Componisten

vanaf 1565

 

 

Ascanio Mayone (Maione) (Napels, Italië, omstreeks 1565 – 1627) was leerling van Giovanni de Macque in Napels, en werkte aan de Santissima Annunziata Maggiore in Napels als organist vanaf 1593 en als maestro di cappella vanaf 1621; Vanaf 1602 was hij ook organist aan de koninklijke kapel. Ascanio Mayone experimenteerde met microintervallen en liet klavierinstrumenten bnouwen waarop het octaaf in kleinere eenheden werd verdeeld dan de gebruikelijke halve tonen.

Ascanio Mayone componeerde

     madrigalen

     klavecimbelwerken

2 delen Capricci per sonar: 1603, 1609: canzonas, toccatas, variationes, intavolaties van vocale stukken, meer barok dan renaissance qua stijl.

 

(Don) Carlo Gesualdo, prins van Venosa (Napels of omgeving, 8 maart 1566 – Gesualdo (Avellino), 8 september 1613) is door zijn muziek, en door zijn levensloop een opvallende figuur binnen de klassieke muziek. Hij maakte deel uit van een puissant rijke aristocratische familie die de scepter zwaaide in Venosa, bij Napels, de geboorteplaats van Horatius. Carlo Gesualdo, tweede zoon van graaf Fabrizio Gesualdo,  kreeg lessen in luitspel en compositie. Toen zijn oudere broer Luigi in 1584 stierf, werd hij prins van Venosa, met alle rechten en financiële voordelen van dien. In 1586 trouwde hij met zijn vier jaar oudere, beeldschone nicht Donna Maria d’Avalos, de dochter van de markies van Pescara. Ze kregen een zoon en een dochter en daarna was het een beetje uit met de liefde. Omdat Carlo Gesualdo zich vooral interesseerde in muziek en zich verloor in het componeren van madrigalen, zocht zijn vrouw haar vertier elders.

Carlo Gesualdo vermoordde zijn vrouw en haar minnaar Fabrizio Cafara, hertog van Andria, op 16 oktober 1590 met behulp van dienaren, nadat hij hen op heterdaad betrapte ("in flagrante delicto di fragante peccato"). Hun verminkte lichamen legde hij voor het paleis openbaar te kijk. Op de paleispoort bracht hij een plakkaat aan met daarop de reden van de slachtpartij. Het leverde hem de bijnaam "de muzikale slager van Verona" op. Zijn dochtertje ruimde hij ook maar uit de weg, omdat het vaderschap niet vast stond.

In 1597 trouwde Carlo Gesualdo met Lenonora d’Este, de nicht van kunsthandelaar en landheer van Ferrara graaf Alfonso II. Het werd een buitengewoon slecht huwelijk. Lenonora d’Este werd zo door Carlo Gesualdo mishandeld, dat ze niet meer bij hem in de buurt durfde te komen.  In 1600 overleed hun zoon en ook een zoon uit het eerste huwelijk. Gesualdo leed daarna veel aan depressies. Hij stierf in 1613, in eenzaamheid, "ten prooi aan duistere demomen", volgens de kronieken van die tijd, drie weken na de dood van zijn oudste zoon Emanuele (nog van Maria). Hij werd begraven in de kapel van Sint Ingnatius, in de kerk van Gesù Nuovo, in Napels. In zij testament had hij laten opnemen, dat er van zijn overgebleven geld twee kerken moesten worden gebouwd.

Carlo Gesualdo componeerde

     7 vijfstemmige madrigaalboeken, 1594 – 1611, waarvan Madrigali libro settimo verloren is gegaan. Zelf stuurde Gesualdo helemaal niet aan op publicatie, dat deden anderen voor hem, die vonden da de muziek beslist uitgegeven moest worden. Vandaar de grote afstand in jaren tussen het vierde en en het vijfde madrigaalboek.

De madrigalen zijn qua harmoniek en expressieve chromatiek hun tijd ver vooruit, schrijnend onvoorspelbaar, dissonerend.

- Madrigali libro primo,  voor 5 stemmen, 1594, trouw in de traditie van het vijfstemmige madrigaal van de 16de eeuw.

- Madrigali libro secondo, voor 5 stemmen, 1594

- Terzo libro di madrigali a cinque voci, 1595, het laatste madrigaal is zesstemmig; muziek en poëzie zijn evenwichtig en in balans

- Madrigali libro quarto, 1596, voor vijf stemmen, Gesualdo's beste madrigaalboek;

- Madrigali libro quinto, 1611, voor vijf stemmen, ook vol verbeelding van hevige menselijke emoties als uiterste vreugde en wanhoop;

madrigaal nr. 15 "Tu m'uccide, o crudele", pareltje

- Madrigali libro sesto, 1611, het grilligste madrigaalboek met effecten waar ook moderne oren nog recht van overeind gaan staan. 23 madrigalen met spannende harmonische wensdingen en niet ophoudende chromatische lijnen. Bizarre complexiteit.  De teksten over liefde en dood zijn van Gesualdo zelf.

madrigaal nr. 7  "Mille volte il di moro"

madrigaal nr. 17 "Moro, lasso! al mio duolo", grote tegenstellingen, hoge hemels, diep afgronden. Extravagante dissonanten op sleutelwoorden :Moro lasso (ik sterf, helaas), sorte (noodlot) en morte (dood) 

- Madrigali voor 6 stemmen, 1626, postume uitgave verzorgd door zijn leerling Muzio Effrem,

     41 vijf- tot zevenstemmige motetten, 1603

- Sacrarum cantionum quinque vocibus, liber primus, 1603, 29 motetten voor 5 stemmen,

- Sacrarum cantionum liber secundus, 1603, 20 motetten voor 6 en 7 stemmen, de Engelse componist en dirigent James Wood heeft de twee verloren stemmen (bassus en sextus) gereconstrueerd (drie jaar zorgvuldig werk);

     zesstemmige Tenebrae responsoria voor Witte Donderdag en Stille Zaterdag, 1611

- Responsoria et alia ad Officium Hebdomadae Sanctae spectantia, 27 delen, mooi werk

     2 werken voor klavecimbel

- Canzon francese del Principe

- Gagliarda del Principe di Venosa

 

