldtentoonstelling van 1958 in Brussel, waarvoor Edgar Varèse speciaal zijn Poème électronique  schreef, Iannis Xenakis ontwierp de "hyperbolische lineaturen", terwijl hij tegelijkertijd zijn eerste compositie Metastasis voor eenenzestig instrumenten schreef.

Iannis Xenakis zocht in de verbinding van architect en componist naar nieuwe analogieën tussen muziek, wiskunde en bouwkunst. Die vond hij in de wetenschap van kansberekening en statistiek, de stochastiek. Stochatische formules konden nieuwe muzikale klanken en texturen genereren.

Aan de Parijse École pratique des hautes études stichtte en leidde hij een interdisciplinaire werkgroep, de Équipe de Mathématique et d’Automatique Musicales (EMAMu). Vanaf 1972 doceerde hij ook aan de Sorbonne. Met Pierre Boulez stichtte hij het IRCAM te Parijs, maar hij trok zich later daaruit terug. De eerste computer waarmee Xenakis componeerde was de IBM 7090.

Zijn laatste werk voor de Olympische Spelen te Athene met de titel Prometheus kon hij niet voltooien.

Iannis Xenakis componeerde

     2 balletten

- Kraanerg, ballet voor orkest en tape, 1968

     38 orkestwerken

- Pithoprakta, 1956 voor strijkorkest (met 46 aparte solostemmen), twee trombones, xylofoon en woodblock. Oorlog, omgezet in kunst.

     1 werk voor harmonieorkest

- Gmeeoorh, 1974

     15 werken voor koor

- Nuits, voor gemengd koor of 12 stemmen, 1968; bedoeld als een aanklacht tegen onderdrukking; snoeiharde atonale erupties

     9 werken voor stem(men) (koor) en orkest of instrumenten

- Zyia, voor sopraan, mannenkoor, dwarsfluit en piano, 1952, ook in een versie voor sopraan, fluit en piano

     36 kamermuziekwerken

- Dhipli zyia voor viool en cello, 1951

- Eonta voor piano, 2 trompetten en 3 tenortrombones, 1964
- Nomos alpha voor cello, 1966

- Linaia-Agon, voor hoorn, trombone and tuba, 1972

- Kottos voor cello, 1977

- Tetras, voor strijkkwartet, 1983

- Xas, voor saxofoonkwartet, 1986

- Epicycle voor cello en ensemble, 1989

- Ergma, voor striijkwartet, 1994, geïnspireerd door schilder Mondriaan. Louter fortissimo dubbelgrepen

     3 werken voor slagwerkensemble

- Persephassa, 1968, voor zes slagwerkers

- Pléïades, voor 6 slagwerkers, 1979. Achtereenvolgens klinken den vier boeddhistische elementen: wind, water, aarde en vuur;  

     6 werken of series werken voor piano solo

- Evryali, 1973, voor piano solo 

     12 werken voor een ander instrument solo

- Nomos Alpha, 1966, voor cello solo

- Psappha (archaïsche vorm van Sappho, de Griekse dichteres van Lesbos in de 6de eeuw voor Christus),1975, voor slagwerksolist met drie groepen houten (of huiden) en drie groepen metalen slagwerk. Indrukwekkend werk, geschreven in opdracht van het Engels Bach Festival en opgedragen aan slagwerker Sylvio Gualda.

- Rebonds voor slagwerker solo, 1989, geschreven voor slagwerker Sylvio Gualda, adembenemend virtuoos.

     12 elektronische muziekwerken

     1 werk voor traditionele Japanse instrumenten

 

George Theophilus Walker (Washington, D.C., Verenigde Staten, 27 juni 1922 – Montclair, New Jersey, 23 augustus 2018) was de zoon van een uit Jamaica geëmigreerde arts en Rosa King, die hem zijn eerste pianolessen gaf toen hij vijf jaar oud was. Daarna kreeg hij respectievelijk pianolessen van Mary L. Henry en Lillian Mitchell Allen. Vanaf zijn 14de studeerde hij naast zijn opleiding op de Dunbar High School aan de Howard University in Washington, waar hij zijn eerste optredens gaf.

