Componisten

vanaf 1580

 

Henri de Bailly (De Brie, bij Parijs, Frankrijk, omstreeks 1580 – Parijs 25 september 1637) kwam tegen 1600 in Parijs. Daar trouwde hij met zangeres Andrée Haché. 3 september 1601 huurde hij een klein onderkomen in de Rue des Bernardins. Hij was toen lid van het kamerorkest van koning Henri IV en eerste luitist. Zijn vrouw Andrée overleed 27 oktober 1609. Het echtpaar had ondertussen twee zonen (Charles en Nicolas) en drie dochters (Angéligue, Charlotte en Anne) gekregen.

13 maart 1610 trouwde Henri de Bailly met zangeres Claude Balifre. Het echtpaar woonde in de Rue des Bons-Enfants. Vijf kinderen werden gedoopt in de kerk van Sint Eustache. Henri de Bailly werkte vanaf 1610 als zanger en luitspeler in de Koninklijke Kapel bij Lodewijk XIII en werd in 1629 bevorderd tot hoofdopzichter van de muziek bij Lodewijk XIII. Hij werd toen ook in de adel verheven. Hij kreeg een flink salaris, dat hij investeerde in vast goed. In 1636 was hij de eigenaar van 7 huizen in Parijs en een landhuis met grond in De Brie.

Henri de Bailly componeerde

     2 motetten

     8 airs de ballet en airs de cour  

- Yo soy la locura, la que sola infundo, Spaans lied, aanstekelijk pareltje

 

Giacomo Filippo Biumi (Milaan ??, Italië, omstreeks 1580 – 24 november 1653 was organist van in elk geval twee kerken in Milaan: in 1612 zat hij in elk geval als organist in de Santa Maria della Passione, en daarna in de Santo Ambrogio. Op 30 maart 1623 werd hij als opvoger van Cesae Boro aangesteld als tweede organist van de Kathedraal van Milaan. In januari 1651 werd hij te oud voor het werk en kreeg hij als assistent Francesco Fumasio.

Giacomo Filippo Biumi componeerde

     1 magnificat voor 4 tot 8 stemmen

     6 motetten

     Concentus Musicales voor 1 tot 4 stemmen, religieuze werken

     instrumentale canzoni alla frances voor 4 en voor 8 stemmen, correntes voor 4 stemmen

 

Bernardino Borlasca (Barlasca) (Gavio, bij Genua, Italië omstreeks 1580 – in of ná 1631) was het meest bezig in Duitsland en Oostenrijk. 1 juli 1611 werd hij aangesteld als tweede Kapellmeister aan het hof van Maximiliaan I in München en van 1612 tot 1615 was hij er Kapellmeister. Toen Ferdinando di Lasso, de zoon van Orlando di Lasso, in 1615 in München terug kwam van studies in Italië werd hij Kapellmeister en moest Bernardino Borlasca weer genoegen nemen met de tweede plaats. In 1621 werd hij door Keizer Ferdinand II in de adelstand verheven. Kennelijk leidde dat tot een overdreven uitgavepatroon, want in 1625 vluchtte hij in haast uit München weg om schuldeisers te ontlopen. Hij hield wel contacten met het Beierse hof en was in 1629 muzikant aan het keizerlijke hof van Ferdinand II in Wenen, waar zijn verblijf in 1629 en 1630 nog is gedocumenteerd. Daarna is er geen enkel bericht meer over of van hem.

Bernardino Borlasca componeerde

7 (series) religieuze koorwerken

madrigalen

58 canzonette voor 3 stemmen en instrumenten

sinfonia’s

8 fantasia’s voor 3 instrumenten, opgenomen in ‘t Uitnemend Kabinet, enige bron, mooi werk 

 

Ruaidhrí Dall Ó Catháin (Rory Dall O'Cahan) (County Antrim, (Noord)-Ierland, omstreeks1580 – Eglinton Castle, Schotland 1653) was blind en had als bijnaam “Ruaidhrí Dall” (blinde Rory). Captain Francis O'Neill geeft wat onzekere gegevens over zijn leven, waar de bovenstaande plaatsen en data ook vandaan komen, maar in feite weten we alleen dat Ruaidhrí Dall Ó Catháin leefde in de eerste helft van de 17de eeuw. Zeker is dat hij een edelman was van geboorte en deel uitmaakte van de erfgenamen van de Iers-Gallische O'Neill dynastie. Er is een bericht dat Ruaidhrí Dall Ó Catháin rondreisde in Schotland in het gezelschap van adellijke personen.

Ruaidhrí Dall Ó Catháin componeerde

     8 werken voor harp of voor zangstem en harp

- Tabhair dom do Lámh (geef me je hand), 1603, klaagzang, een van de meest uitgevoerde werken van traditionele Ierse muziek

 

Giovanni Paolo Caprioli (Italië, omstreeks 1580 - omstreeks 1627) was priester, abt in Candiana  en componist.

Giovanni Paolo Caprioli  componeerde

     1 boek canzonetten voor drie stemmen

     geestelijke liederen voor 1 en twee stemmen

     duetten voor twee stemmen en basso continuo

     5 motetten voor solostem en basso continuo

- Vulnerasti cor meum

     1 litanie

     2 sinfonia’s voor twee stemmen

 

Bellerofonte Castaldi (Collegara, bij Modena, omstreeks 1580 – Modena, 27 September 1649) kwam uit een welgestelde familie, en bracht zelf zijn leven voor het grootste deel ook welgesteld door in Venetië en Modena.

Bellerofonte Castaldi zat regelmatig in de problemen. Bij een poging om de dood van zijn broer te wreken werd hij zodanig in zijn voet gechoten, dat hij zijn hele leven zou blijven hinken. En vanweg zijn scherpzinnige kritische gedichten werd hij door Paus Paulus V uit Rome verbannen.

Tegen het einde van zij leven werd zijn familiebezit tijdens een grensruzie tussen de Kerkstaat en het Hertogdom Modena volledig verwoest. Bellerofonte Castaldi overleed in 1649 geruïneerd.

Bellerofonte Castaldi componeerde

     capricci voor 2 theorben en theorbe solo

     26 cantates voor 1 tot vier stemmen

     13 liederen

 

Richard Dering (Deering, Dearing, Diringus) (Liss, Hampshire, Engeland, omstreeks 1580 – 1630) was de onwettige zoon van Henry Dering en Elizabeth, zus van Henry, de 6de Earl van Kent. In eerste instantie was Richard Dering een Protestant in England maar ging later over naar het Rooms Katholicisme tijdens een reis naar Italië, toen hij een jaar of dertig was. Van 1612 tot 1616 reisde hij met de Britse ambassadeur naar Venetië en in 1617 vinden we hem in Brussel als organist van de communiteit van Engelse Benedictijner nonnen. In 1625 kwam hij in Engeland terug als organist van de katholieke koningin Henrietta Maria en als 'muzikant voor de luiten en stemmen’ van Charles I.

Richard Dering componeerde

     4 boeken motetten met basso continuo

- Cantiones sacrae sex vocum, 1597;

- Cantiones sacrae quinque vocum, 1617;

- Cantica sacrae ... senis vocibus, 1618; motetten voor 6 stemmen met basso continuo

- Cantiones sacrae quinque vocum, 1619;

     33 andere motetten

     2 boeken canonzonetten

     45 madrigalen

     3 anthems

     City cries en Country cries voor zangstem en strijkers

     20 instrumentale fantasieën voor 5 en 6 stemmen

     14 instrumentale dansen voor 3 tot 5 stemmen

     2 instrumentale In Nomines voor 6 stemmen

 

Michael East (Easte, Est, Este) (omstreeks 1580 – Lichfield, 1648) was een neef van de muziekuitgever Thomas East (omstreeks 1540 – 1608). In 1606 studeerde hij als Bachelor in Muziek af aan de University of Cambridge. In 1609 kon hij als leek-medewerker meedoen in het koor van de kathedraal van Ely. In 1618 werd hij koormeester aan de kathedraal van Lichfield. Dat bleef hij tot 1644, toen de burgeroorlog een eind maakte aan zangdiensten in de kerk. Zijn testament is opgesteld op 7 januari 1648 en uitgevoerd op 9 mei 1648. Tussen die data moet hij dus een keer zijn overleden. Het testament noemt zijn vrouw Dorothy, zijn dochter Mary Hamersly, en een zoon en een kleinzoon, die allebei Michael heetten

Michael East componeerde in zeven boeken

     madrigalen voor drie en vijf stemmen

     anthems voor vijf en zes stemmen

     pastorales

     napolitanes

     fantasieën

- "The Twelve Ayerie Fancies" in het Seventh Set of Books, 1638, 12 fantasieën voor vier stemmen voor gamba’s, zijn bekendste en hoogst gewaardeerde werk. De fantasieën hebben allemaal een “zin” als naam.

     20 trio’s voor gamba’s

     andere werken voor gamba’s voor twee tot vier stemmen

 

Thomas Ford (Engeland, omstreeks 1580 – begraven op 17 november 1648) was verbonden aan het hof van Hendrik Frederik Stuart, Prins van Wales, zoon van Jacobus I. Thomas Ford was muzikant bij Prins Hendrik van 1610 tot 1612, zanger en luitist bij Prins Charles van 1617 tot 1625, en van 1626 tot 1642, toen de prins koning Charles I geworden was. In 1642 brak de Engelse Burgeroorlog uit en was het afgelopen met werk. Thomas Ford is begraven op de Sint Margarets begraafplaats in Westminster.

Thomas Ford componeerde

     19 anthems voor drie tot zes stemmen

     4 religieuze canons

     35 partsongs;

     6 fantasia’s voor vijf stemmen

     1 verzameling instrumentale werken:

Musicke of Sundrie Kindes (“muziek van allerlei soort”),  1607, in  twee delen

Boek I:  "Aries for 4 voices to the Lute, Orphorion, or Basse-viol, with a Dialogue for two Voices..."; voor luit eigenlijk;

Boek II:  "Pavens, Galiards, Almaines, Toies, Jigges, Thumpes, and such like..." voor gambaconsort. 