Pedro Ruimonte (Rimonte) (Zaragoza, Spanje, 1565 – 30 november 1627) was de zoon van Pedro Ruimonte en Gracia de Bolea y Latas, die hem in 1565 lieten dopen in de Kerk van San Pablo in Zaragoza. Hij had drie zusters: Justa, Gracia en Catalina, verder weten we niets van zijn jeugdjaren af. In 1599 was hij in Brussel zanger in het koor van aartshertog Albrecht van Oostenrijk en prinses Isabella Clara Eugenia, landvoogden van de Spaanse Nederlanden. In 1601 werd hij maestro de música van de kapel. Hij kreeg daar van 1604 ook een “vorstelijk” salaris. Organisten Peter Philips en John Bull, organist van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal in Antwerpen stonden onder zijn leiding. In 1611 nam hij deel aan de plechtigheden bij de begrafenis van Margaretha van Oostenrijk, Koningin van Spanje. Pedro Ruimonte keerde in 1614 terug naar Zaragoza waar hij "maestro de música" werd. Diego Pontac was een leerling van hem en Sebastián Aguilera de Heredia een vriend. Hij woonde tot zijn dood in Zaragoza met zijn zus Catalina, een rijke weduwe van koopman Martín de Villanueva.

Pedro Ruimonte componeerde

     6 missen voor vier, vijf en zes stemmen

     7 motetten voor zes stemmen

     lamentationes voor de Heilige Week voor zes stemmen

     9 madrigalen

     12 villancico’s

- Parnaso español de Madrigales y Villancicos a cuatro, cinco y seis (Spaanse Parnassus van madrigalen en villancico’s voor vier, vijf en zes stemmen, 1614).

 

Angelo Notari (Padua, Italië, 14 januari 1566 (niet zeker) – vóór 26 december 1663) heeft zijn geboortedatum een keer aan een waarzegger voorgelegd, vandaar. Hij hoorde onder de bijnaam Il Negligente (de nalatige) bij de Accademia degli Sprovisti (Academie van de aanwezigen) in Venetië. Al voor 1612 kwam Angelo Notari naar Engeland, als muzikant in dienst van Henry Frederick, Prins van Wales, de zoon van koning James I. In 1618 wordt hij in dienst van troonopvolger Charles I vermeld. Als belijdende katholiek was hij in Engeland altijd een beetje verdacht. Niettemin was hij na de troonsbestijging van Charles I in 1625 tot minstens 1639 aan het hof van de koning bezig als zanger en luitist. Door zijn werkzaamheden als muzikant raakte de muziek van Monteverdi en tijdgenoten in Engeland bekend.

Tijden de Engelse burgeroorlog van 1642 tot 1649 en de Engelse Republiek van 1649 tot 1660 leefde Angelo Notari in andere Europese landen. Na de terugkeer van het koningshuis in 1660 kwam hij als oude man naar Engeland terug en kon daar met hulp van Henry Purcell zijn plaats als muzikant weer innemen. Hij is 26 december 1662 in de St Martin-in-the-Fieldskerk in Londen begraven. Henry Purcell nam zijn posities over.

Angelo Notari componeerde

     18 diverse werken voor 1,2 en 3 stemmen voor zangers en instrumenten, gepubliceerd in 1613

 

Alessandro Piccinini (Bologna, 30 december 1566 – omstreeks 1638) was de zoon van luitspeler Leonardo Maria Piccinini. Met zijn vader en zijn broers Girolamo en Filippo vormde Alessandro een gerenommeerd luitkwartet, dat luister bijzette aan het muziekleven aan het hof van Ferrara. Alessandro Piccinini kreeg van 1582 tot 1597 een aanstelling aan het hof van d’Este in Ferrara. In 1597 kwam door financieel wanbeheer en de dood van hertog Alphonso een eind aan de betrekking. Alessandro Piccinini kon toen aan het werk bij kardinaal Pietro Aldobrandini in Rome. De kardinaal was vanaf 1611 afgevaardigde van de paus in Bologna en Ferrara, daar kwam Alessandro Piccinini toen ook weer terug.

Alessandro Piccinini componeerde                                              titelpagina 1ste luitboek van Piccinini

     2 boeken met luitmuziek 

Intavolatura di liuto, postuurm uitgegeven in 1639, bevat

toccata’s

ricercares

conrrentes.

gagliardas

chiaccona’s

passacagli alla vera spagnola, memorable werk

bergamasco con varie partite,

battaglia

capricci’s

 

Thomas Campion (soms Campian) (Londen, 12 februari 1567 – 1 maart 1620) was de zoon van John Campion, een beambte aan het hof, en Lucy Searle. Na de dood van zijn vader in 1576, hertrouwde zijn moeder met Augustine Steward, en stierf kort daarna. Zijn stiefvader liet hem in Peterhouse, Cambridge  studeren. Later studeerde hij rechten in Gray's Inn  en op 10 February 1605 haalde hij zijn medische graad aan de Universiteit van Caen.

Thomas Champion overleed in maart 1620 mogelijk aan de pest. Waarschijnlijk was hij ongetrouwd en had hij geen kinderen. Hij werd begraven op St Dunstan-in-the-West in Fleet Street.

Hij was betrokken bij de moord op Sir Thomas Overbury, maar werd van blaam gezuiverd toen werd ontdekt dat hij onwetend de steekpenningen had geleverd die Overbury's dood tot gevolg hadden.

Thomas Campion  componeerde

     1 masque

     meer dan 100 luitliederen voor 1 stem, luit en basgamba in vijf boeken

- A book of ayres, 1601, 25 liederen

3. I care not for this ladies

9. The cypress curtain of the night

- What if a Day, or a Month, or a Year, 1606

 

Nicolas Formé (Parijs, Frankrijk, 26 april 1567 – 27 mei 1638) kwam op twintigjarige leeftijd in 1587 in het koor van de Sainte-Chapelle, maar werd al vrij snel uit de broederschap gezet vanwege dronkenschap en omdat hij niet van de vrouwen af kon blijven. In 1592 werd hij geherinstalleerd in de Chapelle royale, in tenslotte keerde hij in 1626 met ondersteuning van koning Lodewijk XIII als kanunnik in de Sainte-Chapelle terug, waar hij bleef werken tot zijn dood.

Nicolas Formé had geen enkele aandrang om enig werk van hem gedrukt en uitgegeven te krijgen. Het enige wat van hem bewaard is, zijn dan ook religieuze werken die werden bewaard in het privéarchief van de koningen van Frankrijk.

