Componisten vanaf 1925
Jindřich Feld (Praag, Tsjechië, 19 februari 1925 – 8 juli 2007) was de zoon van een viooldocent aan het Conservatorium van Praag en een violiste. Jindřich Feld leerde van zijn vader viool en altviool spelen en begon ook al jong breed muziek en compositie te studeren. In 1952 studeerde hij af aan de Muziekacademie in Praag en daarnaast als doctor in musicologie, esthetica en filosofie aan de Karelsuniversiteit Praag. Van 1972 tot 1986 doceerde hij compositie aan het conservatorium van Praag. Voor en na die tijd was hij (gast)docent aan vele universiteiten en hogescholen in de hele wereld. Jindřich Feld componeerde 200 werken waaronder • 1 kinderopera • 1 cantate • 3 symfonieën • 21 concerto’s • 24 andere orkestwerken • 15 (series) koorwerken en vocale werken voor zanger(s) en instrumenten • 6 strijkkwartetten • 86 andere kamermuziekwerken - Vivat musica, cassation voor blokfluitkwartet of blokfluitensemble, 1998 • 8 werken voor accordeon • 12 werken voor een ander instrument solo
Ihor (Igor) Naumovich Shamo (Kiev, Oekraïne, 21 februari 1925 – 17 augustus 1982) werd geboren in een gezin van Joodse afkomst. Zijn vader en moeder zongen graag, maar deden verder niet aan muziek. Zodra Igor naar school ging, viel zijn muzikale talent op. IIgor Shamo studeerde na schooltijd compositie en piano aan de Lysenko Muziekschool. Met het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog hield dat allemaal op. Zijn vader en zijn broer moesten naar het oorlogsfront en de jonge Igor evacueerde met zijn moeder in 1941 naar Oefa in Oost Rusland, Daar studeerde hij twee jaar medicijnen aan het Medisch Instituut. Van 1942 tot 1946 was hij was hij vrijwillig als militair veldmaarschalk doktersassistent in het Sovjet leger bij de frontlinies. Hij leerde daar luitenant Ljoedmila kennen, waar hij in 1946 in Wenen mee trouwde. Daarna kwam hij naar Kiev terug en pakte zijn muziekstudies weer op aan het Conservatorium bij Lev Revutsky en Boris Lyatoshinsky. In 1951 studeerde hij daar af. Hij bleef zijn leven lang verder in Kiev wonen. Igor Shamo is begraven op de Baikowe begraafplaats in Kiev. Igor Shamo componeerde • 20 opera’s en theatermuziekwerken - Yatranskiye Igri, voor a capella koor en solisten • 1 oratorium • 5 cantates • 3 symfonieën • 13andere orkestwerken - Concert-Ballade voor piano en orkest • 10 (series) kamermuziekwerken • 3 (series werken voor koor a capella • 300 liederen - Kyieve Mii (Mijn Kiev), het onofficiële volkslied van de Oekraïense hoofdstad. • 12 (series) pianowerken • 10 werken voor pandora (bandora, soort archaïsche luit) • 20 fimscores
Pierre Boulez (Montbrison, Frankrijk, 26 maart 1925 – Baden Baden, Duitsland, 5 januari 2015) studeerde eerst wiskunde te Lyon, en ging in 1942 naar Parijs om er aan het Conservatoire national supérieur de musique te gaan studeren, onder meer bij Olivier Messiaen. In 1946 werd hij muzikaal directeur van de Compagnie M. Renaud-J.L. Barrault, en begon met componeren. Zijn vroege composities waren uitgesproken serieel van karakter. Boulez is een overtuigd voorstander van meer abstractie en experiment in de muziek, en hij is een boegbeeld van de avant-garde in de muziek. Hij zette zijn visie uiteen in verschillende publicaties zoals Penser la musique aujourd'hui (1964) of Relevés d'apprenti (1966). Hij was een pionier van het gebruik van elektronica in de muziek, en experimenteerde met aleatorische muziek (waarin het toeval een rol speelt). In 1970 nam president Georges Pompidou in overleg met Pierre Boulez het initiatief tot de oprichting van het IRCAM (Institut de Recherche et de Coordination Acoustique/Musique) te Parijs, een onderzoeksinstituut voor moderne muziek. Boulez werd de eerste directeur; hij bleef dat tot 1992. Ook daarna bleef hij nog aan het instituut verbonden. In 1976 richtte hij het Ensemble InterContemporain op, een ensemble voor het uitvoeren van moderne muziek waarvan de bezetting naargelang het uit te voeren werk sterk varieert. Pierre Boulez is een buitengewoon aimabel man, maar desondanks goed voor krasse uitspraken: Traditionele operahuizen moeten worden opgeblazen; grote orkesten zijn vermolmde museale instellingen; Pierre Boulez componeerde • orkestwerken - Rituel in memoriam Bruno Maderna, 1975 voor groot ensemble in acht groepen, geschreven na het sterven van collega Bruni Maderna. De tonale structuur is gebaseerd op zeven noten, omdat de naam ‘Maderna’ ook zeven letters telt. - Notations voor orkest, 1978, gereviseerd in 1984 en 1997 - Répons voor twee piano’s, harp, cimbalom, vibrafoon, xylofoon en kamerorkest. 1981 - 1984 Twintigste-eeuwse klassieker. - …explosante-fixe… werd oorspronkelijk in 1971 gecomponeerd voor fluit, klarinet en trompet als herdenking aan Igor Stravinsky, die in dat jaar overleed. Daarna maakte Pierre Boulez verschillende nieuwe versier van het werk, wat in 1993 uitmondde in een werk voor solo MIDI-fluit en kamerorkest • 1 cantate • 1 koperseptet • kamermuziekwerken - Sonatine voor fluit en piano, 1946, gereviseerd in 1949 - Éclat voor ensemble, 1965, diverterend - Dérive I voor zes instrumenten, 1984 - Dialogue de l'ombre double ("gesprek met de dubbelganger") voor klarinet en electronica, 1985, naar een theaterstuk van Paul Claudel; de solist gaat de dialoog met zichzelf aan èn met de klanken uit zes luidsprekers met elk hun eigen geluid spoor; er waren al bewerkingen voor fagot, saxofoon en dwarsfluit. Erik Bosgraaf heeft het werk in 2015 bewerkt voor blokfluit en elektronica. Expressief en overtuigend - Mémoriale ("…explosante-fixe…" origineel) voor fluit solo en 8 instrumenten, 1985 - "…explosante-fixe…" versie van Mémoriale voor vibrafoon en electronica, 1986 - Anthèmes 1 voor viool solo, 1991, gereviseerd en uitgebreid 1994, geschreven als verplicht werk voor de Yehudi Menuhin Competition. Briljan en veelzijdig werk. - Anthèmes 2 voor viool en live electronica, 1997 - Sur incises voor drie piano’s, drie harpen en drie slagwerkers, 1998, er wordt steeds een andere kant van de muzikale mogelijkheden belicht, meesterwerk. - Dérive II voor 11 instrumenten, 1988, gereviseerd 2006 • werken voor zangstem, (koor) en orkest - Le visage nuptial voor sopraan, mezzosopraan, koor en orkest,1946;gereviseerd 1951 en 1989; - Le soleil des eaux voor sopraan, koor en orkest, 1948; gereviseerd in 1950, 1958 en 1965; onberekenbare ruigheid - Le marteau sans maître (de onbeheerde hamer) voor alt (mezzosopraan) en zes instrumenten; 1955; gereviseerd in 1957; duidelijke invloed niet-westers idioom, het eerste werk waarmee Pierre Boulez internationaal succes had. Opzienbarende altfluitpartij. - Pli selon pli voor sopraan en orkest, 1962, gereviseerd 1980, gebaseerd op gedichten van Stéphane Mallarmé. Het vijfdelige werk (elk deel één gedicht) duurt meer dan een uur. Het is Boulez langste werk, en een onbetwist hoogtepunt uit zijn oeuvre. • werken voor koor en ensemble of orkest • 3 pianosonates - Eerste pianosonata, 1946, Boulez eerste twaalftonige seriële werk. - Tweede pianosonata, 1948, een origineel werk, waarmee Boulez internationaal roem vergaarde. Een duizelingwekkende partituur, berucht veeleisend. - Derde pianosonata, 1958, voor een deel onafgemaakt. • diverse andere werken voor piano - Prélude , Toccata et Scherzo, 1944 - Douze notations, 1945, Vanaf 1978 wilde Pierre Boulez deze serie uitbreiden en volledig orkestreren, maar het is tot nu toe (2015) gebleven bij een orkestratie van nr. 1 tot 4 en 7 (1998); - Structures I, 1952 voor twee piano’s, alomvattend serialisme, zijn meest dogmatische en daarmee zijn minst interessante werk
Robert Crawford (Edinburgh, Schotland, 18 april 1925 – 26 januari 2011) kreeg zijn schoolopleiding aan het Melville College in Edinburgh en aan de Keswick Grammar School. Hij kreeg in Edinburgh privémuziekles van Hans Gál. Omdat hij op medische gronden was afgekeurd voor militaire dienst, werkte hij tijdens de oorlog als laboratorium-assistent. Na de oorlog studeerde hij van 1945 tot 1949 aan Guildhall School of Music in Londen. Na zijn studie werkte hij voornamelijk als medewerker van de BBC in Schotland. In 1949 trouwde Robert Crawford met Stephane Frankel. Ze kregen een zoon en een dochter. Nadat Stephane in 1974 overleed trouwde Robert Crawford met Alison Orr. Robert Crawford componeerde • orkestwerken • 3 strijkkwartetten • andere kamermuziekwerken - Ricercare, octet, 1987 - klarinetkwintet, 1993 - Variations on a ground, voor altblokfluit en piano, 1993, geschreven voor John Turner. • pianosonates
Andrei Yakovlevich Eshpai (Kozmodemyansk, provincie Mari El, Rusland, 15 mei 1925 – Moskou, 8 November 2015) was de zoon van componist Yakov Andreyevich Eshpai. Andrei kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader. Vanaf 1928 leefde het gezin in Moskou. Andrei Eschpai studeerde van 1934 tot 1941 piano aan het Gnessin-Instituut. In 1943 nam hij als vrijwilliger dienst in het Rode Leger. Na de Tweede Wereldoorlog studeerde hij van 1948 tot 1953 aan het het conservatorium van Moskou piano bij Vladimir Sofronitsky en compositie bij Nikolai Rakov, Nikolai Myaskovsky en Evgeny Golubev. Van 1953 tot 1956 studeerde hij nog bij Aram Khachaturian. Andrei Eshpai overleed aan een beroerte. Hij was de vader van filmregisseur Andrei Andreyevich Eshpai. Andrei Eshpai componeerde • 1 operette • 1 musical • 2 balletten • werken voor koor (en orkest) • 9 symfonieën • 16 concerten - hoboconcert, 1982, melodieën en ritmes uit de Fins-Oegrische volksmuziek worden gecombineerd met elementen uit de jazz en de barok • 3 andere orkestwerken • 16 (series) kamermuziekwerken • 4 liederen • 35 (series) pianowerken • 3 orgelwerken
Willem Hendrik Zwart (Zaandam, 26 mei 1925 – Kampen, 29 april 1997) was de jongste zoon van organist, componist en orgelhistoricus Jan Zwart. Hij ontving zijn eerste orgellessen van zijn vader, en studeerde vervolgens aan de conservatoria te Amsterdam en Utrecht bij onder meer Simon C. Jansen, George Stam, Stoffel van Viegen en dr. Willem Mudde. In 1945 werd Willem Hendrik benoemd tot organist in de Nederlands Hervormde Kerk te Coevorden. In 1953 verhuisde hij naar de Hervormde Sionskerk in de stad Groningen. Willem Hendrik hoopte toen de opvolger te worden van Cor Batenburg, toentertijd organist van de Martinikerk te Groningen. De Hervormde kerkvoogdij te Kampen benoemde Willem Hendrik in 1954 (1 december) als opvolger van Gradus Wendt tot vaste organist van het befaamde vierklaviers Albertus Antoni Hinsz-orgel in de Bovenkerk. Willem Hendrik Zwart was dirigent van verschillende koren waarmee hij talloze lp’s en cd’s maakte. Willem Hendrik Zwart was de eerste Nederlandse organist die voor een orgel-solo-lp werd onderscheiden met een gouden LP vanwege de verkoop van meer dan 25.000 platen. Willem Hendrik was ook actief als publicist en schreef liedbewerkingen voor orgel en arrangementen voor koor. Hij gaf les in improvisatie, orgelhistorie en Nederlandse orgelliteratuur. Op 29 april 1997 overleed Willem Hendrik Zwart op een leeftijd van 71 jaar. Zijn oudste zoon Jan Quintus Zwart en zijn tweede zoon Everhard zijn ook organist en dirigent. Willem Hendrik Zwart componeerde • 20 orgelwerken of series orgelwerken • Voorspelen en koralen 150 Psalmen en enige Gezangen