 

Johann(es) Hieronymus Kapsberger (ook: Giovanni Girolamo of Giovanni Geronimo Kapsperger, Venetië, omstreeks 1580 – 17 januari 1651) was de zoon van Kolonel Guglielmo Kapsperger, een militair vertegenwoordiger van het keizerlijke huis van Oostenrijk.

Johann Hieronymus Kapsberger van een tijdje werkzaam in Venetië. Na 1605 verhuisde Johann Hieronymus naar Rome waar hij al snel een reputatie opbouwde als luit- en theorbe-virtuoos .  Rond 1609 trouwde Kapsberger met de Napolitaanse Gerolima di Rossi; ze kregen tenminste drie kinderen.

In 1624 trad Kapsperger in dienst van Kardinaal Francesco Barberini. Hij bleef daar tot 1646 in dienst. Hij stierf in 1651.

Johann Hieronymus Kapsberger componeerde veel uiteenlopende werken, waarvan veel verloren is gegaan. Bewaard gebleven zijn

     1 theaterwerk

- Apotheosis sive Consecratio SS Ignatii et Francisci Xaverii

     madrigalen voor vijf stemmen

     3 missen

     4 litanieën

     20 motetten

     21 cantiones sacres

     7 boeken met villanelle voor 1 - 4 stemmen en basso continuo

- Secondo libro di villanelle, 21 villanella’s voor 1 tot 3 stemmen en basso continuo, met gitaar, 1619  

+ Alma mia, dove t'en vai

- Li fiori – Libro sesto di villanelle, 1632, villanellas voor 1–4 stemmen en basso continuo, zoete, allegorische liefdespoëzoe over bloemen, herders enzovoort.

     55 aria’s (arie passegiate) voor 1-2 stemmen en basso continuo

- ninna nanna, sopra la Romanesca, slaapliedje dat wordt gezongen door de maagd Maria voor haar pasgeboren kind; charmant

     18 sinfonia's voor 4 instrumenten met basso continuo, 1615

     1 collectie instrumentale ensemble dansen, 1615

     4 boeken met werken voor theorbe en luit

- Libro primo d'intavolatura di chitarone, 1604, de eerste bundel solomuziek voor theorbe

+ 6 toccatas,

+ 7 sets variaties

+ 12 gagliards

- Libro primo d'intavolatura di lauto, 1611

+ 8 toccata’s,

- Toccata prima, licht melancholisch, sterrenregen aan tokkelklanken.

- Toccata arpeggiata

+ 12 correntes,

+ 12 gagliarda’s.

- Libro terzo d'intavolatura di chitarrone, 1626, pas recent ontdekt, wordt bewaard op de Yale Universiteit

+ 8 toccatas,

+ 1 "gagliarda partita",

+ 2 correntes

+ leerboek met

- passaggi diversi su le note per sonare sopra la parte,

- cadenzas in tablulatuur

- tavola per intavolare sopra il Chitarrone, alla Italiana et alla Francese,

- tavola per sonare il chitarrone sopra il bass.

- Libro quatro d'intavolatura di chitaronne 1640

+ 12 toccata’s,

+ 10 passagaglia's

+ 2 canzona's: canzona prima, Canzone 2de

+ 3 ballo's

+ 10 gagliarda's

+ 11 correntes

+ 16 preludio"s

+ 2 ritornello's

+ 2 bergamasca's

+ 5 ciacona's 

+ battaglia, 9 minuten durend oorlogsverhaal op snaren.

+ 2 canario's

 

Giovanni Ghizzolo (Brescia, Italië, omstreeks 1580 – Novara, omstreeks 1625) was een Fransiscaner frater en musicus. Vanaf 1607 is hij bezig in Novara, vanaf 1610 in Milaan. Van 1612 tot 1616 was Giovanni Ghizzolo maestro di cappella van Prins Siro in Correggio, vanaf 1618 in de dom van Ravenna, in 1622 in Padua en en vanaf 1623 in Novara.

Giovanni Ghizzolo componeerde

     missen

     motetten

     psalmen

     3 boeken madrigalen

- Madrigali et arie boek 1, 1609

+ Giuoco della cieca bevat 123 strofen uit Il pastor fido van Giovanni Battista Guarini (derde bedrijf, Scene 2), waarvan ook andere componisten een theatraal madrigaal drama, hebben gemaakt. Het is Giovanni Ghizzolo’s beroemdste werk.

 

Johann Stadlmayr (Freising ?, Beieren, Duitsland, omstreeks 1580 – Innsbruck, 12 juli 1648) kreeg in 1603 een benoeming aan de hofkapel van Salzburg, en werd er al snel Hofkapellmeister. In 1604 trouwde Johann Stadlmayr voor de eerste keer. In 1607 werd hij bij de Habsburgse aartshertog Maximiliaan II van Tirol Hofkapellmeister aan het hof van Innsbruck. In 1618 stierf Maximiliaan en werd opgevolgd door Leopold V. Johann Stadlmayr bleef Hofkapellmeister tot het eind van zijn leven. Zijn eerste vrouw stierf in 1619, hij hertrouwde in 1621.

Johann Stadlmayr componeerde

     7 missen voor 8 tot 12  stemmen

     6 verzamelingen Magnificats

- Sacrum Beatissimae Virginis Mariae canticum, 1603

     11 verzamelingen andere kerkelijke werken

     1 instrumentale  canzone in a  voor twee hoge stemmen en basso, 1624, uit de verzamelbundel "Philomela coelestis"

 

Edmund Turges (Sturges?) (Petworth, Engeland, omstreeks 1480 – omstreeks 1530) werd door Bisschop Ridley in 1520 gewijd tot diaken. In 1522 werd Edmund Turges lid van de Sint Nicolaas Broederschap. Verder zijn er over hem geen gegevens.

Edmund Turges componeerde

     2 misdelen

     6 motetten

     4 liederen

- Alas, it is I that wot not what to say, voor 3 stemmen

 

Thomas Simpson (Milton-next-Sittingbourne, Swale, Kent, Engeland, 1 april 1582 – Kopenhagen, Denemarken, vóór 22 juni 1628) kreeg in 1608 een benoeming in de hofkapel van paltsgraaf Friedrich IV in Heidelberg. Zijn vrouw daar kwam uit Lorraine, dus misschien heeft hij daarvoor ook gewerkt aan het hof van Nancy. Van 1612 tot 1622 was hij violist en gambist in der Bückeburger Hofkapel van graaf Ernst III. von Holstein-Schaumburg. Met landgenoten zoals William Brade, luitist George Webster en diens zoon Maurice Webster vormde Thomas Simpson een zelfstandig muziekensemble. Ze traden ook zelfstandig op onder de naam the english music en hadden als hofmuzikant bijzondere privileges. Van 1622 tot 1625 werkte Thomas Simpson in Kopenhagen aan het hof van de Deense koning Christian IV tegen een hoog jaarloon van 350 Talern. Over zijn laatste levensjaren zijn geen gegevens.

Thomas Simpson componeerde

     1 motet

     19 vierstemmige liederen

     23 vijfstemmige instrumentale dansen

     7 consortwerken

     2 werken voor luit

 

Marco da Gagliano (Florence, 1 mei 1582 – 25 februari 1643) was de zoon van Zenobi en Camilla da Gagliano. Hij studeerde vanaf zijn zesde jaar muziek bij de Compagnia dell'Arcangelo Raffaello, meteen een religieuze opleiding. Vanaf 1602 verving Marco da Gagliano een van zijn leraren, Luca Bati, als maestro di cappella aan de Basiliek San Lorenzo. In 1607 ging hij naar Mantua, waar hij als componist in dienst stond van de familie Gonzaga. In 1609 kwam hij in Florence terug en werd behalve kannunnik aan de Kathedraal, maestro di cappella aan de Compagnia dell'Arcangelo Raffaello, waar hij samenwerkte met schrijvers Ottavio Rinuccini en componist Jacopo Peri. Later in 1609 werd hij maestro di cappella aan het hof van de Medici’s. Marco da Gagliano was een goede componist, zanger en instrumentalist.

Marco da Gagliano componeerde

     14 opera’s, waarvan maar twee bewaard zijn gebleven

- La Dafne, 1608 libretto Ottavio Rinuccini

- La Flora, 1628, opera met een proloog en vijf bedrijven, libretto Andrea Salvadori. De opera vertelt het verhaal van de liefde tussen de god van de Westenwind Zeffiro (sopraan) en de nimf Clori (sopraan). Na hun huwelijk verandert Clori haar naam in Flora, en haar kinderen zijn allemaal bloemen.

     talloze intermedii en muziekscenes voor het hof van de Medici

     2 oratoria

     missen

     1 requiem

     100  madrigalen voor 1 – 8 stemmen

     75 motetten en religieuze gezangen

 

Gregorio Allegri (Rome, 1582 —  17 februari 1652) was de oudste van drie zoons van de Milanese koetsier Costationo. Zijn vader schreef hem in bij de school van San Luigi dei Francesi in Rome, waar hij als koorknaap muziekles kreeg van de broers Giovanni Bernardino en Giovanni Maria Nanino. Hij werd in 1619 werkzaam als priester en musicus aan de kathedraal van Fermo. Onder Paus Urbanus VIII kreeg hij in 1629 een betrekking als countertenor in de Sixtijnse Kapel.

Gregorio’s broer Domenico Allegri was ook priester en zanger.

Gregorio Allegri componeerde

     5 missen

     2 Lamentationes Jeremiae prophetae, 1640, 1651

     motetten

- Miserere mei, Deus, zetting van Psalm 51, voor dubbelkoor (4+ 5 stemmen), zijn beroemdste werk; het Miserere van Allegri wordt jaarlijks op Goede Vrijdag in de Sixtijnse Kapel gezongen.