Nicolas Formé componeerde

     2 missen voor dubbelkoor

     8 zettingen van het Magnificat in de 8 kerkmodi

     2 motetten

- Ecce tu pulchra es, 1638

     2 series vierstemmige liederen

 

Claudio Zuan Antonio Monteverdi (Monteverde) (Cremona, Italië, tòen een stuk Spanje, 15 mei 1567 — Venetië, 29 november 1643) werd geboren als oudste zoon in het gezin van apotheker Baldassare Monteverdi en Maddalena Zignani. Cremona was dé stad van de vioolbouwers: Amati, Guarneri en Stradivarius werden er geboren. Claudio Monteverdi kreeg viool-, zang- en muziektheorieles in de kathedraal van Cremona van maestro di cappella Marc'Antonio Ingegneri In 1582, 15 jaar oud, publiceerde hij zijn eerste verzameling composities: Sacre Cantiunculae tribus vocibus Liber Primus (Eerste boek met geestelijke liederen voor drie stemmen) en tot 1590 publiceerde hij nog 4 boeken met composities (waaronder twee boeken met vijfstemmige madrigalen in 1587 en 1590).

In 1591 werd Claudio Monteverdi violist, zanger en hulpdirigent bij het hoforkest van Vincenzo I Gonzaga, de hertog van Mantua. Mantua had een aantrekkelijk muzikaal klimaat. Zo was Guglielmo I Gonzaga, de vader van Vincenzo, bevriend met Palestrina.

Aan het hof was een vocaal ensemble met  vrouwelijke zangers opgericht naar het model van het Concerto di Donne uit Ferrara. Met name de voor dit muzikaal hoogbegaafde ensemble gecomponeerde madrigalen uit boek 3-5 (1592-1605) vestigden de faam van Monteverdi als vernieuwend en gedurfd componist. In 1595 trad hij in het huwelijk met een zangeres aan het hof: Claudia Cattaneo. Met hertog Vincenzo Gonzaga reisde Claudio Monteverdi Europa door, onder meer op een militaire expeditie naar Hongarije op veldtocht tegen de Turken. In 1995, en op reis door Vlaanderen, waar de maestro di cappella Giaches de Wert vandaan kwam.

In 1602 kreeg Claudio Monteverdi burgerrechten in Mantua en een benoeming tot maestro di cappella, als opvolger van Giaches de Wert.

In 1607 overleed Claudia en liet Claudio Monteverdi met twee zoontjes achter.

In 1607 componeerde hij ook zijn eerste opera: Orfeo, voor het carnaval van dat jaar. De uitvoering was een succes. Hij kreeg meteen de opdracht een opera en een ballet te schrijven voor het huwelijk van de zoon van de hertog: Francesco Gonzaga met Margaretha van Savoye.

In 1610 publiceerde Claudio Monteverdi de Vespro della Beata Vergine (hier bekend als "Mariavespers") die hij aan paus Paulus V opdroeg, om bij hem in de gunst te komen. Het was als het ware een open sollicitatie, waar de paus echter niet positief op reageerde.

In 1612 werden Claudio Monteverdi en zijn broer na de dood van Vincenzo Gonzaga I vanwege financiële problemen aan het hof op staande voet ontslagen door Francesco Gonzaga. Ook vanwege hertogelijk ongenoegen, omdat Monteverdi gesuggereerd had, dat hij elders zou kunnen gaan werken. Onderweg naar Venetië werd hij door rovers overvallen en beroofd van alles wat hij nog had.  Berooid bracht Monteverdi een jaar door in zijn ouderlijk huis te Cremona.

Op 19 augustus 1613 werd Claudio Monteverdi met algemene stemmen gekozen en aangesteld als maestro di cappella aan de San Marco in Venetië, als opvolger van G.C. Martinengo. Hij kreeg de muzikale leiding van de stad en werd daarmee financieel onafhankelijk. Op 15 augustus 1613 ging ter gelegenheid van de viering van Maria Tenhemelopneming de Mariavespers in première. Hij voltooide hij het zesde (1614), zevende (1619) madrigaalboek

In 1631 raasde de pest door Venetië en nam een derde van de bevolking, 50.000 mensen met zich mee. Een reden voor Claudio Monteverdi om geestelijke te worden. Hij kreeg de tonsuur en werd ingewijd in Venetië in de kapel van de Patriarch van de republiek. Zijn eerse hoogmis leidde hij in Cremona. Daarna bleef hij gewoon als componist in Venetië aan het werk. Hij voltooide zijn achtste (1638) madrigalenboek.

De neerslag van 30 jaar componeren in de San Marco is de Selva morale e spirituale ("Moreel en geestelijk woud", 1640) en het postuum verschenen Messa a quatro e salmi (1651).

Monteverdi kreeg van elders uit Italië (Parma en toch ook weer Mantua) veel verzoeken om composities. Zijn twaalf daarvoor gecomponeerde opera's gingen alle verloren en zijn alleen bekend uit brieven van Monteverdi. 

In 1637 kreeg Venetië het eerste openbare operatheater, waardoor de opera toegankelijk werd voor iedereen die het kon betalen. In 1640 werd in het Teatro S. Moise een gereviseerde versie van Monteverdi's opera "Arianna" gebracht. In korte tijd schreef hij daarna drie nieuwe grote opera's: Il ritorno d'Ulisse in patria, Le Nozze d'Enea in Lavinia (verloren gegaan), l'Incoronazione di Poppea met premières in respectievelijk 1640, 1641 en 1643.

Na een kort verblijf in zijn geboortestad Cremona overleed Monteverdi op 29 november 1643 te Venetië. Na een dubbele rouwdienst in de San Marco en in de Santa Maria dei Frari in Milaan werd hij in laatstgenoemde kerk ten ruste gelegd. Uiteindelijk was hij in Venetië toch een "buitenlander", en mocht daarom niet in de San Marco begraven worden.  

Monteverdi's werk markeert de overgang van Renaissance- naar Barokmuziek. Zijn opera’s zijn onmiskenbare hoogtepunten, waarmee de canon van de Westerse opera begint. Hij is een van de grondleggers van de seconda pratica, waarbij de dichterlijke test net zoveel belang heeft als de muziek en uitgebreid aan muzikale woord- en situatie-uitbeelding wordt gedaan. Hij was ook de eerste componist die pizzicatotechniek (tikkelen op de snaren) bij strijkers voorschreef. 

