Componisten

vanaf 1670

 

Christian Ludwig Boxberg (Sondershausen, Duitsland, 24 april 1670 – Görlitz, 1 december 1729) was zoon van de hoforganist in Sonderhausen. Hij studeerde vanaf 1685 aan de Thomasschule en de Universität Leipzig. Toen Nicolaus Adam Strungk in 1693 in Leipzig het eerste openbare Operahuis in Middenduitsland opende met zijn opera Alceste, zong Christian Boxberg, die hij als leerling had aangenomen, er een rol in. Al gauw werd Christian Boxberg Strungks’ rechterhand in de operamaterie. In 1692 werd Christian Boxberg organist in Großenhain. Hij werkte tegelijkertijd als zanger, librettist en operacomponist. In 1702 werd hij organist aan de kerk Sint Petrus en Paulus in Görlitz.

Christian Boxberg componeerde

     3 opera’s

- Sardanapalus, 1698, libretto van de componist zelf opgrond van een Italiaans libretto van Carlo Mademi uit 1679

     52 cantates 

 

Giovanni Battista Bononcini (Modena 18 juli 1670 – Wenen 9 juli 1747) werd geboren in een familie van strijkers en componisten. Zijn vader, Giovanni Maria Bononcini (1642-1678), was violist en componist. Giovanni Battista was de oudste van drie zoons, zijn jongere broer, Antonio Maria Bononcini werd ook componist.

Giovanni Battista verhuisde op achtjarige leeftijd naar Bologna, nadat hij wees was geworden door het overlijden van zijn vader. Daar studeerde hij contrapunt bij G.P Colonna. Na zijn studie was hij maestro di cappella aan de San Giovanni in Monte. Daarna werkte hij achtereenvolgens in Milaan, Rome, Wenen en Berlijn als virtuoos cellist en componist. Van 1720 to 1732 werkte hij in London, waar zijn populariteit die van Handel evenaarde. Na beschuldigingen van plagiaat verliet Bononcini Londen. Hij stierf in armoede in Wenen, een vrouw en 4 kinderen achterlatend. 

Giovanni Bononcini componeerde

     25 opera’s

- Xerse, 1694, geparodeerd materiaal van een eerdere compositie van die opera door Francesco Cavalli. Onder andere de aria Ombra mai fu. Bononcini's Xerse was op haar beurt  later overgenomen door George Frideric Handel met een derde (de bekendste) versie van Ombra mai fu

- Muzio Scevola, 1695

- Il trionfo di Camilla, regina de' Volsci ,1696

- Polifemo, 1702, libretto, Atillio Ariosti, gebaseerd op boek XII van de Metamorfosen van Ovidius, waar de liefde tussen Acis en Galathea verhindert wordt door de cycloop Polifemo. Drie aria's met oblifte blokfluitpartijen.

- Astarto, opera in 3 bedrijven, januari 1715, gereviseerd 19 november 1720, libretto Apostolo Zeno, met Pietro Pariati; gereviseerd door Paolo Antonio Rolli; sopraanaria “Mio caro ben”

- Crispo, 1721

- Griselda, dramma per musica in drie bedrijven,  22 februari 1722, libretto Apostolo Zeno, gebaseerd op de Decamerone (X, 10, "de zieke Griselda") van Giovanni Boccaccio. Hoofdpersonen zijn Gualtiero, koning van Thessalië (alt, vroeger een castraat), zijn vrouw Griselda (alt), Almirena, (sopraan) hun verdwenen dochter, die zonder dat zij het in de gaten hebben al lang weer terug is en Ernesto (sopraan, vroeger een castraat), haar liefde. Ernesto's aria, "Per la gloria d’adorarvi,"  is een concertaria geworden die vaak op concerten en recitals apart wordt uitgevoerd.  

- Astianatte, 1727

     12 serenata's

- La nemica d'Amore fatta amante, 19 augustus 1693, serenata voor drie zangers en ensemble. Een spelletje tussen nimf Clori (sopraan), herder Tirsi (countertenor) en halfgod Fileno (bariton). De herder en de halfgod strijden om de nimf, de herder wint. Pittige muziek 

     4 componimenti

     8 oratoria

- San Nicola di Bari, libretto Silvio Stampiglia, 1693, Oratorio vor vier solisten, concertino en orkest. Beschrijft de geschiedenis van Sint Nicolaas (sopraan) van zijn jeugd tot zijn volwassenheid. De andere rollen zijn voor zijn ouders Giovanna (sopraan) en Epifanio (bas) en zijn vriend Clizio (alt), die in het literaire werk zijn heiligenleven uit de doeken doen.

- La conversione di Maddalena, 1701, oratorium in 2 delen, libretto misschien Riccardo Rodiano. Het verhaal gaat over Maria Magdalena (sopraan), die aangemoedigd door Amor Profano (bas), geniet van de wereldlijke liefde en aardse pleziertjes. Haar zus Marta (alt)  probeert haar samen met Amor Divino (sopraan) op het juiste pad te krijgen, wat uiteindelijk slaagt.

     21 serenata’s

     4 missen

     begrafenis anthem voor de Hertog van Marlborough

     1 Te deum

     8 motetten

     4 koorwerken

     300 (wereldlijke) cantates

- Io vi chiedo o selve amene voor alt, twee blokfluiten en basso continuo

- 10 Duetti da camera, opus 8, 1691, duetten voor twee zangstemmen

nr. 10: Chi di gloria hà bel desio, voor twee sopranen

     4 aria’s

- Pastorella che tra le selve, aria voor sopraan, soloviool, strijkers en basso continuo, tussen 1690 en 1710, manuscript teruggevonden in een verzameling vocale werken in  Madrid. Uitbundige aria.  

     3 madrigalen

     8 divertimenti da camera

     48 triosonates/trioconcerten

     48 sinfonie

     6 solo’s voor 2 violoncelli

 

Giuseppe Antonio Avitrano (Napels, omstreeks 1670 – 19 maart 1756) stamde uit een muzikantenfamilie en was vanaf 1690 tot zijn dood medewerker van  het Napolitaanse hoforkest.

