Componisten

vanaf 1665

 

Benedikt Anton Aufschnaiter (gedoopt Kitzbühel, Oostenrijk, 21 februari 1665 – begraven Passau, 24 januari 1742) kreeg zijn muzikale opleiding in Wenen. Op een gegeven moment kreeg hij een betrekking in een orkest verbonden aan het keizerlijke hof. Op 16 januari 1705 werd hij aangesteld als Kapellmeister aan het hof van bisschop-kardinaal Johann Philipp von Lamberg in Passau als opvolger van Georg Muffat. Benedikt Anton Aufschnaiter trouwde twee keer en had uit zijn tweede huwelijk een zoon.

Benedikt Anton Aufschnaiter schreeef een theorieboek:

     Regulæ Fundamentales Musurgiæ (fundamentele regels om goed muziek te componeren)

Benedikt Anton Aufschnaiter  componeerde 300 werken:

     1 concerto

     6 orkestsuites

     7 serenades

     10 orkestsonates

     5 missen

     1 requiem

     12 offertoriums

     1 miserere

     1 litanie

     vesperpsalmen

 

Filippo Amadei (Pippo del Violoncello) (Reggio Emilia, Italië, omstreeks 1665 – Londen, Engeland, omstreeks 1725) was als muzikant bezig in Rome en Londen. Van 1685 tot 1708 was hij cellist bij kardinaal Pamfilie, tot 1711 in de kerk San Luigi dei Francesi en bij Prins Ruspoli, tot 1713 in de kerk San Giacomo degli Spagnoli. Ondertussen werkte hij ook nog in het orkest van Kardinaal Ottoboni in Rome.

Op 28 Januari 1715 verliet Filippo Amadei samen met de twee violisten Prospero en Pietro Castrucci Rome om in Londen aan het werk te gaan voor de Earl van Burlington. In 1720, toen de Royal Academy of Music was opgericht, werd hij daar benoemd als eerste cellist in het orkest. Tot 1724 komt zijn naam af en toe bij uitvoeringen en optredens voor.

Filippo Amadei componeerde

     5 opera’s

     2 serenata’s

     3 oratoria

- Teodosio il giovane, 1711, de geschiedenis van de Byzantijnse keizer Theodosius II (401–450)

     7 cantates

     1 celloconcerto

     1 cellosonate

 

Gaetano Veneziano (Bisceglie, Bari, Italië, 1656 – Napels, 15 juli 1716) studeerde vanaf zijn tiende jaar bij Francesco Provenzale aan het Conservatorio Santa Maria di Loreto in Napels. In 1684 werd hij daar maestro di cappella. Hij volgde in 1704 Alessandro Scarlatti op als maestro van de Spaanse koninklijke kapel, maar na drie jaar raakte hij die post alweer kwijt toen de Oostenrijkers de zeggenschap over Napels van de Spanjaarden overnamen. Tot zijn dood bleef hij aan de Loreto lesgeven. Zijn zoon Giovanni Veneziano was ook componist.

Gaetano Veneziano componeerde

     5 passionen

- La Passione secondo Giovannio, pas onlangs (2016) uit een archief opgeduikeld. Tekst in het Latijn. Prachtige momenten.

     2 oratoria

- "La Santissima Trinità", oratorium voor vijf stemmen, strijkers en basso continuo. Charmant werk

     3 missen

     8 cantates

     44 lezioni per notturni, bijbelgedeelten om te zingen of te spelen tijdens de metten, onderdeel van het getijdengebed

- Invitatorium (inleiding) en responsoria voor de  eerste nocturne (nachtelijk gebed, onderdeel van de  Metten)  voor de dodenofficie

- 7 lezioni voor de Nocturnes voor de dodenofficie, veel teksten uit het boek Job

- 4 lezioni per notturni voor de Kerstdagen 

- 11 lezioni voor andere Nocturnes 

     22 tenebrae - Musiche per la Settimana Santa a Napoli

     28 motetten

     28 liederen

 

Nicolaus (Nicholas) Bruhns, (Schwabstedt, 1665 ‒ Husum, 29 maart 1697) studeerde bij zijn vader Paul Bruhns (1640-89?), organist in Schwabstedt. Later studeerde hij compositie en orgelspel bij Dieterich Buxtehude in Lübeck. Met hulp van Buxtehude kreeg hij een betrekking als violist en componist aan het Deense koninklijke hof in Kopenhagen. In 1689 werd hij stadsorganist van Husum, zijn laatste betrekking voor zijn vroege dood (verschillende bronnen spreken elkaar tegen, of hij op dat moment 31 of 32 jaar was).

Nicolaus Bruhns schreef

     12 religieuze werken voor 1 – 4 stemmen, strijker(s) en basso continuo

- De profundis, voor bas, 2 violen en basso continuo, indrukwekkend

- Mein Herz ist bereit, concerto voor bas, soloviool en basso continuo

     4 preludia voor orgel, feestelijk

- "Groot" praeludium in e kleine terts, eigenzinnig interessant orgelwerk  

- Praeludium in G grote terts

     1 koraalvariatie voor orgel

- Nun komm, der Heiden Heiland

Bruhns' orgelmuziek is geschreven in de Stylus Phantasticus.

Alle bronnen van overlevering van bovengenoemde werken zijn handgeschreven kopieën uit Johann Sebastian Bachs directe omgeving. 

Elisabeth Claude Jacquet de la Guerre (Parijs, omstreeks 1665 – Parijs, 27 juli 1729) was de dochter van organist en maître de clavecin Claude Jacquet. Het wonderkind van Mozart-achtige allure speelde in 1670 Louis XIV voor toen ze vijf jaar was. Hij bemoedigde haar haar talenten te ontwikkelen. Zijn maîtresse Madame de Montespan nam Elisabeth onder haar hoede. Hierdoor kon zij aan het hof verkeren en één van de belangrijkste Franse componisten naast Jean-Baptiste Lully worden. Veel van haar composities droeg Elisabeth Jacquet op aan Lodewijk XIV. Tijdens haar leven was Elisabeth de la Guerre een beroemdheid en haar salonconcerten en publieke recitals werden in tijdschriften lovend beschreven.

23 september 1687 trouwde Elisabeth Jacquet met de organist van de Saint-Séverin: Marin de la Guerre. In 1704 verhuisde ze naar het eiland St Louis. Ze stierf in Parijs in 1729. Ze had drie klavecimbels in haar bezit.

Musicologe Catherine Cessac promoveerde  in 1993 met het proefschrift Élisabeth Jacquet de La Guerre, une femme compositeur sous le règne de Louis XIV waarin ze het oeuvre catalogiseerde met een EJG-nummer

Elisabeth Jacquet de la Guerre componeerde

     1 opera

- Céphale et Procris, 1694, EJG 24, tragédie en musique, met aardige airs en divertissements, intiem liefdesduet Donne-la moi dans nos adieux, aanstekelijke dansmelodie Pantomime

     1 ballet

     16 cantates op teksten van Houdar de la Motte, vaak een soort mini-opera's

- Le Passage de la mer rouge, 1708, EJG 26

- Jonas, EJG 28

- Judith, EJG 30

- Sémélé, EJG 37

- L'Ile de Délos, cantate voor sopraan, viool, fluit, hobo, gamba en basso continuo, omstreeks 1715, EJG 38, mooie pastorale cantate met 11, soms volledig instrumental delen

     5 triosonates  voor twee violen en basso continuo, 1695, EJG 16 - EJG 19

     8 vioolsonates

- 2 sonates voor viool en basso continuo, 1695, EJG 14 en 15

- 6 sonates voor viool, obligate gamba en basso continuo, 1707, EJG 8 - EJG 13, zwierig

Sonate nr. 2 in D grote terts, EJG 9,  echte Franse sonate.