In 1985 heeft Manfred H. Stattkus een catalogus met SV-nummers van de werken van Monteverdi gepubliceerd

.Claudio Monteverdi componeerde

     Van de meer dan 15 opera’s die Monteverdi schreef zijn er maar 3 bewaard gebleven:

- l'Orfeo, favola in musica, in een proloog en 5 actes, Mantova,1607; het startpunt van de huidige opera, een meesterwerk van evenwicht tussen theater, poëzie, zang en muziek. Monteverdi schrijft de orkestratie behoorlijk precies voor, en laat dat niet afhangen van de muzikanten en instrumenten die toevallig voorhanden zijn, zoals tot op dat ment gebruikelijk.  l’Orfeo is gebaseerd op de klassieke mythe van Orpheus en Eurydice. l’Orfeo was bedoeld ter opluistering van het jaarlijkse carnaval van Mantua. Met deze opera had Monteverdi op basis van de al in Florence ontwikkelde muziekstijl (door met name Jacopo Peri op basis van o.a. de intermedio) verder geperfectioneerd tot een echt dramma in musica. De opera begint met een instrumentale toccata, een blazersfanfare, die dé tune van het hof van Mantua was, hij werd bij iedere bijzondere gelegenheid gespeeld.  De opera wordt in de proloog geopend door la Musica (mezzosopraan, vroeger een soprano castrato). Euridice (mezzosoprano castrato) speelt meteen vanaf de eerste acte een belangrijke rol. Orpheus (tenor) erfde zijn zangtalent van zijn moeder Kalliope, één van de negen muzen. Op het hoogtepunt van zijn geluk slaat het noodlot toe, maar de goden kregen medelijden en lieten hem als enige sterveling ooit de onderwereld binnen om zijn Eurydice terug te halen. Het centrale gedeelte van de derde acte is Orfeo’s (tenor) uitgebreide en indrukwekkende aria  "Possente spirto e formidabil nume" ("machtige geest en krachtige god"), waarmee hij Charon (bas) probeert over te halen hem naar de Hades (onderwereld) over te varen. Orfeus poging zijn geliefde Euridice uit de onderwerd terug te halen mislukt, omdat hij de verleiding niet kan weerstaan naar haar om te zien en zo verdwijnt zij voorgoed in de onderwereld. Orfeus blijft verbitterd achter. In het vijfde bedrijf komem de goden Apollo en Eco (beiden tenor, vaak dezelfde zanger) ook nog opdagen. 

- l'Arianna, 1608, opgevoerd ter gelegenheid van het huwelijk van "kroonprins" Francesco Gonzaga met Margaretha van savoye. Alleen de beroemde Lamento di Arianna is bewaard gebleven. De lamento waarmee de klacht begint: Lasciate mi morire is volgens sommige musicologen het begin van de Europese muziekgeschiedenis, omdat de klacht zijn intrede doet. De Lamento di Arianna is door Monteverdi later ook opgenomen in zijn zesde madrigaalboek.

- Il ritorno d'Ulisse in patria, dramma per musica, in een proloog en 3 bedrijven, Venetië, 1639–1640, libretto Giacomo Badoaro over de terugkeer van Odysseus in zijn thuisland Ithaka, ontleend aan de tweede helft van Homerus' Odyssee. Odysseus (tenor) is  al jaren speelbal van de goden en er nog lang niet van overtuigd dat aan zijn omzwervingen een einde zal komen. Penelope (mezzosopraan) houdt zich al twintig jaar alle would–be minnaars van het lijf, niet zonder af en toe te wanhopen. Ze daagt de minnaars uit om Odysseus' boog te spannen, maar niemand slaagt daarin. Odysseus, in vermomming, spant de boog wel en doodt vervolgens alle vrijers. maar pas wanneer hij details van hun echtelijk bed weet de beschrijven, gelooft Penelope dat haar man is teruggekeerd. Meteen in het eerste bedrijf zingt Penelope een lange klaagzang, hoogtepunt uit de opera. In de proloog spelen de goden Fortuna en Amore (sopranen) een rol. In het verloop van de opera komt godin Minerva (sopraan) steeds om de hoek kijken. In scene  2 van het eerste bedrijf zingen dienares van Penelope Melanto (sopraan) en knecht van een volger Eurimaco (tenor) een mooi duet Duri e penosi (hard en pijnlijk).

- l'Incoronazione di Poppea, in een proloog en 3 actes, Venetië, 1642–1643; libretto van Busenello, SV 308. l'Incoronazione di Poppea (1642) is een hoogtepunt van Monteverdi's oeuvre. Sommige musicologen veronderstellen dat er sprake is geweest  van een componistencollectief (Cavalli, Ferrari, Sacrati, Laurenzi) onder leiding van Monteverdi. Het verhaal gaat (onder meer) over de historische personen Poppaea Sabina en keizer Nero (62 na Chr.). Keizer Nero (mezzosopraan of countertenor) heeft zich verliefd in Poppea (sopraan), de minnares van pretor Ottone (sopraan, latere versies bariton). Zij beantwoordt zowaar Nero's avances (wat moet ze anders?) en Ottone heeft het nakijken. Weliswaar is hofdame Drussilla (sopraan) hevig verliefd op hem, maar dat helpt niet. Ottone's pogingen - samen met koningin Ottavia (mezzosopraan) - spaken in het wiel van Nero te steken, stranden. De opera bevat tragische elementen, maar ook komische (Arnalta (alt), de voedster van Poppea) en dat laatste is nieuw. De verschillende karakters worden  realistisch ingekleurd en de melodieën zijn ongekend warm. Ook virtuele personen: La Fortuna (het geluk, sopraan) en La Virtú (de deugd, sopraan) spelen een rol. De rolbezetting is zo uitgebreid, dat de zangers meestal drie rollen combineren. De componist gebruikt voor dit werk een kleiner orkest dan gebruikelijk en schrijft een minder prominente rol van het koor voor. Het werk heeft ook invloed gehad op de ontwikkeling van kerkmuziek. In de eerste scene van het eerste bedrijf begint Ottone meteen maar met de aria E pur io torno qui (en dus ben ik hier terug gekomen)  Arnalta, de voedster van Poppea heeft vooral een taak in de tweede acte: "Oblivion soave".  In scene 6 van de derde acte zingt Ottavia  hartverscheurend “Addio, Roma! Addio, patria! Amici, addio!”.  De opera wordt besloten met het duet "Pur ti miro" waarin Poppaea en Nero ontroerend mooi hun liefde voor elkaar bezingen, een dramatisch een cruciaal hoogtepunt, dat vrijwel zeker niet door Monteverdi geschreven werd maar door Benedetto Ferrari. Blijft een adembenemend slotduet.