Catherine Anahid Berberian (Attleboro (Massachusetts), 4 juli 1925 – Rome (Italië), 6 maart 1983) was dochter van Yervant en Louise Berberian, een Armeens immigrantenechtpaar. Cathy was de oudste van twee kinderen. In 1937 verhuisde de familie naar New York City. Nog leerling op de highschool was ze al directeur en solozangeres van de Armenian Folk Group in New York City. In 1948 ging Cathy Berberian muziek studeren in Parijs bij Marya Freund, en in 1949 ging ze naar Milaan om zang te studeren aan het Conservatorium Milaan bij Giorgina del Vigo. Daar leerde ze ook Luciano Berio kennen, waar ze van 1950 tot 1964 mee getrouwd was. In 1953 werd hun dochter Cristina Luisa geboren. Luciano Berio gebruikte haar bijzonder wendbare en expressieve stem in Thema (Omaggio a Joyce, 1958) en schreef voor haar stem ook de stukken Circles (1960), Folk Songs (1964), Sequenza III for woman's voice (1965), en Recital I (for Cathy, 1972) . Ook andere componisten schreven speciaal voor haar stem. Cathy Berberian wordt genoemd in de song "Your Gold Teeth" van Steely Dan uit het in 1973 verschenen album Countdown to Ecstasy: "Even Cathy Berberian knows / There's one roulade she can't sing". Cathy Berberian stierf, 62 jaar oud, aan een hartaanval. Haar as werd door haar dochter Cristina verspreid in de Middellandse zee,voor de stad Oneglia, samen met roze orchideeën, haar favoriete bloemen. Cathy Berberian componeerde • 1 opera • vocale hoogstandjes - Stripsody (1966), waarin ze haar vocale techniek exploreert door middel van stripboekklanken (onomatopee). Humor. • pianowerken André Boucourechliev (Sofia, Bulgarije, 28 juli 1925 – 13 november 1997) wilde van het moment dat hij ergens over kon nadenken, muzikant worden. Elke dag kreeg hij pianoles van zijn tante Dora Boucourechliev, en hij ging naar een Franse basisschool. Tijdens het voorgezet onderwijs leerde hij goed Frans, Duits, Russisch, Engels en Italiaans. 21 jaar oud, ging hij naar het Conservatorium van Sofia, waar hij piano studeerde bij Andreï Stoïanov en Panka Pelischek. Daarna studeerde hij in Parijs aan de École Normale de Musique bij Walter Gieseking; later zou hij er zelf les geven. Hij versterkte zijn compositietechnieken door les te nemen van Luciano Berio en Buno Maderna in Milaan. In 1954 trouwde André Boucourechliev met Jeanne Bayet, in 1856 werd hij genaturaliseerd tot Fransman. André Boucourechliev stierf in Parijs in 1997 op de leeftijd van 72 jaar. André Boucourechliev was ook een gerenommeerd auteur die een aantal standaardbiografieën schreef over diverse componisten. André Boucourechliev componeerde • 1 opera - Le nom d'Oedipe, 1978, naar een boek van Hélène Cixous • 3 muziektheaterwerken • 3 orkestwerken - Ombres voor strijkorkest (12 of 24 strijkers), opus 12, 1970, eerbetoon aan Beethoven - Faces, opus 14, voor twee orkesten met twee dirigenten, 1972 - pianoconcert, opus 17, 1975 • vijf werken voor (mezzo)sopraan en instrumenten - Le Miroir, Sept répliques pour un opéra possible, opus 27, 1987, tekst Jean-Pierre Burgart • 8 pianowerken • 3 orgelwerken • 3 strijkkwartetten - Archipel 2, opus 8, 1968 - Miroir 2, vijf stukken voor strijkkwartet, opus 29, 1989 - Quatuor III, opus 30, 1994 • 8 andere kamermuziekwerken • 3 werken voor groot ensemble • 3 elektro-acoustische werken
Mikis Theodorakis (*Chios, Griekenland, 29 juli 1925 – Athene, 2 september 2021) was de zoon van een advocaat en van Aspasia Poulakis, afkomstig uit een echte Griekse familie in Çeşme. Mikis Theodorakis groeide op met Griekse volksmuziek en Byzantijnse Liturgie. Hij componeerde al jong liedjes, voordat hij een instrument kon spelen, In Patras en Pyrgos kreeg hij zijn eerste muzieklessen, hij vormde een koor en gaf zijn eerste concert op zijn zeventiende. Mikis Theodorakis ging in 1943 naar Athene. Hij werd daar lid van het verzetsleger ELAS, dat tegen de Duitse, Italiaanse en Bulgaarse bezetting en de Nationaal Socialistische collaborateurs vocht. Tijdens de Griekse Burgeroorlog van 1944 tot 1949 werd hij gearresteerd, verbannen naar het eiland Icaria en daarna gedeporteerd naar het eiland Makronisos, waar hij werd gemarteld en twee keer levend verbrand. Van 1943 tot 1950 studeerde hij in de perioden dat hij niet hoefde onder te duiken, gevangen was gezet of in ballingschap leefde muziek aan het conservatorium van Athene bij Filoktitis Economidis. In 1950 deed hij een briljant eindexamen, ging naar Creta, waar hij directeur van de Chania Muziekschool werd en zijn eigen orkest oprichtte. In 1954 ging Mikis Theodorakis met zijn jonge vrouw Myrto Altinoglou naar Parijs, waar hij aan het conservatorium muziekanalyse studeerde bij Olivier Messiaen en directie bij Eugene Bigot. In 1960 kwam hij in Griekenland weer terug. Hij vormde het Klein Orkest Athene, richtte de Muzieksociëteit Piraeus op, gaf overal concerten en beïnvloedde met zijn liederen de publieke opinie. Uiteraard bemoeide hij zich ook met de politiek. Na de moord op linkse pacifistische politicus Gregoris Lambrakis in mei 1963, richtte Mikis Theodorakis de Lambrakis Democratic Jeugd ("Lambrakidès") op, waarvan hij de voorzitter werd. Het werd de grootste Griekse partij met meer dan 50.000 leden. In 1964 werd hij na de verkiezingen lid van het Griekse Parlement. Tijdens een bezoek aan Nederland bezocht Mikis Theodorakis het cabaret Shaffy Chantant, waar hij kennis maakte met Liesbeth List, wat resulteerde in een samenwerking: de elpee Liesbeth List zingt Theodorakis, 1967. In 1967 kwamen na een staatsgreep de kolonels op 21 april aan de macht in Griekenland. Mikis Theodorakis ging ondergronds, en stichtte het "patriottisch front" (PAM). Bij Leger Decreet nr. 13 werd het verboden om de muziek van Mikis Theodorakis te spelen en te beluisteren. Mikis Theodorakis werd 21 augustus gearresteerd en zat vijf maanden gevangen. Met zijn vrouw Myrto en hun twee kinderen Margarita and Yorgos werd hij verbannen naar Zatouna. Later werd hij geïnterneerd in een concentratiekamp te Oropos. Dankzij een internationale campagne waarin onder anderen Dmitri Sjostakovitsj, Leonard Bernstein, Arthur Miller en Harry Belafonte actief waren, werd hij in 1970 vrijgelaten, maar uit Griekenland verbannen. Hij werd met een vliegtuig naar Frankrijk gebracht en moest daar meteen, doodziek van een onbehandelde tuberculose, naar het ziekenhuis. Zijn vrouw en kinderen kwamen een week later met de boot in Frankrijk aan. Tijdens zijn verbanning bleef Mikis Theodorakis een onvermoeid voorvechter van de strijd tegen het kolonelsregime, hij gaf honderden concerten en werd zo een boegbeeld van het verzet. Na de val van het kolonelsregime ging Mikis Theodorakis op 24 juli 1974 terug naar Griekenland. Naast zijn muzikale werk ging hij in de politiek, en was meermalen lid van het Griekse parlement en was van 1990 tot 1992 minister in de regering van Konstantinos Mitsotakis. Theodorakis was Doctor honoris causa aan diverse universiteiten, waaronder die van Montreal, Thessaloniki, en Creta. Na zijn pensioen bleef hij componeren en teksten schrijven over cultuur en politiek. Mikis Theodorakis componeerde • 5 opera's • 30 theatermuziekwerken • 8 balletten • 1 requiem • 7 cantates en oratoria • 5 symfonieën • 7 andere orkestwerken - rhapsodie voor trompet en orkest, 2008, voor de openingsceremonie van de Olympische Spelen in China. • 1000 (series) liederen - "Mauthausen Cyclus”, 1967, teksten van de Griekse Holocaust-overlevende Iakov Kambanellis, voor Liesbeth Liszt in het Nederlands vertaald door Lennaert Nijgh. Vertelt over een van de gruwelijkste kampen van de nazi's. - "Odysseia, liedcyclus, 2006 • 55 filmscores - Zorba de Griek, regie Mihalis Kakogiannis, 1964, het nummer La danse de Zorba werd één van de grootste Top 40 hits aller tijden. - Serpico, regie Sidney Lumet, 1973. Muziek genomineerd voor een Grammy Award
Robert Heppener (Amsterdam, 9 augustus 1925 – Bergen, 25 augustus 2009) studeerde vanaf 1943 piano aan het Amsterdams Conservatorium bij Jan Odé en Johan van den Boogert en vanaf 1947 compositie bij Bertus van Lier. Robert Heppener begon als docent theoretische vakken aan het Muzieklyceum Amsterdam. Daarna gaf hij compositie en theorie aan het Sweelinck Conservatorium in Amsterdam tot 1975 en daarna aan het Conservatorium Maastricht. Op 25 augustus 2009 overleed Robert Heppener op 84-jarige leeftijd in Bergen. Robert Heppener componeerde • toneelmuziekwerken • 6 orkestweken - Eglogues, 1963, gecomponeerd voor het Nederlands Studenten Orkest. • 3 werken voor zangstem en orkest of instrumenten • 4 koorwerken - Bruchstücke eines alten Textes, 1990 • kamermuziek • werken voor een instrument solo - Toonladder voor altblokfluit solo, 1991 • 3 filmscores
Oscar Emmanuel Peterson (Montreal, Canada, 15 augustus 1925 – Toronto, 23 december 2007) was de zoon Daniel Peterson, geïmmigreerd uit de Caribische eilanden en in Canada werkzaam als spoorwegbeambte en amateurmuzikant. Oscar leerde op zijn vijfde jaar van zijn vader trompet en en van zijn zus Daisy piano spelen. Nadat hij tuberculose had gehad, toen hij zeven jaar was, beperkte hij zich tot de piano en kreeg les van de uit Hongarije afkomstige pianist Paul de Marky. Oscar Peterson ontwikkelde zich razendsnel. Op zijn negende jaar was hij al bekend als “the Brouwn Bomber of the Boogie-Woogie” en maakte hij indruk op professionele pianisten. Jarenlang studeerde hij zes uur per dag. Vanaf 1940 werd hij snel een technisch briljante en melodisch inventieve jazzpianist, een regelmatige gast in radioprogramma’s. Hij maakte zijn eerste optreden in de Carnegie Hall in 1949. Hij speelde samen met alle grote jazzartiesten, maar kon net zo gemakkelijk de etudes van Chopin of de preludes en fuga’s van Johann Sebastain Bach spelen of de pianoconcerten van Rachmaninov. In 1972 werd hij Officier van de Orde van Canada en in 1984 werd hij tot Companion, de hoogste rang, gepromoveerd Oscar Peterson was vier keer getrouwd en had zeven kinderen. Oscar Peterson doceerde vooral in Toronto in Canada piano en improvisatie. Samen met andere muzikanten richtte hij in Toronto de Advanced School of Contemporary Music op, waar hij vijf jaar docent en directeur was, toen hield het op vanwege zijn drukke tournee’s en onvoldoende steun van de overheid. Vanaf zijn jeugd had Oscar Peterson een zwakke gezondheid en leed hij aan artritis (gewrichtsontstekingen). In 1993 kreeg Oscar Peterson een beroerte, waardoor zijn linkerkant verzwakte en hij twee jaar lang rust moest houden. Hij kwam eroverheen en ging als vanouds optreden, opnemen en componeren. In 1997 kreeg hij een Grammy Award voor zijn gehele carrière en een International Jazz Hall of Fame Award. Zijn werk leverde hem door de jaren heen zeven Grammy Awards opus In 1978 werd hij in de Canadese Music Hall of Fame opgenomen. Hij werd eveneens in de Juno Awards Hall of Fame en de Canadese Jazz and Blues Hall of Fame opgenomen. Oscar Peterson speelde liefst 15 keer op het North Sea Jazz Festival, voor het laatst in 2005. Hij overleed in 2007 aan een leveraandoening. In Stouffvill in de regio Toronto werd op 30 april 2009 een Oscar Peterson Public School geopend. In het Nationaal Kunst Centrum werd in juni 2010 een standbeeld van hem door Koningin Elisabeth onthuld. Oscar Peterson maakte • 200 Lp’s en Cd’s Oscar Peterson componeerde • bigbandwerken - Canadian Suite, 1964 8-delig portret van Canada, ook gearrangeerd voor orkest - The African Suite, 1979 - A Royal Wedding Suite, 1981, voor het huwelijk van Prins Charles en Prinses Diana - Easter Suite, 1984 • nummers voor jazzkwartet - City Lights, 1977, een wals over Toronto • nummers voor jazztrio - Hymn to Freedom, 1962, werd omhelsd als een lied over de Universele Mensenrechten, zijn bekendste compositie • pianowerken • songs • (delen van) filmscores
Sulkhan Tsintsadze (Gori, Georgië, 23 augustus 1925 – Tbilisi, 15 september 1991) studeerde cello bij E.N. Kapelniski in Tbilisi aan het Muziekgymnasium en daarna aan het Conservatorium in Tbilisi bij K. Minjar. Van 1945 tot 1953 studeerde Sulkhan Tsintsadze aan het Conservatorium in Moskou cello bij Semyon Matveyevich Kozolupov en compositie bij Semyon Semyonovich Bogatyryov. In 1940 werd hij cellist in het Georgische Staats Strijkkwartet. Vanaf 1963 doceerde Sulkhan Tsintsadze orkestratie aan het conservatorium in Tbilisi. Van 1965 tot 1984 was hij er rector. Sulkhan Tsintsadze componeerde • 2 opera's • 3 operettes • 10 balletten • 5 symfonieën • 8 concerten - Cello Concerto nr. 2, 1964, geraffineerde orkestratie • 1 requiem • 1 oratorium • 2 cantates • 12 strijkkwartetten • 28 andere (series) kamermuziekwerken - Drie miniaturen voor strijkkwartet,1945 - Vijf stukken over volksmelodieën voor cello en piano, 1950 - Zeventien miniaturen voor strijkkwartet,1961 - Twaalf miniaturen voor strijkkwartet,1978 - Acht miniaturen over Georgische volksliedjes voor strijkkwartet, 1988 - Vijf miniaturen over Joodse volksliedjes voor strijkkwartet,1990 • liederen • 24 pianowerken • 3 werken voor cello solo - Toccata, woest • 22 filmscores
Robert Lee Owens III (Denison, Texas, Verenigde Staten, 19 september 1925 – München, Duitsland, 5 januari 2017) groeide op in Berkeley in California. Vanaf zijn 4de kreeg Robert Owens pianoles van zijn moeder Alpharetta Helm, een begaafde pianiste. Vanaf zijn achtste componeerde hij en vanaf zijn tiende jaar trad hij op. Nadat hij dienst had gedaan in het Amerikaanse leger tijdens de Tweede Wereldoorlog kon hij volgens de wettelijke regeling voor veteranen een goede opleiding in Europa krijgen. Robert Owens studeerde van 1646 tot 1950 aan de École Normale de Musique in Parijs bij Jules Gentil en Alfred Cortot. In 1952 debuteerde hij als concertpianist in Kopenhagen. Van 1953 tot 1957 studeerde hij aan de Muziekacademie in Wenen bij Grete Hinterhofer. In 1957 ging hij terug naar de Verenigde Staten en werd muziekdocent aan de Albany Staats Uniuversiteit in Georgia. In 1959 verhuisde hij terug naar Duitsland, naar Hamburg en in 1964 verhuisde hij naar München, van waaruit hij werkten als film- en toneelacteur, componist en pianist. Zijn uitgegeven werken, persoonlijke documenten en memorabilia zijn opgeslagen in de Universiteit van Nebraska-Lincoln. Robert Owens componeerde • 1 opera • pianoconcerten • kamermuziekwerken • 14 series liederen - Silver Rain, opus 11, 1958, 7 liederen op teksten van Langston Hughes - Desire, opus 13, 1975, 4 liederen op teksten van Langston Hughes • 2 pianowerken