In 1936 (nog steeds 14 jaar) werd George Walker toegelaten op het Oberlin Conservatorium in Ohio, waar hij piano studeerde bij David Moyer en orgel bij Arthur Poister. In 1939 werd hij organist aan de Theologische Hogeschool van het Oberlin College. Geslaagd op zijn 18de aan het Oberlin College met de hoogste lof, werd hij toegelaten op het Curtis Institute of Music in Philadelphia. Daar studeerde hij piano bij Rudolf Serkin, kamermuziek bij William Primrose en Gregor Piatigorsky, en compositie bij Rosario Scalero. In 1945 was George Walker een van de eerst zwarte afgestudeerden aan het Curtis Institute of Music. Net zoals het de eerste zwarte klassieke concertpianist was die in gerenommeerde concertzalen met gerenommeerde orkesten optrad. In 1956 promoveerde hij als eerste Afro-Amerikaan ooit aan de Eastman School of Music in Rochester, NY. In 1957 kon hij met een beurs en een uitwisselingsprogramma in Europa gaan studeren. Hij studeerde twee jaar compositie bij Nadia Boulanger. Vanaf 1959 gaf hij vele concerten in Europa, ontwikkelde hij cursussen en workshops aan allerlei universiteiten en hogescholen en gaf hij overal masterclasses.

Vanaf 1975 doceerde hij aan de muziekafdeling van de Rutgers Universiteit in Newark in New Yersey. Hij ging daar in 1992 met pensioen.

In 1996 kreeg George Walker als eerste zwarte componist de Pulitzer Prize in Music voor zijn werk Lilacs voor stem en orkest. daarna volgden nog talloze prijzen.

In 2009 werd zijn autobiografie Reminiscences of an American Composer and Pianist uitgegeven

George Walker had twee zonen: violist en componist Gregory T.S. Walker en toneelschrijver Ian Walker.

George Walker componeerde 90 werken

     1 mis

     1 cantate

     17 orkestwerken

- Lyric voor strijkorkest, 1941, georkestreerde tweede deel van zijn strijkkwartet nr. 1, zijn meest gespeelde werk

- Lilacs, voor zangstem en orkest, 1995, als eerste zwarte componist de Pulitzer Prize in Music

     11 (series) kamermuziekwerken

     9 koorwerken met begeleiding van piano of orgel

     12 (series) liederen en werken voor zangstem en piano

     9 (series) pianowerken

- pianosonate 1,  gereviseerd in 1991

- pianosonate 2

- pianosonate 3, gereviseerd in 1996, contrapunt meesterschap

     4 orgelwerken

 

 

Georg Franz Kreisler (Wenen, Oostenrijk 18 juli 1922 – Salzburg, Duitsland, 22 november 2011) was het enige kind van de Joodse advocaat Siegfried Kreisler en zijn vrouw Hilda. Georg ging in Wenen naar het gymnasium. Op zijn zevende jaar begon hij met pianostudie, later kwamen daar viool en muziektheorie bij. In 1938 emigreerde hij met zijn ouders na de machtsovername van de Nationaal Socialisten in Oostenrijk naar de Verenigde Staten. Hij kon daar in Hollywood in de filmindustrie aan het werk. Op zijn 19de trouwde hij met 16-jarige Philine Hollaender, maar dat liep al vrij snel uit op een scheiding. In 1943 nam hij het Amerikaanse staatsburgerschap aan. Hij moest meteen in militaire dienst en meevechten in de Tweede Wereldoorlog. Hij kwam als militair in Engeland terecht waar hij moest meehelpen aan de voorbereidingen voor D-day en meteen na de oorlog werd hij als tolk ingezet voor de verhoren van de Duitse Nazi-topmannen zoals Hermann Goering. Terug in de Verenigde Staten ging hij weer in Hollywood aan het werk en werkte daar samen met Charlie Chaplin. In 1946 verhuisde hij naar New York. In 1955 kwam hij naar Europa terug.