     9 boeken met madrigalen:

- Libro I, 1587: Madrigali a cinque voci

- Libro II, 1590: Il secondo libro de madrigali a cinque voci, 20 madrigalen voor vijf stemmen, SV 40-59

+ Ecco mormorar l'onde, SV 51, tekst Torquato Tasso (1544-1595)

- Libro III, 1592: Il terzo libro de madrigali a cinque voci, opgedragen aan de hertog van Mantua

- Libro IV, 1603: Il quarto libro de madrigali a cinque voci, 20 madrigalen, 11 op teksten van Giovanni Battista Guerini.

- Libro V, 1605: Il quinto libro de madrigali a cinque voci

Monteverdi’s compositietecnieken gingen uit van de antithese tussen de prima en de seconda prattica. In de (oude) prima prattica had de harmonie de volledige heerschappij. Monteverdi voegde daar de seconda prattica aan toe, waarin de dichterlijke tekst boven de muziek ging. Er moest verstaanbaar sprekend gezongen worden: het recitar cantando. Vanuit deze overtuiging brak Monteverdi met de oude regels van de polyfonie  om het recitatief, de basso continuo en (uiteindelijk) de opera te benutten. Dat komt al goed naar voren in het vijfde boek madrigalen. Het bevat zes madrigalen voor solo met een basso-continuopartij, en Ahi, come a un vago sol, voor het eerst met een koor als refrein.

In het voorwoord van zijn vijfde madrigaalboek legt Monteverdi de hele theorie van het nieuwe componeren vast.

4. Ecco Silvio, SV 97

b. Ma se con la pietà non è in te spenta

c. Dorinda, ah! dirò mia, se mia non sei

d. Ecco, piegando le ginocchie a terra

e. Ferir quel petto, Silvio' (Pulchrae sunt genae tuae, religieuze Bijbeltekst die Aquilino Coppini maakte voor zijn boek verreligieusde madrigalen; zie bij motetten )

- Libro VI, 1614: Il sesto libro de madrigali a cinque voci, 10 madrigalen;

SV 107 - 116 voor vijf stemmen en basso continuo

+ Lamento de Arianna, SV 107, begint met

- Lasciatemi morire

+ Zefiro torna e'l bel tempo rimena, SV 108 

+ La Sestina, zesdelige canzona, SV 111,  Lagrime d'amante al sepolcro dell'amata (klacht van de vriendin bij de moord op haar geliefde).

+ Ohimè il bel viso, SV 112,

- Libro VII, 1619: Concerto. Settimo libro di madrigali, opgedragen aan Catharina de' Medici, hertogin van Mantua, voor 1 tot 6 stemmen met prominente obligate instrumenten en continuo, 29 madrigalen

 7. "Vorrei baciarti, o Filli", SV 123, voor twee stemmen en basso continuo

16. "Interotte Speranze', SV 132, voor twee stemmen en basso continuo

20. Parlo miser o taccio, SV 136 voor 3 stemmen (SSB of TTB) en basso continuo, later is er een  Bijbelse motettekst op gemaakt: Longe mi Jesu, tekst: Aquilino Coppini

23. "Con che soavità", SV 139, voor één stem, strijkers, luiten en klavecimbel

- Libro VIII, 1638: Madrigali guerrieri, et amorosi con alcuni opuscoli in genere rappresentativo, (madrigalen over oorlog en liefde met enkele werken als theatervoorstelling), 22 (series) madrigalen SV 146 - 167.

In het voorwoord van dit het achtste madrigalenboek verklaart Monteverdi de stile concitato als toevoeging tot de vroegere stile molle e temperato: nieuw gebruikte effecten zijn tremolo, pizzicato, om hartstocht of vechtlust uit te drukken. 

  2. Hor che’l ciel e la terra e’l vento tace, SV 147, is groots

  6. Combattimento di Tancredi e Clorinda, SV 153,1624, dramatische scene op stanzen van La Gerusalemme liberata van Torquato Tasso gebaseerde. Een mooi voorbeeld van de stile concitato. Tancredi, Christelijk ridder is verliefd geworden op de Ottomaanse Islamitische krijgster Clorinda. Als hij haar, als man vermomd, in een harnas dodelijk verwondt, neemt ze haar helm af en vraagt hem haar te dopen. Liefde, geweld, dood en tragiek, het lijkt wel een Netflix-serie. Het madrigaal moet dan ook als muziektheaterwerk worden opgevoerd. Naast verlangen en verdriet worden ook galopperende paarden, gevechten en zwaardgekletter in muziek omgezet. Bij de Venetiaanse premiere in 1624 was het publiek in tranen 

18. Non Havea Febo ancora: Lamento della ninfa, tekst Ottavio Rinuccini, SV 163, het 9e madrigale amoroso, hartverscheurend, maar ook heel prachtig

22. Il ballo delle ingrate (het ballet van de ondankbare dames) een soort opera–ballet, libretto Ottavio Rinuccini,  4 June 1608, als deel van de feestelijkheden voor de bruiloft van Francesco Gonzaga (de zoon van Monteverdi’s broodheer Hertog Vincenzo van Mantua) en Margaret van Savoye. Zowel vader als zoon namen deel aan de dans. 30 jaar later is het in Monteverdi’s achtste madrigaalboek gereviseerd gepubliceerd, waarbij de verwijzingen naar de bruiloft in Mantua werden weggewerkt. Een tekst vol moralistisch getoeter over vrouwen die worden verdoemd als ze niet naar hun man luisteren. Het feminisme was nog ver weg. 

- Libro IX, 1651: Madrigali e canzonette a due e tre voci met onder andere fragmenten uit de verloren gegane opera's.

     Sacre Cantiunculae tribus vocibus Liber Primus, 1582

     3 missen

- Sanctissime Virgini Missa senis vocibus  (Missa in illo Tempore), 1610. Deze puur vocale Missa da cappella fatta Sopra il motetto In illo tempore del Gomberti, helemaal volgens de oude regels van de oude polyfone renaissancestijl: prima  prattica gecomponeerd, gaat vooraf aan de Vespro della Beata Vergine. De mis voor zes stemmen is gebaseerd op het gelijknamige motet van Nicolas Gombert.