Sonata nr. 4 in G grote terts, EJG 11, mooie rol voor de gamba in laatste deel Aria

     werken voor klavecimbel, 1687 en 1707

- Pièces de clavecin, 1687, 4 suites voor klavecimbel, EJG 01 - EJG 04, Suite 1, 2 en 3 beginnen met een improvisorische prelude, zwierig, licht en spontaan.

 

Angelo Michele Bertalòtti, (Bologna, Italië, 8 april 1666 – 30 maart 1747) studeerde in Bologna, waar hij een zangschool opende. Tussen 1687 en 1690 was hij zanger in Rome bij de kerken Luigi dei Francesi en de San Agostino. In 1693, terug in Bologna werd hij zangmeester aan de Scuole Pie en docent aan diverse seminaries. Op 22 maart 1703 werd hij benoemd als secretaris van de Accademia Filarmonica van Bologna. Angelo Michele Bertalòtti was maestro di cappella in verschillende kerken in Bologna. Hij schreef diverse didactische werken over zingen en musiceren.

Angelo Michele Bertalòtti componeerde in elk geval

     50 tweestemmige koorsolfeggi voor sopraan en alt of voor tenor en bas

     56 solfeggi voor 1 tot 3 stemmen

     30 sonatines voor viool en altviool

     20 duetten voor twee violen

     21 studies voor gamba

     ricercares voor 1 en 2 stemmen

- 19 ricercares voor gamba

 

Jean-Féry Rebel (Frankrijk, 18 april 1666 - 2 januari 1747) was de zoon van Jean Rebel, tenorzanger in de privékapel van Lodewijk XIV. Jean-Féry was een wonderkind op de viool.Hij had onder meer les van Jean-Baptiste Lully .

In 1699 was Jean-Féry Rebel eerste violist zowel aan de Koninklijke Muziekacademie als aan de Opéra. Van 1700 tot 1705 reisde hij door Spanje. In 1705 terug in Frankrijk ging hij deel uitmaken van de “Vingt-quatre violons du roy”. In 1716 werd hij Maitre de Musique aan het hof en in 1726 Kamercomponist.

Zijn zoon François Rebel (1701-1775) was ook componist, gewaardeerd violist, en lid van de "Vingt-quatre violons du roy."

Jean-Féry Rebel componeerde

     1 opera

- Ulysse, tragédie lyrique, 1703, het verhaal van Odysseus terugkeer naar Ithaca

     7 balletten

- Les caractères de la danse, symphonie chorégraphique, 1715, een ballet zonder thema of woorden, dat bestaat uit een suite met een prélude en 11 hofdansen.

- "Les Eléments", 1737, over de vier elementen; aarde, water, lucht en vuur, die worden uitgebeeld in de orkestratie. Voor die tijd een onwaarschijnlijke manier van uitbeelden. De ouverture, "Le Cahos" (chaos), lijkt haast een sprong van 200 jaar te maken richting atonaliteit. Superwoeste balletmuziek met slustertechnieken, dissonanten, atonaliteit en ritmewisselingen, alsof de componist midden in de 20ste eeuw staat.

     12 triosonates, waarbij een "derde" stem  een van de andere soms verdubbelt

- Recueil de douze sonates a II. et III. parties avec la bass chifrée, 1712

+ Le tombeau de M. de Lully, en hommage à son maître

     12 vioolsonates, gemengd met solocaprices

     airs voor zangstem

 

Attilio Malachia Ariosti (Bologna, Italië, 5 november 1666 – 1729) was afstammeling van een onechte tak van de Bolognese adellijke familie Ariosti. Hij kreeg al jong zang-, viool- , orgel en compositielessen. Attilio Ariosti werd op 22-jarige leeftijd monnik in de orde van de Servieten van Maria. In 1692 werd hij diaken en organist aan de Santa Maria dei Servi kerk in Bologna In 1696 kreeg Attilio Ariosti toestemming om de orde te verlaten en componist te worden aan het hof van de Hertog van Mantua en Monferrato.

In 1697 kwam Attilio Ariosti op verzoek van Sophia Charlotte van Hannover, koningin van Pruisen, naar Berlijn Hij bleef in Berlijn als hofcomponist tot 1703. Hij schreef er ook libretto's voor collega's.

Van 1703 tot 1709 was Attilio Ariosti Algemeen Oostenrijks Vertegenwoordiger voor Italië in dienst van Keizer Joseph I. Hij woonde een tijdje in Wenen, waar hij concertaria's schreef en trok toen via Parijs naar Londen. Hij werkte daar aanvankelijk als virtuoos bespeler van de viola d'amore. Na 1716 deelde hij met Georg Frideric Handel en Giovanni Bononcini het directeurschap van de Royal Academy of Music. Hij schreef een aantal werken voor het King's Theater in Haymarket. Omdat Attilio Ariosti er een nogal luxe levensstijl op na hield en een bijpassende berg schulden, was hij niet altijd even populair bij zijn collega's.

Attilio Ariosti componeerde

     30 opera’s

- Caio Marzo Coriolano, 1723, originele harmonieën.

- Vespasiano, dramma per musica in 3 bedrijven, libretto Nicola Francesco Haym, 1724.

- Il naufragio vicino, ??

     1 ballet

     8 oratoria

     talloze cantates

Pur al fin gentil Viola,  voor sopraan, viola d' amore en basso continuo

     concerti da camera

     21 sonates voor viola d’amore

6 Viola 'd amore lessons, 1724, zes sonates eigenlijk, prachtige muziek

 15 “Stockholmsonates” in manuscript omdat ze bewaard bleven in de Statens Musikbibliotek in Stockholm, Zweden)

     12 Divertimenti da Camera voor viool en violoncello

     Recueil de Pièces pour la Viol d'Amour,  57 delen voor viola d’amore, ook in Stockholm bewaard

 

Francesco Antonio Nicola Scarlatti (Palermo, Sicilië, 5 december 1666 – Dublin, Ierland, januari 1741) was de jongere broer van Alessandro Scarlatti. In die tijd maakte Sicilië deel uit van het Koninkrijk Napels. Vandaar dat Francesco Scarlatti op zijn 7de jaar naar Napels kon om daar op het Conservatorium te studeren. Na zijn studie werd hij op 17 februari 1684 violist aan de koninklijke kapel in Napels waar zijn oudere broer Alessandro Scarlatti maestro di capella was.

In 1690 trouwde Francesco Scarlatti met Rosalinda Albano. Ze kregen vijf kinderen,

In 1691 keerde Francesco Scarlatti terug naar Sicilië, waar 24 jaar lang dienst zou doen als maestro di cappella in Palermo. Rosalinda overleed in 1706. Francesco reisde vanaf 1715 als violist door Europa. In 1719 was hij in Londen, wellicht op uitnodiging van zijn vriend George Frederick Handel. Wat hij daarna allemaal in Engeland uitvoerde is onbekend. In 1724 woonde hij als 'Master of Musick' in Dublin. Er is een bericht in het Dublin Journal uit 1933 dat Jane Scarlatti, vrouw van Francis Scarlatti hem heeft verlaten en nergens aanspraak op kan maken. En er is nog een bericht uit 1741 dat Francesco Scarlatti wegens ziekte niet aan een concert kan meewerken. 13 februari 1741 werd er een benefietconcert voor hem gegeven, even daarvoor zal hij overleden zijn.