Paus Urbanus VIII was er zo op gesteld, dat hij bepaalde dat het werk niet buiten het Vaticaan mocht worden uitgevoerd, op straffe van excommunicatie. Mozart hoorde het werk op zijn 14de jaar uitvoeren in de Sixtijnse kapel en schreef de muziek na twee keer horen uit zijn hoofd op. Haydn en Mendelssohn schreven het na één keer horen op.  Zo kwam het naar buiten en werd wereldberoemd.

Het Miserere van Allegri werd gebruikt in de films Chariots of Fire, Maurice en Van God Los.

- Gustate et videte

     2 boeken concerti voor twee tot vijf stemmen

     sinfonia’s

 

Juan Bautista Comes (Valencia, Spanje, omstreeks 1582 – 5 januari 1643) was één van de vijf kinderen van klompenmaker Gaspar Comes en Hieronyma Villafranca. Van 1594 tot 1596 was Juan Bautista Comes koorknaap aan de kathedraal van Valencia, waar hij les kreeg van Juan Ginés Pérez, Ambrosio Cotes en Narciso Leysa. Hij.was in 1603 Maestro de Capilla in de kathedraal van Lleida. In 1608 kwam hij terug naar Valencia en werd daar vicemaestro de capilla aan het Real Colegio del Corpus Christi. Van 1613 tot 1619 was Juan Bautista Comes maestro de Capilla aan de kathedraal van Valencia. In 1615 werd Juan Bautista Comes daar tot priester gewijd. Van 1619 tot 1629 was hij Tweede Maestro in Madrid aan het Habsburgse hof tijdens de regering van Filips III en Filips IV. In 1632 keerde hij terug naar zijn positie aan de kathedraal van Valencia, waar hij tot zijn dood bleef werken.

Juan Bautista Comes componeerde 215 werken:

     7 missen

- Misa Exsultet caelum voor vier stemmen

- Misa Iste confessor voor 8 stemmig dubbelkoor en basso continuo

- Misa Ad instar praelii constructa voor 12 stemmen in drie koren

     1 passion

     35 psalm- en magnificatzettingen

     6 lamentationes

     73 motetten voor 4 tot 12 stemmen

Dixit Dominus voor 15 stemmen met aanwijzingen voor gebruik van instrumenten

     6 hymns

     92 andere religieuze (meerkorige) werken

     villancicos op Spaanse, Portugese en Gallische teksten

Terremoto, que ruido 

 

Sigismondo d'India (Palermo, Sicilië, Italië, omstreeks 1582 – Modena ??, vóór 19 april 1629). We weten weinig van hem af. Uit de titelbladen van zijn muziekuitgaven kunnen we afleiden dat hij een Siciliaanse edelman was. Hij heeft in Florence rondgelopen, in Mantua en in Napels en in 1610 was hij in Parma en Piacenza. In 1611 kreeg een aanstelling bij Charles Emanuel I, Hertog van Savoye, om in Turijn leiding aan de muziek te geven, hij bleef daar tot 1623.

In 1623 was Sigismondo d'India gedongen vanwege politieke intriges Turijn te verlaten. Hij ging naar Modena, waar hij aan het werk kon bij Alfonso II d’Este, en twee jaar later in Rome bij kardinaal Moritz van Savoye. De laatste jaren bracht hij in Modena door. Hij kreeg een aanstelling bij keurvorst Maximiliaan I van Beieren, maar voordat hij die in praktijk kon brengen, overleed Sigismondo d'India.

Een document uit Modena gedateerd op 19 april 1629, en geadresseeerd aan “de erfgenamen van Sig. d'India” maakt het waarschijnlijk dat hij vóór die datum is overleden.

Sigismondo d'India componeerde

     2 theatermuziekwerken

     8 boeken madrigalen,

     66 motetten.

     2 boeken vilanellen alla napolitane

     5 boeken Le musiche, aria’s en andere liedvormen voor 1 of twee stemmen en basso continuo. 

- O del cielo d'amor unico sole, boek V, voor 1 zangstem en basso continuo, 1623

- Sfere, fermate li giri sonori, boek V, 1623

 

 

Giovanni Valentini (Venetië ??, Italië, omstreeks 1582 – 29 of 30 april 1649) studeerde in Venetië bij Giovanni Gabrieli. Omstreeks 1605 werd Giovanni Valentini benoemd als organist aan de Poolse hofkapel van Sigismund III Vasa; In 1614 was Giovanni Valentini in dienst van Ferdinand II, toen aartshertog van Stiermarken (deel van Oostenrijk) en verhuisde hij van Polen naar Graz. De hofkapel van Graz gebruikte enharmonisch gestemde instrumenten, wat grote invloed had op de compositiestijl van Giovanni. In 1619 werd Ferdinand Keizer en vestigde hij zich met de hele hofkapel in Wenen. Giovanni Valentini begon daar als keizerlijk hoforganist en werd in 1626 hofkapelmeester. In 1627 werd hij daarnaast koordirigent in de Michaelkerk in Wenen.

Giovanni Valentini was ook dichter en publiceerde enkele dichtbundels.

Giovanni Valentini componeerde

     madrigalen

- Secondo libro di madrigali, 1616, de eerste madrigaalverzameling met een combinatie van zangstemmen en instrumenten;

- Musiche concertate, voor 6 tot 10 stemmen en basso continuo, 1619,  concerterende madrigalen, waarin stemmen en instrumenten gelijkwaardig aan elkaar zijn en instrumenten worden voorgeschreven als “rossignole di Creta, pieni d’acqua”, waterfluitjes dus

- Musiche a doi voci, voor twee stemmen, 1621, met de vroegste voorbeelden van dramatische dialogen en bizarre maatsoorten  zoals 5/4 of 7/8

     3 missen,

     motetten

     sacri concerti.

     klavecimbel- en orgelwerken

     instrumentale kamermuziekwerken

- enharmonische sonate in g kleine terts, voor 4 stemmen en basso continuo. Voor ons zijn een ais en een bes dezelfde toon, maar voor Giovanni Valentini waren dat twee totaal verschillende tonen, de bes moest een stukje hoger klinken dan de ais enz.

 

 

Tomaso Cecchino (Soave, bij Verona, omstreeks 1583 – Hvar, 31 augustus 1644), zoon van Antonello Ceccini, trok, na de  Scuola degli Accoliti van Verona te hebben bezocht, in 1603 naar Dalmatië, waar hij tot 1607 maestro di cappella van de kathedraal van Split was. Vanaf 1614 tot het eind van zijn leven was hij maestro di cappella van de Dom van Hvar (Lesina heette dat vroeger) in Kroatië. Hij bracht de muzikale activiteiten in deze stad tot een daarvoor nooit gekende hoogte.

Tomaso Cecchino componeerde

     geestelijke liederen

     wereldlijke liederen

     madrigalen

     psalmen en motetten

     17 missen

     3 sonaten voor soloinstrument (viool, blokfluit, het kan overal op) en basso continuo, opus XXVIII, 1628

 

Robert Johnson (soms Robert Johnson II, om hem te onderscheiden van een oudere Schotse componist, omstreeks 1583 – omstreeks 1633) was de zoon van John Johnson, luitist van Elizabeth I. In 1594 stierf Robert's vader en in 1596 maakte hij als leerjongen deel uit van de huishouding van George Carey, 2nd Baron Hunsdon. Carey en zijn vrouw Elizabeth Spencer waren begunstigers van luitist John Dowland. In 1597 droeg  John Dowland zijn First book of songs and ayres op aan George Carey.

George Carey was ook begunstiger van het theatergezelschap waartoe William Shakespeare behoorde. Vandaar dat Robert Johnson in de loop van zijn carrière muziek voor Shakespeaares stukken schreef.

Vanaf 1604 was Robert Johnson luitist van James I en daarna van Prins Henry. Nadat Prins Henri in 1612 overleed werd Robert Johnson tot 1633 “Composer for Lute and Voices” aan het hof van Charles I.

Robert Johnson componeerde de originele zettingen van Shakespeare’s liederen en zorgde voor de muziek bij een aantal van zijn toneelwerken.

Robert Johnson componeerde

     3 religieuze werken

     25 wereldlijke luitliederen

     10 dansen voor masques

     20 werken voor luit

     5 instrumentale werken of series werken voor verschillende instrumentcombinaties  

- A Knell of Johnson, Pavane voor 5 gamba’s, ook uitgegeven voor 5 blokfluiten

 

Giovanni Ceresini (Cesena, Italië, 1 mei 1583 – Ferrara, omstreeks 1659) was de zoon van meester schoenmaker Donino en Isabetta Salarini. Giovanni Ceresini bleek al jong muzikaal en zijn ouders vertrouwden zijn muzikale opvoeidng toe aan de Lateraanse monniken van Santa Croce, die in Cesena een standplaats hadden. De monniken herkenden zijn muzikale talent en zorgden ervoor dat Giovanni Ceresini de mogelijkheid kreeg om in Bologna zijn studies af te ronden.

In 1607, toen Giovanni Ceresini  23 oud was werd zijn eerste madrigaalboek voor 4 stemmen in Venetië gedrukt. Vanaf 1612 werkte hij als maestro di cappella in de kathedraal van Ferrara en van de Accademia della Morte aldaar. Hij deed ook mee als baszanger.

Over het vervolg van zijn leven is weinig of niets bekend. In Ferrara is een manuscript met psalmzettingen voor 4 stemmen uit 1658 en een misboek met drie missen uit 1659 bewaard gebleven, dus na die tijd moet hij een keer overleden zijn.

Giovanni Ceresini componeerde

     1 boek met madrigalen voor 4 stemmen, 1607.