Nikolay Yankov Kaufman (Ruse, Bulgarije, 23 september 1925 – 26 maart 2018) komt uit een Joods Bulgaars Ashkenazigezin. In 1952 studeerde hij af in trompet en muziektheorie aan de Staatsmuziekacademie in Sofia. Van 1952-88 werkte hij aan het Muziekinstituut van de Bulgaarse Academie van Wetenschappen; daarna verhuisde hij naar het Instituut voor Folkloristiek. Vanaf 1978 was hij docent aan de Nationale Muziekacademie. Hij promoveerde in 1973 tot doctor in de Kunsten. Nicolay Kaufman verzamelde 40.000 Bulgaarse volksliederen en melodieën. Hij publiceerde een aantal boeken, volksliedcollecties en artikelen. Nicolay Kaufman was tijdens zijn leven de belangrijkste geleerde van Bulgarije in zijn vakgebied Nicolay Kaufman componeerde • 5 dansshows • orkestwerken • kamermuziekwerken • pianowerken • 2000 koorliederen • 1000 arrangementen van Joodse Ashkenazische en Sefardische volksliederen,
Luciano Berio (Oneglia, 24 oktober 1925 – Rome, 27 mei 2003) kreeg pianoles van zijn vader en grootvader, die beiden organist waren. Luciano Berio was van 1950 tot 1964 getrouwd met de Amerikaanse sopraan Cathy Berberian, voor wie hij een aantal stukken gecomponeerde, waaronder Circles, Sequenza III, Visage en Récital. Hij richtte in samenwerking met Bruno Maderna de Studio di Fonologia op, een experimenteel orkest. In 1965 werd hij professor aan de Juilliard School in New York, waar hij het Julliard ensemble oprichtte, een ensemble speciaal gericht op het uitvoeren van eigentijdse muziek. In 1966 trouwde hij met de wetenschapsfilosofe Susan Oyama. Zijn oeuvre omvat een breed scala aan vormen en vormexperimenten. Hij schreef zowel kamermuziek, composities voor groot orkest en vocalisten als elektronische muziek. Luciano Berio componeerde • 5 opera's • 3 muziektheaterwerken • 10 concerten - SOLO voor trombone en orkest, 1999, opgedragen aan trombonist Christian Lindberg • 19 andere orkestwerken - Pierre Boulez voerde de orkestwerken Fanfara - Entrata – Festum - Encore in deze volgorde uit en noemde dat “Quattro dédicaces”. Het staat andere dirigenten vrij om de 4 dedicaties in een eigen volgorde uit te voeren. + Encore, 1978, geviseerd in 1981 + Entrata, 1980 + Festum, 1989 + Fanfara, 1998 - Rendering is een completering en orkestratie van schetsen van de onvoltooide 10de D grote terts symfonie, D936a van Franz Schubert. Wonderbaarlijke hercompositie. Het is een compleet nieuw werk geworden, geen “reconstructie”. Prachtige restauratie. • 17 sequenze voor diverse instrument solo en en/of solozang, die de uiterste mogelijkheden van elk instrument verkennen; ze werden gecomponeerd tussen 1958 en 2002 - Sequenza I voor fluit, 1958 - Sequenza II voor harp, 1963 - Sequenza III voor vrouwenstem en instrumenten, 1965, duivels moeilijk - Sequenza IV voor piano, 1966 - Sequenza V voor trombone, 1965 - Sequenza VI voor viola, 1967 - Sequenza VII voor hobo, 1969 - Sequenza VIII voor viool, 1976, een hommage aan Bach’s solopartita in d klein, geschreven voor Carlo Chiarappa - Corale over Sequenza VIII, voor viool, twee hoorns en strijkers, 1981, orkestuitbreiding van Sequenza VIII - Sequenza IXa voor klarinet, 1980 - Sequenza IXb voor altsaxofoon, 1981 - Sequenza X voor C trompet en pianoklankbord, 1984 - Sequenza XI voor gitaar, 1987-88 - Sequenza XII voor fagot, 1995 - Sequenza XIII voor accordeon "Chanson", 1995 - Sequenza XIV voor violoncello, 2002 • 10 chemins, soort commentaren op de Sequenza's - Chemins V voor gitaar en kamerorkest, 1992, de gitaarpartij is Sequenza XI • 24 kamermuziekwerken - Due pezzi, voor viool en piano, 1951, gereviseerd in 1968 - Gesti voor altblokfluit, 1966, geschreven voor Frans Brüggen - Lied, voor klarinetsolo, 1983 - 34 duetti voor 2 violen, 1983, waarin 34 collega–componisten/musici zijn geportretteerd 17. Leonardo, melodieus, fraai werk 24. Aldo. 26. Henri 28. Igor • 23 (series) vocale werken - Quattro canzoni popolari voor zangstem en piano, 1952, bestaat uit de Tre canzoni popolari uit 1947, met een vierde toegevoegd lied. In de belcantotraditie. - Folk Songs, 1964, voor mezzosopraan en zeven instrumentalisten, liederen van een hartverwarmende eenvoud, die gepaard gaan met raffinement en verfijning - Sinfonia, 1968, voor acht vocale stemmen en orkest, op verzoek van de New York Philharmonic. Het werd op de première samen met de Swingle Singers uitgevoerd. Een kosmopolitisch onvergankelijk meesterwerk, oorspronkelijk in vier delen, later schreef Luciano Berio er nog een vijfde deel bij. Het tweede deel O King, is een hulde aan Martin Luther King. In het derde deel: In ruhig fliessender Bewegung komt de hele muziekgeschiedenis voorbij in flarden en verwijzingen - Coro, per voci e strumenti voor 40 zangstemmen en 40 instrumenten, 1976, 31 delen op teksten, ontleend aan volksmuziek en van Pabo Neruda. Briljant werk, maar wel lang, moeilijk en ingewikkeld. - Cries of London, 1976, voor 8 stemmen - Altra voce voor altdwarsfluit, mezzosopraan en live electronics, 1999, tekst Talia Becker Berio, zijn derde vrouw. Mooi stuk muziek • 8 werken voor piano, orgel of klavecimbel - Cinque variazioni (“Vijf variaties") voor piano solo, 1953, behoorlijk gereviseerd in 1966. De variaties zijn gebaseerd op een motief van drie tonen: "fratello" uit de opera Il prigioniero van Luigi Dallapiccola, aan wie het werk is opgedragen. - 6 encores, voor piano solo, 1965 - 1990, zes werken dus 3. Wasserklavier, 1965 5. Luftklavier, 1985 - Six Encores for piano, 1990, • 9 elektronische werken • talloze arrangementen - Opus 120, nr. 1, arrangement van Johannes Brahms’ klarinetsonate nr. 1, opus 120, 1986
John Alfred (Johnny) Mandel (New York, Verenigde Staten, 23 november 1925 – Ojai, Californië, 29 juni 2020) was de zoon van operazangeres Hannah en kledingfabrikant Alfred Mandel. Zijn moeder merkte toen hij vijf jaar was, dat hij een absoluut gehoor had. Hij kreeg in zijn jeugd pianolessen, maar schakelde over op trompet en trombone. Hij studeerde aan de Manhattan School of Music en de Juilliard School in New York. Nadien ging hij in de muziekindustrie aan de slag. Als trompettist en trombonist werkte Johnny Mandel in de jaren 1940 en 1950 in verschillende jazzbands en schreef hij jazzmuziek voor muzikanten als Elliot Lawrence, Count Basie, Zoot Sims en Chet Baker. Vanaf eind jaren 1950 begon hij met het componeren van filmmuziek. In 1959 trouwde Johnny Mandel met Lois Lee en in 1972 met Martha Blanner net wie hij in 176 een dochter Marissa kreeg. Johnny Mandel is de neef van filmcomponist Miles Goodman. Hij overleed aan hartzwakte. Johnny Mandel componeerde • 36 film en TVscores - I Want to Live, 1957, regie Robert Wise, bekendste nummer uit de film Barbara’s Theme, gespeeld door saxofonist Gerry Mulligan, die van het nummer dan ook vaak de credits krijgt, maar het is echt gecomponeerd door Johnny Mandell - The Sandpiper, regie Vincente Minelli, een Oscar en een Grammy voor het nummer "The Shadow of Your Smile" - An American Dream, 1966, ook een Oscarnominatie voor de muziek - M*A*S*H, 1970 • 10 (jazz)songs • talloze arrangementen
Jurriaan Hendrik Andriessen (ook Leslie Cool) (Haarlem, 15 november 1925 – Den Haag, 23 augustus 1996) was een zoon van de componist Hendrik Andriessen en een oudere broer van de componist Louis Andriessen. Jurriaan Andriessen begon zijn pianostudie bij zijn vader en bij Gerard Hengeveld en André Jurres en directie bij Willem van Otterloo aan het Utrechts Conservatorium te Utrecht. Na zijn examens in 1947 verbleef hij enkele maanden in Parijs om filmmuziek te studeren en hij werkte in Parijs ook aan muziek voor een aantal poppenfilms. In deze tijd heeft hij ook bij Olivier Messiaen gestudeerd. Van 1949 tot 1951 studeerde hij in de Verenigde Staten - in Boston en Tanglewood - bij de Russische componist Serge Koussevitzky en bij Aaron Copland. Terug in Nederland was hij medebepalend voor het muzikale klimaat. Met de Notenkrakers uitte hij stevig kritiek (legitiem? vraag je je af) op het programmabeleid van het Concertgebouw, hij zette mede de ensemblecultuur in Nederland op en jonge componisten uit de hele wereld kwamen naar Den Haag om bij hem te studeren. In 1959 werd hij muzikaal adviseur en componist bij de Haagse Comedie. In 1972 werd hij benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau, voor zijn verdiensten op het gebied van de theatermuziek. Jurriaan Andriessen componeerde • 2 opera’s • 4 toneelmuziekwerken - Het monsterlijke uur ter gelegenheid van het vijftigjarig jubileum van Wilhelmina als vorstin van koningin der Nederlanden, 1948 • 20 orkestwerken - Symfonie nr. 1. Berkshire symphonies, 1949 - Thai, symfonisch rapsodie, 1960, ter gelegenheid van het staatsiebezoek van de koning van Thailand. Jurriaan Andriessen werd daarop door koning Phra Chaoyuhua Bhumibol Adulyadej benoemd tot Ridder in der orde van de Witte Olifant. • 10 concerten • 27 (series) werken voor harmonie-orkest • 16 kamermuziekwerken - Klarinetkwartet, 1985, grillig, met felle dissonanten, hoekig als de aardappeleters, stug als een klompendans. - Il discorso della corona voor koperkwintet, 1994, wordt jaarlijks op Prinsjesdag ten gehore gebracht bij het binnentreden van de Koningin tijdens de opening van de Staten-Generaal. • 1 werk voor koor a cappella • 4 werken voor koor en orkest • 4 werken voor zangstem en piano of instrumenten • 3 (series) pianowerken - Trois pièces de Noël, 1982 La Messe d’orée Ritournelle Danse des Chameaux et des Moutons • 7 orgelwerken • 1 werk voor klavecimbel • 1 werk voor harp • 3 werken voor beiaard • 1 werk voor gitaar en harp • filmscores • radioscores
Gunther Alexander Schuller (New York, Verenigde Staten, 22 november 1925 – Boston, 21 juni 2015) was de zoon de Duitse emigranten Elsie Bernartz en Arthur Schuller. Zijn vader was violist in het New York Philharmonic Orchestra. Van 1938 tot 1942 ging Gunther Schuller naar de Saint Thomas Choir School en zong daar jongenssopraan. Privé studeerde hij dwarsfluit en hoorn. Aan de Manhattan School of Music studeerde hij muziektheorie. Op zijn 15de was hij al een betaalde hoornspeler bij het Amerikaans Ballet Theater , op zijn 17de werd hij 1e hoornist in het Cincinnati Symphony Orchestra. Van 1945 tot 1959 was hij daarnaast hoornist in het Metropolitan Opera Orchestra in New York. Naast zijn verplichtingen in het orkest werkte hij ook zo veel mogelijk als hoornist met twee jazzmuzikanten: Miles Davis en Gil Evans. In de jaren 1950 begon Gunther Schuller een carrière als dirigent van voornamelijk eigentijdse muziek. Hij ontwikkelde zich tot dirigent van vooraanstaande orkesten over de hele wereld met een uitgebreid repertoire, waaonder zijn eigen werken. Hij ontwikkelde de zogenoemde Third Stream, een stilistische verbinding van progressieve technieken van de jazz en de klassieke muziek en werkte samen in de ontwikkeling en de stijl met John Lewis, Dizzy Gillespie, Charles Mingus, Jimmy Giuffre, het Modem Jazz Quartet en anderen. In 1951 vormde hij samen met John Lewis de Modern Jazz Society. Gunther Schuller doceerde aan de Manhattan School of Music. Aan de Yale School of Music in New Haven, Connecticut werd hij hoofd van Afdeling Eigentijdse muziek. Van 1970 tot 1985 was hij directeur van het Berkshire Music Center in Tanglewood en van 1967 tot 1977 president van het New England Conservatory in Boston, Massachusetts. Daar zorgde hij ook voor een jazzprogramma, vandaag de dag (2018) nog steeds een van de beste der wereld. In 1997 kreeg hij de gouden medaille voor muziek van de American Academy of Arts and Letters. Hij had een eredoctoraat aan twaalf verschillende Amerikaanse universiteiten. Gunther Schuller was getrouwd met zangeres en pianist Marjorie Black en had tweed muzikale zoons: jazzslagwerker George Schuller en de bassist Ed Schuller. Gunther Schuller overleed aan de complicaties van leukemie. Gunther Schuller schreef hèt monumentale geschiedenisstandaardwerk van de jazz: History of jazz. Gunther Schuller componeerde • 3 opera’s • 2 balletten • 2 oratoria • 2 cantates • 30 concerten - Concerto nr. 2 voor tuba en orkest, 2008 • 44 ander (series) orkestwerken - Seven studies on Themes of Paul Klee, 1959 • 18 werken voor harmonieorkest • 6 werken voor jazzensemble • 3 werken voor koor en orkest of instrumenten • 1 koorwerk a capella • 5 (series) werken voor zangstem(men) en instrument(en) • 62 kamermuziekwerken • 5 orgelwerken • 7 werken voor een ander instrument solo • 3 filmscores • talloze arrangementen