Giuseppe Avitrano componeerde

     Missa defunctorum

     Te Mariam laudamus

     7 cantates

     12 sonate a quattro

     20 sonate a tre

 

Pietro Paolo Bencini (Rome?, Italië, omstreeks 1670 – 6 juli 1755) kwam uit een muzikaal gezin. Zijn naam komt voor het eerst voor in een manuscript uit 1690 waar hij vermeld wordt als lid van de vereniging “Compagnia dei Musici di Roma”. Vanaf 1703 was hij maestro di cappella in verschillende kerken in Rome, van 1705 tot 1743 van de Santa Maria in Vallicella. In 1743 volgde hij Giuseppe Ottavio Pitoni (1657-1743) op als maestro di cappella van de Cappella Giulia in de Sint Pieter Basiliekj. in Rome. Van 1749 tot 1753 werd hij daarbij ondersteunt door Niccolo Jomelli, omdat hij zijn werk door een toenemende ziekelijkheid moeilijk meer kon volbrengen. In 1753 vertrok Niccolo Jomelli naar Stuttgart om daar Ignaz Holzbauer op de volgen. Pietro Paolo Bencini werd opgevolgd door Giovanni Battista Costanzi (1704-1778). Zijn zoon Antonio Bencini († 13 maart 1748) was ook componist. De werken van Pietro Paolo Bencini worden bewaard in de apostolische Bibliotheek van het Vaticaan

Pietro Paolo Bencini componeerde

     8 oratoria

     8 cantates

     8 missen

     5 magnificats

     27 psalmen

- Dixit Dominus,  voor 4 stemmen, 1746

- Beatus vir, voor sopraan, bas en vierstemmig koor, 1746

     25 gezangen

     58 motetten

- Ave Maris Stella

 

Pietro Giuseppe Gaetano Boni (Bologna, Italië, omstreeks 1670 – omstreeks 1750) was abt, maar we hebben geen idee van welke religieuze orde en hoe en waar hij religieus en muzikaal is opgeleid. In een brief van 21 oktober 1711 wordt hij door Arcangelo Corelli uitgenodigd om naar Rome te komen, en daar geeft hij ook gehoor aan.

In 1717 werd hij lid van de Accademia filarmonica Bolognese. In 1719 werd een cantate van hem in Perugia uitgevoerd en in 1720 een opera in Rome.

In 1741 werd er nog een boek met 12 sonates voor viool en cello of cembalo in Rome van hem uitgegeven.

Er zijn nog wat latere manuscripten van hem teruggevonden, en verondersteld wordt dat hij ongeveer in 1750 in de omgeving van Bologna is overleden.

Pietro Giuseppe Boni componeerde

     1 opera

     1 oratorium

     1 cantate

     divertimenti voor strijkers, fluit, klavecimbel en mandola (een grote barokmandoline)

     12 sonates voor violoncello en basso continuo. Mooie Largo’s

     12 sonates voor viool en violoncello of klavecimbel

     sonates voor viool en basso in manuscript

 

Arnold Matthias Brunckhorst (Celle of omgeving, Duitsland, 1670 – 1725) was vanaf 1693 organist aan de Sint Andreas in Hildesheim. In 1697 aanvaardde hij de organistenbetrekking aan de Stadskerk in Celle. In 1720 werd Arnold Matthias Brunckhorst benoemd als hoforganist in Hannover.

Arnold Matthias Brunckhorst componeerde

     2 cantates

     1 klavecimbelsonate

     2 preludia voor orgel

 

Henry Eccles Junior (omstreeks1670 – omstreeks 1742) was misschien een zoon van componist Solomon Eccles en de broer van componist John Eccles. Hertog d'Aumont nam hem in 1713 mee naar Frankrijk, waar hij werkte aan het hof van Koning Lodewijk XIV. Op het laatst van zijn leven raakte hij aan de drank en verdiende de kost met het spelen in herbergen. Henry Eccles Junior wordt nogal eens verward met zijn “oom” Henry, de broer van Solomon Eccles.

Henry Eccles componeerde

     24  vioolsonates

- Premier livre de sonates a violon seul et la basse, 12 vioolsonates, 1720, 18 delen zijn overgenomen van Giuseppe Valentini’s Allettamenti per camera, opus 8, en een deel komt uit F.A. Bonporti’s Invenzioni, opus10

11. Sonata in g kleine terts, zijn bekendste werk

- 12 sonates voor viool en continuo, uitgave 1723, verschillende van deze sonates zijn letterlijk overgenomen van onder  anderen Giuseppe Valentini en Nicola Matteis.

+ Sonata quinta in e kleine terts

     2 fluitsonates

     sonate voor cello en basso continuo in g kleine terts, de cellopartij is zo laag, dat de sonate graag door contrabassisten wordt gespeeld. Vermoedelijk is de sonate een of ander arrangement van de vrijwel identiek vioolsonate Premier Livre  nr. 11  

     1 serie solowerken voor viool

 

Michel Angelo Gasparini (Gasperini) (Luca, Italië, omstreeks 1670 – Venetië, 1732) was wellicht familie van componist Francesco Gasparini, maar daar is moeilijk achter te komen. In elk geval heeft hij gestudeerd bij Giovanni Legrenzi en ging hij daarna aan het werk in Venetië, waar hij de rest van zijn leven bleef. In 1690 kwam hij in dienst van vorst Altieri, en in 1708 werd hij aangesteld in de San Marco. Hij stichtte in Venetië een zangschool, die daar een belangrijke rol ging spelen. Onder andere de beroemde zangeres Faustina Bordoni is daar opgeleid.

Michel Angelo Gasparini componeerde

     8 opera’s

- Rodomonte sdegnate, 1714, libretto Grazio Braccioli, carnaval Venetië 1714 

     1 oratorium

     cantates

     aria’s

     kamermuziekwerken

 

David Kellner (1670, Liebertwolkwitz, bij Leipzig, Duitsland – Leipzig, 6 April 1748) schreef zich in 1693 aan de Universiteit van Turku (Finland) in. In 1694 vestigde hij zich in Dorpat (Estland), waar hij in 1697 Landsadvocaat werd. In 1698 kreeg hij het burgerrecht van Dorpat en trouwde er met de weduwe Dorothea Schwarz, dochter van de burgemeester. Ze nam een dochtertje, Regina Gertrud mee.

Twee keer solliciteerde David Kellner naar een organisenpost, een keer in Dorpat en een keer in Turku, maar beide keren werd hij afgewezen.

In 1700 werd David Kellner gerecruteerd voor de Grote Noordse Oorlog (1700-1721), die draaide om de macht over de Oostzee en uitliep op een overwinning voor Rusland. David Kellner werd in Talinn gestationeerd, waar hij in 1701 en 1702 ook als organist van de St.-Nicolaus-Kirche werkte. Op 1 augustus 1704 werd David Kellner als kwartiermeester van het Estlandse bataljon onder Johan Fredrik von Liphardt benoemd en op 20 april 1708 op de zelfde positie in het Saksische bataljon van overste Eberhard von Straelborn. In 1709 werd hij een Deense krijgsgevangene. In 1710 was hij weer “vrij“ en werkte in Stockholm als organist. Maart 1711 werd hij hoofdman bij een Duits  infanteriebataljon. In 1730 werd  hij eervol uit militaire dienst ontslagen. Ondertussen bleef hij als organist in Stockholm aan de St.-Jakobs-Kirche en als klokkenist aan de St. Gertruds-Kirche werken, respectievelijk tot 1745 en 1747.