- Messa a quattro voci e Salmi, postuum uitgegeven in 1650

     Vespro della Beata Vergine, 1610

In de uitgave van 1610 gaat aan de Vespro  de Missa da cappella In illo tempore vooraf. Is de mis duidelijk gedacht voor kerkkoor,  de Vespro, met de daarbij behorende concerti spirituali lijken voor een privé of vorstelijke kapel bestemd. Monteverdi heeft wel degelijke rekening gehouden met diverse mogelijkheden van uitvoering: ad libitum aanwijzingen instrumentale ritornellen en twee Magnificats: een ingewikkelde voor 7 stemmen en 6 instrumenten en een eenvoudiger voor 6 stemmen en continuo. Monteverdi opent zijn Vespro symbolisch met dezelfde blazersfanfare die aan het begin staat van de opera l'Orfeo uit 1607 Het hele werk was een open sollicitatie voor Rome, maar Paus Paulus V wees de grootste vernieuwer van de 17de eeuw af. De sukkel.  

II.   Dixit Dominus, psalm 110, voor 6 stemmen en 6 instrumenten

III.  Nigra sum sed formosa, voor tenorsolo en basso continuo, tekst uit het Hooglied. solo-erotiek

IV. Laudate Pueri,  Psalm 112, een filmscore

VII. Duo Serafim, voor twee stemmen (tenoren), beeldschoon, concerto sacro met teksten uit Jesaja 6: 2 en 3 en uit 1 Johannes 5;

XII. Ave Maria Stella, hymne voor 8 stemmen (twee koren), solisten en orkest; een dubbelkorig granieten hoogtepunt

XIII. Magnificat, 12-delig, 5: Et misericordia, 11: Gloria Patri

     Selva morale e spirituale (Moreel en geestelijk woud), 1640, muzikaal testament

De Selva morale e spirituale is een bloemlezing van wat Claudio Monteverdi vanaf 1613 aan kerkmuziek had gecomponeerd.  Maar ook bevat het 5 madrigalen en het Lamento van Arianna (1608). In totaal bevat het 37 nummers,  SV 252 - 288

 2. Voi ch’ascoltate in rime sparse il suono, SV 253, voor 5 stemmen, twee violen en basso continuo, tekst Petrarca, dansant

 7.  Gloria, SV 258, voor 7 stemmen met twee concerterende violen en 4 gamba’s of 4 trombones en basso continuo

12. Dixit dominus, SV 263, voor 8 stemmen, twee violen, gamba en/of trombone ad  libitum en basso continuo

30. Magnificat, SV 281, voor 8b stemmen, twee violen 4 gamba’s en/of trombones en basso continuo

35. Jubilet tota civitas, SV 286, voor sopraan en basso continuo, prachtig ingetogen

37. Pianto della Madonna sopra al Lamento del'Arianna, SV 288, voor sopraan en basso continuo.

     motetten

- enkele motetten van Monteverdi zijn samengevat in het

Musica tolta da I Madrigali di Claudio Monteverde, e d'altri autori … e fatta spiritual, teksten van Aquilino Coppini, eigenlijk zijn het madrigalen, waar een religieuze tekst op is gemaakt.

4. Pulchra sunt genae tuae, voor 5 stemmen a capella, op het madrigaal Ferir quel petto, Silvio' uit het 5de madrigaalboek

Libro Primo dei Mottetti (1620) en het 

Libro Secondo dei Mottetti (1620) van Giulio Cesare Bianchi

- Laetaniae della Beata Vergine, SV 204, 1620, voor 6 stemmen en basso continuo, aangrijpende muziek

- 2 Salve Regina's

- Exulta filia Sion, SV 303, voor zangstem en basso continuo

- Longe mi Jesu, tekst: Aquilino Coppini, uitgegeven 1649, gemaakt op het eerder gecomponeerde  madrigaal Parlo, miser, o taccio, uitn het zevende madrigaalboek 

     4 boeken met andere liedvormen

- Canzonette a tre voci libro primo, Venezia, 1584

- Scherzi Musicali a tre voci, Venezia, 1607, 18 werken

nr. 3, SV 232, Fugge il verno dei dolori,

nr. 6, SV 235, Damigella tutta bella,

- Scherzi Musicali 1632, 7 werken voor één of twee zangstemmen en basso continuo

nr. 2, SV 247, Quel sguardo sdegnosetto, voor sopraan en basso continuo

nr. 6, SV 251, Zefiro torna e do soavi accenti, voor twee tenoren en basso continuo, tekst Ottavio Rinuccini

- Canzonette da Madrigali e canzonette a due e tre voci, libro 9, 1651

     50 liederen en vormen die niet in een verzameling of in verzamelingen van anderen zijn ondergebracht

- Sí dolce è’l tormento SV 332, madrigaal voor sopraan en basso continuo, tekst Carlo Milanuzzi, opgenomen in zijn verzameling C. Milanuzzi: Quarto scherzo delle ariose vaghezze (Uitgave Venetië, 1624). Indrukwekkende classic. Bloedmooi. Op een anonieme tekst voor religieuze doeleinden overgezet in Si dolce e 'l martire

- Ohimè ch'io cado, SV 316, voor sopraan, instrumentaal ensemble en basso continuo, tekst tekst Carlo Milanuzzi, zie hierboven, zelfde verzameling

- Voglio di vita uscir,  SV 337, ná 1630, madrigaal voor sopraan en basso continuo

 

Johann Christoph Demantius (Reichenberg, Bohemen, nu Liberec, Tsjechië, 15 december 1567 – Freiberg, Saksen, 20 april 1643) was omstreeks in Bautzen, helemaal in het oosten van Duitsland, waar hij een muziekleerboek schreef. 17 februari 1593 studeerde hij af aan de Universiteit van Wittenberg met een universitaire graad. In 1594 verhuisde Christoph Demantius naar Leipzig, in 1597 werd hij cantor in Zittau. In 1604 werd hij cantor aan de Dom van Freiberg en de Domschool. In 1610 kon hij een huis krijgen in het Domkwartier van de stad Freiberg, in 1611 kreeg hij het burgerrecht. Tot zijn dood in 1643 bleef hij er aan het werk. De dertigjarige oorlog van 1618 tot 1648 ontwrichtte zijn leven. Zijn meeste kinderen, hij was vier keer getrouwd, stierven aan de ontberingen die de oorlog met zich meebracht. Als muziektheoreticus stelde Christoph Demantius het eerste woordenboek van muziektermen in het Duits samen. Johann Sebastian Bach gebruikte zijn teksten in de twee cantates BWV 19 en 70

Christoph Demantius componeertde

     1 Johannespassie, voor 6 stemmen, prachtig, één van de belangrijkste passies van late Renaisscance. 

- Passion nach dem Evangelisten Johannes und Weissagung des Lebens und Sterbens Jesu Christi aus dem 53. Kapitel des Propheten Esajae voor zu 6 Stimmen, elk 3 delen, 1631

     motetten

     missen 

     Magnificat zettingen, 

     psalm zettingen,

     Duitse liederen,

     treurliederen

     gelegenheidswerken

     instrumentale werken

 

Jean-Baptiste Bésard (Joannes Baptista Besardus, Besançon, Frankrijk, omstreeks 1567 – Augsburg, Beieren, Duitsland, omstreeks 1625) studeerde rechten aan de universiteit van Dôle. In 1587 was hij Doctor in de Rechten. Hij ging naar Rome, waar hij luit studeerde bij Lorenzino Del Liuto (Lorenzo Tracetti). Daarna leefde hij een tijd in Keulen, en verhuisde daarna naar Augsburg, waar hij een praktijk in rechten en medicijnen combineerde met luitonderwijs.