Morton Feldman (New York City, 12 januari 1926 – Buffalo, 3 september 1987) kwam uit een familie van Russisch–Joodse immigranten uit Kiev. Zijn vader was kleermaker van kinderkleren. Als kinderen studeerde hij piano bij Vera Maurina Press. Morton Feldmann studeerde compositie bij Stefan Wolpe en Wallingford Riegger. Hij werd een goede vriend van John Cage. In 1973, op 47-jarige leeftijd, werd Morton Feldman de Edgard Varèse-docent (een titel die hij zichzelf had toegekend) aan de Universiteit van Buffalo. Morton Feldman trouwde met de Canadese componiste Barbara Monk kort voor zijn dood. Hij overleed aan leverkanker in 1987. Morton Feldman componeerde • 15 orkestwerken - String Quartet and Orchestra, 1973 - Coptic Light, 1985, geïnspireerd door de passie van Morton Feldman voor handgeknoopte Oosterse tapijten, in dit geval van Egyptisch-Kopitsche herkomst. • 6 concerten - Violin and Orchestra, 1979, enorme bezetting en kolossale lengte; onbestemde klanken en wonderlijke combinaties worden uit het enorme orkest getoverd, er wordt meer gefluisterd dan gesproken. • 1 opera • 4 werken voor zangstem, koor en orkest • 28 werken voor zangstem(men) en piano of instrumenten • 3 balletten • 2 toneelmuziekwerken • 85 kamermuziekwerken - Atlantis, 1959, voor kamerensemble, wordt ook wel met orkest uitgevoerd - Something Wild in the City: Mary Ann's Theme, voor hoorn, celesta en strijkkwartet, 1960 - Rothko Chapel, voor sopraan, alt, koor, slagwerk, celesta en altviool, 1970, geschreven voor de opening van de Rotho Chapel in Houston in 1971, een godshuis voor alle gezindten, gelieerd aan het werk van de kunstenaar Mark Rothko (1903-1970) - Five pianos, 1972, er moet ook bij gehumd worden - Trio, voor viool, cello en piano, 1980, het geluid beweegt zich tussen onhoorbaar en zacht, de intervallen schuren tegen elkaar aan. Je moet ervan houden - Strijkkwartet nr. 2, 1983, het langste strijkkwartet ooit gecomponeerd, duurt meer dan 6 uur - For Philip Guston, voor fluit, slagwerk en piano of celesta, 1984, duur van het werk: 300 minuten! Geschreven voor de schilder Philip Guston, abstract-expressionist en de beste vriend van Morton Feldman, tot hij besloot in 1967 om weer figuratief te gaan schilderen. Einde van de vriendschap. - Oiano, Violin, Viola, Cello, 1987 • 33 pianowerken - Piano, 1977 - Triadic Memories, 1981, “een wandeling door een moderne stad, waar alle gebouwen er hetzelfde uitzien, zonder dat ze hetzelfde zijn” - Palais de Mari, 1986, zijn laatste complete werk voor piano solo, geschreven voor pianist Bunita Marcus en opgedragen aan schilder Francesco Clemente. Langzaam, meditatief werk - For Bunita Marcus, 1985, betoverende minimal music • 8 werken voor een ander solo–instrument - The King of Denmark, voor één percussionist en diverse percussie-instrumenten, 1964, is een percussie-klassieker geworden - The Possibility of a New Work voor elektrische gitaar, 1966, de originele partituur is verloren gegaan, maar er was een radio-opname, waaruit hij was af te leiden. • 3 werken voor solo–zanger - Only, voor stem solo, 1947 - Three Voices, 1982, opgedragen aan Joan La Barbara. Terzet voor een sopraan en twee versies van haarzelf op geluidsband. Loopjes en klanken worden herhaald, daadwerkelijke tekst (twee regels uit het gedicht ”Wind” van Frank O’Hara) komt sporadisch voor. • 1 elektronisch muziekwerk
Pierre Villette (Duclair, Normanië, Frankrijk, 7 februari 1926 – 6 maart 1998) komt uit een muzikale familie. Hij studeerde muziek vanaf zijn zesde jaar, onder andere bij Maurice Duruflé. Van 1941 tot 1949 ging hij naar het Conservatorium in Parijs, waar hij les kreeg van Henri Büsser en medestudent was van Pierre Boulez. In 1957 werd Pierre Villette benoemd als directeur van het conservatorium in Besançon. Pierre Villette leed chronisch aan een slechte gezondheid (één long van hem moest worden weggenomen), dat dwong hem Besançon in te ruilen voor een warmer klimaat en hij werd in 1967 directeur aan de Academie van Aix en Provence. Hij hield dat vol tot zijn pensioen in 1987, en woonde daarna in de Provence tot zijn dood in 1998. Pierre Villette componeerde 81 werken • 1 operette • 21 orkestwerken • 2 missen • 1 cantate • 6 andere werken voor zangstem(men), (koor) en orkest • 19 kamermuziekwerken • 14 koorwerken a cappella - Hymne à la vierge, opus 24 voor gemengd koor a cappella, 1967, expressief, maar ook intiem • 10 werken voor zangstem(men) en piano of orgel • 9 (series) pianowerken • 1 orgelwerk • 2 harpwerken
Friedrich Cerha (Wenen, Oostenrijk, 17 februari 1926 – 14 februari 2023) kreeg vanaf zijn 7de jaar vioolles van Anton Pejhovsky en componeerde vanaf 1935, toen hij 9 jaar oud was. In 1943 werd hij voor de Wehrmacht opgeroepen en volgde een officiersopleiding in Denemarken. In 1945 deserteerde hij uit het leger tijdens een transportoperatie en sloot zich aan bij de Deense en Duitse verzetsbeweging. Hij liep te voet naar Tirol en ging daar aan het werk als berggids. Na de oorlog studeerde Friedrich Cerha aan de Akademie für Musik und Darstellende Kunst in Wenen viool en compositie en aan de Universiteit te Wenen muziekwetenschappen, Germaanse taal en cultuur en filosofie en promoveerde in 1951 met een dissertatie over het onderwerp Turandot in de Duitse literatuur. Vanaf 1959 werkte hij aan het conservatorium van Wenen. In 1960 werd hij artistiek leider van de afdeling voor elektronische muziek en docent aan de Wiener Musikakademie. In 1969 werd hij benoemd tot hoogleraar aan de Wiener Musikakademie. Van 1976-1987 bekleedde hij een professoraat voor compositie, notatie en interpretatie van nieuwe muziek. In 1986 ontving hij de Oostenrijkse staatsprijs. Tijdens de laatste Biënnale van Venetië, oktober 2006, werd hij onderscheiden met de Gouden Leeuw. Friedrich Cerha componeerde • 4 opera's • 1 ballet • 27 orkestwerken • 14 concerten • 20 werken voor ensemble of kamerorkest • 47 (series) kamermuziekwerken - Ricercar, Toccatanund Passacaglia voor fluit, viola d'amore, klavecimbel of luit, 1951. - Sieben Anekdoten voor fluit en piano, 2009 • 23 werken voor een instrument solo • 4 requiems • 30 andere (series) vocale werken waaronder veel liederen
György Kurtág (*Lugoj, Roemenië, 19 februari 1926) werd bij Hongaarse ouders in Roemenië geboren. Zijn eerste pianolessen kreeg hij op vijfjarige leeftijd van zijn moeder. Daarna kreeg hij les in Timişoara vanaf 1940 en van 1946 tot 1955 aan de Ferenc Liszt-Akademie voor muziek te Boedapest, waar hij onder andere studeerde bij Sándor Veress en Ferenc Farkas en vriendschap sloot met György Ligeti. In 1947 trouwde György Kurtág met pianiste Márta Kinsker (*1928). In 1954 kregen ze een zoon. De Hongaarse nationaliteit kreeg Kurtág in 1948. In 1957 studeerde György Kurtág in Parijs onder meer bij Olivier Messiaen en Darius Milhaud. Van 1958 tot 1963 werkte György Kurtág als répétiteur aan de Béla Bartók Middelbare School voor Muziek en van 1960 tot 1968 bij de Hongaarse Nationale Filharmonie. Tijdens de jaren van 1967 tot 1993 doceerde hij piano en kamermuziek aan de Ferenc Liszt-Akademie voor muziek. Sinds 1993 verbleef György Kurtág vervolgens te Berlijn, Wenen, Amsterdam en Parijs, waar een samenwerking met het Ensemble InterContemporain tot stand kwam. In 2001 vestigde hij zich in het Franse Saint-André-de-Cubzac. György Kurtág componeerde • 1 opera - Fin de partie, opera in één bedrijf, libretto aangepast van de Franse vertalling van het toneelstuk Endgame van Samuel Beckett, 15 November 2018. • 12 orkestwerken - altvioolconcert, 1954 - Stele opus 33, 1994 ...concertante... voor viool, altviool en orkest, 2003, geschreven voor violiste Hiromi Kikuchi • 4 werken voor zangstem(men), (koor) en orkest - Songs of Despair and Sorrow ("liederen van wanhoop en verdriet"), opus 18, voor gemengd koor en instrumenten, 1980 gereviseerd in 1994 - What is the Word, opus 30b, tekst Samuel Beckett, cyclus voor solo-alt verteller, vijf stemmen en verspreid opgestelde instrumentengroepen, 1991. Er wordt beschreven hoe een acteur zijn spraakvermogen verliest en op zoek gaat naar “het woord”. Een gemeenschappelijk stamelen. Magie • 5 koorwerken of werken voor zangstem(men) a capella • 30 kamermuziekwerken - strijkkwartet opus 1, 1959 - 8 duetten voor viool en cimbalom, 1960 - Hommage à András Mihály, 1979, 12 microludes voor strijkkwartet - quasi una fantasia... opus 27 nr. 1, 1988 voor piano, cello en twee kamerensembles, soort pianoconcert - Officium breve in memoriam Andreæ Szervánszky voor strijkkwartet, 1989 - dubbelconcerto opus 27 nr. 2, 1990 voor piano, cello en twee kamerensembles - Ligatura – Message-Hommage à Frances-Marie Uitti (The Answered Unanswered Question), opus 31b voor violoncello met twee strijkstokken, 2 violen en celesta; of voor 2 violoncelli, 2 violen en celesta; of voor 2 orgels en celesta, 1989 - Hommage a Robert Schumann, opus 15d, voor klarinet, altviool and piano, 1990 - Aus der Ferne III voor strijkkwartet, 1991 - Aus der Ferne V voor strijkkwartet 1999 - Jelek, játékok és üzenetek (tekens, spelletjes en boodschappen) voor strijktrio, 1989 – 2005 - 6 Moments Musicaux voor strijkkwartet 1999–2005, 6 heel korte stukjes - Secreta: begrafenismuziek in memoriam László Dobszay, voor strijkkwartet. Desolaat. - Varga Bálint Ligaturája, voor pianotrio, 2007 • 12 werken of series werken voor zangstem en ensemble - Poslanija pokojnoj R. V. Trusovoj op. 17 (Berichten van de overleden R. V. Trusova), 1980 - Stsenï iz romana (Scenes uit een roman) 15 gedichten van Rimma Dalos voor sopraan, viool, contrabas en cimbalom, 1982, kleine pareltjes - Kafka-Fragmente voor sopraan en viool, opus 24, 1987, 40 korte passages uit teksten van Franz Kafka. 4. Ruhelos, voor viool solo - Hölderlin-Gesänge op. 35, 1993 – ??? voor één tot drie baritons, trombone en tuba. - Liederen op gedichten van Anna Akhmatova voor sopraan en ensemble, 1997 tot 2008 • 7 werken of series werken voor zangstem en piano of een ander instrument - Bornemisza Péter mondásai (De Spreuken van Péter Bornemisza), opus 7, 1968 - Einige Sätze aus den Sudelbüchern Georg Christoph Lichtenbergs gereviseerde versie voor sopraan en contrabas, 1999. Prachtige combinatie. • 7 pianowerken - Elő-Játékok (Voor-Spelen), 1974. - Játékok (Spelen), 1973 – 2010, 8 delen pianomuziek, enorm geheel van uiterst gevarieerde twee- tot zeshandige pianominiatuurtjes, deel IV en VIII voor piano vierhandig, de andere delen voor solopiano. György Kurtág arrangeert daarin muziek van Machaut tot Messiaen en ook veel van Bach, waaronder: + Gottes Zeit ist die allerbeste Zeit: Sonatina, + Huble regard sur Olivier Messiaen (deel VI) + Hommage á Berényi Ferenc 70, voor cimbalon + Christe, du Lamm Gottes, BWV 619, transcriptie voor 2 piano's • 1 orgelwerk • 8 series Jelek, játékok és üzenetek (tekens, spelen en boodschappen) voor een instrument solo 29 Signs, Games and Messages voor solo altviool (1998–2005) • 4 andere solowerken • 2 elektronische werken
Riz (Riziero) Ortolani (Pesaro, Italië, 25 maart 1926 – Rome, 23 januari 2014) ging op 12-jarige leeftijd naar het Conservatorio Gioacchino Rossini in Pesaro, om compositie en fluit te studeren.Op zijn 19de studeerde Riz Ortolani af en werd eerste fluitist van het symfonieorkest van Pesaro. In 1948 trok hij naar Rome als barpianist, maar al gauw kwam hij in dienst bij de RAI als arrangeur van het radiofilharmonisch orkest. Van 1955 tot 1960 werkte Ortolani in het buitenland als dirigent van dansorkesten. In 1956 trouwde hij in Mexico met de zangeres Katyna Ranieri. In 1961 kwam hij terug in zijn vaderland, waar zijn huwelijk pas 8 jaar later geldig werd, nadat hij ook kerkelijk was getrouwd. Het echtpaar kreeg twee kinderen. Vanaf 1961 had Riz Ortolani een groot succes met zijn filmmuziek. In 2013 ontving Riz Ortolani een World Soundtrack Award voor zijn gehele oeuvre. Riz Ortolani componeerde • 300 filmscores - La piovra, beroemde televisie-maffiaserie in Italië, 1984 - Kill Bill deel 1 en 2 (regie Quentin Tarantino), 2003/2004 .