In zijn jonge jaren voorzag Georg Kreisler in zijn onderhoud als cabaretier. Hij stond zijn leven lang in de traditie van de zingende pianohumorist. Hij verzette zich er uit alle macht tegen om “cabaretier” of “Oostenrijker” te worden genoemd. In de vijftiger jaren werden zijn liederen met zwarte diepzinnige humor en taalgrapjes nogal populair in Duitstalige landen. In 1958 trouwde hij voor de derde keer met Topsy Küppers, waarmee hij in München ging wonen en samen met haar veel chansonvonden gaf. In 1972 had hij even het idee dat hij in Israël wilde gaan wonen, maar nadat hij daar een paarmaanden geleefd had kwam hij weer teleurgesteld terug. In 1975 scheidde hij van Topsy en in 1977 trouwde hij voor het laatst met Barbara Peters.

Maatschappelijk zag Georg Kreisler zich als een anarchist.

In 2009 verscheen zijn autobiografie Letzte Lieder.

Georg Kreisler overleed op 89-jarige leeftijd aan de gevolgen van een zware infectie. Hij is bijgezet op de begraafplaats Salzburg Aigen.

Georg Kreisler componeerde

     21 opera’s, komische opera’s, musicals en komedies

     1 pianoconcert

     192 liederen

- Taubenvergiften im Park, 

- Als der Zirkus in Flammen stand, 

- Zwei alte Tanten tanzen Tango, 

- Der Musikkritiker, 

- Der General, 

- Kapitalistenlied, 

- Meine Freiheit, Deine Freiheit, 

- Wir sind alle Terroristen.

- Sie sind so mies,

- Ihr wißt gar nichts, 

- Wir sind alle Terroristen

- Wenn alle das täten.

- Der Tot, das muss sein Wiener sein

     3 series pianowerken

     9 arrangementen en bewerkingen

www.georgkreisler.de

 

Hendrikus Gerardus (Henk) Stam (Utrecht, 26 september 1922 – Suwâld, Tytsjerksteradiel, 9 december 2002) studeerde aan het Utrechts Conservatorium bij Jan Wagenaar, Gerard Hengeveld en André Jurres en compositie en instrumentatie bij Hendrik Andriessen. Daarnaast studeerde hij musicologie aan de Rijksuniversiteit Utrecht. Daarna studeerde hij aan het Kranichsteiner Musikinstitut in Darmstadt compositie bij Wolfgang Fortner en muziekkritiek bij Fred Hamel.

Van 1948 tot 1954 doceerde hij aan de Stedelijke Muziekschool in Deventer. Van 1954 tot 1961 was hij directeur van de Provinciale Zeeuwse Muziekschool in Middelburg, waar hij ook de Vereniging voor Instrumentale Muziek dirigeerde. En van 1961 tot 1973 leidde hij de Muziek- en Dansschool van Rotterdam. Daarnaast werkte hij als muziekjournalist voor het Nieuw Utrechts Dagblad en de AVRO (onder meer de radiorubriek Inleiding tot muziekbegrip).

Met Walter Maas was hij een van de oprichters van de Stichting Gaudeamus, waarvan hij jarenlang voorzitter was. Hij bewoonde van 1946 tot 1953 het tuinhuis bij Villa Gaudeamus in Bilthoven en had een leidende rol bij de organisatie van de Gaudeamus Muziekweken, waar regelmatig composities van hem werden uitgevoerd.

Henk Stam componeerde in elk geval

     1 balletpantomime

     4 orkestwerken

     3 koorwerken, ook met solisten en instrumenten

     15 kamermuziekwerken

- Sonata, voor cello en piano, 1966

- Sonatine française, voor cello en piano, 1972

- Berceuse pour B., voor cello en piano, 1983

     4 (series) liederen voor zangstem en piano of instrumenten

     12 (series) pianowerken

     1 orgelwerk

     3 werken voor een ander solo-instrument

 

Gilberto Mendes (Santos, Brazilië, 13 oktober 1922 – 1 januari 2016) ging van vanaf zijn 18de jaar tot 1949 naar het Conservatorium van Santos, waar hij studeerde bij Savino De Benedictis en Antonieta Rudge. Daarna studeerde hij compositie bij Cláudio Santoro in 1954 en bij George Olivier Toni van 1958-1960. Daarna studeerde hij nog in Darmstadt bij Pierre BoulezHenri Pousseur en Karlheinz Stockhausen. Tussen 1945 en 1963 was Gilberto Mendes lid van de Braziliaanse Commnunistische Partij, wat in zijn composities ook sporen heeft nagelaten. In 1962 werd hij de oprichter, artistiek directeur en programmasamensteller van het jaarlijkse Festival Music Nova de Santos, het oudste festival voor eigentijdse muziek in heel Amerika. Gilberto Mendes doceerde aan de Universiteit van Wisconsin–Madison en de Universiteit van Texas, en daarna aan de Universiteit van São Paulo tot 2012.