Ottorino Respighi gebruikte enkele van zijn composities in zijn Ancient Airs and Dances en een aantal van zijn luitcomposities maken deel uit van het klassieke gitaarrepertoire.

Jean-Baptiste Bésard componeerde

     Thesaurus harmonicus, 1603

403 arrangementen voor luit in Frans tabulatuurschrift.

een methode om luit te leren spelen (“De modo in testudine libellus”)

     Novus Partus, sive Concertationes Musicae, 1617

60 solo en ensemblestukken voor en met luit.

 

Joachim van (den) Hove (Antwerpen, 1567 - Den Haag, 1620) was de zoon van de Antwerpse muzikant Peeter Reynierszoon van Hove. In 1594 trouwde Joachim van den Hove met Anna Rodius d’Utrecht. Als calvinist vluchtte hij na de verovering van Antwerpen door de Spanjaarden naar de Noordelijke Nederlanden en ging in Leiden wonen. Hij was daar luitist bij banketten en officiële gebeurtenissen en gaf er les aan de studenten van de Universiteit. Zijn bekendste leerlingen waren de jonge Maurits van Oranje en Frederik Hendrik van Oranje. In 1606 raakte hij verwikkeld in een schandaal, omdat een ongehuwde moeder hem ervan beschuldigde dat hij de vader was van haar kind. Joachim van den Hove kocht een huis op het Pieterskerkhof, maar na 1610 verslechterde zijn financiële situatie, waarop hij in 1616 de vlucht nam voor zijn schuldeisers. Zijn huis werd bij opbod verkocht en in 1620 stierf hij berooid in Den Haag.

Joachim van den Hove componeerde

     drie bundels intavolaties  van andere componisten en eigen werken voor luit en voor zangstem en luit

- Florida, 1601, opgedragen aan Frederik Hendrik, Prins van Oranje.

+ Pavana Lachrimae (Dowland)

+ Fantasia sexta (57)

+ Pavana (Philips)(321)

+ Almande Gratiae (229)

+ Spagnolette (262)

+ Volte (350)

+ Volte (352)

+ Volte (353)

- Delitiae Musicae, 1612, opgedragen aan Hertog Johan Maurits van Nassau

- Praeludia, Leiden, 1616

     39 andere, verspreid gepubliceerde luitcomposities

+ Canarie, melodietje van zestien magen, dat heel populair geworden is en je overal kunt tegenkomen.

 

Adriano Banchieri (Bologna, 3 september 1568 - 1634) werd in een vooraanstaande, rijke familie geboren als Tomasso Banchieri en publiceerde in zijn jonge jaren onder de pseudoniemen Attabalibba dal PerùCamillo Scaligeri della Fratta gedichten en muziekwerken. Hij  trad in de orde van de Olivetanen, een onderdeel van de Benedictijnen. Daar werd zijn naam veranderd in Ardriano. Hij studeerde daar studeerde orgel en compositie bij Gioseffo Guami en werd vervolgens was hij organist in verschillende kloosters van zijn orde: 1592 in Lucca, 1593 in Siena, in de Santa Maria in Regola te Imola van 1600 - 1607 en vanaf 1609 in  het monnikenklooster van San Michele te Bosco, bij Bologna. Hij was in 1615 de oprichter van de Academia dei Floridi in Bologna. De muziekvereniging werd in 1623 opnieuw in het leven geroepen onder leiding van Girolamo Giacobbi onder de  naam Accademia dei Filomusi. Adriano Banchieri was er onder de schuilnaam Il Dissonante lid van. In 1618 kreeg Adriano Banchieri de eervolle titel Abate Benemerito. vanwege zijn slechte gezondheid trok hij in 1634 het klooster van San Bernardo in Bologna. In dat jaar overleed hij aan een beroerte. Adriano Banchieri schreef 7 theoretische traktaten over muziek

Adriano Banchieri componeerde

     5 madrigaalkomedies, voorlopers van de opera, niet bedoeld voor het toneel, maar wel verhalende zangstukken

     2 boeken madrigalen

- Contraponto bestiale, of om precieser te zijn Un cane, un cucco, un gatto e un chiù per spasso fan contraponto a mente sopra un basso (een hond, een koekoek, een kat en een uil vermaken zichzelf met een contrapunt boven een basso ostinato), voor vijf stemmen, 1608

     concerti ecclesiastici voor 8 stemmen en basso continuo, 595

     psalmen

     missen,

     religieuze symfonieën,

     concerto's

     instrumentale canzones voor vier stemmen

- Fantasie overo canzoni alla francese per suonare nell'organo et altri stromenti musicali a 4 voci, 1603

     6 boeken driestemmige canzonetta’s

     orgelwerken

     7 didactische theoretische werken

- Cartella musicale nel canto figurato, fermo, & contrapunto, 1614, met veel tweestemmige zettingen als voorbeeld, zijn ook gewoon mooie compositietjes.

 

 

 

Christian Erbach (Gau-Algesheim, Mainz-Bingen, Duitsland, omstreeks 1568 – Augsburg, 14 juni 1635) was het grootste deel van zijn leven organist in Augsburg. Hij stond daar een tijd lang in dienst van de familie Fugger, volgde er in 1602 Hans Leo Haßler als stadsorganist op en was vanaf 1625 organist van de Dom. Christian Erbach was vanaf 1611 orgel- en klavecimbeldocent en werd erg gewaardeerd door zijn leerlingen.

Zijn zoon Christian Erbach junior (1603 - 23 september 1645) was ook organist en componist.