Jacques Castérède (Parijs, Frankrijjk, 10 april 1926 – Dijon, 6 april 2014) studeerde aan het Lycée Buffon in Parijs elementaire wiskunde en ging daarna in 1944 naar het Conservatoire national supérieur de musique et de danse in Parijs. Daar studeerde hij piano bij Tony Aubin en muziekanalyse bij Olivier Messiaen. Op het conservatorium won hij tussen 1948 en 1953 vijf eerste prijzen èn de Grand Prix de Rome. In 1954 verbleef hij daarom een in de Villa Medici in Rome, waar hij meteen maar tot 1958 bleef. In 1960 werd Jacques Castérède benoemd als docent solfège aan het Conservatoire national supérieur de musique et de danse in Parijs en in 1966 ook voor piano en in 1971 voor muziekanalyse. Aan de Ecole Normale gaf hij les in compositie en muziekanalyse van 1983 tot 1998. Op verzoek van de Chinese regering gaf hij in 1988 en 1998 ook compositielessen aan de Centrale Academie van Beijing. Jacques Castérède componeerde • 1 opera • 1 oratorium • 2 balletten • 2 symfonieën - Sinfonia per archi, 1ste symfonie, 1952, energiek, harmonische verrassingen • 6 concerten • 12 andere orkestwerken • 34 kamermuziekwerken - Sonatine voor trombone en piano, 1957 • 11 (series) werken voor zangstem(men), (koor) en instrument(en) • 12 pianowerken
Miles Dewey Davis III (Alton, Illinois, Verenigde Staten, 26 mei 1926 – Santa Monica, Californië, 28 september 1991) werd geboren in een welgesteld zwart gezin. Zijn vader Miles Henry Davis was tandarts. In 1927 verhuisde het gezin naar in East Saint Louis, Illinois. Zijn moeder, Cleota May Davis was bluespianiste en wilde graag dat de jonge Miles piano leerde spelen. Van zijn vader kreeg hij voor zijn dertiende verjaardag daarentegen een trompet, waar hij zich vanaf dat moment op toelegde. Miles Davis leerde trompet spelen van Elwood Buchanan, die stond op volstrekt vibratoloos trompetspel. De familie bezat een ranch, waar de Miles Davis junior leerde paardrijden. In 1945, nadat hij zijn middelbare school had afgerond en een korte tijd met Charlie Parker en Dizzy Gillespie in Billy Ecksteins band speelde, verhuisde Davis naar New York. Het was de bedoeling dat hij daar aan de Juilliard School of Music zou gaan studeren, maar hij verwaarloosde zijn opleiding en zocht de grote Bebop-jazzmusici op: Charlie Parker, Thelonious Monk, Coleman Hawkins en Dizzy Gillespie. Zij werden goede vrienden. In 1949 begon Miles Davis zijn samenwerking met Gil Evans. Ze zouden dat de komende twintig jaar volhouden. Via de jazzclubs van New York kwam Davis regelmatig in contact met zowel gebruikers als verkopers van illegale drugs. Tegen 1950 had hij een serieuze heroïneverslaving. In 1954 keerde Miles Davis terug naar East Saint Louis, waar hij met hulp van zijn vader probeerde af te kicken. Hij sloot zich van de maatschappij af tot hij vrij van zijn drugsverslaving zou zijn. Als herboren keerde Miles Davis terug naar New York en richtte er de eerste grote versie van het Miles Davis Quintet op met de jonge John Coltrane (tenor- en sopraansaxofoon) en andere bekende jazzartiesten, zoals Sonny Rollins (tenorsax) en Charles Mingus (bas). Kind of Blue (1959) werd de best verkochte jazzplaat uit de geschiedenis tot dan toe. Daarnaast nam hij met met Gil Evans nam hij een serie albums van grote verscheidenheid en complexiteit op, waarin hij in vrijwel elke muzikale context zijn beheersing van zijn instrument toonde. Na Kind of Blue viel het Miles Davis Quintet uiteen. In 1964 vormde Miles Davis zijn tweede grote kwintet. Herbie Hancock op piano, Wayne Shorter op saxofoon, Ron Carter op bas en de nog jonge Tony Williams op drums. Adagium van Miles Davis: "Je moet eerst de regels kennen om ze vervolgens te kunnen breken." Aan het eind van de jaren zestig ging Miles Davis elektrisch met een elektrische piano, elektrische bas en een elektrische gitaar. De 'groove' werd belangrijk. Eind 1975 trok Miles Davis zich terug uit de muziek en wilde hij geen trompet meer spelen. Hij kampte met een slechte gezondheid, gedeeltelijk veroorzaakt door jaren overmatig drugsgebruik. Miles Davis keerde toch nog een keer terug in de muziek. Zijn stijl veranderde meer naar een popstijl. Hij speelde liedjes als Time After Time en Human Nature (van Michael Jackson). MIles Davis werd 65 jaar Hij overleed aan een hartaanval en ligt begraven op Woodlawn Cemetery in de Bronx, New York. Miles Davis was getrouwd met Frances Taylor (1958-1968), Betty Mabry (1968-1969) en actrice Cicely Tyson november 1981 – 1988) . Miles Davis kreeg vier kinderen, Cheryl (1944), Gregory, (1946), Miles IV (1950) en Erin (1970). Miles Davis was een spil in de ontwikkeling van cool jazz, modale jazz en jazzrockfusion. Als gevolg hiervan wordt Miles Davis wel “the Picasso of jazz” genoemd. Miles Davis maakte • 56 studioalbums - Kind of Blue, 1959 nr. 3 Blue in Green - Sketches of Spain, 1960 - In a silent way, 1969 - Bitches Brew, 1970 - Tutu, 1986
Joseph Horovitz (Wenen, Oostenrijk 26 mei 1926 – Londen, Engeland, 9 februari 2022) was de zoon van uitgever Béla Horovitz, die in 1923 uitgeverij Phaidon Press oprichtte. Klassieke Muziek promotor Hannah Horovitz (1936-2010) was een zusje van hem. In 1938 emigreerde het gezin naar Engeland om aan de nazi’s te ontsnappen. Joseph Horovitz studeerde muziek en moderne talen aan het New College in Oxford, en later aan het Royal College of Music in London, waar hij compositie studeerde bij Gordon Jacob. Daarna studeerde hij nog bij Nadia Boulanger in Parijs. In 1950 werd hij muziekdirecteur bij de Bristol Old Vic, een theatergezelschap aan het Koninklijk Theater in Bristol. Als dirigent van ballet en opera-uitvoeringen toerde Joseph Horovitz jarenlang door Europa en de Verenigde Staten. In 1956 trouwde hij met Anna in Majorca Vanaf 1961 was Joseph Horovitz docent compositie aan het the Royal College of Music en vanaf 1970 lid van het Composers' Guild of Great Britain. Joseph Horovitz componeerde • 2 opera’s • 16 balletten • 15 (series) orkestwerken - jazz concerto voor klavecimbel en orkest. • 12 werken voor harmonieorkest en brassband • 12 kamermuziekwerken - Sonatine, voor klarinet en piano, 1981 • 9 vocale werken • TV- en filmscores
Piet Kingma (Leeuwarden, 29 mei 1926 – Arnhem, 24 november 1994) kreeg zijn eerste pianolessen en theorielessen van Willem Zonderland. Na de middelbare school studeerde hij aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag piano bij Hugo van Dalen, hobo bij Jaap Stotijn en muziektheorie bij Martin Lurssen. Van 1965 tot 1972 studeerde hij nog compositie bij Hendrik Andriessen. In 1952 werd Piet Kingma solohoboïst bij het Limburgs Symfonie Orkest en docent aan het Maastrichts Conservatorium. In 1965 werd hij directeur van de Venlose muziekschool en dirigent van het Koninklijk Toonkunstkoor Orpheus. In 1966 werd Piet Kingma dirigent van het Venloos Symfonie Orkest. In 1984 werd Piet Kingma benoemd tot Ridder in de Orde van Oranje Nassau. Piet Kingma componeerde • opera’s • orkestwerken Concertino voor hobo en orkest, 1953 • werken voor koor en orkest • koorwerken • liederen
Carlisle Floyd (Latta, Zuid Carolina, Verenigde Staten, 11 juni 1926 – Tallahassee, Florida, 30 september 2021), was de zoon van een methodistenpredikant. Carlisle Floyd studeerde piano bij Ernst Bacon aan het Converse College in Spartanburg en de Syracuse Universiteit in New York. Van 1947 tot 1976 doceerde Carlisle Floyd piano en compositie aan de Staats Universiteit van Florida. Vanaf 1976 was hij professor aan de Universiteit van Houston. Carlisle Floyd is medeoprichter van de Houston Opera Studio. Carlisle Floyd componeerde • 13 opera’s - Susannah, 1954, zijn bekendste opera, gebaseerd op het deuterocanonieke (aprocriefe) Bijbelboek Daniël, overgezet naar het hedendaagse leven in Tennesee, en met dialoog in Zuidelijke-Staten-Amerikaans - Of Mice and Men, 1969, naar John Steinbeck - Bilby’s Doll, 1976 , naar Esther Fornes - Willie Stark, 1981, naar Robert Penn Warren - Cold Sassy Tree, 2000, naar Olive Ann Burns - Prince of Players, 2016, over de 17de eeuwse acteur Edward Kynaston. • 3 orkestwerken • 6 werken voor zangstem(men), (koor) en orkest - Citizen of Paradise, 1984, liedcyclus voor mezzosopraan en orkest - A Time to Dance,1993, voor bas/bariton, koor en orkest. • 1 serie werken voor zangstem en piano • 3 pianowerken
Hans Werner Henze (Gütersloh, Duitsland, 1 juli 1926 – Dresden, 27 oktober 2012) was de oudste van zes kinderen van docent Franz Henze (1898–1945) en Margarete Adele Geldmacher (1907–1976) Hans Werner toonde al heel jong interesse in kunst en muziek. Hans Werner Henze studeerde vanaf 1942 in Braunschweig aan de Staatsmuziekschool piano en slagwerk. Vader Franz Henze, een overtuigd nazist en Hitleraanhanger, nam in 1943 opnieuw dienst in het leger, werd naar het Oostfront gestuurd en is daar gesneuveld. Hans Werner Henze moest in 1944 deelnemen aan de "Reichsarbeitsdienst“, enkele maanden later moest hij in het leger bij de verbindingen werken. Het bezorgde hem een levenslang schuldgevoel en een hartstochtelijke afkeer van oorlog en nazisme. Bovendien raakte hij in 1945 voor korte tijd in Britse krijgsgevangenschap. Vrijgelaten werd hij koorrepetitor aan het stadstheater in Bielefeld. In Heidelberg studeerde hij compositie bij Wolfgang Fortner In 1948 werd Hans Werner Henze muzikale medewerker van Heinz Hilpert bij Theater Konstanz en in 1950 dirigent van het ballet aan het Hessische Staatstheater Wiesbaden. Omdat Hans Werner Henze niet meer tegen het traditionele politieke- en kunstklimaat in Duitsland kon, verhuisde hij in 1953 naar Italië, "waar de mensen, het land en het weer mooi waren". Vanaf 1956 woond hij in Napels, later in Rome en vanaf 1961 in Marino, regio Latium in de Albaanse heuvels, waar hij zijn eigen olijfgaard had. Hans Werner Henze had een nauwe vriendschap met dichteres Ingeborg Bachmann, die ook operalibretto's voor hem schreef. Hij was lid van de Communistische Partij in Italië. Hans Werner Henze richtte in 1976 de Cantiere Internazionale d’Arte in Montepulciano op voor bredere toegankelijkheid van moderne muziek. Van 1980 tot 1991 doceerde hij compositie aan de Musikhochschule in Keulen. Hans Werner Henze overleed 27 oktober 2012, 86 jaar oud, in Dresden. Hij werd in Marino begraven Hans Werner Henze componeerde • 18 opera’s - Der Prinz von Homburg, opera in drie bedrijven, 1958, gereviseerd 1991, libretto Ingeborg Bachmann, gebaseerd ophet toneelstuk Prinz Friedrich von Homburg van Heinrich von Kleist uit 1811, geslaagd muziektheater. - The Bassarids (Duits: Die Bassariden), opera in één acte met een intemezzo, Engels libretto van W. H. Auden en Chester Kallman, naar Bacchai (de Bachanten) van Euripides, 1965. Onderwerp van de opera is het conflict tussen menselijke rede en emotionele controle, vertegenwoordigd in de koning van Thebe, Pentheus, en ongebreidelde menselijke passie, vertegenwoordigd in de god Dionysos. Een verpletterend werk. - Pollicino, 1980, kinderopera, succesvolle produktie - Das verratene Meer, 1989, opera in 2 bedrijven naar de roman Gogo No Eiko (De zeeman die de zee verraadde) van Yukio Mishima. Fusako Kuroda, een 33 jaar oude weduwe (sopraan) is verliefd op Ryuji Tsukazaki, een scheepsofficier (bariton). De dertienjarige zoon van de weduwe Noboru (tenor) is het met een voorgenomen huwelijk niet eens en zorgt voor een macaber einde. De opera is er in een Duitse en in een Japanse versie. - L'Upupa und der Triumph der Sohnesliebe, naar een Syrisch sprookje, 2003. • 3 radio-opera’s - Ein Landarzt, 1951, naar Franz Kafka - Das Ende einer Welt, 1953, radio-opera met een proloog, 2 aktes en een epiloog, libretto Wolfgang Hildesheimer • oratoria - Das Floß der Medusa (het vlotten van de Medusa), een requiem voor Che Guevara op tekst van Ernst Schnabel. Het oratorium vertelt het verhaal van het Franse fregat Medusa, dat schipbreuk leed en waarvan een honderdtal mensen geen plaats kregen in een reddingsboot maar op een vlot, waarop ze verhongerden, vochten, stierven en zelfmoord pleegden. Vijftien overlevenden werden uiteindelijk gered. Oratorium voor groot symfonieorkest, koor, kinderkoor, drie solisten en spreekrol. • 16 balletten - Ondine, ballet in drie actes, choreograaf Frederick Ashton, 1958, voor het Royal Ballet, gebaseerd op de roman Undine van Friedrich de la Motte Fouqué. Het verhaal van een waternimf die begeerd wordt door de jonge prins Palemon. Wonderschone muziek. Zou ook standaardrepertoire moeten zijn. • 4 theaterwerken • 10 symphonieën • 11 concerten • 51 andere orkestwerken - Fantasia, voor strijkers, 1966, zou standaardrepertoire moeten zijn; - Tristan, 6-delig orkestwerk voor piano, tape en orkest, 1974, een hommage aan Richard Wagners opera Tristan und Isolde. - Sebastian im Traum (De droom van Sebastian), 2004, gebaseerd op een gedicht van Georg Trakl. • 3 werken voor harmonie-orkest • 12 koorwerken • 28 werken of series werken voor zangstem en piano of andere instrumenten - El Cimarrón (de gevluchte slaaf), 1970, toen de componist een paar jaar in Cuba doorbracht, 15 "liederen" gebaseerd op de autobiografische passages, verteld door de gevluchte slaaf Esteban Montejo aan schrijver Miguel Barnet. - Kammermusik 1958, 1958, gereviseerd 1963 voor tenor, gitaar en acht instrument soloen, tekst In lieblicher Bläue van Hölderlin - Sechs Gesänge aus dem Arabischen, 1998, voor tenor en piano • 49 kamermuziekwerken - Carillon, Récitatif, Masque, voor mandoline, gitaar en harp, 1974 - Neue Volklieder und Hirtengesänge, 1996, voor fagot, gitaar en strijktrio • 16 pianowerken • 4 (series) gitaarwerken - Drei Tentos, 1958 - Royal Winter Music, 2 sonates voor gitaar, beide werken zijn opgedragen aan de gitarist Julian Bream. + sonate 1, 1976, zesdelig, alle delen geïnspireerd door karakters uit het werk van William Shakspeare - 1. Gloucester - 2. Romeo and Juliet - 4. Ophelia - 6. Oberon + sonate 2, 1979, driedelig, alle delen geïnspireerd door karakters uit het werk van William Shakspeare - 1. Sir Andrew Aguecheek - 2. Bottom's dream - 3. Mad lady Macbeth • 18 (series) werken voor een ander instrument solo - Serenade, voor cello • 2 filmscores
Antonino Eliodoro Sollima (Marsala, Italië, 10 juli 1926 – Palermo, 3 januari 2000) verhuisde voor zijn middelbare school studie naar Palermo, waar hij ook nog piano studeerde bij Maria Giacchino Cusenza en compositie bij Pietro Ferro. Daarna studeerde hij piano aan de Accademia Chigiana in Siena bij Guido Agosti en in Arezzo bijt Arturo Benedetti Michelangeli. In 1965 richtte Eliodoro Sollima met violist Salvatore Cicero en cellist Giovanni Perriera het Trio di Palermo op. Van 1954 tot 1991 doceerde Eliodoro Sollima aan het Conservatorium van Palermo piano, muziekanalyse en compositie. Hij was er 18 jaar directeur. In zijn geboortestad Marsala wordt in het Teatro Comunale jaarlijks een pianoconcours georganiseerd waarmee de Eliodoro-Sollima-prijs kan worden behaald. De concertzaal van het theater is naar hem vernoemd. Eliodoro Sollima was de vader van cellist en componist Giovanni Sollima (*Palermo, 21 oktober 1962). Eliodoro Sollima componeerde • orkestwerken • kamermuziekwerken - sonate voor altblokfluit en piano - aria voor piano, viool, altviool en 2 cello’s, 1945 - sonate voor cello en piano, 1948 - studi voor viool en klarinet - tre movimenti voor piano, viool en cello, 1968 - Evolutiona nr. 5 voor viool en piano 1976 - pianokwartet nr. 3 “la leggenda di San Damiano, 1995 • pianowerken • werken voor een ander instrument solo