Kellner was ook een gewaardeerde muziekleraar. Zo gaf hij zijn stiefdochter Regina van 1697 tot 1700 muziekonderwijs en ook het Zweeds wonderkind Ernst Johan Londicer hoorde bij zijn leerlingen. Regina, die met haar man Johann Ulrich von König naar Dresden trok en daar aktief was in het muziekleven, legde contact tussen haar vader en Johann Mattheson.

David Kellner stierf 6 april 1748, 78 jaar oud. Hij liet zijn vrouw Dorothea (die 14 juli overleed) een huis, een klavecimbel en een luit na.

David Kellner schreef in 1732 een standaardwerk: Treulicher Unterricht im General-Baß,  er werden duizenden exemplaren van verkocht. Voor de tweede druk schreef Georg Philipp Telemann het voorwoord. Joseph Haydn heeft er ook nog gebruik van gemaakt. Er verschenen 2 Nederlandse uitgaven van.

David Kellner componeerde

     16 werken voor luit

- Chaconne in A grote terts

 

Turlough O'Carolan (Toirdhealbhach Ó Cearbhalláin, Nobber, County Meath, Ierland, 1670 - 25 maart 1738) was de zoon van hoefsmid John Carolan. Het gezin verhuisde in 1684 naar Roscommon, waar vader een baan kreeg bij de familie MacDermot Roe van Alderford House. Daar zorgde Mrs. MacDermot Roe dat Turlough O'Carolan een goede opleiding kreeg. Hij kreeg op zijn achttiende waterpokken, wat een levenslange blindheid tot gevolg had. Hij kreeg harples van een lid van de familie MacDermot Roe. Toen hij 21 jaar oud was, kreeg hij een paard, een gids en een beetje geld. Turlough O'Carolan reisde vanaf die tijd 50 jaar Ierland rond en componeerde liederen voor opdrachtgevers.

In 1720 trouwde Turlough O'Carolan met Mary Maguire. Ze gingen in een kleine boerderij in Manachain (nu Mohill) in provincie Leitrim wonen en kregen zeven kinderen: zes dochters en één zoon. In 1733 stierf Mary. Turlough O'Carolan stierf op 25 maart 1738 en werd begraven in de de familiecrypte van de familie MacDermot Roe op de Kilronan begraafplaats bij Ballyfarnon, provincie Roscommon.

In Keadue, provincie Roscommon wordt elk jaar een O'Carolan Harp Festival en zomerschool ter herinnering aan zijn leven en werk georganiseerd.

Turlough O'Carolan componeerde 226 werken

     liederen met harpbegeleiding, vaak opgedragen aan Turlough O'Carolans’ persoonlijke beschermheren en -vrouwen uit de clans die toentertijd nog over het land heersten

- A h-uiscí chroidhe na n-anamann,

- Brighid Crúisen

- Carolan's Farewell to Music (“Carolans afscheid van de muziek”), volgens de overlevering op zijn sterfbed gecomponeerd;.

- Fanny Poer,

- Hewlett

- Kitty Magennis

- Lord Inchiquin, een planxty (lied, opgedragen aan een mecenas, kreeg dan vaak diens naam)

- Mr O Connor

- Sídh Beag agus Sídh Mór,

- Planxty Irwin,

     werken voor harp

- Carolans Ramble to Cashel

- Concerto van Carolan, zijn bekendste werk

 

Charles Piroye (Parijs?, Frankrijk, omstreeks 1670 – omstreeks 1730) heeft gestudeerd bij Jean-Baptiste Lully, Michel Lambert en misschien bij Marc-Antoine Charpentier. Van 1690 tot 1712 was Charles Piroye organist van de Jacobijner Kerk aan de Rue St. Jacques, en van 1708 tot 1712 ook aan de Saint-Honoré.

Charles Piroye componeerde

     1 tragedie

     1 mis

     1 cantate

- Le retour d'Eurydice aux enfers, voor sopraan, 2 violen of 2 fluiten en basso continuo

     3 boeken airs sérieux et à boire 

     9 airs in verzamelbundels

     5 grote orgelwerken

     andere werken voor orgel en klavecimbel

 

Camilla de Rossi (Rome, Italië, omstreeks 1670 – Wenen, Oostenrijk? omstreeks 1710) was ooit burgeres in Rome, leiden we af uit het feit dat ze de titelpagina’s van haar manuscripten ondertekende als Romana. Haar handgeschreven partituren worden bewaard in de Oostenrijkse Nationale Bibliotheek in Wenen.

Camilla de Rossi componeerde

     4 oratoria voor solostemmen en orkest, alle vier opgedragen aan Keizer Joseph I van Oostenrijk en in kapel van de Weense Hofburg,  de residentie van de keizer uitgevoerd.

- Santa Beatrice d’Este, libretto: Kardinal Benedetto Pamphili, 1707, de betrokkenheid van de Romeinse kardinaal wijst ook op een Romeinse afkomst.

- Il Sacrifizio di Abramo, libretto F. Dario, 1708, vraagt naast de strijkers twee chalumeaux, een instrument dat voor het eerst in 1707 in Wenen werd gebruikt. Camilla had een behoorlijk gevoel voor instrumentgebruik.

     1 cantate

- Frá Dori e Fileno voor 2 zangers en strijkers

 

William Topham (Engeland, 1670?? – 1710??) kennen we alleen als naam op zijn sonate-uitgaven bij uitgever Walsh in Londen in 1701, 1706 en 1709.

William Topham componeerde

     12 sonates voor blokfluit en continuo (1701 en 1706), originele kunstige mniaturen;

     6 triosonates voor twee violen en continuo (1709)

 

José de Torres y Martínez Bravo (Madrid, Spanje, omstreeks 1670 – 1738) kwam in 1680, toen hij tussen de zeven en de tien jaar oud was op de Koninklijke Koorjongensschool. Hij kreeg daar ook orgelles van Pablo Bruna. Op 14 december 1686 werd hij benoemd tot organist van de Koninklijke Kapel en van 1689 tot 1691 gaf hij zelf les op de school. Toen Filips van Bourbon in Spanje in 1700 de macht als koning Filips V overnam, werd José de Torres uit de kapel gezet, maar hij kon wel in Madrid blijven. In 1702 zette hij een muziekdrukkerij op: Imprenta de Música, de eerste muziekdrukkerij in Spanje. Vanaf 1707 werd José de Torres aan het hof van Filips V maestro de capilla en koormeester van het jongenskoor (Colegio de Niños Cantorcicos) en bleef dat tot zijn dood. José de Torres was gerouwd met Teresa de Eguiluz. Ze hadden twee zoons: José en Manuel. Een paar maanden voor zijn dood trouwde hij nog voor de tweede keer, met Agustina Enciso y Aguado. José de Torres is begraven in het klooster van Carmen Calzado.