Francesco Scarlatti componeerde

     1 theatermuziekwerk

     missen voor koor en instrumenten

     oratoria

     3 motetten voor koor of zangers, strijkers en basso continuo

     cantates

     1 sinfonia

     6 concerti grossi, in 2000 ontdekt in de werkboeken van Charles Avison

 

 

Miguel de Ambiela (La Puebla de Albortón bij Zaragoza, Spanje, 1666 – Toledo, 29 March 1733) leerde muziek aan de kapittelkerk van Daroca bij Zaragoza, waar hij op zijn 18de jaar maestro de capilla werd. Dezelfde functie vervulde hij daarna in Lérida, Jaca, en aan de Catedral-Basílica de Nuestra Señora del Pilar (Basiliek van Onze vrouwe van de Zuil), in Zaragoza. Van 1707 tot 1710 was hij maestro de capilla van het Clarissenklooster van Madrid en vanaf 22 maart 1710 van de kathedraal Santa María van Tolèdo, toentertijd zo’n beetje de belangrijkste muzikale baan in Spanje. Miguel de Ambiela schreef een belangrijk muziektheorieboek Disceptación música y discurso problemático over het gebruik van onvoorbereide dissonanten.

Miguel de Ambiela componeerde

     25 missen

     12 motetten

Stabat mater dolorosa voor vier stemmen

     3 hymnes

     villancico’s

Suban las voces al cielo, 24 oktober 1689, voor zes stemmen en basso continuo, snelmodulerend werk, meesterwerk in woordschildering; 

     orgelwerken

     harpwerken

 

Antonio Biffi (Venetië, Italië 1666 - 1733) studeerde vermoedelijk bij Giovanni Legrenzi In juli 1692 werd hij zanger bij het koor van de kapel van de Basiliek van San Marco in Venetië. Binnen een week moest hij de taak van de dirigent overnemen van Gian Domenico Partenio, omdat deze langdurig ziek werd. In februari 1702 werd Antonio Biffi officieel maestro di cappella. Hij hield de post van kapelmeester tot aan zijn dood. Daarnaast was Antonio Biffi koorleider van het Conservatorio dei Mendicanti. Leerling van Antonio Biffi was Giovanni Battista Ferrandini. Antonio Biffi mengt in zijn composities de Veneziaanse School met de Romeinse School.

Antonio Biffi componeerde

     2 oratoria

     6 psalmen

     3 wereldlijke cantates

     kerkcantates

     missen

     misdelen

     motetten

- miserere,  voor koor, strijkers en orgel, gecomponeerd voor de neef van Lodewijk XIV, opgevoerd in Versailles;

 

Charles (François) Dieupart (Parijs??, Frankrijk, tegen 1667 – Londen, ná 1740) wordt in 1695 in een belastingaangifte klavecimbel- en orgeldocent genoemd. Vanaf ongeveer 1704 woonde Charles Dieupart in Engeland, vandaar “Charles”.  Hij was daar beschermeling van Elizabeth Montagu, Hertogin van Sandwich. Zijn introduceerde hem in Londen, waar hijh vooral bekend werd als violist en zich bezig hield met het propageren van de Italiaanse opera. Op latere leeftijd trok hij zich terug om in Frankrijk van zijn pensioen te gaan genieten.

Charles Dieupart componeerde

     theatermuziekwerken

     8 concerto’s

     8 sonates, waarvan 6 voor altblokfluit en basso continuo, opgedragen aan Lady Essex Finch, leerlingen van Dieupart.

     33 liederen

     Six suittes de clavessin, 6  klavecimbelsuites, Amsterdam, 1701, De zevendelige suites waren  behoorlijk van invloed op de Engelse Suites van Johann Sebastian Bach, die de 6 suites van Charles Dieupart tussen 1709 en 1714 overschreef. De zes suites zijn op vrijwel hetzelfde moment gearrangeerd voor (blok)fluit en basso continuo.  

     andere klavecimbelwerken

 

Antonio Lotti (Venetië, Italië, 5 januari 1667 - Venetië, 5 januari 1740) was de oudste zoon van Matteo Lotti, kapelmeester aan het hof in Hannover tot 1679 en Marina Gasparin. Hij kreeg nog twee jongere broertjes en een zus. Als kind zong Lotti in het koor van de San Marco in Venetië, waar hij een muzikale opleiding kreeg bij Giovanni Legrenzi. In 1692 werd hij aangesteld als tweede organist, in 1704 als eerste organist van de San Marco. Hij gaf ook les aan het Ospedale degli Incurabili in Venetië.

Op 12 februari 1714, trouwde Antonio Lotti met de sopraan Santa Stella Scarabelli (c. 1686 - 1759) uit Bologna.

De zoon van keurvorst van Saksen, August III van Polen nodigde Antonio Lotti in 1717 uit om naar Dresden te komen.

Tot 1719 bleven Lotti en zijn vrouw aan het hof in Dresden. Voor het huwelijk van de kroonprins Frederik August II met Maria Josepha werden drie opera’s van Antonio Lotti: Giove in Argo (1717), Ascanio (1718) en Teofane (1719) binnen twee weken opgevoerd, Telemann, Johann Sebastian Bach, zijn zoon Wilhelm Friedemann Bach en Händel waren aanwezig bij de uitvoeringen.

Na afloop van de feestelijkheden, waarvoor een speciale opera was gebouwd met 2.000 zitplaatsen, keerde Lotti - rijkelijk beloond - in zijn koets naar Venetië terug.

Antonio Lotti werd in 1736 kapelmeester van de San Marco. Hij werd kort daarop ziek en stierf vijf jaar later, tamelijk welvarend. Antonio Lotti werd begraven in de San Geminiano in Venetië. Bij de verwoesting van de kerk in 1851 ging zijn grafsteen verloren. Zijn testament maakt melding van een gondel, koets en paarden.

Santa Stella stierf twintig jaar later.

Antonio Lotti was een bescheiden muzikant en een gewaardeerde docent. Onder zijn leerlingen waren Domenico Alberti, Benedetto Marcello, Giovanni Battista Pescetti, Baldassare Galuppi, Giuseppe Saratelli en Jan Dismas Zelenka.

Antonio Lotti componeerde

     27 opera’s

     18 missen,

- Missa Sapientiae, voor 5 of 6 stemmen en orkest

- Missa Sancti Christofori, voor 8 stemmen, in het Credo komt een Crucifixus voor 8 stemmen voor, dat nogal populair geworden is en vaak apart wordt uitgevoerd

     3 requiems

     7 oratoria, muziek allemaal verloren gegaan

     vele motetten

- Credo in g kleine terts voor 6 stemmen, hierin ook een veelgezongen Crucifixus voor 6 stemmen

- Miserere in c kleine terts

- Dixit Dominus in g kleine terts

     68 wereldlijke cantatas,

- Se con stile frequenti, 1705

     4 madrigalen,

     1 concerto

     6 sinfonie

     6 vioolsonates

     5 andere kamermuziekwerken

- Sonata à 4 voor 2 hobo’s, obligate fagot en basso continuo ("Echo Sonata"). Driedelige sonate met fascinerend eerste deel: Echo

     1 klavecimbelwerk

 

Michel Pignolet de Montéclair (Andelot, Haute-Marne, Frankrijk, 4 december 1667 – Aumont, 22 september 1737) werd geboren als Michel Pignolet, maar voegde later “Montéclair”, de naam van een vesting in zijn geboorteplaats, toe. Zijn vader was wever, op negenjarige leeftijd ging hij in het schoolkoor meezingen. In 1687 werd hij in het Operaorkest in Parijs aangenomen als basgambist. In Parijs studeerde  Pignolet de Montéclair bij Jean-Baptiste Moreau.