Betsy Jolas (*Parijs, Frankrijk , 5 augustus 1926) is de dochter van vertaler Maria Jolas en dichter en journalist Eugène Jolas. Haar vader was de oprichter van het Literair tijdschrift "transition". In 1940 verhuisde het gezin Jolas naar de Verenigde Staten, waar Betsy compositie studeerde bij Paul Boepple, piano bij Helen Schnabel en orgel bij Carl Weinrich aan het Bennington College. Terug in Frankrijk in 1946 studeerde ze bij Darius Milhaud en Olivier Messiaen aan het Conservatoire National Supérieur de Musique in Parijs. Van 1971 tot 1974 verving Betsy Jolas Olivier Messiaen aan het Conservatoire National Supérieur de Musique als docent compositie, in 1975 kreeg ze zelf een benoeming. Ze doceerde ook aan talrijke Universiteiten en Colleges in de Verenigde Staten. Betsy Jolas componeerde • 3 opera’s • 15 orkestwerken - A little summer suite, 2015 - Latest, 2021, ze dacht dat het haar laatste werk zou zijn - Ces belles années, 2023 • 2 werken voor koor en orkest • 15 ensemblewerken • 9 werken voor zangstem(men) en ensemble - Motet IV "Ventosum Vocant", op Latijnse tekst van Petrarca, voor sopraan, fluit, klarinet, viool, violoncello en harp, 2002, een symbolische beschrijving van een bergbeklimming. • 2 werken voor koor en piano • 12 werken voor koor a cappella • 25 kamermuziekwerken • 2 werken voor zangstem solo • 2 werken voor zangstem en piano • 13 pianowerken • 2 werken voor klavecimbel • 2 orgelwerken • 14 werken voor een ander instrument solo • 15 arrangementen
James Brian Bonsor MBE (Hawick, Schotland, 21 augustus 1926 – 22 februari 2011) was de zoon van een textielfabrikant. Hij had geen aardigheid om in het familiebedrijf te gaan werken, en ging in de leer op een plaatselijk advocatenkantoor. In de Tweede Wereldoorlog ooklog deed hij dienst op een mijnenveger van de Royal Navy. Na zijn demobilisatie in 1947 studeerde Brian Bonsor voor muziekleraar aan het Moray House in Edinburgh en muziektheorie en compositie aan het Trinity College in London. Brian Bonsor het leerde zichzelf blokfluit spelen in de 50-er jaren van de 20ste eeuw, en studeerde kort bij Carl Dolmetsch. Hij besteedde 35 jaar van zijn leven in het muziekonderwijs, vanaf 1966 17 jaar aan de Hawick High School in Schotland. In 1961 richtte hij de Roxburgh Recorder Players op en in 1967 werd Brain Bonsor directeur van de National Society of Recorder Players in Vanaf 1970 was Brian Bonsor muziekadviseur in Schotland. In 1983 ging hij met pensioen om zich te concentreren op componeren en arrangeren. Brian Bonsor was 44 jaar getrouwd met Mary Hargreaves, had een zoon Stephan, een dochter Alison en 6 kleindochters. Brian Bonsor componeerde • 80 werken, waarbij blokfluiten betrokken zijn. Zie daarvoor bij de blokfluitgeschiedenis van deze site: 6. Componisten van blokfluitwerken - Enjoy the Recorder, blokfluitleerboek waarmee duizenden Engelse kinderen blokfluit hebben leren spelen en dat nog veel in Engelse scholen wordt gebruikt. - The 17th’s Farewell to Alva, 1989, drie arrangementen van Schotse volksliederen voor groot blokfluitensemble - Festivo, voor 7 blokfluiten 2009, wordt je vrolijk van • pianowerken - Dreamy - Willie Wagglestick’s Walkabout voor een totaaloverzicht van zijn werken met blokfluiten, zie bij de blokfluitgeschiedenis van deze site: 6. Componisten van blokfluitwerken
John William Coltrane (Hamlet, North Carolina, Verenigde Staten, 23 september 1926 – New York, 17 juli 1967) was de zoon van kleermaker en muzikant John R. Coltrane en Alice Blair. In december 1938 overleden zijn tante, grootouders en vader vlak achter elkaar. In juni 1943 verhuisde zijn moeder met hem naar Philadelphia. Zijn moeder kocht in september van dat jaar een saxofoon voor hem en John Coltrane speelde al snel saxofoon, klarinet en althoorn in een buurtband. Op de highschool kreeg hij les op altsaxofoon en daarna studeerde hij in Philadelphia aan de Ornstein School of Music en de Granoff Studios. In 1945 nam hij dienst bij de Zeemacht. Hij speelde daar in de Navybands als snel altsaxofoon, maar koos vanaf 1947 voor tenoraxofoon. Na de Tweede Wereldoorlog kwam hij terug in Philadelphia, studeerde jazztheorie bij gitarist en componist Dennis Sandole en speelde in de bands van Eddie "Cleanhead" Vinson, Dizzy Gillespie en Johnny Hodges. Halverwege de jaren vijftig volgde hij Sonny Rollins op als tenorist in het Miles Davis-kwintet, dat later met altist Cannonball Adderley tot sextet werd uitgebreid. Met het Miles Davis-kwintet nam hij de beroemde plaat Kind of Blue op. In 1955 trouwde John Coltrane met Naima (Juanita Grubbs). Naima Coltrane, een moslimbekeerlinge, beïnvloedde behoorlijk Johns’spritualiteit. Naima had een vijf jaar oud dochtertje, Antonia, later Saeeda, dat door John Coltrane geadopteerd werd. The liefdeballade die John Coltrane ter ere van zijn vrouw schreef: "Naima" was zijn favoriete compositie. In 1956 verliet het echtpaar met hun dochter Philadelphia en ging in New York City wonen. In 1957 ontsloeg Miles Davis John Coltrane tijdelijk wegens alcohol- en drugsgebruik. Na zijn ontslag en ontnuchtering speelde Coltrane eerst met pianist Thelonious Monk, bij wie hij een zeer snelle speelstijl ontwikkelde en begon met het verkennen van de uithoeken van het harmonisch materiaal in de jazz: de elpee Giant Steps (1959) is het bekendste resultaat van deze zoektocht. In tien jaar tijd evolueerde hij van zeer getalenteerd bebopsaxofonist tot het boegbeeld van de Amerikaanse avant-garde jazz. In 1963 kwam het tot een breuk in het huwelijk. John Coltrane hield tot zijn dood in 1967 een goed contact met Naima. In dat jaar 1963 ontmoette John Coltrane organiste Alice McLeod. Ze gingen samenwonen en kregen twee zonen voordat ze in 1966 trouwden. In 1966 kwamen zijn vrouw Alice Coltrane (piano, harp en fluit) en Rashied Ali (drums) bij zijn band. In deze samenstelling maakte de groep experimentele muziek met een sterk religieuze inslag. John Coltrane overleed op 40-jarige leeftijd aan leverkanker. Zijn vrouw bleef achter met vier kinderen. Ze bleef tot de dag van vandaag (2017) als muzikante bezig. Ze maakt met haar band etherische muziek met een hoog Hare Krishna gehalte. John Coltranes’ overlijden betekende het einde van de periode van de “vrije jazz”. Een van zijn drie zoons, Ravi (vernoemd naar zijn vriend Ravi Shankar), heeft zich eveneens tot een getalenteerd jazzsaxofonist ontwikkeld. In 1992 kreeg Coltrane postuum een Grammy Lifetime Achievement Award. In 2016 verscheen er een film Chasing Trane: The John Coltrane Documentary, regie John Scheinfeld. hoogdrolspeler Denzel Washington. John Coltrane maakte als bandleider • 66 albums (elpees) - Blue Ttrain, 1958, enige album uitgebracht bij Blue Note, een van de beste jazz-platen ooit. In 1997 en 2013 met bonustracks heruitgegeven. In 2022 laatste heruitgaven met aanvullingen als Blue Train The Complet Masters, 2 Cd's - Both Directions at Once, 1963, opname pas in 2018 in het huis van Coltrane's eerste vrouw Naima teruggevonden en uitgebracht 2. "Nature Boy" - Crescent, studio album met John Coltrane, tenorsaxofoon,McCoy Tyner, Jimmy Garrison, contrabas en Elvin Jones. Het kwartet, een van de beste bands ooit, speelt allemaal originele Coltranecomposities, opnames 27 april en 1 juni 1964 - Blue world, album met hetzelfde Coltranekwartet als hierboven bij Crescent, opnamesessies voor muziek bij de film Le chat dans le sac van Gilles Groulx, opname 24 juni 1964. De opnames zijn pas op het album Blue World uitgebracht op 27 september 2019 - A Love Supreme met het John Coltranekwartet hierboven vermeld bij Crescent. Opgenomen 9 december 1964, uitgebracht januari 1965. Coltranes meesterwerk. Coltrane beschouwde het album als zijn "geschenk aan God". A Love Supreme werd in 2003 opgenomen in de lijst van 500 beste albums aller tijden van het Rolling Stone magazine.
Gottfried Michael Koenig (Maagdenburg, Duitsland, 5 oktober 1926 – Culemborg, Nederland, 30 december 2021) kreeg tijdens zijn gymnasiumstudie privéles op piano, viool en orgel, en componeerde ook al. Daarna studeerde Gottfried Michael Koenig kerkmuziek aan de Niedersächsische Musikschule in Braunschweig, compositie, piano, muziekanalyse en geluidsleer aan de Muziekhogeschool in Detmold, muziekweergavetechnieken aan de Muziekhogeschool in Keulen en computertechnieken aan de Universiteit van Bonn. Van 1954 tot 1964 werkte in de studio voor elektronische muziek van de West-Duitse Radio (WDR) aan de totstandkoming van zijn elektronisch composities. Ondertussen componeerde hij orkest- en kamermuziek en stond hij andere componisten bij. Van 1961 tot 1965 gaf Gottfried Michael Koenig onderricht bij de Stichting Gaudeamus in Bilthoven in Nederland en van 1962 tot 1964 doceerde hij aan Muziekhogeschool in Keulen. In 1964 verhuisde Gottfried Michael Koenig naar Nederland, waar hij doceerde aan aan de Universiteit van Utrecht en tot 1986 directeur was van de studio voor elektronische muziek, die vanaf 2001 het Sonology Instituut werd. Hier ontwikkelde hij zijn computercompositieprogramma’s studio, die een belangrijke rol zouden spelen in de verdere ontwikkeling van algoritmische compositiesystemen. Hij had tientallen moderne componisten als leerling. Gottfried Michael Koenig doceerde in 2002 en 2003 nog algoritmische compositie aan de Technische Universiteit in Berlijn. Tussen 1991 en 2002 schreef Gottfried Michael Koenig zes verzamelingen theoretische verhandelingen Ästhetische Praxis, Texte zur Musik, ook vertaald in het Italiaans en het Engels. Gottfried Michael Koenig was erelid van het Deutschen Gesellschaft für Elektroakustische Musik. Gottfried Michael Koenig componeerde • 3 balletscenes • 12 (series) orkestwerken • 10 (series) kamermuziekwerken • 1 werk voor zangstem en instrumenten • 5 (series) pianowerken • 1 werk voor viool • 24 elektronische werken - Klangfiguren II, 1956 - Terminus X, 1967
Paul Enea Otto Francesco Loeb van Zuilenburg senior (*Amsterdam, 6 oktober 1926) is de zoon van bankier Paul Loeb van Zuilenburg (1889-1964) en violiste Aemilia Aloysia Hermenegilda Ballarini (1892-1978). Paul Loeb van Zuilenburg groeide in Nederland op. Hij ging naar het Kennermer Lyceum in Bloemendaal en ging na zijn middelbare schooltijd architectuur aan de Technische Universiteit Delft studeren. In 1948 wisselde hij dat om in een pianostudie aan het Conservatorium van Amsterdam bij Jan Odé, hij haalde zijn diploma in 1952. Daarn studeerde hij nog aan de École Normale de musique in Parijs. In 1953 emigreerde Paul Loeb van Zuilenburg naar Zuid-Afrika waar hij zijn studies in 1970 voltooide bij Klaas van Oostveen aan de Universiteit van Witwatersrand in Johannesburg. Hij promoveerde tot doctor in de filosofie met een proefschrift over het werk Mikrokosmos van Béla Bartók. In 1960 werd Paul Loeb van Zuilenburg docent aan het Muziekconservatorium in Pretoria. Van 1962 tot 1969 was hij er onderdirecteur. Tijdens zijn werkzaamheden daar ontwikkelde hij een groeidende interesse in het instrument blokfluit. Aan het Trinity College of Music in Londen studeerde hij alsnog voor blokfluitdocent. Hij zorgde aan het conservatorium in Zuid-Afrika voor een blokfluitopleiding. Vanaf 1970 was hij docent aan het Conservatorium van de Universiteit van Stellenbosch. Daar richtte hij in 1976 het harmonieorkest van de Universiteit van Stellenbosch op dat hij dirigeerde tot 1986. In 1991 ging hij met pensioen. Paul Loeb van Zuilenburg is lid van de Southern African Music Rights Organization (SAMRO), de Zuid-Afrikaanse zusterorganisatie van de Buma/Stemra. Paul Loeb van Zuilenburg is getrouwd met Petra Smit. Hun zoon Paul Loeb van Zuilenburg jr (*10 mei 1966) is componist, trompettist en dirigent. Paul Loeb van Zuilenburg sr. componeerde • 2 cantates • 4 orkestwerken • 14 werken voor harmonieorkest of brassband • 5 (series) koorwerken • 42 kamermuziekwerken • 8 (series) liederen • 14 pianowerken • 5 orgelwerken • 2 werken voor een ander instrument solo • 4 studiewerken voor blokfluit
Ton de Leeuw (Rotterdam, 16 november 1926 – Parijs, 31 mei 1996) studeerde compositie bij Henk Badings en Louis Toebosch. Vanaf 1949 studeerde hij in Parijs bij Olivier Messiaen (analyse) en Thomas de Hartmann (orkestratie). Vanuit zijn belangstelling voor niet-westerse muziek studeerde hij bovendien etnomusicologie in Amsterdam. Hij werkte tot 1959 als muziekregisseur bij de Nederlandse Radio Unie. Van 1959 tot 1987 was hij hoofddocent compositie aan het Sweelinck Conservatorium te Amsterdam, en vanaf 1984 artistiek directeur. Leerlingen van Ton de Leeuw waren Jos Kunst en Tristan Keuris. De laatste tien jaar van zijn leven woonde Ton de Leeuw in Parijs. Ton de Leeuw componeerde • 9 theaterwerken - Job, "radiofonisch oratorium",1956, voor solisten, gemengd koor, orkest en elektronica. - De droom, 1963, opera naar een legende uit het verre Oosten, voor solisten, gemengd koor, orkest en ballet, tekst Japanse haiku, vertaling in Engels H.G.Henderson • 27 orkestwerken - Concerto voor piano en orkest, 1949, ongehoord werk • 23 kamermuziekwerken - Sonatina voor viool en piano, 1955 - strijkkwartet nr. 1, 1958; • 10 koorwerken a cappella
- Missa brevis, 1952, voor vierstemmig gemengd koor - Car nos vignes sont en fleur, 1981 op teksten uit het bijbelse Hooglied, voor 12-stemmig gemengd koor. - A cette heure du jour, voor gemengd dubbelkoor a cappella, 1992 Franse vertaling van een oud-Sumerische tekst, beheerste, serene modaliteit met Oosterse invloeden. • 3 koorwerken met instrument(en) • 8 (series) liederen voor zangstem en piano • 9 werken voor zangstem(men) en instrumenten - Three Shakespeare songs, 1995 voor mezzo-sopraan, saxofoon, 2 percussionisten, harp, piano, 2 violen, 2 altviolen, 2 celli • 21 (series) pianowerken - Pastorale, 1954 • 11 werken voor een ander instrument solo - Midare, voor marimba, 1972 - Sweelinck-variaties, voor orgel, 1973 • 9 elektronische muziekwerken • 6 radioscores
Hans Günther Franz Otte (Plauen, Duitsland, 3 december 1926 – Bremen, 25 december 2007) werd geboren in een apothekersgezin dat gesteld was op muziek en groeide op in Dyhernfurth bij Breslau. Vanaf zijn vijfde jaar was hij geïnteresseerd in allerlei kunstvormen en verzon hij zelf al drama’s om op te voeren in familieverband. In de 30’er jaren kreeg hij pianoles van Bronisław von Poźniak en componeerde hij al wat werken. Op zijn 16de moest hij voor de Reichsarbeitsdienst naar Tsjecho-Slowakije en een jaar later moest hij in militaire dienst bij de Marine, waar hij tot 1945 onder moeilijke omstandigheden in de Oostzee bezig bleef. Vanaf 1946 studeerde Hans Otte aan de Muziekhogeschool in Weimar compositie bij Kurt Rasch en directie bij Hermann Abendroth. Daarnaast studeerde hij beeldende kunst en theater aan de Stanislawski-Schauspielschule. Van 1948 tot 1950 studeerde Hans Otte in Stuttgart piano bij Arno Erfurth en compositie bij Johann Nepomuk David. In 1950 trok hij naar de Verenigde staten, waar hij aan Yale Universiteit in New Hav en compositie studeerde bij Paul Hindemith. Dan trok hij naar Italië om orgel te studeren bij Fernando Germani in Siena om tenslotte terug te keren naar Stuttgart van waaruit hij van 1954 tot 1956 nog lessen volgde bij Walter Gieseking. Hij werkte vanaf 1959 als componist, pianist, begeleider, radioprogrammeur, dichter en producent van kunstvideo’s in Bremen vkka Zijn composities worden gedragen door Europese en Aziatische spiritualiteit. Van 1959 t0t 1984 was hij muziekdirecteur van Radio Bremen. In die functie betekende hij veel voor de verspreiding van en de ideeën over de nieuwe uitvoeringspraktijk van Oude Muziek en de producten van de eigentijdse componisten en kunstenaars. Hij kreeg een ereprofessoraat aan de Hogeschool voor de Kunsten in Bremen. Hans Otte componeerde 100 werken • klankinstallaties KlangHaus, 1991, voortdurende onophoudelijke klankinstallatie in het Neues Museum Weserburg in Bremen • theatermuziekwerken • orkestwerken • kamermuziekwerken • werken voor zangstem met instrumenten • pianowerken - Das Buch der Klänge, 1982, ook met elektronica - Stundenbuch, 1998
Jan Bonefaas (Rotterdam, 1926 – Gorinchem, 20 februari 2004) kreeg vanaf 1942 orgelles van Feike Asma. In 1942 werd hij benoemd tot organist van de Gereformeerde Kerk in Sleeuwijk. Vanuit deze plaats begon hij een concertpraktijk uit te bouwen in de regio. In 1955 werd hij benoemd tot organist van de Grote of Sint Maartenskerk te Gorinchem. Deze post bekleedde hij tot zijn dood. Naast kerkorganist was hij in Gorinchem ook actief als concertorganist. Ieder jaar werden vele orgelconcerten gegeven in heel Nederland, maar ook buiten de grenzen, zoals in Duitsland, Engeland, de Verenigde Staten van Amerika en Canada. Op 29 april 1998 ontving Jan Bonefaas een koninklijke onderscheiding voor zijn verdiensten als organist. Jan Bonefaas componeerde • 36 (series) orgelwerken. - vijf orgelsymfonieën. - Poème over Psalm 121 • koorwerken - Te Deum - Missa Solemnis.