José de Torres schreef in 1702 een werk over begeleidingstechnieken voor orgel, clavecimbel en harp: Reglas generales para acompañar órgano, clavicordio o arpa.

José de Torres componeerde

     20 missen

     1 requiem

     2 vesperzettingen

     3 lamentiones

     4 magnificats

     75 andere motetten’

     5 hymnes

     25 villancico’s voor drie tot acht stemmen

     22 religieuze cantates

     18 wereldlijke cantates

     8 orgelwerken

 

Antonio Caldara (Venetië, 1670 of 1671 – Wenen, 28 December 1736) werd geboren in Venetië als zoon van Guiseppe Caldara, een violist. Hij werd koorzanger aan de San Marco, waar hij ook verschillende instrumenten bespeelde, met name cello. In 1699 werd hij  maestro di cappella in Mantua, bij de onbekwame Fedinando Carlo, de laatste Gonzaga hertog van Mantua, een Franse zetbaas. Toen de Fransen in 1707 uit Mantua verdreven werden, verhuisde Antonio Caldara naar Barcelona als kamercomponist van Karel VI van Oostenrijk. Antonio Caldara had de koning al als Spaanse koning Karel III in Rome ontmoet. Maart 1709 volgde hij Handel op als maestro di cappella in Rome bij Francesco Maria Marescotti Ruspoli, Prins van Cerveteri. Daar trouwde hij op 7 mei 1711 met de alt Caterina Petrolli (*Rome, 1682). Vanaf 1716 tot zijn dood was Antonio Caldara  maestro di cappella aan het keizerlijke hof in Wenen.

Antonio Caldara componeerde 3500 werken, zo'n beetje het grootste oeuvre van alle componisten. Daaronder

     80 opera’s

- Il più bel nome, componimento da camera, 1 bedrijf, libretto P. Pariati, Barcelona, 1708, één en al zon en vrolijkheid, heldere aria's, majeurtoonspoorten en een voorkeur voor allegro's

- Nitocri, koningin van Egypte, opera in drie bedrijven, libretto Apostolo Zeno (1669–1750), 30 augustus 1722. Prachtige aria “Fortuna e speranza”.

- La concordia de' Pianeti, componimento theatrale, 1723, een serenade voor keizerin Elisabeth op haar verjaardag; de planeten keuvelen vredig met elkaar over de volmaaktheid van de keizerin, wel op virtuoze muziek; rijk aan melodietjes en aanstekelijke deuntjes; countertenor Apollo heeft een paar mooie aria’s: “So ch’io dal suolo alzai”; “Questo di cosi giocondo; Tenor Mercurio kan er ook wat van: “Madre d’Amor te sei” en Venus zingt "Ad Elisa ancor d'intorno" (bij Elisabeth kom ik nog een keer terug) met een bijzondere begeleiding.

- Don Chisiotte in Corte della Duchessa, opera in vijf bedrijven, 1727, libretto Giovanni Claudio Pasquini naar Miguel de Cervantes Saavedra. In het vijfde bedrijf zingt Don Alvaro "A dispetto del vento, e dell'onda", een indrukwekkende stormaria  

- Sancio Panza, Governatore dell'isola Barattaria, 1732, libretto Giovanni Claudio Pasquini naar Miguel de Cervantes Saavedra "Don Quichot van La Mancha"

     45 oratoria

- Maddalena ai piedi di Cristo, omstreeks 1700, libretto Lodovico Forni. Prachtige muziek. Mooie aria van Maddalena (sopraan) Pompe inutile, met klagende cello en evn over de helft In lagrime il cor qui cade (mijn hart lost op uin tranen en zinkt), hypnotiserend. Belangrijke rollen voor de Hemelse Liefde (countertenor) de de Aardse Liefde (alt), want daar moet steeds maar een keuze tussen worden gemaakt. Dan zijn er nog kleinere rollen voor Jezus (tenor) en Marta (sopraan) 

- Il martirio di S Caterina; 1708, Rome, gesponsord door kardinaal Ottoboni.

- La Conversione di Clodoveo,  Re di Francia, 1715

- Morte e sepoltura di Cristo, libretto E. Fozio, 1724. mooie gevoelige aria voor countertenor: languire, morire

- San Giovanni Nepomuceno, 1726; gecomponeerd in Salzburg voor de aartsbisschop aldaar, dramatisch verhaal over de Boheemse heilige Johannes Nepomucenus. Het conflict tussen de jaloerse Boheemse koning Václav IV (1362-1419) en zijn van ontrouw verdachte vrouw staat centraal. De koning wil biechtvader Johannes laten vertellen wat zijn vrouw bij hem gebiecht heeft. Omdat de priester dit weigert wordt hij gefolterd en gedood. De in 1729 heilig verklaarde Johannes Nepomucemus is in Centraal Europa een volksheilige waaraan veel kunstwerken zijn gewijd.

- La passione di Gesù Cristo signor nostro, Wenen, 3 april 1730, libretto Metastasio, op verzoek van Keizer Karel VI, Ná Caldara is het libretto nog door 53 andere componisten getoonzet.  

     180 cantates

- 12 cantates voor zangstem en basso continuo, opus 3, 1699

- Bruto a' Romani ('Mora, Tarquinio, mora'), kamercantate voor bas en basso continuo, tekst Domenico Borini, over Brutus die in Rome de tiran Tarquinius doodt.

     13 madrigalen

     110 missen en misdelen

- Missa dolorosa in e kleine terts, rijk gevarieerde mis voor solisten, koor en orkest, bestemd voor de Goede Week, 1735

     Talloze vespers, gezangen, motetten, psalmen enzovoort

- 12 motetten opus 4, opgedragen aan Cardinal Ottoboni, Bologna 1715;

- Stabat Mater, 1725, Caldara’s bekendste werk;

- Crucifixus in a kleine terts voor 16 stemmen en basso continuo

     concerti

     12 sinfonie à quattro

     24 triosonates voor twee violen en basso continuo, glijdende harmonieën, mooie melodieën, meesterwerkjes.