Pignolet de  Montéclair was een gewaardeerde muziekdocent: de dochters van zijn collega  François Couperin hoorden onder zijn leerlingen. Hij gaf op een frissen en moderne manier muzieklessen. Hij publiceerde daar ook boeken over. In 1721 opende hij een muziekwinkel, in 1735 hield hij op met lesgeven.

Pignolet de  Montéclair componeerde

     2 opera’s

- Festes de l'été, opéra-ballet met een voorspel en 3 actes, libretto Joseph Simon Pellegrin, 1716

- Jephté,  Bijbelse tragédie en musique in een proloog en vijf bedrijven, libretto Joseph Simon Pellegrin, 1732, gebaseerd op het Bijbelverhaal uit het boek Rechters. In het vierde bedrijf zingt Jefta's dochter Iphise (sopraan) de scene "Ruisseaux, qui serpentez", voor sopraan, blokfluitkwintet en basso continuo.

     3 verzamelingen cantates

- Le Retour de la Paix, uit het eerste boek, 1709

- La Bergère, nr. 5 uit het derde boek, 1728, waarin het liefdesverdriet van een herderin uit de doeken wordt gedaan

     2 motetten

     kamermuziekwerken

- 6 concerten voor 2 traverso’s, 1723

+ concert nr. 4 in a kleine terts

- 6 concerten voor traverso en basso continuo, 1724

+ Deuxième concert in g kleine terts, een juweel

- "Brunètes anciènes et modernes" duetten voor fluit en/of viool,  omstreeks 1730, verzameling populaire liedjes, waarvan de naam werd ontleend aan het in die tijd bekende lied “Ah, Brunette, tu me fais mourir”.

 

Diogenio (Padre Benedettino) Bigaglia (Murano, bij Venetië, Italië, omstreeks 1667 - Venetië , omstreeks 1745)  trad in 1694 in het Benediktijnerklooster San Giorgio Maggiore in Venetië in. In 1700 werd hij tot Priester gewijd, in 1713 werd hij prior van het klooster.

Diogenio Bigaglia componeerde

     4 oratoria

     18 missen

     15 motetten

     22  religieuze cantates

     44 wereldlijke cantates

     duo’s en trio’s voor vrouwenstemmen en basso continuo

     4 concerti

     12 sonaten voor viool en basso continuo

     3 triosonates voor twee fluiten en basso continuo

 

Johann Christoph Pepusch, (in Engeland John Christopher Pepusch) (Berlijn, Duitsland, 1667 – Londen, 20 juli 1752) was de zoon van een protestantse predikant en kreeg muzieklessen van de cantor van de Mariakerk in Berlijn,  Martin Klingenberg, en de organist van de Sankt Petrikerk, Grosse. Op 14-jarige leeftijd kreeg hij een betrekking aan het Pruisische hof, via een zangeres, die hij op harp begeleidde en die hem daar aanbevolen had. 

Nadat hij getuige was geweest van de executie van een Pruisische officier wegens ongehoorzaamheid, besloot hij te emigreren naar een land met een regering met betere beginselen. Rond 1700 kwam hij via Nederland enige tijd ná september 1697 in Londen terecht, waar hij de rest van zijn leven zou blijven. Hij werkte er als altviolist en vanaf 1704 als klavecinist in het Druty Lane Theater. In januari 1708 werd hij aangenomen als muzikant in het  Vanburgh’s Queen’s Theatre aan de Haymarket. Daar werkte hij als violist, klavecinist en begeleider van de sopraan Margherita de l’Epine. Hij nam ook deel aan de eerste openbare concerten, georganiseerd door kolenhandelaar Thomas Britton. De concerten werden zowel door de adel als door de middenstand bezocht.  

In 1713 kreeg hij een eredoctoraar van de Universiteit van Oxford. In 1714 werd Johann Christoph Pepusch muzikaal directeur van het Drury Lane Theater.In 1715 werd hij tot organist en componist van de kapel in Cannous benoemd door de hertog van Chandos. Vanaf herfst 1716 was Johann Christoph Pepusch 15 jaar lang artistiek leider van het Lincoln's Inn Fields Theatre te Londen. Vanwege zijn muzikale verdiensten kreeg hij in juli 1713 een eredoctoraat in de muziekwetenschappen.

Ergens tussen 1718 en 1723 is Johann Christoph Pepusch met sopraan Margherita de l’Epine getrouwd. Hun enige zoon werd gedoopt op 9 januari 1724. De veelbelovende muzikale jongen overleed al in 1739.

Johann Christoph Pepusch was een van de oprichters van de Academy of Ancient Music in 1726. de Academy of Ancient Music specialiseerde zich in wat toen "Oude Muziek" was. In 1735 vormde hij de Academy om tot een muziekseminarie voor jonge muzikanten. Hij was een veelgevraagde docent en gaf les aan onder meer William Boyce, Benjamin Cooke, Johan Helmich Roman, John Travers, George Berg, James Nares en Ephraim Kellner. Na zijn dood werd hij in de kapel van het Charterhouse, waar hij vanaf 1737 organist was, bijgezet. John Travers en James Nares hebben zijn uitgebreide bibliotheek in de Academy of Ancient Music ondergebracht waaronder de verzameling klavecimbelmuziek die bekend geworden is onder de naam Fitzwilliam Virginal Book.

Johann Christoph Pepusch componeerde

     6 opera’s

- The Beggar’s Opera, 1728, zijn bekendste en beroemdste werk, een operaparodie, geschreven door John Gay. The Beggar's opera, was een reactie op de toenemende invloed van de Italiaanse opera en met name gericht op Georg Friedrich Händel. Behalve een persiflage op de Italiaanse opera gaf het ook de mogelijkheid door satirische teksten, kritiek te leveren op het corrupte bestuur van de eerste minister Sir Robert Walpole. Ook verschenen er voor het eerst gewone mensen op het toneel. The Beggar’s opera  vormde voor Bertolt Brecht en Kurt Weill de inspiratiebron voor hun Dreigroschenoper uit 1928. Het was de eerste Ballad-opera: zangspel met volksmelodieën, humor, ironie en parodie. Het succes van The Beggar's Opera was zo groot, dat Händels operahuis hierdoor failliet ging. Georg Friedrich Händel ging teleurgesteld oratoria schrijven 

- Polly, ballad opera in drie bedrijven, tekst John Gay, 1729,  een afgeleide van /vervolg op The Beggar's Opera. In eerste instantie verboden door de censuur, pas voor het eerst uitgevoerd op 19 juni 1777.

     4 masques

- Venus and Adonis, masque, libretto C. Cibber, naar Ovidius Metamorphosen, Drury Lane, 12 maart 1715; zijn langste en populairste masque. De liefdesgodin Venus (alt) probeert de jonge jager Adonis (sopraan, travestierol) te verleiden. De jaloerse oorlogsgod Mars (tenor) komt tussenbeide. Adonis wordt dodelijk gewond door een wild zwijn en de onsterfelijke Venus moet eeuwig treuren om zijn dood. Er komt een kleine aria in voor: Chirping Warblers (“Tjirpende mussen”) voor sopraan, “flageletto”, strijkers en basso continuo. De flageolet  kan prima op een sopraninoblokfluit worden gespeeld.  