Christian Erbach componeerde

     drie boeken Modi sacri tripertiti, 1604-1606

     missen

     motetten

     gezangen

     120 orgel en/of klavecimbelwerken

 

 

 

 

Edward Gibbons (Cambridge, Engeland, 1568 – Exeter, ? omstreeks 1650), was de oudste broer van Orlando Gibbons. Hij was koormeester aan het King’s College in Cambridge van 1592 tot 1598 en later leek vicarus en toezichthouder in de Exeter Cathedral, waar hij in 1608 ook aangesteld werd als koormeetser, een post die hij hield tot 1649.

Edward Gibbons componeerde

     "What strikes the clocke?" voor drie instrumentale stemmen met klokslagen op een steeds verschillende toonhoogte. 

 Verder ben ik nergens een compositie van hem tegengekomen. Wie wel? Zeg het mij

 

Michael Maier (Rendsburg, 1568 – Magdeburg, 1622) was een Duitse geneesheer, raadsman voor Rudolf II en geleerd alchemist. In 1597 werd hij doctor in zowel filosofie als medicijnen. Hij was arts in Rostock en Praag en werd arts en raadsheer van Rudolf II. De keizer was erg geïnteresseerd in het occulte waardoor Maier in hoog aanzien stond bij hem. Hij benoemde hem dan ook tot paltsgraaf. Michael Maier schreef commentaren op Hermes Trismegistus en was samen met de keizer zeer geïnterreseerd in het onderzoeken van de geheimen van de natuur.

Nadat de keizer in 1612 was overleden diende Maier onder Maurits van Oranje. Hierna maakte hij omzwervingen door Duitsland en Engeland, waar hij Robert Fludd ontmoette. Bij zijn terugkeer in Praag waren alchemisten daar geen graag geziene gasten meer. Hij werd lijfarts van Maurits van Hessen-Kassel. Hierna vestigde hij zich in Maagdenburg als geneesheer.

Michael Maier  componeerde in zijn alchemistische

     emblemataboek Atalanta fugiens, 1617,  50 tweedelige driestemmige canons over één cantus firmus, het “Christe” van het gregoriaanse Kyrie Cunctipotens genitor.  Alles overgoten met een alchemistisch sausje en teksten in literair Latijn over Prinses Atalanta, achterna gezeten door Hippomenes. Met gouden appels probeert hij haar vlucht te remmen en haar zo in te halen. Dat gebeurt hier dus vijftig keer, steeds komt de canon aan het eind gelijk uit.

 

Bartolomeo Barbarino (bekend als “Il Pesarino") (omstreeks 1568 – omstreeks 1617 of  later) was een virtuose countertenor, die door een Engelse bezoeker in 1608 omschreven wordt als “omstreeks 40”, vandaar het “omstreeks” geboortejaar.

Tot 1602 werkte Bartolomeo Barbarino in Urbino in dienst van kardinaal Giuliano della Rovere  èn de graaf van Urbino. Van 1602 tot 1605 werkte hij als organist in de kathedraal van Pesaro, en daarna in Padua voor de bisschop van Padua.

Bartolomeo Barbarino componeerde 150 werken:

     2 boeken met motetten

     13 losse religieuze werken

     5 boeken madrigalen

     1 boek canzonetten

 

Aurelio Bonelli (Bologna, Italië, omstreeks1569 – ná 1620) was een leerling van de schilder Agostino Carraccis. Daarnaast had hij kennelijk ook muziek gestudeerd, want toen Adriano Banchieri in 1601 verhuisde naar Imola nam Aurelio Bonelli zijn baan als organist aan de San Michele in Bosco over.

Er zijn ook berichten over hem, dat hij werkte als organist in Milaan en in 1620 was hij organist aan de San Giovanni in Monte in Bologna. Daarna is er niets meer van hem bekend.

Aurelio Bonelli componeerde

     missen

     motetten

     madrigalen voor acht stemmen

     Villanelles voor drie stemmen

     Ricercari

     canzoni

     2 toccata’s voor acht stemmen (twee toetsinstrumenten)

 

Tobias Hume (Schotland, omstreeks 1569 (?) – Londen, Engeland,. 16 april 1645) was in de eerste plaats legerofficier. Hij diende onder meer in het Zweedse en het Russische leger. Hij heeft waarschijnlijk in zware armoede hebben geleefd: in 1629 verhuisde hij met Kerst naar het Londense Charterhouse, een opvangcentrum voor gepensioneerde militairen. Omdat men hiervoor 60 jaar moest zijn, kan dat een aanwijzing vormen dat hij rond 1569 geboren moet zijn. In 1642 smeekte hij het Parlement om geld, eten en kledij, en vroeg om in Ierland te mogen gaan dienen; naar eigen zeggen kon hij zijn armoede niet meer verdragen – op den duur was hij genoodzaakt in het veld op zoek te gaan naar slakken om op te eten. De vaak ietwat depressieve tekst van zijn liederen valt daarom goed te begrijpen. Tobias Hume had een voorliefde voor de lyra viol, een soort Engelse viola da gamba, waarover hij schriftelijk woorden wisselde met John Dowland, die de voorkeur gaf aan luit..

Tobias Hume componeerde

- The First Part of Ayres (of Musical Humors), 1605, 113 werken

- Captain Humes Poeticall Musicke, 1607, waarin

     werken voor gambaconsort

- “Harke, harke”, waarbij met de achterkant van de stok op het hout van de gamba moet worden geslagen.

     werken voor gamba solo

- "An Invention for Two to Play upone one Viole", waarbij twee spelers tegelijk op de gamba moeten strijken.

- "A soldiers march", The first Part of Ayres, nr. 4

- "My hope is decayed", The first Part of Ayres, nr. 8

- "A soldiers resolution", The first Part of Ayres, nr. 12

- "A pollish ayre",  The first Part of Ayres, nr. 16

- "Captain Hume's pavin", The first Part of Ayres, nr. 47

- "A soldiers galliard", The first Part of Ayres, nr. 49

     liederen:

- Tobacco, hilarisch loflied over het genot van tabak, waarin hij tot in detail de overeenkomsten tussen tabak en de liefde bezingt

- The Souldiers Song over het plezier van de strijd,

- The Hunting Song over de jacht, enzovoort.

     lamentaties

- What greater griefe, prachtig werk

- Alas poore men, waarin hij zich afvraagt waarom mensen per se lang willen leven als ze alleen maar meer ellende over zich heen krijgen. Aangrijpend