- 12 triosonates da chiesa, opus 1, 1693

- 12 triosonates da camera, opus 2 voor twee violen en basso continuo, 1699

Chaconne opus 2, nr. 12, variant op de Ciaconna van Corelli;

     8 sonates voor viool en basso continuo

     16 sonates voor cello en basso continuo

     44 lezioni voor cello en basso continuo

     22 sonates voor orgel

     500 canons

     "Harlekijnlied",  op een Presto van Caldara maakte Herman van Veen de legendarische woorden: "Flubblregabba stobblegabba flibblrigabba stikkiedikkie hops taps nee reldeldee, kestikkiedikkie floepstikkeflakstikkeflee flangflang flikflakflikflak..."

 

Francisco José de Castro (Francesco Giuseppe de Castro lo spagnuolo) (Spanje, ná 1670 – omstreeks 1730) was van adellijke afkomst en studeerde aan het Jezuïetencollege „Collegio de’ Nobili“ in Brescia. Muziekles kreeg hij van Paris Francesco Alghisi (1666–1733), de kapelmeester van het college.

Francisco José de Castro componeerde

     Concerti accademici à quattro, cioè un’ oboè, due violini, e violone, con la parte per il cembalo,  8 concerti, opus 4, 1708

     Trattenimenti Armonici da camera,  opus 1, 1695, 10 drie- tot vijfdelige triosonates voor twee violen en basso continuo. Eén exemplaar van de sonaten is bewaard gebleven in de bibliotheek van het Liceo Musicale di Bologna. Corelli met een Spaanse toets. Oudste triosonates van een Spaanse componist.

 

Charles-Hubert Gervais (Parijs, Frankrijk, 16 februari 1671 – 15 januari 1744) was de zoon van Jeanne Mercier en Hubert Gervais, kamerdienaar van de broer van Lodewijk XIV. Chales-Hubert werd geboren in het Koninklijk Paleis in Parijs. Hij zal daar zijn muzikale opvoeding van hofmuzikanten gekregen hebben. Charles-Hubert Gervais werd Ordinaire de la musique (muzikant in gewone dienst) van de hertog van Chartres. Toen deze hertog van Orléans en Régent werd, werd Charles-Hubert Gervais surintendant van zijn muziek.

In november 1722, toen het hof weer Versailles ging, benoemde de Régent hem tot sous-maître van de Chapelle royale als vervanging van Michel-Richard Delalande.

Charles-Hubert Gervais componeerde

     5 opera’s

- Hypermnestre, tragédie en musique met een proloog en vijf bedrijven, libretto Joseph de Lafont, naar aanleiding van de Griekse mythe van Hypermnestra, 3 november 1716.

     45 grands motets

- Jubilate Deo, 4-delig

- Miserere

- O filii et filiae

- Super flumina Babylonis, 9-delig, dramatisch 

     7 petits motets

     8 cantates

     airs en chansons

     15 Noëls voor instrumenten

 

Tomaso Giovanni Albinoni (Venetië, 8 juni 1671 ‒ 17 januari 1751) was de zoon van Antonio Albinoni, een welgestelde papierkoopman in Venetië. In 1694 droeg hij zijn Opus 1 op aan zijn collega-Venetiaan, kardinaal Pietro Ottoboni, achterneef van paus Alexander VIII en een belangrijke mecenas in Rome van andere componisten. Zijn Opus 2, verzameling instrumentale werken (1700),  zijn opgedragen aan Karel IV, hertog van Mantua, en zijn populaire suites opus 3 van 1701 aan Cosimo III de' Medici, groothertog van Toscane. Waren dat soms werkgevers, vraag je je af.

In 1705 is hij getrouwd met Margherita Raimondi, die hij had leren kennen als zangeres aan de opera van Florence.  In 1722 werd Tomaso door Maximiliaan II Emanuel, grootvorst van Beieren, uitgenodigd de muzikale feesten  voor het huwelijk van kroonprins Karel Albert en de Oostenrijkse prinses Maria Amalia te organiseren. Hij componeerde voor de gelegenheid de opera I veri amici en de serenade Il trionfo d’amore.

Er bestaat een bericht van de parochie van San Barnaba dat aangeeft dat Tomaso Albinoni stierf in Venetië op 17 januari 1751, aan diabetes.

Johann Sebastian Bach schreef vier fuga’s (BWV 946, 950, 951, 951a) op thema’s van Albinoni’s opus 1 en gebruikte zijn bassen als harmonisatie-oefeningen voor zijn leerlingen.

Tomaso Albinoni schreef

     50 opera’s.

- Zenobia, Regina de' Palmierini, 1694, zijn operadebuut in theater SS. Giovanni e Paolo in Venetië

- Didone Abbandonata, libretto van Metastasio, 1725, Farinelli zong hierin mee

- Artamene, 1741, zijn laatste opera.

     4 serenades

- Il nascimento dell’ Aurora, geschreven voor het Oostenrijkse hof, voor de verjaardag van de keizer, omstreeks 1710; beroemde aria: Pianta bella, pianta amata

     1 mis voor drie mannenstemmen zonder begeleiding

     2 magnificats

     40 wereldlijke cantates

- 12 Cantate da camera a voce sola, opus 4 voor alt òf sopraan (elk 6) en basso continuo, 1702

     8 sinfonia's

     64 concerto's

- 12 concerti a cinque, 1715, opus 7, meesterwerkjes. Albinoni was eerste Italiaanse componist (Duitsers en Engelsen deden dat al eerder) die de hobo gebruikte als instrument solo in concerti.

- Concerti a cinque, opus 10: 12 concerti voor soloviool, 2 violen, altviool, cello en basso continuo, Amsterdam 1736

     97 sonates en balletten,

- 12 Sonate a tre, opus 1, 1694, Johann Sebastian Bach schreef vier fuga’s (BWV 946, 950, 951, 951a) over thema's uit dit opus.

- 12 Balletti a quattro, voor 2 violen, altviool en bassocontinuo, 1700. Deze sonates zijn in de baroktijd al een keer bewerkt voor 3 blokfluiten (alt, alt en tenor) en bas.

- 12 Trattenimenti Armonici per Camera, opus 6, 1712?, 12 sonates voor viool, violone en cembalo

sonate nr. 6 in a kleine terts, er is een uitgeschreven baspartij van Johann Sebastian Bachs leerling Heinrich Nicolaus Gerber. Het is een goed voorbeeld hoe Bach Albinoni’s muziek gebruikte om les te geven.

 

     het Adagio in g klein voor orgel en strijkers, het beroemdste werk dat “Albinoni” geschreven heeft, is volledig gecomponeerd door Remo Giazotto (Italiaanse musicoloog, Rome, 4 september 1910 - Pisa, 26 augustus 1998) in 1957. Dit Adagio werd als achtergrondmuziek gebruikt voor Liesbeth Lists lied "De kinderen van de zee", en overgenomen in talloze andere theaterproducies, films en televisieprogramma’s.