     14 cantates

- 6 Engelse cantates boek 1, 1710

+ Corydon (While Corydon the lovely shepherd), voor sopraan, blokfluit en basso continuo

- 6 Engelse cantates boek 2, 1720

+ When loves soft passion, tekst J. Blackley voor sopraan, blokfluit en basso continuo, De hertog van Chandos, aan wie Pepusch zijn tweede boek met 6 cantates opdroeg, speelde destijds zelf de blokfluitpartij; 

     5 motetten

     11 anthems

     5 odes

     10 concerto's

     55 triosonates

Sonate a 3, opus 3, voor twee violen, hobo's of blokfluiten en basso continuo, 1711

Sonate a 3, voor blokfluit, viool en fagot

Triosonate in a kleine terts voor twee altblokfluiten en basso continuo, voorheen aan Georg Philipp Telemann toegeschreven 

     meer dan 100 sonates voor viool, (blok)fluit, hobo en basso continuo

voor een overzicht van zijn werken met blokfluiten, zie bij de blokfluitgeschiedenis van deze site: 6. Componisten van blokfluitwerken

 

Jean Gilles (Tarascon, 8 januari 1668 – Toulouse, 5 februari 1705) groeide op in Aix-en-Provence. Hij werd maître de musique aan de kathedraal van St Etienne in Toulouse in 1697, als opvolger van André Campra. Jean Gilles stierf onverwacht op 37jarige leeftijd in Toulouse.

Jean Gilles componeerde

     Grand motets, waaronder

- leçons de ténèbres: ”La Lamentations”

     Petit motets

Zijn motetten werden van 1728–1771 veelvuldige uitgevoerd tijdens de beroemde Concert Spirituel in Parijs.

     Een requiem, Messe des morts, buitengewoon beroemd, geschreven voor het noverlijden van een plaatselijke notabele, maar nooit uitgevoerd omdat hij de grote bezetting niet voor elkaar kon krijgen. Voor het eerst uitgevoerd bij zijn eigen begrafenis, maar later werd gezongen bij de begrafenisdiensten van onder meer Campra, Royer, de koning van Polen in 1736, Jean-Philippe Rameau in 1764, en Louis XV in 1774. Requiem met een vredige atmosfeer, elegant en transparant gecomponeerd. Indrukwekkend martiaal begin.

 

Francesco Gasparini (Camalliore, bij Lucca, Italië, 5 maart 1668 - Rome, 22 maart 1727) was de tweede van vijf kinderen van Nicolao en Elisabetta Belfiore. In 1682 ging hij naar Rome, waar hij studeerde bij Arcangelo Corelli en Bernardo Pasquini en organist werd van de Madonna dei Monti-kerk. In 1684 werd hij lid van de 'Accademia Filarmonica’ van Bologna. Op 28 november trouwde hij in Rome met Maria Rosa Borrini, een Romeinse zangeres. In 1701 ging hij naar Venetië, waar hij de muzikale directeur werd van het Ospedale della Pietà. In 1714 kwam hij weer in Rome terug en werd daar maestro di cappella en organist in de Santa Maria Maggiore en in de basiliek van San Giovanni in Laterano. Tot zijn leerlingen behoorden Benedetto Marcello en Domenico Scarlatti. Ook Joachim Quantz studeerde tijdens zijn studiereis naar Italië enige tijd bij hem.

Francesco Gasparini schreef een tractaat over basso continuospel: L’Armonico Pratico al Cimbalo, dat tot het begin van de nooit uitgevoerd omdat hij de bezettingniet voor elkaar kon krijgentwintigste eeuw werd gebruikt.

Francesco Gasparini componeerde

     63 opera's

- Ambleto (Hamlet), dramma per musica in drie bedrijven, libretto Apostolo Zeno en Pietro Pariati, carnaval 1705

- Antioco, dramma per musica in drie bedrijven, libretto Apostolo Zeno en Pietro Pariati, november 1705

- Tamerlano, libretto Agostin Piovene, tragedia, 24 januari 1711, gereviseerd als Il Bajazet, 1719 en als Il Bajazette in 1723. Van de 1711 en 1723 versie is veel verloren gegaan, de 1719 versie is volledig bewaard gebleven. Tamerlano is een van de verhalen die het vaakst als opera zijn bewerkt. Prins Bajazet is de gevangene van koning Tamerlano. En Tamerlano is verliefd op Asteria, de dochter van Bajazet. Tamerlano wil Bajazet wel vrij laten om met Asteria te trouwen, maar die háát Tamerlano en probeert hem twee keer te vermoorden. Uiteindelijk pleegt Bajazet zelfmoord om wat rust in de vijver te brengen. En dan heb je nog Irene, de verloofde van Tamerlano die denkt blij met hem te kunnen trouwen. Dus veel dramatische momenten, stof voor prachtige aria’s. Georg Friedrich Händel gebruikte de slotscène, waarin Bajazet sterft op het podium, in zijn geheel voor zijn eigen opera Tamerlano.

- Eumene, dramma per musica in drie bedrijven, libretto Apostolo Zeno, 1714      

- Il tartaro nella Cina, dramma per musica in drie bedrijven, libretto Antonio Salvi, 1715    

- Bajazet, 1719, revisie van de opera Tamerlano uit 1711

- L'oracolo del fato, componimento per musica, libretto Pietro Pariati, 1719

     7 missen, 

- Missa Canonica, 1705, voor vier stemmen en basso continuo. Johann Sebastian Bach kopieerde de mis in 1740 en voegde partijen voor strijkers, blazers en orgel toe.

     35 oratoria

- Atalia, oratorium voor 4 stemmen en orkest, 1692, met de mooie sopraanaria Ombre care

- Santa Maria Egiziaca, oratorium voor 4 stemmen en orkest

     60 motetten, 

     3 psalmen.

     74 cantates

- Andate, o miei sospiri, al cor d’Irene!, cantate voor sopraan en basso continuo

     3 sinfonia’s

     1 concert

- Concerto per flauto

     12 (series) klavecimbelwerken

 

François Couperin (Parijs, Frankrijk, 10 november 1668 ‒ 11 september 1733), bijgenaamd 'Le Grand', was de zoon van Charles Couperin (1639-1679), de organist van de kerk Saint-Gervais-et- Saint-Protais, één van de oudse en rijkste kerken van Frankrijk, en Marie Guéri. Hij was een neef van de al overleden Louis Couperin. François kreeg zijn eerste muzieklessen van zijn vader, al voordat hij kon lezen en schrijven. Zijn vader overleed toen hij tien jaar oud was en Jacques-Denis Thomelin, organist van de Saint Jacques-de-la-Boucheriekerk en organist van de koning, ontfermde zich over de jongen en werd een tweede vader voor hem. Op zijn 17de mocht hij de plek van zijn vader aan de Saint Gervais innemen. Michel-Richard Delalande had zolang die diensten vervuld, maar werd toen benoemd als organist aan het hof van de koning. Tot 1689 tegen driekwart van het salaris, 300 “livres” per jaar. In 1689 trouwde met Marie-Anne Ansault. Ze kregen drie kinderen: Marie-Madeleine (1690-1742) werd non en organiste in de Benedicter abdij van Maubuisson, Marguerite-Antoinette (1705-1778) werd klaveciniste aan het hof en Nicolaus-Louis (*1707), geen idee wat daarvan terecht is gekomen.