     1 boek met madrigalen voor 2 tot 4 stemmen met basso continuo, 1627

     2 boek met motetten voor 1 tot 6 stemmen met basso continuo,

     missen en psalmen voor 5 stemmen en basso continuo, 1618.

     litanieën voor de Heilige Maagd, 1638

     Psalmzettingen, 1658

     3 missen voor 4 stemmen, 1659

 

Girolamo (Gerolamo) Alessandro Frescobaldi (Ferrara, Italië, september 1583 - Rome, 1 maart 1643) was de zoon van Filippo, een welgestelde man van aanzien. Girolamo Frescobaldi studeerde bij Luzzascho Luzzaschi. In 1597, 14 jaar oud, kreeg hij de betrekking van organist aan de Accademia della Morte van Ferrara als opvolger van Ercole Pasquini. Door ingewikkelde erfopvolgingen en erfclaims viel Ferrara vanaf 1597 onder Pauselijk gezag. Dat hield in dat de hertog van Ferrara en zijn staf de paus in Rome regelmatig bijstonden en dat veel  muzikanten uit Ferrara naar Rome trokken. In 1601 ging Frescobaldi naar Rome. Hij kon daar aan het werk als zanger en organist bij de Congregazione ed Academia di Santa Cecilia. Wat hij daar verder heeft uitgespookt is in nevelen gehuld maar van januari tot mei 1607 was hij in elk geval organist van de Santa Mariabasiliek in Trastevere.

In 1607 werd de Ferrarese prelaat Guido Bentivoglio benoemd als nuntius aan het Vlaamse hof. Girolamo Frescobaldi en Girolamo Piccinini vergezelden hem als muzikanten bij zijn reis en installatie in Vlaanderen. Het zou Frescobaldi’s enige reis naar het buitenland blijven. Bij terugkomst in Rome in 1608 volgde hij op 31 oktober opnieuw  Ercole Pasquini op, deze keer als organist van de Cappella Giulia in de Sint Pieter basiliek. In 1610 en 1611 stond Girolamo Frescobaldi daarnaast in dienst van kardinaal  Pietro Aldobrandini.

In 1612 werd zijn zoon Francesco geboren. 12 februari 1613 trouwde hij daarom maar met de moeder, de zeven jaar jongere Milanese Orsola Travaglini Del Pino,  in stilte in de Santa Maria in Via. Ze kregen nog vier kinderen: Maddalena, die jong overleed, Domenico, die dichter en kunstverzamelaar werd, Stefano en Caterina. Het gezin woonde in een huis aan de Piazza Colonna.

In 1628 bracht de Groothertog van Florence Ferdinando II de' Medici een bezoek aan Rome. Girolamo Frescobaldi nam contact met hem op en en droeg zijn unieke verzameling instrumentale canzones voor 1 tot vier instrumenten aan hem op. Het leidde tot een benoeming als organist aan het hof in Florence tegen een behoorlijk salaris.

In 1634 werd hij door kardinaal Francesco Barberini, neef van de nieuwe paus Urbano VIII, teruggevraagd naar Rome, nu ook tegen een behoorlijk salaris. Hij kreeg zijn oude betrekking aan de  Cappella Giulia weer terug. Girolamo Frescobaldi stierf in Rome na een korte ziekte. Hij werd begraven in de Basiliek van de Santi Apostoli, waar vandaag de dag nog een grafsteen van hem te zien is.

Girolamo Frescobaldi was een veelgevraagde docent. Zijn bekendst gebleven leerling was Johann Jakob Froberger

Girolamo Frescobaldi componeerde

     2 missen

- Messa  sopra  l’aria  della  Monica, voor 8 stemmen, dubbelkorig, over de toen internationale tophit "La Monica", een volksliedje mt de tekst "Mama, laat me geen non worden", mooie cantus firmus voor een mis. Authenticiteit staat niet vast.

     6 (series) religieuze Latijnse werken

- Jod Manum suam, F 15.57  lamentatie van Jeremia, voor sopraan en basso continuo, echtheid onzeker, wel schitterend

     19 madrigalen voor 5 stemmen

     45 aria’s voor 1 -3 stemmen en basso continuo

- Primo libro d'arie musicali per cantarsi, 1630,  23 arias voor 1–3 stemmen en basso continuo

3. Ardo e taccio il mio mal, canto in stile recitativo voor hoge stem en basso continuo

6. Maddalena alla croce, sonetto spitituale voor hoge stem en basso continuo, overmatige kwart in de melodie en schurende harmonische wendingen

7. Dunque dovrò de puro servir mio, aria di romanesca voor voor hoge stem en basso continuo

11. Troppo sotto due stelle, aria voor bas en basso continuo

15. Se l'aura spira tutta vezzosa, aria voor sopraan en basso continuo, variaties op een basso ostinato.

16. Aria di Passagaglia. Così mi disprezzate .

- Secondo libro d'arie musicali per cantarsi, 1630,  20 arias voor 1–3 stemmen en basso continuo

6. Ti  lascio  anima  mia  (4 variaties over de aria van Ruggieri), voor hoge stem en basso continuo, F 7.29

     162 canzoni voor 1 tot 8 instrumenten en basso continuo

- canzon vigesimanona à 8, F 8.54, de 29ste canzone in een bundel canzones van verschillende componisten, 1608. Hele goede muziek.

- il primo libro delle canzoni, a 1-4, bc. accomodati per sonare con ogno sorti de stromenti, 1628 en 1634, 49 canzones en twee toccata's

nr. 43. Canzona 37 detta la Sardina a 4, canto, alto, tenore e basso

nr. 50. Toccata  per  spinettina  sola,  over  liuto

     7 verzamelingen werken voor orgel of klavecimbel solo

- 10 ricercada's, 1615, Recercari, et canzoni franzese fatte sopra diverse oblighi in partitura, libro primo

- 12 capricio's, 1624

Capriccio  IV sopra La, sol, fa, re, mi

Capriccio  V sopra la Bassa Fiamenga

Capriccio  VI sopra la Spagnoletta

- 15 balletti

- Toccate d’intavolatura di cimbalo et organo (12 toccata's), partite di diverse arie et corrente, balletti, ciaccone, passachagli, 1615 en 1616;  20 werken, in 1637 aangevuld tot 34 werken,

+ Toccata quinta, F 2.05, 1615

+ Partita sopra l'aria di Romanesca, F 2.13, 1615

+ Partita sopra l'aria di Ruggiero, F 2.14,1615

+ Partita sopra l'aria di Monicha, F 2.15, 1615

+ Partita sopra l'aria di folia, 1637, F 2.16 nog niet de melodie en het akkoordenschema van de latere folia's;

+ Cento Partite sopra Passacagli F.2.29

- Il secondo libro di [11] toccate, [6] canzone, [4] versi d’hinni, [3] Magnificat, [5] gagliarde, [6] correnti et altre [4] partite d’intavolatura di cembalo et organo, 1627;

- Fiori Musicali di diverse Compositioni Toccate, Kyrie, Canzoni, Capricci e Recercari in Partitura a quattro utili per Sonatori, opus 12; F 12.01-47; 1635, 47 verschillende stukken, voor orgel, wel op vier balken genoteerd, dus goed met een ensemble uit te voeren. De bundel bevat drie orgelmissen, waarin het orgel de dialoog met de koorzangers aangaat. Een hoogtepunt.

https://frescobaldi.sscm-jscm.org

 

Orlando Gibbons (Oxford, 25 december 1583 – Canterbury, 5 juni 1625) zong van 1596 tot 1598 in het King’s College koor van Cambridge, waar zijn broer, Edward Gibbons (1568–1650) koormeester was. In 1598 ging Orlando Gibbons aan de Universeit studeren, hij haalde zijn  Bachelor of Music in 1606. Jacobus I benoemde hem tot Gentleman van de Koninklijke kapel, waar hij van 1615 tot zijn dood toe dienst deed als organist. In   In 1623 werd Thomas Tomkins zijn assistent.  Later werd hij een van de muzikanten van de Virginals van Jacobus I, In 1623 werd hij organist van de Westminster Abbey.

Orlando Gibbons stierf aan een acute hersenbloeding. In de Kathedraal van Canterbury werd een monument voor hem gebouwd.

Orlando Gibbons componeerde

     2 services voor evensongs

     40 anthems

- Behold, thou hast Made my Days,

- Glorious and Powerful God,

- Hosanna to the son of David, voor 6 stemmen, 1641

- I am the resurrection, voor 5 stemmen

- O Lord, in thy Wrath Rebuke me not

- O clap your hands together, voor 8 stemmen

- This is the record of John

     madrigalen

- The Silver Swan, zonder meer zijn bekendste werk

- What is our Life? op een gedicht van Sir Walter Raleigh

- I Weigh not Fortune's Frown, gedicht van Joshua Sylvester

- I Tremble not at Noise of War, gedicht van Joshua Sylvester

- I See Ambition never Pleased, gedicht van Joshua Sylvester

- Feign not Friendship where I Hate, gedicht van Joshua Sylvester

     16 hymns

- Drop, drop, slow tears, 1623, voor vier stemmen; vijfstemmig wordt het lied van Phineas Fletcher wel gezongen op de zetting van "The silver swan"

     11 (series) consortmuziek

- 6 fantasia's voor 2 strijkers, worden ook door andere instrumenten gespeeld

- 9 fantasia's voor 3 stemmen, 1620

- 9 fantasia's voor 6 stemmen

     45 klavecimbelwerken

- Pavan and galliard "Lord Salisbury", in het FitzWilliam Virginal Book, zijn beste klavecimbelwerk

- Fantasy in C grote terts

- Pavana, FitzWilliam Virginal Book nr 292, 1899

Nicolaes (Nicolas) Vallet (Corbény, ten noorden van Parijs, omstreeks 1583 – Amsterdam?, ná 1645?) was een Hugenoot die zich rond 1613 vestigde in Amsterdam. Hij betrok een huis in de Nes en voorzag er in zijn levensonderhoud als vrij gevestigd musicus. In 1626 richtte hij met drie Engelse luitisten in Amsterdam een ensemble op waarmee hij op bruiloften en partijen luitkwartetten speelde. Daarnaast begon hij een dansschool aan zijn nieuwe huis aan de Leliegracht.. De muziekuitgaven van Vallet waren in Nederland de eerste op basis van kopergravures. In 1633 was Nicolaes Vallet financieel in zwaar weer geraakt. Hij liet zijn huisbaas, bij wie hij schulden had, een inventaris va zijn  boedel optekenen die als onderpand moest dienen.