 

Antoine Forqueray (Parijs, september 1671 – Mantes, 28 juni 1745) was op zijn tiende als gambaspeler al een lievelingetje van Lodewijk de 14de en kreeg een betrekking als page aan het hof. De koning liet hem les in basso-continuospel geven. In 1689 was hij musicien ordinaire of La chambre du Roy of Louis XIV. Tot 1710 werd hij begeleid door zijn vrouw, Henriette-Angélique Houssu, op klavecimbel bij zijn recitals. Zijn vrouw vond hem een heethoofd en liep vijf keer bij hem weg, tot er in 1710 een scheiding volgde. In 1730 trok Antoine Forqueray zich terug in Mantes-la-Jolie, waar hij stierf in 1745. In 1742 was zijn zoon Jean-Baptiste hem als koninklijk gambaspeler opgevolgd.

Antoine Forqueray schreef

     30 werken voor viola da gamba

- 5 suites, "Pièce de viole" voor gamba en basso conbtinuo, door zijn zoon Jean Baptiste Forqueray na zijn dood in 1747 uitgegeven, ook in een transcriptie voor klavecimbel. 

Suite nr. 1 in d kleine terts

4. La Portugaise (Marque et d'aplomb), wringende en schurende dissonanten

5. La Couperin (Noblem et Marque), grimmige bijklank in de laagte

Deuxième suite in G grote terts

Troisième suite in D grote terts, 7-delige suite

5. La Du Vaucel (tres tendrem), expressief.

Cinquième suite in c kleine terts, 7-delige suite

7. Jupiter, stevig.

 

Robert (Roberto) Valentine (Valentini, Valentino) (Leicester, omstreeks 1671 – Rome, 26 mei 1747), zoon van Thomas Follentine of Follintine, stadmuzikant in Leicester, werd in Leicester gedoopt op 16 januari 1674. De familie was een prominente muzikale familie in Leicester.

Robert Valentine verhuisde naar Italië, vestigde zich in Rome, werkte als componist en fluitist in de kring rond Händel en Caldara en trouwde daar met Giulia Bellatti in september 1701 in de parochie van Sant’Andrea delle Fratte. Ze kregen negen kinderen, waarvan slechts drie hun ouders overleefden. Robert Valentine was beroemd als virtuoos blokfluitspeler.

Robert Valentine oeverleed in dezelfde parochie op 26 mei 1747, 12 dagen na de dood van zijn vrouw.

Robert Valentine componeerde

     8 concerti (grossi)

     42 triosonates

- Chaconne voor twee blokfluiten en basso continuo

     60 sonates

- 12 Sonaten voor blokfluit en basso continuo, opus 2, 1708

- 12 Sonaten voor blokfluit en basso continuo, opus 3, 1710

- 12 Sonaten voor blokfluit en basso continuo, opus 5, 1718

- 12 Sonaten voor blokfluit en basso continuo, 1730, sonates in C, D, g, F, g en G) uit een handschrift van een familie in Parma

     duetten voor twee blokfluiten "La villegetura"

 

Francesco Mancini (Napels, 16 januari 1672 – 22 september 1737) werd in 1688 aangenomen als leerling aan het Conservatorium della Pietà dei Turchini. Daar studeerde orgel bij Francesco Provenzale, de grondlegger van de Napolitaanse school en Gennaro Ursino. Van 1694 tot 1702 was hij dé organist van het conservatorium.

In 1703, toen Alessandro Scarlatti (1660 – 1725) naar Rome vertrok, omdat hij vond dat zowel zijn salariëring als zijn creativiteit in Napels tekort kwam, deed Mancini een poging om hem als maestro van de cappella Reale, het "koninklijke hoforkest" te vervangen. De poging mislukte, Mancini werd in 1704 aangesteld als 1ste organist. In 1707, toen het koninkrijk Napels in handen kwam van de Oostenrijkse Habsburgers, probeerde Mancini het nog een keer: hij componeerde een speciaal Te Deum voor de Oostenrijkse machthebbers, en ja hoor, hij werd als maestro benoemd. De vreugde was van korte duur: in 1708 werd Alessandro Scarlatti teruggeroepen uit Rome als maestro van de cappella, en Mancini moest zich tevreden stellen met een vice-maestroschap. Wèl met (in 1718) een schriftelijke garantie dat hij Scarlatti zou opvolgen. Vanaf 1720 was Mancini directeur van het Conservatorio Santa Maria di Loreto, en droeg op die manier bij aan de ontwikkeling van een nieuwe generatie Napelse componisten. In 1725 volgde hij eindelijk Scarlatti als maestro op. In 1735 werd hij door een herseninfarct getroffen en halfzijdig verlamd. Hij moest al zijn ambten neerleggen. Bij de hofkapel werd hij opgevolgd door Domenico Natale Sarri (1679 – 1744).

Francesco Mancini componeerde

     29 opera’s,

     12 oratoria,

     7 serenatas,

     200 kamercantates,

Quanto dolce e quell'adore voor sopraan, hobo en basso continuo, uit de arcadische herdersomgeving, mooi!

     kerkmuziek,

     toccata’s voor toetsinstrumenten

     12 sonates voor altblokfluit en basso continuo

     12 concerten voor altblokfluit, strijkers en basso continuo.

Deze concerten maken deel uit van een verzameling 24 “Concerti di Flauto, Violini, Violetta e Basso Di Diversi Autori” die in 1725 in Napels is aangelegd van. De “autori” zijn Barbella, Mancini (12 concerten!), Mele, Sarri, Scarlatti en Valentino. In  de bibliotheek van het  Conservatorio “San Pietro a Majella” zijn hiervan 6 stemboeken bewaard gebleven: C 38.3.13, C 40.2.12: Flauto, Violino Primo, Violino Secondo, Violetta, Basso, Violoncello. Op alle titelbladzijden worden de werken aangeduid met: “Concerti”. Boven elk werk in de stemboeken staat: “Sonata”, een duidelijke indicatie dat deze begrippen in die tijd nog door elkaar werden gebruikt.

 

André-Cardinal Destouches (des Touches) (Parijs, Frankrijk, gedoopt 6 april 1672 – 7 februari 1749) was de zoon van Étienne Cardinal, een rijke linnenkoopman. Hij werd van 1681 tot 1686 opgeleid aan de Jezuïetenschool in de rue St-Jacques. Gezegend met een behoorlijke zin in avontuur trok hij met de jezuïet Pater Guy Tachard voor missiewerk voor twee jaar naar Siam (het huidige Thailand). Op de heenreis, die startte in februari 1687, verbleef hij eerst enige tijd in Kaap de Goede Hoop, en arriveerde in september 1687 in Siam.