Gilberto Mendes componeerde in elk geval

     1 opera

     12 theatermuziekwerken met multimedia

     4 orkestwerken 

     12 kamermuziekwerken

     9 vocale werken

     8 pianowerken

- Warum Blues, 2001

     3 (series) werken voor een ander instrument solo

     filmscores

 

Luiz (Luis) Floriano Bonfá (Rio de Janeiro, Brazilië, 17 oktober 1922 – 12 januari 2001) leerde zichzelf als kind gitaar spelen. Vanaf zijn twaalfde kreeg hij les van de Uruguayaanse klassieke gitarist Isaís Sávio. Hoewel Bonfá deze wekelijks lessen eigenlijk niet kon betalen, besloot Sávio hem vanwege diens bijzondere passie en talent met betrekking tot het gitaarspel gratis les te geven.

Luiz Bonfá overleed in Rio de Janeiro op 12 januari 2001 aan prostaatkanker. Hij werd 78 jaar oud.

Luiz Bonfá produceerde

     25 albums

     2 filmscores

- Orfeu Negro (Black Orpheus), waarin

- Manhã de Carnaval (carnavalsmorgen, zijn beroemdste compositie, een bossa nova, die zich tot jazzstandard heeft ontwikkeld,

 

Jurgis Gaižauskas (Karužalanis, Ukmergė, Litouwen, 25 oktober 1922 – Vilnius, 24 mei 2009) ging naar de basisschool en het gymnasium in Telšiai. Van Albinas Jasenauską, organist van de kathedraal van Telšia kreeg hij les in piano en muziektheorie. In 1939 had hij vioolles van Povilas Matiuko in Šiauliai en van 1940 tot 1943 studeerde hij aan het Juozas-Gruodis-Conservatorium in Kaunas viool bij Vlad Motiekaitis, piano bij Vladas Jakubėnas en George Karnavičius, en theoretische vakken bij Jakubėnas. Tijdens de Tweede Wereldoorlog sloten de Duitsers in 1943 het conservatorium en toen was het afgelopen met de studie. Jurgis Gaižauskas kreeg in de rest van de oorlogsjaren wel de mogelijkheid viool te spelen in diverse orkesten. In 1945 hervatte hij zijn vioolstudies aan het conservatorium van Kaunas bij Nee Hajosą en Kazys Matiuko, vanaf 1949 aan het Staatsconservatorium in Vilnius. Daar studeerde hij van 1950 tot 1953 bij Anthony Račiūnas ook nog compositie.

Van 1953 tot 1997 doceerde Jurgis Gaižauskas muziektheorie en compositie aan het Juozas-Tallat-Kelpša Conservatorium in Vilnius. In dezelfde periode dirigeerde hij vele binnen- en buitenlandse orkesten.

Jurgis Gaižauskas componeerde 1000 werken

     3 opera's,

- “Buratino”, (“Pinocchio”) kinderopera, zijn grootste succes

     3 operettes,

     theatermuziekwerken

     7 symfonieën,

     5 concerten

     3 ouvertures,

     9 orkestsuites,

     2 symfonische gedichten,

     cantates,

     koorwerken

     5 strijkkwartetten,

     9 vioolsonates,

- Sonate nr.II

     6 andere sonates

     andere kamermuziekwerken

     liederen,

     radioscores

 

César Portillo de la Luz (Havana, Cuba, 31 oktober 1922 – 4 mei 2013) was de zoon van een sigarenmaker. Hij leerde zichzelf gitaar te spelen. Om in leven te blijven werkte hij als huisschilder daarnaast gaf hij gitaarlessen. In 1946 maakte hij zijn debuut als professioneel gitarist op de Cubaanse radio Radio Mil Diez, wat zo goed viel dat hij er een wekelijks radio-optreden aan overhield. Hij ging ook op bolero en cáncion gestoelde liedjes schrijven die behoorlijk populair werden. Dat leidde tot een speciale Cubaanse liedstijl, die filin wordt genoemd en waarvan César Portillo als de grondlegger word gezien. Hij overleed onverwacht, tamelijk bejaard.