Nicolaes Vallet componeerde

     2 bundels luitmuziek, eigen composities en oude en nieuwe Franse dansen,

- Secretum Musarum, deel 1, 1615, vooral een leerboek met muzikaal-technische aanwijzgingen

+ Chançon a la Polonnoise Susannesco

- Secretum Musarum, deel 2,1616

     2 bundels psalmbewerkingen voor zangstem en luit

- Een en twintich Psalmen Davids ghestelt op te singhen ende spelen tsamen, 1616, de psalmmelodieën worden op lange noten gezongen, terwijl de luit er polyfonie om heen weeft

- Regia pietas met alle 150 psalmen en 10 Praeludia, 1620

     Apollo's Soete Lier, 1642, voor viool en bas, alleen de baspartij is bewaard gebleven; er is nog iets te ontdekken. 

     Le Mont Parnasse, 1644, voor instrumentaal ensemble 

CD met werken van Nicolas Vallet: Resveillez vous; leiding Willem Mook; Spaarnemuziek.nl Spaarne 1301

 

Michael Altenburg (Alach, bij Erfurt, 27 mei 1584 – 12 februari 1640) ging vanaf 1590 in Erfurt naar school. Vanaf 1598 studeerde hij theologie aan de Universiteit van Erfurt waar hij in 1603 afstudeerde. In 1600 was hij al begonnen als docent aan de Reglerschule in Erfurt en in 1601 als zangleider aan de Andreaskerk. In 1607 werd hij rector van de Andreaskerkschool. In 1609 verliet hij de lespraktijk om predikant te worden in Tröchtelborn, wat hij volhield tot 1621. In deze periode componeerde hij ook muziek en had hij contact met Orlando di Lasso.

Na 1621 verhuisde Michael Altenburg naar Sömmerda, waar hij aan het werk ging in de Bonifatiuskerk. In 1636 werd zijn gemeente door een pestplaag weggevaagd. Zijn vrouw en tien van zijn 13 kinderen overleden eraan. In 1637 ging Michael Altenburg terug naar Erfurt, waar hij diaken werd aan het Augustinerklooster en vanaf 1638 predikant in de Andreaskerk.

Michael Altenburg componeerde

     1 passie

     motetten en cantiones voor 5 tot 8 stemmen

     3 bundels kerk- en huisgezangen voor 5 tot 8 stemmen

     Kerst- en nieuwsjaarswerken voor 4 tot 9 stemmen

     Instrumentale Intrades voor 6 stemmen

     4 bundels werken voor feesten voor 5 tot 14 stemmen

 

Francisco Correa de Araujo (Arauxo) (Sevilla, Spanje, gedoopt 17 september 1584 –Segovia, tussen 6 oktober en 18 november 1654) was een handarbeiderszoon. Hij kreeg de muziektheorie onder de knie door de werken van Francisco de Peraza en Diego del Castillo te bestuderen. In 1599 kreeg hij een betrekking als organist aan de kapittelkerk San Salvator in Sevilla, die hij hield tot 1636, met een onderbreking van 6 jaar, omdat hij verwikkeld raakte in een rechtsgeding met concurrent Juan Picafort. Bij alle rechtsverwikkelingen heeft hij nog een paar jaar in de gevangenis doorgebracht. In 1608 werd hij tot priester gewijd. In 1636 verliet Francisco Correa Sevilla en kreeg een betrekking aan de kathedraal van Jaén.

In 1640 werd hij benoemd tot kannunik en kapelmeester aan de kathedraal van Segovia. In 1641 werd zijn baan door on enigheid met het kerkbestuur gegeven aan de tweede organist Andrés Martinez. De laatste 13 jaar van zijn leven was hij in Segovia belast met het corrigeren van examenoefeningen en het bespelen van het kleine orgel in de Corpus Christi-processies. Hij deed ook nog werk als organist in de kathedraal. Francisco Correa de Arauxo stierf in Segovia in diepe armoede.

Francisco Correa publiceerde

     Facultad orgánica, 1626. Het bevat een verhandeling over muziektheorie en uitvoeringspraktijk op orgel in 6 delen en 69 orgelwerken: Libro de Tientos y Discursos de Musica Practica y Theoretica de Organo, intitulada Facultad organica

- 62 tiento’s

- 2 intavolaties van chansons

- 2 cantus firmuszettingen

- 3 series variaties

 

Heinrich Schütz (Köstritz, 8 oktober 1585 — Weißenfels, 6 november 1672) groeide op in een luthers-protestantse omgeving. Hij was de tweede van acht kinderen van Christoph Schütz and Euphrosyne Bieger. Zijn vader was herbergier, en hield zich niet zo bezig met muziek. In 1590 verhuisde het gezin naar Weißenfels, waar vader Christoph herberg "Zum güldenen Ring" ging managen.

Vanaf 1599 probeerde vorst Maurits van Hessen-Kassel, die nogal eens in de herberg overnachtte en onder de indruk was van Heinrichs' prachtige zangstem, Heinrich Schütz over te halen om muziek te gaan studeren. Zijn ouders waren daar niet voor, want ze zagen meer in een juristenopleiding, maar na een uitgebreide briefwisseling gaven ze daar uiteindelijk toestemming voor.

Heinrich Schütz ging naar de Kasseler Hofschool, bezocht het Collegium Mauritianum en studeerde vanaf 1607 in Marburg rechten en tegelijkertijd Orgel en compositie.

Van 1609 tot 1612 mocht HeinrIch Schütz met een stipendium van zijn vorstelijke weldoener in de vrije republiek Venetië in de leer gaan bij Giovanni Gabrieli.

Schütz sloot zijn opleiding in Venetië af met het componeren van een verzameling madrigalen: Primo libro di Madrigali, in Venetië zelf uitgegeven.

Terug in Duitsland werd Schütz in 1613 tweede organist bij landgraaf Maurits in Kassel en in 1617 in Dresden hofkapelmeester bij de keurvorst van Saksen. In 1619 trouwde Schütz met Magdalena Wildeck. Ze kregen twee dochters: Anna Justina, geboren in 1621 en Euphrosyne geboren in 1623.

Schütz schreef in die tijd veel meerkorige (tot meer dan 20 stemmen) vocale concerti gebaseerd op psalmteksten. In 1625 stierf zijn echtgenote Magdalena na een kort ziekbed en bleef hij achter met twee dochtertjes van twee en vier jaar oud. Schütz werkte in Dresden tot het eind van zijn leven met de in 1548 opgerichte Hofkapelle, de tegenwoordige Staatskapelle Dresden. In 1638 stierf zijn oudste dochter Anna Justina. In 1655 stierf zijn jongste dochter Euphrosyne tijdens haar vijfde kraambed.

De laatste jaren van zijn leven woonde Schütz in Weißenfels.

Hij overleed er aan een beroerte op 87-jarige leeftijd.

Er zijn meer dan 500 werken van Schütz bewaard gebleven, maar er is ook veel van hem verloren gegaan.

Heinrich Schütz componeerde

     opera's

- Dafne, de eerste Duitse opera, opgevoerd in Torgau in 1627. De muziek hiervan is verloren gegaan. 

     oratoria

- Historia der frölichen und siegreichen Aufferstehung ...opus 3, SWV 050 (Dresden, 1623) Tekst de Passionsharmonie, een laatmiddeleeuwsencompilatie van de passieverhalen van de vier evangeliën, kort maar krachtig

- Weihnachtshistorie (Kerstgeschiedenis), SWV 435; prachtige kerstvertelling met cornetti, trombones en fluiten, mooi en sfeervol

- Die Sieben Worte Jesu Christi am Kreuze

     passies

- Matthäus-passion, alleen voor zangers

- Johannes-passion

- Lukas-passion: CD:  Ars Nova Copenhagen onder leiding van Paul Hillier, Da Capo 8.226019

     19 madrigalen                                                                                                     

- Il primo libro de madrigali, opus 1, Venetië, 1611, 18 madrigalen voor vijf stemmen, en één voor acht, opgedragen aan  landgraaf Moritz van Hessen-Kassel, zijn beschermheer; gedichten van Battista Guarnini en Giambatista Marino; proeve van bekwaamheid, waarmee Heinrich Schütz zijun studie bij Giovanni Gabrieli afsloot. Geslaagd.

     motetten

- Cantiones sacrae, opus 4, Freiberg, 1625, 40 verschillende motetten op Latijnse tekst, SWV 53 - SWV 93

+ Ego dormio, et cor meum vigilat, SWV 63 en Vulnerasti cor meum, filia charissima, SWV 64, zjjn twee opeenvolgende motetten met teksten uit het Canticum Canticorum (het Bijbelboek Hooglied)  

- Geistliche Chor-Music Dresden, 1648

- Zwölff geistliche Gesänge Dresden, 1657

- Magnificat anima mea, (Uppsala Magnificat), SWV 468, voor dubbelkoor, 2 violen drie trombones en bc.

     geestelijke concerten

- Symphoniae sacrae (Boek 1), opus 6, Venetië, 19 augustus 1629; SWV 257 - SWV 276, 20 werken voor zangstemmen, instrumenten en basso continuo,

+ Fili mi, Absalom, SWV 269, klaagzang van David bij de dood  van zijn zoon, voor baszanger en trombones;

- Kleine Geistliche Concerten I, Leipzig, 1636, 24 concerten, SWV 282 - SWV 305

+ O süßer, o freundlicher, o gütiger Herr Jesu Christe, SWV 285, voor zangstem en basso continuo, een soort liefdeslied aan Christus