Bij zijn terugkeer in Frankrijk in september 1688 studeerde hij aan de Académie in de Koninklijke Manège aan de Rue de Tournon. In 1692 ging hij bij het leger en nam deel aan de invasie van Namen. Tussen de gevechten door leerde hij gitaar spelen en componeerde hij drinkliederen. Toen zijn vader in 1694 overleed voegde hij de naam "Destouches" aan zijn achternaam toe, omdat zijn vader de titel "Seigneur des Touches et de Guilleville" had. André-Cardinal Destouches verliet het leger in 1696 en ging daarna verder als componist. Hij kreeg daarvoor onderricht in harmonieleer en continuospel van André Campra en Michel-Richard Delalande.

Koning Lodewijk XIV, die erg gesteld was op zijn opera's, benoemde André-Cardinal Destouches in 1713 tot hoofd van de Académie Royale de Musique, met een honorarium van 4000 livres jaargeld voor bewezen diensten. 25 februari 1724 trouwde André-Cardinal Destouches met Anne-Antoinette de Reynold de la Ferrière, de moeder van zijn 11-jarige dochter

In 1725 benoemde Lodewijk XIV hem ook tot chef kamermuziek van de Chambre du roi, en daarna werd hij directeur van de Académie.

Zijjn vorstelijk inkomen stelde André-Cardinal Destouches in staat stelde het landgoed La Vaudoire in Sartrouville bij Parijs aan te kopen.

André-Cardinal Destouches werd na zijn dood bijgezet in de crypte van de Kapel van de Heilige Maagd in Saint-Roch in Parijs.

André-Cardinal Destouches componeerde

     5 opéra's

- Marthésie, première reine des Amazones, tragédie lyrique in een proloog en vijf bedrijven, libretto Antoine Houdar de La Motte, 11 oktober 1699

- Amadis de Grèce (Amadis van Griekenland) 26 maart 1699, tragédie en musique met een proloog en vijf bedrijven, libretto, Antoine Houdar de La Motte, gebaseerd op de middeleeuwse roman Amadis de Gaula. Georg Friedrich Handel heeft op dat libretto in 1715 de opera seria Amadigi di Gaula geschreven.

- Le Carnaval e la folie, 1704

- Callirhoé, tragédie en musique met een proloog en vijf bedrijven, libretto, Pierre-Charles Roy, gebaseerd op een verhaal over Corésus uit De Beschrijving van Griekenland van Pausanias uit de tweede eeuw voor Christus, 27 december 1712, ingrijpend gereviseerd op 22 oktober 1743. Een volbloeddrama van verboden liefde, interne strijd en zelfopoffering. Princess Callirhoé (sopraan), heerseres van het koninkrijk Calydon wordt aanbeden door de rivalen Agénor (countertenor), prins van Calydon en Corésus (bas-bariton), hogepriester van Bacchus. Dat moet wel ruzie worden. Meesterwerk.

- Télémaque et Calypso,  tragédie en musique met een proloog en vijf bedrijven, 29 november 1714.  Libretto Simon-Joseph Pellegrin, bewerkt naar Les Aventures de Télémaque van François Fénelon, dat weer is bewerkt naar Homerus’ Telemachos. Telemachos (tenor) belandt op het eiland Olygia, waar hij verliefd wordt op de herderin Eucharis (sopraan). Dit tot geroot ongenoegen en wanhoop van de zeenimf Kalypso (mezzosopraan) die erg verliefd op Telemachos is. Dat moet wel dramatisch aflopen.

     2 opéra's-ballet

- Les élémens, opéra-ballet met een proloog en vier bedrijven, 31 december 1721, libretto Pierre-Charles, gecomponeerd samen met zijn leermeester  Michel-Richard Delalande, 22 oktober 1721. Het ballet werd meegedanst door de 11-jarige koning Lodewijk XV, in zijn paleis “des Thuilleries” 

     1 ballet

     1 cantate

-  Sémélé,  cantate à voix seule avec symphonie (voor solostem met instrumenten), tekst Houdar de La Motte, 1719.

     7 motetten, die allen verloren zijn gegaan.

     11 (series) airs in diverse werken

 

Francesco Antonio Bonporti (Trente, Italië, 11 juni 1672 - Padua, 19 december 1749) kreeg les in filosofie en natuurkunde van de Jezuïeten in zijn geboortestad en daarna in Innsbruck.

Vanaf 1691 studeerde hij aan het Collegium Germanicum in Rome theologie, compositie bij Giuseppe Ottavio Pitoni en viool bij Arcangelo Corelli.

Terug in zijn geboortestad Trente werd hij in 1695 tot priester gewijd.

Hij kreeg een ondergeschikte functie bij de kathedraal en kwam als "Nobile dilettante" nooit verder. In 1740 verhuisde hij als verbitterd man naar Padua, waar hij woonde tot zijn dood in 1749. Hij werd bijgezet in de kruisgang van de Sant'Antoniobasiliek.

Francesco Antonio Bonporti componeerde twaalf opusnummers:

     20 concerto’s, concertini en serenate 

     6 motetten voor zangstem en obligate viool

     40 triosonates

     11 vioolsonates

     100 menuetten voor viool en basso continuo

     10 Inventioni da camera voor viool en basso continuo, opus 10, 4 ervan werden door Johann Sebastian Bach bewerkt voor klavecimbel, en werden jarenlang voor werken van Bach zelf gehouden 

 

Nicolas de Grigny (gedoopt Reims, Frankrijk, 8 september 1672 - aldaar, 30 november 1703) kwam uit een organistenfamilie: grootvader, vader en zijn oom Robert waren organist in Reims. Nicolas de Grigny studeerde in Parijs bij Nicolas Lebègue en werd daar organist van de abdijkerk Saint-Denis, waar zijn broer André de Grigny onder-prior was.

In 1695 trouwde Nicolas de Grigny met Marie-Magdeleine de France, de dochter van een Parijse koopman. Ze kregen zes kinderen. In 1697 kwam hij terug naar Reims om er organist van de kathedraal te worden.

Nicolas de Grigny overleed op 30-jarige leeftijd. Hij werd in de kathedraal van Reims door zijn vader opgevolgd.

Nicolas de Grigny componeerde

     42 orgelwerken, allemaal verzameld in het

Premier Livre d’Orgue contenant une Messe et les Hymnes des principales fêtes de l’année.

Ondermeer Johann  Sebastian Bach heeft het boek overgeschreven. 