Antônio Carlos (Tom) Brasileiro de Almeida Jobim (Tijuca, Rio de Janeiro, Brazilië, 25 januari 1927 – New York, Verenigde Staten, 8 december 1994) was de zoon van schrijver, diplomaat, professor en journalist Jorge de Oliveira Jobim (23 april 1889 – 19 juli 1935), uit een prominente Braziliaanse familie en Nilza Brasileiro de Almeida (omstreeks 1910 – 17 november 1989). Toen Tom Jobim nog een kind was, scheidden zijn ouders en zijn moeder verhuisde met Tom en zijn zusje Helena Isaura (*23 februari 1931) naar Ipanema. Tom leerde als jongen gitaar spelen. in 1935 hertrouwde zijn moeder met Celso da Frota Pessoa († 2 februari 1979) die Tom zijn eerste piano gaf en hem aan moedigde verder te gaan in de muziek. Als jongeman scharrelde Tom Jobin zijn kostje bij elkaar door piano te spelen in nachtclubs en bars en te arrangeren voor opnamelabels. Hij had onder meer les van Lúcia Branco, de beste pianolerares van Rio de Janeiro en vanaf 1941 comositieles van Hans-Joachim Koellreutter. Hij liet zich ook beïnvloeden door de eigentijdse Europese en Barziliaanse klassieke componisten. Tom Jobin wordt wel de Gershwin van de Latijns-Amerikaanse muziek genoemd. Tom Jobim ontwikkelde de dansmuziek bossa nova vanuit de samba. Tom Jobin trouwde op 14 oktober 1949 met Thereza Otero Hermanny. Ze kregen twee kinderen. Frank Sinatra was een vriend en bewonderaar van Tom Jobim en maakte twee albums met hem. Tom Jobin stierf in New York tijdens een hartoperatie. Hij kreeg in Brazilië een staatsbegrafenis, en de luchthaven van Rio de Janeiro is sinds 1999 naar hem vernoemd. Ook de officiële mascotte van de Paralympics 2016 “Tom” was naar hem genoemd. Tom Jobin maakte • 13 studioalbums Tom Jobin componeerde • 400 songs - Corcovado - Garota de Ipanema (The Girl from Ipanema), tekst Vinicius de Moraes. Astrud Gilberto werd daar heel beroemd mee en wordt ook vaak genoemd als de grondlegger van de Bossa Nova en kreeg als bijnaam in Brazilië "o Mito", de mythe, maar feite zette hij alleen maar het werk van componist Tom Jobim prachtig neer. - Olha Maria • 20 film en TVscores - Orfeu negro, 1959
John Joubert (*Kaapstad, Zuid-Afrika, 20 maart 1927 – 7 januari 2019) is van vaders kant afkomstig uit een Hugenotenfamilie die zich in 1688 aan de Kaap vestigden. Zijn moeder was van Nederlandse afkomst. John Joubert heeft les gehad aan het Diocesan College in Rondebosch, Zuid–Afrika, een Anglicaanse instelling. Daarna studeerde hij aan het Zuid-Afrikaans Muziekcollege. Vanaf 1944 studeerde hij privé compositie bij William Henry Bell. Vanaf 1946 kon hij met een studiebeurs aan de Royal Academy of Music in Londen studeren bij Theodore Holland, Howard Ferguson en Alan Bush. John Joubert verhuisde naar Moseley, Birmingham, in 1962, waar hij een lectoraat kreeg aan de Universiteit van Birmingham. Hij bleef daar tot zijn penioen in 1968. Daarna concentreerde hij zich op componeren. John Joubert is getrouwd met pianiste Mary, en de vader van celliste Anna en violist Pierre. Hij heeft vier kleinkinderen: Matthew, John, Naomi en Alexander. John Joubert componeerde • 2 symfonieën • 5 concerten • 3 andere orkestwerken • 4 opera’s • 13 koorwerken a cappella - There is No Rose of Such Virtue, opus 14, 1954 • 17 koorwerken met begeleiding - Torches opus 7a, 1951, - O Lorde, the Maker of Al Thing, opus 7b, 1952 • 10 koorwerken met orkest - Wings of Faith, oratorium, opus 143, 2003 • 11 kamermuziekwerken - strijkkwartet nr. 1, opus1, 1950 - strijkkwartet nr. 2, opus 91, 1977 - strijkkwartet nr. 3, opus112, 1986 - strijkkwartet nr. 4, opus121, 1988 • 8 pianowerken • 11 series liederen voor zangstem en piano, of andere instrumenten
János Decsényi (*Boedapest, Hongarije, 24 maart 1927) studeerde in Budapest bij Sugar aan het Conservatorium van 1948 tot 1952, en bij Szervanszky aan de Ferenc Liszt Muziekacademie van 1952 tot 1956. Vanaf 1951 was hij werkzaam bij de Hongaarse Radio, hij werd daar hoofd van de afdeling serieuze muziek en directeur van de muziekstudio. János Decsényi componeerde • opera’s • balletten • toneelmuziekwerken • orkestwerken • kamermuziek • filmscores • koorwerken • werken voor een soloinstrument - Circle voor altviool solo
Gerald Joseph (Gerry) Mulligan (Queens Village, New York, Verenigde Staten, 6 april 1927 – Darien, 20 januari 1996) was de jongste van vier zonen van de Ierse George en de half-Iers, half-Duitse Louise Mulligan. Zijn oudere broers waren George, Phil en Don. Vader George Mulligan werkte als technisch monteur, waardoor de familie vaak moest verhuizen. Nog geen jaar oud verhuisde Gerry naar Marion in Ohio, waar zijn vader een baan kreeg bij de Marion Power Shovel Company. Als hulp bij de opvoeding had Louise Mulligan de Afro-Amerikaanse kinderjuffrouw Lily Rose. Bij haar thuis maakte Gerry kennis met pianomuziek en met Afro-Amerikaanse muzikanten. Op veertienjarige leeftijd verhuisde het gezin naar Reading in Pennsylvanië, waar Gerry Mulligan klarinet en saxofoon ging spelen in een paar dancebands in Philadelphia, een half uur verderop. Tijdens zijn studie aan de West Philadelphia Catholic High School for Boys richtte hij een bigband op voor studenten, waarvoor hij zelf de nummers schreef. Hij maakte zijn middelbare school niet af, omdat hij rondreizen met een band interessanter vond. In januari 1946 verhuisde Gerry Mulligan na al zijn gerondreis weer naar New York, waar hij zich bij de band van Gene Krupa voegde. In september 1948 ging Gerry Mulligan nummers schrijven voor de band van Miles Davis. In het voorjaar van 1952 vertrok Gerry Mulligan met zijn vriendin, pianiste Gail Madden, naar Los Angeles waar hij aan het werk kon als arrangeur voor het orkest van Stan Kenton. Met trompetist Chet Baker, bassist Bob Whitlock en drummer Chico Hamilton vormde hij een jazzkwartet. In 1953 werd Gerry Mulligan gearresteerd wegens drugsbezit. Hij zat een celstraf van zes maanden uit. Na zijn celstraf ging hij verder met zijn kwartet, waarbij Chet Baker vervangen werd door trombonist Bob Brookmeyer. Het kwartet was de kern van Mulligans bands en muziekformaties in de jaren vijftig. Gerry Mulligan was in eerste instantie getrouwd met Arlyn Brown, met wie hij een zoon had. Vanaf 1959 leefde hij samen met actrice Judy Holliday, die ook in zijn band zong en in 1965 stierf. Daarna was hij met actrice Sandy Dennis, van wie hij in 1976 afscheid nam. Tenslotte trouwde hij met Franca. Gerry Mulligan overleed op 20 januari 1996 aan de gevolgen van leverkanker en complicaties die waren opgetreden na een knieoperatie. Hij was een toonaangevende baritonsaxofonist en bandleider van de cooljazz. Gerry Mulligan maakte • 60 albums als band-/orkestleider Gerry Mulligan componeerde, of arrangeerde/bewerkte/speelde • orkestwerken - Music for Bar Sax and Orchestra, 1977 • 703 jazznummers, vaak van ander componisten maar in een eigen eigenzinnige versie - My funny Valentine, 1952 (Richard Rodgers) - Barbara’s Theme, 1958 (Johnny Mandel) - Come Rain Or Come Shine, 1960 (Harold Arlen) • 7 filmscores - La Menace, regie Alain Corneaus, 1977
Karl-Heinz Köper (Hannover, Duitsland, 13 mei 1927 – Isernhagen, 22 oktober 2011) kreeg al jong pianoles. Hij kwam als soldaat in Russische krijgsgevangenschap en begon daar maar te arrangeren en te componeren. Na de oorlog studeerde hij bij Franz von Blon aan de Akademie für Musik und Theater in Hannover. Na het behalen van zijn diploma's werd hij kapelmeester aan het Theater am Aegi in Hannover. Tegelijkertijd werkte hij als freelance componist en schreef werken voor de omroepmaatschappijen. Karl-Heinz Köper richtte hij een eigen muziekuitgeverij op, waarin hij vooral zijn eigen werken publiceerde. Karl-Heinz Köper componeerde 160 werken, waaronder • 54 orkestwerken - Samba classique voor twee fluiten, Zuid-Amerikaans slagwerk en klein orkest • 24 werken voor harmonie- en fanfareorkest • 1 werk voor mandoline-orkest • 1 werk voor citherorkest • 2 liederen voor tenor en orkest • 22 kamermuziekwerken • werken voor een instrument solo
Paul Angerer (Wenen, Oostenrijk, 16 mei 1927 – Wenen, 26 juli 2017) speelde vanaf zijn zesde jaar viool en piano.Op het conservatorium van Wenen studeerde hij muziektheorie en compositie bij Friedrich Reidinger en Alfred Uhl, en directie bij Hans Swarowsky. 15 januari 1945 moest hij aantreden voor de Rijksarbeidsdienst en op 10 maart, 17 jaar oud werd hij ingedeeld in de Pantserdivisie in Šternberk in het huidige Tsjechië. Daar raakte hij al gauw in SovjetRussissche krijgsgevangenschap. In het krijgsgevangenen kamp in de voormalige barakken van het concentratiekamp Auschwitz schreef hij van juni tot augustus 1945 op lege papieren zakken zijn eerste muziektheoretisch werk over betekenisvolle samenhangen in muziek en in kunst in het algemeen. In die maand augustus werd hij uit krijgsgevangenschap ontslagen en zocht een weg terug naar Wenen. Op de Weense muziekhogeschool studeerde hij daarna piano, orgel, viool en altviool. Vanaf 1948 was hij altviolist bij de Wiener Symphoniker, het Tonhalle Orchester Zürich en het Orchestre de la Suisse Romande. Van 1953 tot 1957 was hij bij de Wiener Symphoniker altvioolsolist. Vanaf 1957 dirigeerde hij het Weens Kamerorkest en de orkesten van Bonn en Ulm. Van 1967 tot 1972 was hij eerste dirigent van het Salzburger Landestheater en van 1971 totm1981 leidde hij het Südwestdeutsches Kammerorchesterfrom. In 1982 begon Paul Angerer als dirigent van het Concilium Musicum Wien en werd hij docent aan de Universiteit voor Muziek Uitvoerende Kunsten in Wenen. Hij bleef dat tot zijn pensionering in 1992. Daarna werkte hij nog 17 jaar voor de Oostenrijkse radioomroep. Vanaf november 2001 kon hij daar zijn eigen radioprogramma Capriccio samenstellen In 2001 kreeg Paul Angerer het Oostenrijkse Erekruis voor Wetenschap en Kunst. Zijn zoon Christoph Angerer (*1966) is violist, altviolist en bespeler van viola d’amore. Vader en zoon hebben samen talrijke CD-opnamen gemaakt. Paul Angerer componeerde • 1 opera • 20 concerten • 11 andere orkestwerken • 2 werken voor harmonieorkest • 17 koorwerken, ook met instrumenten • 82 kamermuziekwerken • 8 werken voor zangstem em instrument(en) - kwartet voor 9 blokfluiten, 1986, er moet dus wat gewisseld worden • 15 (series) pianowerken • 11 (series) orgelwerken • 3 klavecimbelwerken • 2 harpwerken
Asger Lund Christiansen (Denemarken, 23 mei 1927 – 31 augustus 1998) was de zoon van pianist en conservatoriumdocent Holger Lund Christiansen (1900-1959) en pianiste Ellen Dorthea Kirstine Kruse (1902-1980). Zijn beide zussen werden zangeres en pianiste en eveneens docenten aan het conservatorium. Asger Lund Christiansen ging op zijn 15de jaar cello studeren bij Paulus Bache aan de Koninklijke Deense Muziekacademie. Hij studeerde daar af in 1946 en werd een van de bekendste Deense cellisten. Op 15 mei 1947 trouwde hij met zangeres Jytte Breuning Hansen. Van 1965 tot 1987 was hij zelf docent aan de Koninklijke Deense Muziekacademie. De fluitist en componist Toke Lund Christiansen is zijn zoon. Asger Lund Christiansen componeerde in een neo-klassieke stijl. Asger Lund Christiansen componeerde • orkestwerken • kamermuziekwerken Garden Party, vierdelig werk voor blokfluit en gitaar, geschreven voor Michala Petri en Lars Hannibal. 4. The Wagtail and the Cuckoo • werken voor een instrument solo