César Portillo componeerde

     100 songs, uitgevoerd door vele jazz- en popartiesten

- Contigo en la distancia

 

Edvard Baghdasaryan (Yerevan, Armenië, 14 november 1922 – 5 november 1987) studeerde aan het Yerevan Staatsconservatorium piano bij Georgi Sarajev en compositie bij Felix Yeghiazaryan. Daaran studeerde hij nog in Moskou. Edvard Baghdarsaryan doceerde compositie aan de Romanos Melikian Muziekschool in Stepanakert en later aan het Conservatorium.

Edvard Baghdasaryan componeerde

     theatermuziekwerken

     balletten

     orkestwerken

     kamermuziekwerken

- Nocturne in A grote terts voor viool en piano, elegant en mooi.

     pianowerken

     koorwerken

     filmscores

 

Fikret Amirov (Əmirov) (Gandzja, Azerbeidjan, 22 november 1922 – Bakoe, 20 februari 1984) was de zoon van "khanande" (volkszanger) Mashadi Jamil Amirov uit Sjoesja, die ook componeerde en de tar, een soort luit, bespeelde. Al in zijn kindertijd componeerde Fikret Amirov stukjes voor de piano. Hij studeerde aan de Gandzja Muziekschool, en daarna aan aan het Staatsconservatorium van Bakoe bij Boris Zeidman en Uzeyir Hajibeyov. Toen Rusland in 1941 bij de Tweede Wereldoorlog betrokken raakte, werd Fikret Amirov, 19 jaar oud was, opgeroepen voor de militaire dienst. Zijn studie aan het conservatorium moest hij onderbreken. Fikret Amirov raakte gewond bij Voronezj, kwam in het ziekenhuis terecht, lag 13 dagen in coma en moest zo zwaar geopereerd worden dat hij werd gedemobiliseerd en naar Bakoe kon terug keren om zijn pianostudie bij I.G. Plyam voort te zetten.

Fikret Amirov was getrouwd met Aida en had een zoon: Jamil, die ook muzikant componist werd. Fikret Amirov werd in 1965 Volksartiest van de USSR, ontving in 1949 de Stalinprijs en in 1980 de Staatsprijs van de Sovjet-Unie.

Fikret Amirov componeerde

     3 opera’s

     2 muzikale komedies

     3 balletten

     12 (series) orkestwerken

     1 werk voor harmonieorkest

     2 werken voor koor en orkest

     1 werk voor mezzosopraan en orkest

     3 (series) kamermuziekwerken

     11 (series) pianowerken

     talloze filmscores

 

Ilja Hurník (Poruba, Silezië, nú Ostrava, Tsjechië, 25 november 1922 – Praag, 7 september 2013) publiceerde op 11–jarige leeftijd al zijn eerste composities. In 1938 moest zijn gezin het Sudetenland na annexatie door Duitsland ontvluchten en kwam  Ilja Hurník  in Praag terecht. Hij studeerde  op het Conservatorium van Praag piano bij Vilém Kurz en compositie bij  Vítězslav Novák. Daarna studeerde hij nog aan de Praagse Kunstacademie piano bij Ilona Štěpánová-Kurzová, de dochter van Vilém Kurz. Vanaf 1970 doceert hij aan het Conservatorium van Praag en van 1974 tot 1979 aan de Kunstacademie van Bratislava.  Ilja Hurník schreef ook libretto’s, verhalen en een autobiografie.

Zijn zoon Lukáš Hurník is ook componist.

Ilja Hurník componeerde

     5 opera’s

     2 balletten

     1 mis

     1 oratorium

     2 cantates

     13 andere werken met koor, (solisten), (en instrumenten)

     10 concerten

     12 andere orkestwerken

     30 kamermuziekwerken

Tombeau de Köchel voor fluit en harp, omstreeks 2008

     9 (series) werken voor zangstem(men) en instrument(en)

     22 (series) pianowerken

     3 orgelwerken 

www.hurnik.cz