In 1693 werd François Couperin na het overlijden van zijn mentor Jacques-Denis Thomelin één van de vier officiële organisten van de koninklijke kapel van Lodewijk XIV, jaarlijks in de maanden januari, februari en maart. In 1694 werd hij “Maître de clavecin des enfants de France” en moest de kleinzoon van Lodewijk XIV, Louis de France, hertog van Bourgondië, en andere prinsen en prinsessen van den bloede. In 1696 werd hij in de adelstand verheven.  

In 1713 kreeg hij van Lodewijk XIV het alleenrecht op het piubliceren van klavecimbelmuziek.  In 1717 werd François Couperin  Ordinaire de la Musique de la Chambre du Roi pour le Clavecin. Als hofcomponist was François Couperin niet alleen verantwoordelijk voor kamermuziek, maar ook voor muziek voor de Chapelle royale.

Na de dood van Lodewijk XIV in 1715 zette François Couperin zijn werkzaamheden aan het hof voort, o.a. met klavecimbellessen aan de Poolse prinses Maria Leszczyńska, echtgenote van de toekomstige koning Lodewijk XV en dochter van de verdreven Poolse vorst Stanislaus Leszczyński. La Princesse Marie uit het derde klavecimbelboek herinnert muzikaal aan haar.

In 1730 gaf Couperin zijn beide hofverplichtingen op: zijn dochter Marguerite-Antoinette nam de klavecimbeltaken over, Guillaume Marchand, Louis Marchands zoon, de taken in de koninlijke kapel. Drie jaar later, op 11 september 1733, overleed François Couperin in Parijs.

Couperin schreef geen enkele grand motet, zoals Delalande, Jean-Baptiste Lully of Campra, deden, met hun volledige psalmzettingen met en hun veel pregnantere pracht en praal, maar had de voorkeur voor het weergeven van intiemere lyrische gevoelens binnen het petit motet.

François Couperin componeerde

     Religieuze vocale muziek

- Laudate pueri dominum. Motet de Psaume CXIII, voor twee sopranen en bas, 'Symphonie' voor 2 violen, en basso continuo (ca. 1693-97)

- Quatre versets du Motet de Psaume CXVIII, composé de l'ordre du roy (1703), gevolgd door

- Qui dat nivem. Verset du Motet de l'année dernière (1702)

- Sept versets du Motet de Psaume LXXXV, composé de l'ordre du roy (1704)

- Sept versets du Motet de Psaume LXXXIX, composé de l'ordre du roy (1705)

- Elevations:

+ Audite omnes et expanescite, voor haute-contre, 'Symphonie' voor 2 violen, en bc

+ Victoria: Christi resurgenti. Motet pour le jour de Pâques (1679-80), voor twee sopranen en bc. met een ontroerend Sic Jesus Pastor

+ mysterium ineffabile, voor sopraan, bas en bc

+ amor, O gaudium, voor haute-contre, tenor, bas en bc

+ Jesu amantissime, voor haute-contre, tenor en bc

+ Veneti exultemus Domine, voor dessus, bas-dessus en bc

+ Quid retribuam tibi Domine, voor haute-contre en bc

+ Magnificat, voor twee dessus en bc

+ Domine quia refugium. Motet (op psalm 90; 1679-80), voor twee basses-tailles, bas en bc

+ Dialogus inter Deum et hominem: Accedo ad te mi Jesu (1679-80), voor haute-contre, bas en bc

+ Laetentur coeli. Motet de Saint Barthélemy, voor twee dessus en bc

+ Festiva laetis cantibus. Motet de Sainte Anne (1679-80), voor dessus, haute-contre, bas en bc

+ Jucunda vox Ecclesiae. Motet de Saint Augustin (1679-80), voor twee sopranen, bas en bc

- 'Le manuscript de Toulouse' omvat:

+ Tantum ergo sacramentum (1679-80), voor twee dessus, bas en bc

+ Domine salvum fac regum (1679-80), voor dessus, bas en bc

+ Lauda Sion salvatorem, elevation (1679-80), voor twee dessus en bc

+ Respice in me (1679-80), voor haute-contre en bc

+ Salve regina (1679-80), voor haute-contre en bc

+ Regina coeli laetare (1679-80), voor twee dessus en bc

+ Usquequo, Domine (1679-80), voor haute-contre en bc

+ Ad te levavi oculos meos, voor bas, twee violen en bc

+ Veni, veni, sponsa Christi. Motet pour Ste. Suzanne (1679-80), voor sopraan, haute-contre en bas, 'Symphonie' voor 2 violen, en bc

- Leçons de tenèbres à 1 et 2 voix, voor één en twee wtemmen en basso continuo, 1714:

+ nr. 1 Incipit Lamentation Jeremiae Prophetae, voor sopraan en basso continuo

+ nr. 2 Et egressus est a filia, voor sopraan en basso continuo

+ nr. 3 Manum suam misit hostis, voor twee sopranen en basso continuo.,

Deze eerste drie Leçons de Ténebres,  voor “Mercredy Saint  werden gepubliceerd, de andere zes zijn spoorloos verdwenen. Geen van zijn voorgangers heeft de Leçons zo dramatische-lyrisch gezet, helemaal de spraak van de “tragédie lyrique”, eigenlijk één groot recitatief, waarin Couperin zich de erfgenaam van Monteverdi en Carissimi toont. Door het effectieve gebruik van harmonisch schrijnende intervallen, de heldere structuur en de dramatische zeggingskracht horen deze lamentatiezettingen tot het hoogtepunt van Couperins oeuvre.

- Exultent superi. Motet de Ste. Suzanne (1679-80), voor sopraan, haute-contre, bas en bc

- Ornate aras (1679-80; incompleet), voor haute-contre en bc

- Resonent organa. Motet pour Sainte Cécile (1679-80; incompleet), voor twee sopranen, bas, 2 violen en bc

- Salvum me fac Deus (1679-80), voor bas, 2 violen, 2 fluiten, basse de viole en bc.

     wereldlijke vocale muziek

- Recueils d’airs sérieux et à boire,  tussen 1697 en 1712

+ 8 airs sérieux

+ 2 airs à boire

+ 3 canons

     kamermuziek

- Concerts royaux, 1722, concert 1 t/m 4, 5  tot 7-delige suites voor klavecimbel solo, of voor twee of drie instrumenten (viool, hobo en/of fluit) en basso continuo

- Les goûts-réünis ou Nouveaux concerts, 1724, concert 5 t/m 14

+ 8ste concert in E grote terts “Concert dans le goût théâtral”, is origineel een acte de ballet geweest 

+ 9de concert in G grote terts “Ritratto dell’amore

- 1 kwartetsonate

+ La Sultane in d kleine terts, voor twee violen, 2 gamba's en continuo, omstreeks 1695; eigenlijk een zesdelige suite

- Pieces de violes avec la basse chiffree (stukken voor gamba met b.c.), 1728, twee suites voor gamba en klavecimbel

+ Suite in e kleine terts, 7 delige suite, asgesloten met een mooie passacaille

+ Suite in A grote terts, 4-delige suite met als derde deel een aangrijpende dodenmars: Pompe funèbre, très gravement

- triosonates ,omstreeks 1690, zo'n beetje de eerste (Italiaanse) triosonates die in Frankrijk werden gecomponeerd

+ La Steinkerque in Bes grote terts.

+ La Superbe in A grote terts, eigenlijk een zesdelige suite

- "apotheoses", triosuites, 1724

+ Le Parnasse ou l'apothéose de Corelli, symboliseert het samengaan van de Franse muziek met de Italiaanse stijl; uitgebeeld wordt hoe Corelli náást Apollo op de Parnassus wordt toegelaten; 7 deeltjes

+ Concert en forme d'apothéose à la mémoire de l'incomparable M. de Lully; 9 deeltjes.