Franco Donatoni (Verona, Italië, 9 juni 1927 – Milaan, 17 augustus 2000) was het enige kind van een een ambtenaar in Verona. Hij studeerde vanaf zijn 7de jaar viool en ging in Verona naar het Liceo Musicale om daar compositie te studeren bij Piero Bottagisio. Van 1946 tot 1948 studeerde hij aan het conservatorium Giuseppe Verdi in Milaan en van 1948 tot 1951 aan het conservatorium Giovanni Battista Martini in Bologna bij Ettore Desderi en Lino Liviabella. Direct aansluitend studeerde hij een jaar bij Ildebrando Pizzetti aan de Accademia Nazionale di Santa Cecilia te Rome. Daarna werkte hij als docent compositie aan de conservatoria van Bologna, Torino, Milaan, Sienna en Pescara, waar hij tientallen componisten opleidde. Onder meer de Finse dirigent en componist Esa-Pekka Salonen was een leerling van hem. Franco Donatoni heeft enkele werken over compositie en muziek gepubliceerd. In 1985 werd hij onderscheiden als Commandeur dans l'Ordre des Arts et des Lettres. Franco Donatoni componeerde • 2 opera’s • 1 ballet • 27 orkestwerken • 3 werken voor zangstem(men) en orkest • 1 werk voor 12 zangers • 75 kamermuziekwerken, ook met grote ensembles - Secondo estratto, voor harp, klavecimbel en piano, 1970 - Quarto estratto, voor 8 instrumenten, 1974 • 10 werken voor zangstem(men) en instrumentaal ensemble • 8 (series) pianowerken • 18 werken voor een ander soloinstrument - Nidi II, voor tenorblokfluit, 1992, opgedragen aan Walter van Hauwe - Sweet, voor tenorblokfluit, 1992, opgedragen aan Walter van Hauwe
Tomás Méndez Sosa (Fresnillo, Zacatecas, Mexico, 25 juli 1927 – Mexico City, 19 juni 1995) was de zoon van mijnwerker Juan Méndez en María Sosa. Het was een groot gezin, Tomás had zes broers. Omdat zijn vader al jong overleed aan tuberculose, werkte hij vanaf zijn elfde in de voedseldistributie bij de mijnen van Buenos Aires. Later werkte hij als verpleger in een ziekenhuis. Hij studeerde ondertussen muziek en muziektheorie bij zijn vriend, pianist en organist Manuel Almanza Angon, en werd componist en zanger van Mexicaanse volks- en rancheramuziek. Hij was ook met het schrijven van liedjes begonnen die plaatselijk wat succes hadden. Hij verhuisde naar Mexicostad, en kon daar aan het werk bij de Mexicaanse radio-omroep XEW. Hij bleef lang aan het werk als liedjesschrijver en samensteller van scripts, later ook voor de televisie Tomás Méndez had suikerziekte, en overleed als gevolg daarvan aan een hartaanval en een hersenbloeding. Tomás Méndez componeerde • liederen, waarvan een twaalftal een zekere bekendheid hielden - "Gorrioncillo pecho amarillo", 1954 - "Cucurrucucú paloma" - "Desafío"
Wilhelm Killmayer (*München, 21 augustus 1927 – Stamberg, 20 augustus 1917) studeerde van 1945 tot 1951 directie en compositie in München aan het Hermann Wolfgang von Waltershausen’s Musikseminar. Hij was privéleerling van Carl Orff. Vanaf 1955 was Wilhelm Killmayer docent muziektheorie en contrapunt aan het Trappsches Konservatorium in München. Van 1973 to 1992 was hij docent compositie aan Hochschule für Musik. Tot zijn studenten behoren Max Beckschäfer, Sandeep Bhagwati en Rudi Spring. Wilhelm Killmayer componeerde • 4 opera’s - La Buffonata, 1959/60, ballet opera, libretto Tankred Dorst - Yolimba, nieuwe versie 1970, libretto Tankred Dorst • 6 concerten • 16 andere orkestwerken - 3 symfonieën Fogli, 1968 Ricordanze, 1968/69 Menschen-Los, 1972/73 - Nachtgedanken, 1973 - La joie de vivre, voor hobo en klein orkest, 1996 • 6 kamerorkestwerken - Fin al punto voor strijkorkest, 1970 - The woods so wilde, 1970 - Schumann in Endenich, 1972 - Kindertage, 1973 • 11 (series) werken voor zangstem(men) en orkest - Hölderlinlieder, 1ste cyclus, 1982 – 1985, 19 liederen - Hölderlinlieder, 2de cyclus, 1982 – 1985, 18 liederen • 41 koorwerken • 8 series liederen voor zangstem(men) en kamerensemble - Romanzen, op teksten van Frederico Garcia Lorca, 1954 • 14 kamermuziekwerken • 12 series liederen voor zangstem(men) en piano • 8 werken of series werken voor piano solo • 1 werk voor 2 piano’s
Piet Kee (Zaandam, 30 augustus 1927 – Haarlem, 25 mei 2018 ) studeerde bij zijn vader Cor Kee. Op het Conservatorium van Amsterdam studeerde hij onder andere bij Anthon van der Horst piano, orgel, viool en klarinet. Van 1952 tot 1986 was Piet Kee organist van de Grote of Sint-Laurenskerk in Alkmaar. Van 1956 tot 1989 was hij stadsorganist aan het Müller-orgel van in de Grote of Sint-Bavokerk in Haarlem In 1954 werd hij benoemd tot hoofdvakdocent orgel aan het Muzieklyceum van Amsterdam. Hij schreef artikelen over getallen-symboliek in barokke ostinato-muziek van Johann Sebastian Bach en Dieterich Buxtehude. Piet Kee componeerde • 10 orgelwerken • 8 werken voor orgel en andere instrumenten - Performance, voor altsaxofoon en orgel, 2009, op verzoek van Arno Bornkamp maakte Piet Kee ook een versie voor 12 saxofoons en orgel - Magic Pipes, voor panfluit en orgel, 2012, gecomponeerd ter gelegenheid van de viering van zijn 85ste verjaardag. • 1 oratorium • 3 werken voor koor, (solisten) (en instrumenten) • 2 kamermuziekwerken • 2 werken voor carillon • 1 werk voor fluit solo
Tzvi (Zvi) Avni (* Saarbrücken als Hermann Jakob Steinke, 2 september 1927) is als kind naar Palestina geëmigreerd. Hij studeerde bij Paul Ben-Haim en Abel Ehrlich en van 1962-1964 in Amerika. Vanaf 1971 doceerde hij aan de Jeruzalem Rubin Academy voor Muziek en Dans theorie en compositie en was hij directeur van de Elektronische Muziek Studio. Tzvi Avni componeerde • 13 orkestwerken • 5 concerten • 15 kamermuziekwerken • 3 werken voor koor en instrumenten • 15 koorwerken • 10 werken of series werken voor zangstem en piano • 7 pianowerken • 11 werken voor een ander instrument solo • 6 elektronische muziekwerken
Thomas (Brendan) Wilson OBE (Trinidad, Colorado, Verenigde Staten 10 oktober 1927 – Glasgow, Schotland, 12 juni 2001) had Britse ouders. Toen hij 17 maanden oud was, vertrok zijn gezin uit de Verenigde Staten naar Glasgow. Zijn schoolopleiding kreeg hij aan het "St. Mary's College" in Aberdeen. Van 1945 tot 1948 diende hij bij de Royal Air Force. Daarna studeerde hij van 1948 tot 1953 muziek aan de Universiteit van Glasgow bij Ernest Bullock en Frederick Rimmer, want hij voelde van jongsaf dat hij componist moest worden, het was geen keuze. Daarna studeerde hij nog in 1954 aan het Royal Collego of Music in Londen bij Herbert Howells. Vanaf 1957 was hij docent aan de Universiteit van Glasgow. Vanaf 1990 was hij ook docent aan de Royal Scottish Academy of Music and Drama in Glasgow. Hij was actief betrokken bij het Genootschap van Schotse ciomponisten. In 1990 werd hij onderscheiden als Officier in de Orde van het Britse Rijk (O.B.E.) en in 1991 kreeg hij een eredoctoraat aan de Universiteit van Glasgow. Thomas Wilson componeerde • 2 opera’s • 1 ballet • 5 symfonieën, excellente orkestratie en gedegen vakmanschap - Symfonie nr. 2, 1965 - Symfonie nr. 4, Passeleth Tapestry, 1988. gecomponeerd voor de 500ste verjaardag van de “Burgh” van het stadje Paisly. De geschiedenis van het stadje wordt ingenieus in klank omgezet. - Symfonie nr. 5, 1998 • 5 concerten • 11 andere (series) werken voor orkest - Carillon, 1990, geschreven voor de omstandigheid dat Glasgow in 1990 culturele hoofdstad van Europa was. De compositie begint met het openingmotief G-A-S(es)-G, wat de hele compositie doorwerkt. • 3 werken voor brassband • 2 koorwerken • 6 missen • 18 andere religieuze werken • 10 kamermuziekwerken • 9 (series) liederen voor zangstem(men) en inastrument(en) • 5 pianowerken • 3 gitaarwerken • 1 orgelwerk • 32 radio- en TVscores
Gilbert Bécaud (Toulon, Frankrijk, 24 oktober 1927 – Parijs, 18 december 2001) werd geboren als François Gilbert Léopold Silly en leerde al jong pianospelen. Hij ging naar het conservatorium in Nice, maar in 1942, tijdens de Tweede Wereldoorlog, stopte hij zijn studie om bij de Franse ondergrondse te gaan. In 1948 begon hij met succes chansons te schrijven. Ondertussen voorzag hij in zijn onderhoud als pianobegeleider. In 1952 trouwde Gilbert Bécaud met Monique Nicolas. Ze hadden drie kinderen: Gilbert ( “Gaya”), Philippe, en Anne. Terwijl hij toerde als pianist met Jacques Pills ontmoette hij Édith Piaf. Onder haar invloed begon hij in 1953 met zingen. Een jaar later had hij zijn eerste optreden en tegen 1955 stond hij bekend om zijn energieke optredens. Die energieke optredens bezorgden hem de bijnaam "Monsieur 100.000 Volts" In 1961 nam Gilbert Bécaud "Et maintenant" op, een van de meest populaire singles in de Franse geschiedenis. Vertaald als "What Now My Love" werd de song een hit voor een groot aamtal Amerikaanse zangers en zangeressen. In 1969 scheidden Gilbert Bécaud en Monique. Daarna had hij een korte relatie met Brigitte Bardot en nog wat andere dames. In 1976 hertrouwde hij met Cathryn Lee St. John (“Kitty”). Zij hadden een dochter en namen later nog een Laotiaans kind aan. In 1974 werd hij benoemd tot Ridder in het Franse Legioen van Eer. Hij overleed op zijn woonboot op de Seine in Parijs op 18 december 2001. Hij werd begraven op de Parijse begraafplaats Père-Lachaise. Zijn oudste zoon Gaya heeft sinds het overlijden van zijn vader de rol van conservator op zich genomen en zorgt ervoor dat er nog materiaal van Bécaud uitkomt. Gilbert Bécaud maakte • 25 studioalbums Gilbert Bécaud componeerde • 2 opera’s - L'Opéra d'Aran, Franse opera in twee bedrijven en 7 scenes, libretto Pierre Delanoé, Louis Amade et Jacques Emmanuel, 25 oktober 1962. Angelo (tenor), een uit zee geviste drenkeling, wordt tot leven gewekt, doet zich voor als een prins uit een ver land, wordt verliefd op Maureen (sopraan), die tijdens de afwezigheid van haar verloofde Sean (bas) op diens blinde moeder Mara (mezzosopraan) past. Maureen wordt ook blind en alles eindigt waar het begonnen is: in zee. Filmische muziek. Grimmig werk. • 1 musical • 1 cantate • 1 pianoconcert • 1 ander muziekwerk • 200 chansons "Nathalie" (1964), een liefdeslied, maar ook een verkapt protest tegen het communisme. "Et maintenant" (1961) bekend geworden in de Engelstalige versie: "What Now My Love". • 8 film– en TVscores
Dominick Argento (York, Pennsylvania, Verenigde Staten, 27 oktober 1927 – Minneapolis, 20 februari 2019) was de zoon van een Siciliaans echtpaar. Hij vond muzieklessen op de lagere school verschrikkelijk saai. Na de highschool afgemaakt te hebben ging hij naar de inlichtingendienst van het leger. Na zijn diensttijd begon hij toch maar een pianostudie aan het Peabody Conservatorium in Baltimore. Al snel stapte hij over op een studie compositie bij Nicholas Nabokov, Henry Cowell en Hugo Weisgall. Hij was ook een jaar in Florence met een Guggenheim Fellowship beurs en studeerde daar kort bij Luigi Dallapiccola. Hij hield er een levenslange liefde voor Italië aan over en studeerde daarna nog aan de Eastman School of Music, waar hij studeerde bij Alan Hovhaness, Bernard Rogers en Howard Hanson. Na het behalen van zijn graad keerde hij voor een jaar terug naar Florence. In 1958 ging hij in Minneapolis wonen en begon samen met zijn vrouw, sopraan Carolyn Bailey, zijn levenslange muze, muziektheorie en compositie te doceren aan de Universiteit van Minnesota. In 1963 richtte hij, operacomponist, samen met Marion Rose Scrymgour de Center Opera Company op. Dominick Argento is met pensioen, zijn vrouw overleed op 2 februari 2006. Dominick Argento woonde in een voorstad van Minneapolis-Saint Paul en hield zijn titel als Professor Emeritus aan de University of Minneapolis; hij hield in 2014 op met componeren. Dominick Argento componeerde • 14 opera’s • 2 balletten • talloze orkestsuites gebaseerd op zijn opera’s • 9 andere orkestwerken • 11 (series) liederen - From the diary of Virginia Woolf, liedcyclus, 1974, geschreven voor Janet Baker en gewaardeerd met de Pullizer Prijs. • 12 koorwerken • 1 kamermuziekwerk
|