+ Der Herr ist groß und sehr löblich, SWV 286, voor 2 sopranen en orgel

+ Das Blut Jesu Christi, SWV 298, voor 2 sopranen, bas en basso continuo  

- Kleine Geistliche Concerten II, Leipzig, 1639, 32 concerten, SWV 306 - SWV 337

- Symphoniae sacrae (Boek 2), opus 10, Dresden, 1647, 27 werken, SWV 341 - SWV 367

+ Was betrübst du dich, meine Seele, SWV 353,

- Geistliche Chormusik, opus 11, Dresden, 1648, SWV 369 - SWV 397

+ O lieber Herre Gott, SWV 381, individuele devotie en emotionele geloofsbeleving

+ Selig sind die Totendie in dem Herren sterben, SWV 391, voor koor a cappella, verrassend hoogstandje

- Symphoniae sacrae (Boek 3) (Dresden, 1650)

     250 Psalmen

- Psalmen Davids sampt etlichen Moteten und Concerten (Boek 1) opus 2, Dresden, 1619,  26 psalmen, SWV  22 - 47,

met onbetwistbaar meesterschap getoonzet. In het Duits, bedoeld voor de hofkerk in Dresden

× Psalm 130, Aus der Tiefe, SWV 25

× Psalm 98, Singet dem Herrn ein neues Lied, SWV 35

× Psalm 126, Die mit Tränen säen, SWV 42

- Becker Psalter, opus 5, Freiberg, 1628, gereviseerd in 1661, zettingen van alle 150 psalmen op tekst van D. Cornelium Becker

× Psalm 124, Wär Gott nicht mit uns diese Zeit, SWV 229

- Schwanengesang  (Opus Ultimum, 1671), zijn laatste werk, 13 dubbelkorige motetten met basso continuo:

× Psalm 119, tweekorige zetting in 11 a capella-motetten: SWV 482 t/m 492;

× Psalm 100, SWV 493

× het "'Duitse Magnificat 'Meine Seele erhebt den Herren', SWV 494

CD Dresdner kamerkoor en Ensemble Alte Musik Dresden olv Hans-Christoph Rademann;  Raumklang 9903-1/2 

    Musicalische Exequien, Dresden,1636, opus 7, SWV 279-281, begrafenismuziek  voor de uitvaart van Prins Heinrich Posthumus Reuß zu Gera, sterke muziek. Exequien komt van "in exequiis defunctorum" uit de katholieke liturgie. Het meesterwerk is geschreven op basis van de 24 bijbelteksten over de dood en het eeuwige die Prins Heinrich Reuß zelf had gekozen om op zijn rijk gedecoreerde koperen doodkist te laten graveren. Indrukwekkende muziek. Kleurrijke complexe koordelen worden afgewisseld met solo's en Lutherse koralen. In feite het eerste Duitstalige Requiem ooit.

     2 werken voor ceremoniële gelegenheden

- Herr, nun lässest du deinen Diener, en  Canticum Simeonis, SWV 432 — 433, bij de begrafenisplechtigheid van Johan George I, keurvorst van Saksen, 8 oktober 1657;

     44 andere werken

- Es gingen zweene Menschen hinauf (in dialogo), SWV 444 voor 2 sopranen, alt, bariton en basso continuo, de gelijkenis van de farizeeër en de tollenaar, bijna humoristisch;

- O bone Jesu, fili Mariae, SWV 471, voor 2 sopranen, 2 alten, tenor, bas , strijkers en b.c. juweeltje

- Mit dem Amphion zwar mein Orgel und mein Harfe (Klag-Lied), SWV 501, voor tenor en basso continuo,  op de vroege dood van zijn echtgenote Magdalena, 6 september 1625; eigen wat onbeholpen tekst van de componist zelf, persoonlijk en ontroerend.  

- Trostlied,  SWV 502, 1652, onlangs pas ontdekt (2019)

http://heinrich-schuetz-haus.de

 

Jean de Bournonville (Noyon, Frankrijk, omstreeks 1585 – Parijs, 27 mei 1632) was in 1612 meester van de koorschool in de parochiekerk van Saint-Quentin. Hij bleef daar tot omstreeks 1618.

Daarna werd hij aangesteld als maître de chapelle in de kathedraal van Amiens. Een beoordelingsverklaring bij de komst van een orgel in de kathedraal, gedateerd op 23 juni 1623, medeondertekend door Henri Frémart en Jehan Titelouze, geeft aan dat hij er ook organist was.

6 december 1631 kreeg hij een aanstelling als directeur van de koorschool aan de Sainte-Chapelle van het Paleis in Parijs als opvolger van Jacques Du Moustier. Hij bezette de post op 3 januari 1632, en overleed een paar maanden later. Zijn zoon Valentin de Bournonville was ook maître de chapelle en componist. Hun werken worden nogal eens door elkaar gehaald.

Jean de Bournonville componeerde

     19 missen

     16 magnificats

     psalmen

     hymns

     antiennes voor de Heilige Maagd

     50 kwatrijnen op teksten van  sieur de Pybrac, voor 2, 3 en 4 stemmen

 

Andrea Falconieri (Falconiero) (Napels, 1585 of 1586 – 29 juli 1656), werkte in Parma als luitist van 1604 tot 1614. In 1614 vertrok hij daar abrupt, en verhuisde later naar Rome. In 1620 woonde hij een jaar in Modena en de jaren daarna treffen we hem aan in Spanje of Frankrijk, meestal op reis. In 1629 kwam hij in Parma terug. In 1632 kreeg hij een aanstelling aan het Santa Brigida Klooster in Genua. Vanaf 1639 vinden we hem terug in zijn geboorteplaats Napels als luitist in de Koninklijke kapel. In 1647 werd Andrea Falconieri maestro di cappella aan de koninklijke kapel. Andrea Falconieri stierf in 1656, slachtoffer van de pest.

Andrea Falconieri componeerde

     villanella’s

     aria’s

     7 motetten

     5 madrigalen

     instrumentale werken: Il primo libro di canzone, sinfonie, fantasie, capricci, brandi, correnti, gagliarde, alemane, volte, 56 werken voor één twee of drie instrumenten en basso continuo, 1650 

× nr. 3. L'eroica à tre y ciacona

× nr. 7. Gallarda, à tre

× nr. 12. Fantasia echa para el muy reverendo Padre Falla, à tre

× nr. 14. Alemana detta la Ciriculia à tre

× nr. 16. Canciona dicha la Preciosa, echa para Don Enrico Butler, à tre.

× nr. 17. Sinfonia quarta a tre

× nr. 20. Battaglia de Barabaso, yerno de Satanás, à tre

× nr. 25. Folias echa para mi señora doña Tarolilla de Caralenos à tre

× nr. 34. La mala spina, corrente, à due

× nr. 46. Brando dicho El melo, à una

× nr. 47. Corrente La cuella, à una

× nr. 54. La suave melodia, à una

     1 passacaille met 32 variaties

     1 folia  - arrangement met 16 variaties

 

Johann Hermann Schein (Grünhain, 20 januari 1586 - Leipzig, 19 november 1630) trok na de dood van zijn vader, dominee Hieronymus Schein, in 1593 met zijn moeder en vijf broers en zussen van Grünhain naar Dresden. Rogier Michael hem daar in het koor van de Dresdener Hofkapelle op. Van 1608 tot 1612 studeerde hij rechten aan de universiteit van Leipzig.

In 1612 was hij muziekleraar bij Gottfried von Wolffersdorf te Weißenfels, waar hij Heinrich Schütz leerde kennen. In 1615 werd hij Hofkapellmeister te Weimar. Daarna volgde hij Sethus Calvisius op als cantor van de Thomaskerk te Leipzig, een eeuw voordat Johann Sebastian Bach die post bekleedde.

In Weimar trouwde hij met Sidonia, dochter van Hösel. Vanaf 1618 was hij ziek. Zijn Cantional uit 1629 bevat 58 door hem gecomponeerde en gedeeltelijk ook gedichte treurliederen. Daaronder is er een voor de begrafenis van zijn vrouw Sidonia en voor zeven van zijn kinderen. Na de dood van zijn vrouw in 1625 hertrouwde hij met Elisabeth von der Perre, dochter van de kunstschilder Johann von der Perre. Ook de vijf kinderen uit dit huwelijk stierven vroeg. Johann Hermann Schein was Thomascantor van 1616 tot 1630. Hij overleed aan tuberculose.

Johann Hermann Schein componeerde

     4 verzamelingen liederen

- Venuskräntzlein, 1609

- Musica Boscareccia oder Waldliederlein, 1621

- Cantional, 1629, uitgebreid in 1645, een belangrijk zangboek, met acht treurliederen voor zijn overleden vrouw en 7 overleden kinderen. Steeds wanhopiger.

     5 bundels motetten (cantiones sacrae, geistlicher Concerten)

- Cymbalum Sionum, 1615,

- Fontana d’Israel, Israelis Brünlein, auserlesener Krafft-Sprüchlin altes und newen Testaments, 26 Duitse motetten voor vijf stemmen, 1623, op teksten uit het Oude Testament, geweldige expressieve Duitse tekstuitbeelding, expressief en uitbundig, je voelt de emotie;

+ Die mit Tränen säen, beroemd om zijn chromatische radicaliteit.

+ Was betrübst du dich, meine Seele,  voor 5 stemmen SSATB en basso continuo

- Opella nova, deel 1, 1618 en deel 2, 1626

+ Ich will schweigen, Psalm 39, begrafenisrnotet, lamento bij het overlijden van Dorothea Maria, hertogin van Saksen Weimar, 1617, voor 6 stemmen en basso continuo, zeer fraai werk

+ Mach dich auf, werde Licht, Zion, voor 5 stemmen, instrumenten en basso continuo, 1626;

     motetten, psalmen en liederen in diverse verzamelingen

- Das ist mir lieb, psalm 116, voor 5 stemmen, tekst Maarten Luther

     instrumentale ensemblemuziek

- Banchetto musicale, 1617

 

Jacob Praetorius (ook: Schultz, Praetorius is daar de Latijnse vertaling van) (Hamburg, Duitsland, 8 februari 1586 - 21 of 22 October 1651) was de zoon van organist en componist Hieronymus Praetorius. Zijn grootvader, Jacob Praetorius Senior (gestorven 1586) was ook componist.