+ La Paix du Parnasse.

+ Essai de la réunion des Goûts François et Italien. De Italiaanse en Franse smaak waren weer verenigd.

- Les nations, 1726, deze triowerken bestaan uit een sonate, gevolgd door een suite; geïnspireerd door Corelli

+ La françoise (begint met la pucelle uit 1690) in e kleine terts; sierlijk gestileerde weemoed;

+ L'espagnole (begint met La visionnaire uit 1690) in c kleine terts; fluwelig klinkende Gavotte;

+ L'impériale in d kleine terts; een korte sonate gevolgd door 9 suitedelen; een deel hieruit heeft Johann Sebastian Bach (vermoedelijk, authenticitiet is niet zeker) bewerkt voor orgel als Aria in F grote terts, BWV 587

+ La piémontaise (begint met L'astrée uit 1690) in g kleine terts

- Pièces de violes, 1728, 2 suites voor viola da gamba

     2 orgelmissen, 1690

- deus Messes, L'Une à l'usage ordinaire des Paroisses, pour les Festes Solemnelles, (voor gebruik in de parochie, op Kerkelijke Hoogtijdagen), waarin de karakteristieke passages uit  Kyrie, gloria, Sanctus en Agnus Dei treffend worden verklankt. Couperin scjrijft een groot orgel met drie manualen voor en geeft ook de registratie aan.

- L'Autre propre pour les Couvents de Religieux, et Religieuses. (voor het klooster)

     248 klavecimbelwerken

- Premier Livre de Pièces de Clavecin. Ordres 1- 5, 1713, de werken zijn gerangschikt volgens toonaard, maar Couperin noemde zo'n ordening, als enige, niet suites of suites de pièces de clavecin, maar ordres. De stukken hebben allemaal titels die verwijzen naar toestanden, personen en karakters in de theaterwereld en de politiek en de stukjes drijven daar vaak de spot mee. Duiding is lastig. 

+ 3e ordre in C grote en en c kleine terts:

nr. 1: La Ténébreuse, allemande

nr. 4: La Lugubre, sarabande 

nr. 12: Les Regrets

nr. 14: La Favorite

- L'Art de toucher le clavecin,  over het bespelen van klavecimbel; én 8 préludes, 1716

- Deuxième Livre de Pièces de Clavecin. Ordres 6 - 12, 1717

+ 6e ordre in Bes grote terts: nr. 2: Les Langueurs-tendres

nr. 3 Le Gazoüillement (het vogelgekwetter) 

nr. 5: Les Barricades Mystérieuses, fascinerend en betoverend mooi, wel nauwelijks speelbaar

+ 7e ordre in Grote en g kleine terts: nr. 2: Les Petits Âges : La Muse Naissante - l'Enfantine - l'Adolescente - Les Délices

+ 8e ordrein b kleine terts: nr. 9 Passacaille (en rondeau)

- Troisiéme Livre de Pièces de Clavecin, 1722, individuele karakterstukken met sterke melodieën. Ordres 13 - 19, 1722

+ 13e ordre: ondermeer Les Folies d'Espagnes

+ 14e ordre: ondermeer Le Rossignol-en-amour, met de aanwijzing dat de rechterhand van het klavecimbel door fluit gespeeld kan worden

+ 18e ordre: ondermeer Le Tic-Toc-Choc ou les Maillotins

- Quatrième Livre de Pièces de Clavecin, 1730, Ordres 20 - 27, 1730

+ 21e ordre: nr. 3: La Couperin

+ 27e ordre: nr. 3: Les Pavots, fragiel.

 

Matthias Sigismund Biechteler (von Greiffenthal) (Leibnitz, Steiermark, Oostenrijjk, omstreeks 1668 – 27 augustus 1743) studeerde in 1684 af aan het Jezuïetencollege in Graz. Daarna voorzag hij als zanger en danser in zijn onderhoud. In 1687 werd hij hofmuzikant bij vorst en aartsbisschop Johann Ernst von Thun und Hohenstein in Salzburg. In 1703 werd hij daar tweede kapellmeister en in 1706 Kapellmeister als opvolger van Heinrich Ignaz Franz Biber. Hij bleef dat tot het eind van zijn leven. In 1723 werd hij door Keizer Karel VI in de adelstand verheven. Hij nam onder meer Leopold Mozart in de hofkapel van Salzburg op. Na zijn dood werd Carl Heinrich Biber Hof-Kapellmeister. Zijn partituren zijn bewaard in het Domarchief van Salzburg.

Matthias Sigismund Biechteler componeerde

     muziek bij schooltoneeluitvoeringen

     19 missen

     4 requiems

     Motetten en Vesperpsalmen

     triosonates voor twee violen en basso continuo

     12 preludes voor luit in tabulatuurmanuscript, enkele jaren geleden (2020) ontdekt in het muziekarchief van de Aartsabdij Sankt Peter in Salzburg.

 

John Eccles (Eagles) (Londen, Engeland, omstreeks 1668 – Hampton Wick, 12 januari 1735) was de enige zoon van Henry Eccles (omsteeks 1640–1711). In 1694 werd John Eccles aangesteld in de privémuziekkapel van de Koning, in 1700 werd hij  Master of the King's Musick.

John Eccles werkte vooral als theatermuziekcomponist. In 1693 werd hij componist van het Drury Lane Theater.

Zijn latere leven woonde John Eccles  in Hampton Wick, en besteedde hij veel van zijn tijd aan vissen. Hij was de enige Master of the King's Musick in de geschiedenis die vier koningen heeft gediend. Koning Willem III, Koningin Anne, Koning George I en Koning George II.

John Eccles had drie dochters.

John Eccles componeerde

     12 masques en opera’s

- The Comical History of Don Quixote, driedelige dramatisering van Miguel de Cervantes’s roman Don Quixote, 1694, de meeste muziek is van Henry Purcell, waarmee John Eccles hierbij samenwerkte. Van John Eccles is de aria I burn, my brain consumes to ashes  en het prachtige duet uit het eerste deel voor sopraan en bas: Sleep poor youth

- The loves of Mars & Venus, masque op tekst van Peter Anthony Motteux, geschreven samen met Godfrey Finger, november 1696

- Europe’s Revels for the Peace, 4 november 1697, waarin het “Verdrag van Rijswijk” bejubeld wordt, dat een einde maakte aan de Negenjarige Oorlog, tussen Nederland, Frankrijk en een groot aantal andere Europese landen. Libretto Pierre Antoine (Peter Anthony) Motteux, een naar Engeland gevluchte Hugenoot, die veel met John Eccles samenwerkte, Italiaanse opera’s in het Engels vertaalde en onfortuinlijk aan zijn einde kwam door een erotische verstikking in een Londens bordeel.

- Semele, 1707, opera, libretto William Congreve, voor solisten en strijkers, destijds nooit uitgevoerd, omdat de librettist en de hoofrolzangeres zich terugtrokken. Voor het eerst uitgevoerd in 1972 .De ijdele en hoogmoedige Semele (sopraan) verleidt Jupiter ( bariton) en brengt Juno daarmee tot razernij, met dramatische gevolgen. Semele sterft aan het eind van het werk en uit haar as verrijst een feniks. Mooie en aangrijpende aria van Jupiter "Ah, take heed", waarin hij zijn geliefde Semele tevergeefs waarschuwt voor haar ijdelheid, die haar tenslotte zal vernietigen  

     65 theatermuziekwerken

- The Mad Lover, tekst P.A. Motteaux, naar Fletcher, voor stemmen en instrumenten, 1700, 11 muziekdeeltjes

3.  Air (Ground)

4.  Slow Air, indrukwekkend

5.  Air (Ground)

     8 odes

     liederen voor 1, 2 en 3 stemmen, voor een deel gecomponeerd voor actrice-zangeres Anne Bracegirdle, zijn mooiste werk.