Jacob Praetorius kreeg zijn eerste orgellessen van zijn vader. Vanaf 1604 was hij organist aan de Petrikerk in Hamburg. In 1606 ging hij voor twee jaar naar Amsterdam om bij Jan Pieterszoon Sweelinck te studeren. Jan Pieterszoon Sweelinck componeerde een motet voor zijn bruiloft in 2008. Jacob Praetorius kreeg drie zonen en drie dochters. Zijn zoon Hieronymus werd ook muzikant.

Matthias Weckmann studeerde bij hem van 1633 tot 1636 en volgde hem later in Hamburg op als organist aan de Jakobikirche.

Jacob Praetorius componeerde

     9 motetten, hoogliedteksten, huwelijksmotetten

- Quam pulchra es (O hoe mooi ben jij), voor 5 stemmen, 1606

- Indica mihi (wijs mij aan) voor zes stemmen, 1635

     19 vierstemmige koraalzettingen voor het Melodeyen Gesangbuch (1604)

     10 religieuze liederen voor zangstem en basso continuo.

     17 orgelwerken

- 3 preludes

- 7 magnificatzettingen

- 7 koraalvariaties

+ Was kan uns komen an für Noth

 

Claudio Saracini (Siena??, Italië, 1 juli 1586 – Mirandola, 20 september 1630) werd geboren in een adellijke familie. Al jong reisde hij overal rond. Hij speelde luit en zong, maar heeft nergens aantoonbaar een muzikale opleiding of een muzikale baan gehad. Hij zogezegd een buitengewoon getalenteerde amateur, die zelfs door Claudio Monteverdi bewonderd werd.

Claudio Saracini componeerde

     133 liederen voor zangstem met instrumentale begeleiding, in  vijf boeken.

- Io moro, ecco ch'io moro, tekst Marino, prachtig niet-strofisch lied

     3 werken voor aartsluit.

 

Alessandro Grandi (Ferrara?, 1586 – na juni 1630, maar wel in dat jaar) had een betrekking als maestro di cappella aan de Accademia della Morte, een soort muziekopleiding voor armlastigen.

In 1608 werd hij zanger aan de San Marco in Venetië.

In 1610 was Alessandro Grandi terug in Ferrara als maestro di cappella aan de Accademia dello Spirito Sancto, en van 1615 – 1617 aan de kathedraal van Ferrara.

In de tijd dat Claudio Monteverdi koormeester aan de San Marco in Venetië was (na 1617), werd Alessandro Grandi daar zijn assistent.  Claudio Monteverdi bedong dat Allessandro Grandi alleeen motetten schreef in kleine bezetting, omdat hij anders bang was door Grandi overvleugeld te worden

In 1627 ging Allessandro Grandi naar Bergamo waar hij maestro di cappella kon worden aan de basiliek van Santa Maria Maggiore. In 1630 overleed hij daar bij een pestuitbraak, voordat hij tijd had gehad Monteverdi te overvleugelen..

Alessandro Grandi was een buitengewoon begaafde componist, die de vergelijking met  Claudio Monteverdi en Carlo Gesualdo di Venosa moeiteloos kan doorstaan. In zijn tijd was hij een van de populairste componisten. Momenteel komt er wat meer aandacht voor.

Alessandro Grandi componeerde

     4 missen

     76 drie tot vijfstemmige motetten  (1610 – 1616)

- O quam tu pulchra es, voor drie stemmen, 1610, Hoogliedtekst

- Plorabo die ac nocte, (ik zal wenen), motet voor vijf stemmen, de rouwende maagd Maria (sopraan) verliest middenin een muzikale frase haar bewustzijn aan de voet van Christus kruis

     16 vijfstemmige motetten (1614)

- Letanie della beata vergine

     18 solomotetten (1621)

- O quam tu pulchra est, (O, hoe mooi ben jij),  Hoogliedtekst, voor zangstem en basso continuo, uitgave 1625,

     38 motetti con sinfonie voor 1 en 2 zangstemmen, instrumenten en bc. (1621-1629)

     19 motetten voor 2 tot 4 stemmen en bc, opus 20. (1630) 

     psalmen voor 8 stemmen (1629)

     talloze andere kerkmuzikale werken

     37 madrigalen

     3 delen Cantade et arie a voce sola (1620 – 1629);  Grandi was de eerst componist die voor deze composities het woord "cantata" gebruikt;

     talloze liederen voor zangstem en basso continuo

 

Guillaume Bouzignac  (Saint-Nazaire-d’Aude, omstreeks 1587 – 1643) was maître de musique aan  de Kathedralen van Angoulême, Bourges, Tours and Clermont-Ferrand.

Guillaume Bouzignac componeerde

     4 chansons

     100 motetten

- O mors, ero mors tua, gecomponeerd op 17-jarige leeftijd

- Unus ex vobis

- Dum silentium,

zijn dialoog-motetten, eigenlijk kleine oratoriumpjes die vooruitlopen op Giacomo Carissimi,

     2 missen

     Te Deum

     4 x Psalmi vesperarum, voor respectievelijk, 2, 4, 5 en 7 stemmen

     Prima lamentationum Jeremiae,voor 3 stemmen

 

Antoine Boësset (Antoine Boesset, Anthoine de Boesset ( Blois, gedoopt 24 februari 1587 – Parijs, 8 December 1643), werd aan het hof van het ancient regime in Frankrijk in 1613 Maître des enfants de la musique de la chambre du roy, in 1617 Maître de la musique de la reine, in 1620Sécretaire de la chambre du roy, in 1623 Surintendant de la musique de la chambre du roy. hij volgde daarbij zijn schoonvader Guédron (surintendant under Henry IV and Louis XIII) op. In 1613 was hij met de dochter van Guédron getrouwd.  In 1634 werd hij Conseiller et maître d’hotel ordinaire du roy. Hij behield al deze functies tot zijn dood.

Hij was een van de eersten die in Frankrijk het basso continuo toepasten.

Antoine Boësset componeerde

     3 missen

     6 motetten

     22 ballets de cour, of medewering daaraan

     9 Livres d'airs de cour voor 4 and 5 stemmen (1617-1642)

- Airs de cour à 4 & 5 parties, IX, 1642

N'espérez plus mes yeux, 1636, voor vier stemmen, tekst Jean l'Évangéliste d'Arras, de melodie werd door Joost van de Vondel gebruikt voor de Rey van Burchtzaten: Waar werd oprechter trouw dan tussen man en vrouw
ter wereld ooit gevonden?
in de Gysbreght van Aemstel, waarvan de première in 1638 was. Melodieën konden dus toen al snel populair worden en over Europa verspreid. 

     Dozijnen airs de cour voor zangstem en luit

     Veel balletten (1614-1639)

     3 missen

     5 motetten

     een Magnificat

 

Stefano (Steffano) Landi (Rome, gedoopt 26 februari 1587 - 28 oktober 1639) droeg de achternaam van zijn moeder Cecilia Landi. Zijn vader Matteo Mattei, een schoenmaker uit Siena, stierf al voordat hij 8 jaar oud was. Stefano Landi ging in 1590 als jongenssopraan meezingen in het Collegio Germanico  in Rome. Vanaf 1602 studeerde hij aan het Seminario Romano In 1618 vinden wij hem als kapelmeester van de kerk van Padua. In 1619 keerde hij terug naar zijn geboortestad, waar hij in dienst trad van de familie Borghese. Vanaf 1624 bekleedde hij het ambt van kapelmeester aan de Santa Maria dei Monti. Vijf jaar later trad hij als alt toe tot de pauselijke muziekkapel. Landi was één van de belangrijkste musici van de eerste helft van de 17de eeuw.

Stefano Landi componeerde

     2 opera’s

- La morte d'Orfeo (De dood van Orpheus), opera in vijf bedrijven, libretto wellicht van de omponist, 1619, Het verhaal, geïnspireerd door La favola d'Orfeo, 1484, Angelo Poliziano, gaat verder waar Claudio Monteverdi het verhaal in l’Orfeo laat ophouden.  In tegenstelling tot Monteverdi’s Orfeo bevat deze opera ook komische elementen.

Orpheus (tenor) is verbitterd na de dood van Euridice (sopraan), omdat hij heeft gefaald haar te redden uit de onderwereld, en daarom gaat hij zich te buiten aan wijn en vrouwen. Dat leidt tot woede bij Bacchus (alt), die zijn vrouwelijke volgelingen, de Meanaden opdracht geeft Orpheus te doden. Aangrijpende rol van Kalliope (alt), de moeder van Orpheus in het vierde bedrijf, als ze ontroostbaar is door de dood van haar zoon. Aan het eind komt Orpheus toch nog op een positieve manier op de Olympus terecht

- Il Sant’ Alessio, 1632, de eerste opera over een historisch onderwerp; hij ontwikkelde bij deze opera ook voor het eerst “ouvertures”, die hier nog “canzones” heten  

     2 missen

- Missa in benedictione nuptiarum, 1628 voor zes stemmen

     psalmen

     motetten (drie boeken)

     madrigalen,

     aria’s

 

Francesca Caccini (“La Cecchina”, “het zangvogeltje”), Florence, Italië, 18 september 1587 – ná 8 mei 1641) was  de dochter van componist Giulio Caccini en zangeres Lucia Gagnolanti. Ze kreeg aan het hof van de familie De' Medici, waar haar vader werkte, een brede opleiding: oude en moderne talen, literatuur, wiskunde en muziekles van haar vader. Ze maakte indruk als zangeres en als luitiste en harpiste, onder andere op Henry VIII van Engeland (“je bent de beste zangeres van Frankrijk”, omdat hij haar daar in 1604 hoorde zingen), die haar vroeg naar het Engelse hof te komen, wat de Florentijnse magistraten niet toestonden. Francesca Caccini trad veel op met haar ouders, broer en zus Settimia (ook zangeres en componiste), en werkte aan het hof van de Medici’s als docent, kamerzangeres, reptitor en componist. In 1614 was ze de hoogst betaalde muzikant aan het hof.

Francesca Caccini trouwde met Giovanni Battista Signorini, collega hofmuzikant en lid van de Florentijnse Camerata. Ze kregen één dochter in 1622: Margherita. Haar man overleed in december 1626 en Francesca Caccini hertrouwde met een edelman uit Lucca: Tommaso Raffaelli. Zij kregen een zoon, Tommaso. In 1630 overleed haar tweede echtgenoot. In 1634 kwam Francesca Caccini met haar twee kinderen in Florence terug, waar ze tot 8 mei 1641 haar werkzaamheden weer kon hervatten. Na die datum weten we niets meer over haar. De voogdij over haar zoon werd in februari 1645 overgedragen aan zijn oom Girolamo Raffaelli, misschien was ze toen overleden. In elk geval is ze begraven in de San Michele Visdomini bij het graf van haar vader Giulio Caccini en haar zuster Settimia,

Francesca Caccini componeerde

     5 opera’s,

- La liberazione di Ruggiero dall’isola d’Alcina, commedia in musica, proloog en 4 scenes, libretto Ferdinando Saracinelli, 3 februari 1625, gereviseerd voor een opvoering in Warschau, 1628, de eerste opera door een vrouw gecomponeerd. Oorspronkelijke heette de opera Biondina e Guglielmo ossia Il perdona della regina, een opdracht van prins Wladyslaw Vasa (1595-1648), de toekomstige koning van Polen, die in Florence op bezoek was en Francesca Caccini de opdracht had gegeven een opera te schrijven om zijn aanwezigheid in de stad te vieren. Om politieke redenen werden libretto en titel veranderd. Het verhaal gaat over de strijd tussen twee tovenaressen. De boze Alcina (mezzosopraan) heeft de jonge ridder Ruggiero (bas) onder betovering van de liefde gebracht en hem verandert in een plant, net zoals ze met al haar vroegere minnaars heeft gedaan. De goede fee Melissa (alt) redt hem daaruit.  Er werken 9 personen, waaronder een sprekende en zingende rivier Fistola (bariton) en 5 koren mee. 

     10 balletten, intermedi en  andere theaterwerken

     Il primo libro delle musiche, 1618, 32 solowerken en 4 duetten voor zangstem(men) en basso continuo 

- nr. 4. Maria, dolce Maria, voor sopraan en basso continuo

- nr. 17. Aria: La pastorella mia, voor zangstem en basso continuo

- nr. 28. Canzonetta: Non sò se quel sorriso mi schernisce

- nr. 29. Chi desia di saper che cos’è amore, canzonetta voor sopraan en "chitarra spagnola"

- nr. 32. Canzonetta: Se muove a giurar fede

www.francescacaccini.com

 

Samuel Scheidt (Halle, 3 november 1587 - 24 maart 1654) was de oudste zoon van een burgemeester van Halle.

In 1603 werd de Samuel Scheidt organist in de Moritzkerk. In 1607 en 1608 verbleef hij bij Jan Pieterszoon Sweelinck in Amsterdam. Hij schreef samen met hem een reeks variaties over de Paduana Hispanica.

In 1609 keerde Samuel Scheidt naar Halle terug en werd organist van de Magdalenakapel op de Moritzburg (eveneens in Halle), de residentie van markgraaf Christian Wilhelm van Brandenburg.

In 1619 werd Samuel Scheidt Hofkapelmeister. In verband met de 30-jarige oorlog moest de markgraaf in 1625 vluchten voor de troepen van Albrecht von Wallenstein. Halle wilde Samuel Scheidt graag voor de stad behouden en benoemde hem in mei 1628 tot "Director Musices". In 1627 was hij inmiddels getrouwd met Helena Magdalena Keller. Scheidt hervormde de "Stadtpfeiferei", zorgde voor nieuwe instrumenten en muziek en reorganiseerde het figurale koor van het gymnasium.

Ten gevolge van de oorlog was de stad geruïneerd en Scheidt was een groot deel van zijn vermogen kwijt geraakt. Van de zeven kinderen uit zijn huwelijk sterven er in 1636 vijf aan de gevolgen van de pest. In 1642 vestigde de nieuwe markgraaf zich Halle. De kapel werd weer opgebouwd. Na 1644 vonden er weer regelmatig diensten voor het hof plaats, nu in de Dom. Maar toen Scheidt overleed, kreegt hij een “armenbegrafenis”.

Een leerling van Samuel Scheidt was Adam Krieger.

Samuel Scheidt componeerde 700 werken:

     4 missen

     10 magnificats

- Magnificat tribus chorus (concerto 12), schitterend

     100 "Geistliche Konzerte"

     50 motetten ("concerti sacri")

- Laudate Dominum in sanctis, Concertus II, SSWV 72, 8-delig uitgebreid werk voor koor en orkest

     80 orkestwerken

     70 sinfonia’s: "LXX Symphonien auff Concerten manir", 1644, voor 2 melodie-instrumenten, obligaat basinstrument en basso continuo.

- Symfonie nr. 6 in g kleine terts, SSWV 416

- Symfonie nr. 7 in g kleine terts, SSWV 417

     90 intrada's, canzones en hofdansen voor ensembles van 3 tot 5 stemmen, van 1621 -1627 in 4 banden "Ludi Musici" neergelegd

- Ludi Musici, deel 1, 1621, 31 werken

nr.26, SSWV 64, Canzon in imitationem Bergamasca Anglicam voor 5 instrumenten, virtuoos en prachtig van klank

nr.28, SSWV 66,  O Nachbar Roland; Canzon à 5 (Roland-canzone); heeft zestiende guirlandes door alle stemmen lopen en eindigt in een virtuoos hoogtepunt met repeterende noten in alle stemmen. Dat er niet meer aandacht is voor die componist

     156 orgel en/of klavecimbelwerken

- Tabulatura Nova,  drie bundels koraalvariaties, dansen, fantasieën, toccata's en andere vormen

deel I, 1624 (SSWV 102-126)

× Vater unser im Himmelreich, SSWV 104, 9 koraalvariaties

deel II, 1624 (SSWV 127-138)

× Gelobet seist du, Jesu Christ, SSWV 135, 8 koraalvariaties

deel III, 1624 (SSWV 139-158)

- Das Görlitzer Tabulaturbuch, eigenlijk “Tabulatur - Buch hundert Christlicher Lieder und Psalmen”, gedrukt in Görlitz in 1650, verzameling van 100  vier-stemmige koraalvariaties voor orgel (SSWV 441-540),

× nr. 2 Gelobet seist du, Jesu Christ, 2 zettingen, SSWV 442a en 442b

× nr. 33 Allein zu dir, Herr Jesu Christ, SSWV 473

× nr. 49 Ich ruf zu dir, Herr Jesu Christ, 2 zettingen SSWV 489a en 489b

× nr. 65 An Wasserflüssen Babylon, SSWV 505

 

www.samuel-scheidt.de

 

John Adson (Watford, Northamptonshire ??, Engeland, omstreeks 1587 – Londen, 29 juni 1640) was misschien Johannes Adson, gedoopt in Watford, Northamptonshire op 24 Jan 1587. Het eerste verifieerbare bericht over hem is dat hij in 1604 in Nancy als zinkenist in dienst was van Charles III, Hertog van Lorraine. Charles III overleed in 1608 en John Adson was terug in Londen eind 1613, waar hij lid werd van de Stadswacht. Omstreeks februari 1614 trouwde hij met Jane Lannerie. Ze woonden in de parochie Saint Giles Cripplegate. Tenminste twee van hun zonen werden ook muzikant. Er zijn vermeldingen dat hij in het King's Theatre speelde in 1634 and 1639. In november 1633 werd hij benoemd tot 'Koninklijk muzikant voor fluit en zink'. Vanaf 1634 was hij muziekleraar van Charles I. Hij is op 30 juni 1640 begraven bij de kerk Saint Giles Cripplegate.

John Adson componeerde

     35 dansen voor willekeurige instrumenten naar keuze voor vijf en zes stemmen. Levendige muziek.

 

Giovanni Maria Sabino (Turi, Italië, 30 juni 1588 – Napels, april 1649) was de zoon van Francesco, die deel uitmaakte van een uitgebreide muzikantenfamilie. Op zijn 14de ging Giovanni Maria Sabino naar Napels om muziek te gaan studeren bij Prospero Testa. Van 1610-1613 werd hij in Napels opgeleid tot priester. Van 1622 tot 1626 was hij docent aan het Conservatorio della Pietà dei Turchini in Napels. Hij was daar de eerste officiële maestro di cappella. In 1627 werd hij maestro de capella in de koninklijke kerk in het Castel Nuovo in Napels en tussen 1630 en 1634 was hij organist van het Oratorio di San Filippo, daarna maestro di cappella in het Santa Casa dell'Annunziata. Sabino was de eerste Napolitaanse componist die violen voorschreef in zijn motetten en muziek voor solostem schreef boven een uitgewerkt basso continuo. Hij was de leraar van Gregorio Strozzi. Vanaf 1640 was hij zangleraar aan het Collège van de monniken van de Heilige Maria van Constantinopel. Giovanni Maria Sabino was de enige componist in Zuid-Italië die op gelijke hoogte stond met Claudio Monteverdi. Hij liet Claudio Monteverdi’s werk dan ook regelmatig uitvoeren in Napels. Hij is de vader van het in de zestiende eeuw steeds favorieter wordende Napelse muziekonderwijs. Voor 1620 werd hij een keer tot ridder geslagen voor zijn verdiensten.

Giovanni Maria Sabino componeerde

     3 bundels psalmen

     motetten

     1 cantate

     1 gagliarda voor vier strijkers