- 'Restless in thought', mad song, een genre waar zangeres Anne Bracegirdle in gespecialiseerd was

- Find me a Lonely Cave, tekst anoniem, in "A collection of Songs", 1704  

     klavecimbelwerken

 

Louis Marchand (Lyon, Frankrijk, 2 februari 1669 - Parijs, 17 februari 1732) was een wonderkind, zoon van een middelmatige organist. Hij werd organist van de kathedraal van Nivers toen hij 15 jaar oud was. Voor zijn 20ste ging hij naar Parijs, waar hij in 1689 trouwde met de Parijse Marie Angélique Denis. In  1691 was hij organist van de Jezuïetenkerk in rue St Jacques, daarna volgden nog andere organistenplaatsen in Saint Benoît en bij de Cordeliers. In 1708 werd hij organist van de Koning aan het hof.

Omdat hij zijn vrouw ontrouw was en haar bovendien mishandelde, kwam het in 1701 tot een echtscheiding. Het verhaal gaat dat koning Lodewijk XIV daarop verordende dat de helft van Marchands’ salaris moest worden ingehouden en aan zijn vrouw uiitbetaald. Marchand betaalde dat terug door halverwege een mis die voor het hof werd uitgevoerd te stoppen met spelen. Toen de koning informeerde waarom, zie hij: “Sire, als mijn vrouw de helft van mijn salaris krijgt, moet ze ook maar de helft van de misdienst spelen.” Van 1713 tot 1717 maakte Louis Marchand een lange concertreis door Duitsland, wellicht ook om de financiële eisen van zijn ex-vrouw te ontvluchten. Daarna vestigde hij zich weer in Parijs waar hij tot zijn dood werkte als organist aan de Église des Cordeliers en als orgel- en klavecimbelleraar. Hij was wel voortdurend aan het intrigeren en manipuleren. Zo imiteerde hij François Couperin om vervolgens rond te bazuinen dat de vernieuwingen van François Couperin aan hem te danken waren. Ook verklaarde hij dat hij de componist was van François Couperin ' populaire werk Les Bergeries. Daarmee dwong hij François Couperin zijn werken eerde uit te geven dan hij eigen lijk van plan was. Hij bleef François Couperin en ook Pierre Dandrieu dwarszitten. Louis Marchand liet bij zijn dood een kist vol manuscripten na, die geërfd werd door zijn enige dochter: Françoise Angéline, maar die nooit is teruggevonden. Pierre Dumage en Louis-Claude Daquin waren leerlingen van hem.

Louis Marchand schreef een boek over compositieleer: Règles de la composition.

Louis Marchand componeerde

     52 orgelwerken, voor het eerst in de orgelliteratuur met dubbel pedaal gebruik

- Premier livre d'orgue, 1708, een van debelangrijkste werken uit de late Franse orgelschool

- Basse de Trompette (boek I)

- Grand dialogue in C grote terts (boek III), 1696

- Fond d'orgue in E minor

- Quatuor, zelden voorkomend vierstemmig Frans contrapunt, voor drie manualen en pedaal.

     1 cantate

     3 geestelijke liederen

     16 klavecimbelwerken

 

Joseph Balthasar Hochreither (Salzburg, Oostenrijk, 16 April 1669 – 14 december 1731) was de zoon van Caspar en Lucia Hochreither. Zijn vader en grootvader waren meer dan 40 jaar koorzanger in de Salzburger Dom. Joseph Balthasar Hochreither studeerde vanaf 1681 aan het Gymnasium in Salzburg rn was daar ook lid van het Salzburger Kapellhaus, waar vanaf 1684 Heinrich Ignaz Franz Biber de scepter zwaaide. In 1688 studeerde Joseph Balthasar Hochreither aan de Universität Salzburg af.

In 1694 werd Joseph Balthasar Hochreither organist en koorleider in het Stift Lambach. In 1721 werd hij als Domstiftsorganist in de Salzburger Hofkapel aangenomen. Joseph Balthasar Hochreither werd op het Sint Peterskerkhof in Salzburg begraven.

Joseph Balthasar Hochreither componeerde

     3 missen

- Missa Ad multos Annos,  zijn bekendste mis

- Missa Jubilus sacer

     1 requiem

     vesperpsalmen

 

Giorgio Gentili (Venetië, Italië, omstreeks 1669 – ná 1731) kreeg op 10 juli 1689 een aanstelling als violist in de hertogelijke kapel aan de San Marco. Vanaf 1693 was hij daar vioolsolist. Hij werkte daar nog in 1731 wat uit zijn ondertekening van een document blijkt waarin het auteurschap van he tmadrigaal „una siepe ombrosa“ van Antonio Lotti in twijfel wordt getrokken. Daarna is er geen enkel bewijs meer van zijn bestaan. Naast zijn werk aan de San Marco was hij van 1702 tot 1717 ook nog „Maestro di istromenti“ aan het Ospedale dei Mendicanti. Namen van familileden zijn teruggevonden in Corsica en in Spanje.

Giorgio Gentili componeerde 72 werken

     12 concerti

     26 triosonates

     12 Capricci da camera voor viool en basso

     2 sonate voor violoncello solo

Ulrich Johann Voigt (Hamburg, Duitsland 1669 - Lüneburg 1732) was de zoon van een organist. Rond 1684 kreeg hij les van de Lüneburgse stadsmuzikant Gabriel Wäger, die na zijn overlijden in 1687 werd opgevolgd Nicolaus Petersen, ook een stadsmuzikant uit Lüneburg. In 1691 solliciteerde Ulrich Johann Voigt naar de functie van Stadsmusikant in Celle. Hij schreef bekwaam te zijn op de gebruikelijke instrumenten, waaronder op het klavier, en in de principes van het componeren. Ulrich Johann Voigt werd uit acht kandidaten verkozen tot de nieuwe stadsmuzikant. Eind 1691 stuurde Voigt de Stadsraad een vioolsonate, als dank voor zijn aanstelling, die hij, ter ere van het nieuwe jaar op nieuwjaarsdag zou uitvoeren, "omdat ik mij graag tegenover U wil bewijzen, en de muziekbeoefening wil voortzetten op een manier waarop de raad er geen ergernis, maar een genoegen aan zal beleven". Deze sonate is zijn enig bewaard gebleven compositie. In Celle kreeg Ulrich Johann Voigt een 20 jaar durende ruzie met speelman Ernst Ibel over de vraag wie het recht had bij gelegenheden te spelen. Ulrich Johann Voigt trouwde in 1691 met Anna Würfel, een aangenomen dochter van Nicolaus Petersen. In 1710 vertrok Ulrich Johann Voigt als opvolger van de overleden Nicolaus Petersen naar Lüneburg. Ulrich Johann Voigt overleed in 1732, zijn vrouw door een samenloop van onfortuinlijke omstandigheden in schulden achterlatend.

Ulrich Johann Voigt componeerde

     Sonate in Bes grote terts voor viool en basso continuo, het Adagio daaruit is een toonbeeld van expressie.