- Ave maris stella (4 coupletten)

 

Carlo Agostino Badia (Verona, Italië,1672 – Wenen, 23 September 1738) stond omstreeks 1692 in dienst van hertogin Elonora Maria in Insbruck. Zij was weduwe van zowel Koning Michael Wisniowiecki van Polen als van hertog Charles van Lorraine, en stiefzus van Keizer Leopold I. Toen de hertogin in 1693 naar Wenen verhuisde, ging Carlo Agostino Badia, met haar meer. In Wenen werd hij in 1694 aangesteld als componist van Keizer Leopold I. De keizer stuurde hem eerst maar drie jaar naar Italië om daar het componeren van opera’s beter onder de knie te krijgen. In 1697 was hij weer in Wenen. Hij bleef daar tot zijn dood wonen. Hij werd er ook huiscomponist van het Ursuliner klooster. In oktober 1700 trouwde hij met prima donna sopraan Anna Maria “Lisi” Nonetti, die ook aan het hof werkte. Na de dood van Leopold I kon het echtpaar blijven werken onder diens opvolgers Joseph I en Charles VI.

Carlo Agostino Badia componeerde

     35 opera’s

- Il Narciso,  1699, libretto di Francesco de Lemene, met de nachtegaalaria "Dolce piangi, romito usignuolo" voor sopraan, sopraanblokfluit en basso continuo

     42 oratoria

     16 dramatische cantates

     58 kamercantates

- aria

 

François Duval, (Parijs, Frankrijk, 1672 – Versailles, 27 januari 1728) was de zoon van de danser in de opera’s van Lully François Duval senior. In  1704 kwam François Duval junior in dienst van de hertog van Orléans. Vanaf 1714 was hij violist in de Vingt-quatre Violons du Roi. Hij was de eerste Franse componist die vioolsonates in Italiaanse stijl componeerde.

François Duval componeerde

     7 boeken sonates voor viool en basso

- Amusemens pour la Chambre, opus 6, 1718, 6 vioolsonates

 

Francisco (Francesco) Valls i Galan (Barcelona?, Spanje, omstreeks 1672 – Barcelona, 3 juni 1747) werd op 13 januari 1696 aangesteld als kapelmeester van de Santa María del Mar kerk in Barcelona. Op 17 december van dat jaar werd aangesteld als koormeester van de kathedraal van dezelfde stad. Hij was toen een jonge man, ongeveer vierentwintig jaar oud, maar gold als getalenteerd musicus. Uit diezelfde akte blijkt bovendien dat Francisco Valls niet gesolliciteerd had op de functie, maar door het kapittel was aangezocht en vervolgens aangesteld. Rond 1726 nam hij ontslag als dirigent van koor en orkest van de kathedraal, om gezondheidsredenen. Hij bleef voor het kathedrale koor tot aan zijn dood wel nieuwe werken schrijven.

Francisco Valls schreef als musicoloog het tractaat Mapa Armónico Práctico.

Francisco Valls componeerde

     6 oratoria

     25 missen, van 4 tot 16 stemmen

- Missa Scala Aretina, 1702,  voor drie koren, orkest en basso continuoHierin wordt het als cantus firmus een toonladder (“scala”), gebaseerd op  zestoonsysteem van Guido van Arezzo (“AretinValls i GalanValls i Galana”) gebruikt, een in deze tijd niet meer gebruikte werkwijze. Dit leidde tot een vijf jaar durende pamflettenoorlog waaraan een groot aantal Spaanse musici en componisten deelnam.

- Missa Regalis, na 1702, geschreven in de scala Aretina voor de Portugese koning João (“regalis”).

     17 psalmen,

     verschillende sequenzen,

     114 motetten 

     143 Spaanstalige villancica's

     126 andere Spaanstalige koorliederen

     8 instrumentale werken,

.

 

Alessandro Ignazio Marcello (Venetië, Italië, 1 februari 1673 – Padua, 19 juni 1747) was de zoon van Agostino Marcello, senator in Venetië en begaafd muziekamateur, en Paolina Cappello. Alessandro Marcello studeerde wiskunde en filosofie aan de Universiteit van Padua. Hij was actief op het gebied van poëzie, schilderkunst en muziek. Vaak schreef Marcello onder het pseudoniem Eterio Stinfalico, de naam die hij gebruikte als lid van de Arcadische Academie (Pontificia Accademia degli Arcadi). Alessandro Marcello schreef 1000 Latijnse epigrammen (puntdichten) en 200 Italiaanse sonnetten.

De broers van Alessandro waren de componist en jurist Benedetto Marcello en de religieuze dichter Girolamo Marcello.

Alessandro Marcello componeerde

     18 cantates,

     10 concerto's

- concerto in d kleine terts, voor hobo, strijkers en basso continuo, opus 1, zijn bekendste werk, Bach maakte een transcriptie voor klavecimbel: BWV 974. De muziek van het indrukwekkende langzamer deel is in verschillende filmscores terecht gekomen.   

- Concerto di flauti  in G grote terts, voor 7 blokfluiten en strijkers, S. D945

- La Cetra (De Lier), 6 concerto’s voor 2 hobo's of fluiten, strijkers, fagot en basso continuo.

     14 vioolsonates.

 

Santiago de Murcia (Madrid, Spanje, 25 juli 1673 – 25 april 1739) was de zoon van Juan de Murcia en Magdalena Hernandez. Vanaf 1693 was hij leerling van Francisco Guerau in het koor van de Koninklijke kapel in Madrid. Hij trouwde in mei 1695 met Josefa Garcia.

Santiago de Murcia werkte als gitaarleraar van koningin Maria Luisa of Savoy, de eerste vrouw van Philip (Felipe) V, kleinzoon van Lodewijk XIV van Frankrijk, die de Spaanse troon erfde na de dood van Carlos II in november 1700.

In 1729 ondertekende Santiago de Murcia een verklaring van armoede. Verder weten we niets van hem af.

Twee van de vier bewaarde gebleven verzamelingen muziek zijn teruggevonden in Mexico en één in Chili, onbekend is wie ze daarna naartoe heeft meegenomen.

Santiago de Murcia componeerde

     4 verzamelingen gitaarmuziek

- Cifras selectas de guitarra, 1722, in 2003 door de musicoloog Alejandro Vera van het  Music Institute at Pontificia Universidad Catolica van Chili, in Chili ontdekt. 15 pagina’s zijn verdwenen, 70 Franse en Spaanse dansen voor gitaar bleven bewaard. De Spaaanse volksmuziek klinkt hierin zó door dat het af en toe “popmuziek” lijkt. 

× Jacaras por la E

× Cumbe por la A

× Passacalles por la E

× A proporción por este tono

× Zarambeques por la C

× Jacaras de la costa

× Folías españolas

× Canarios por la C

× Pasacalles por la cruz

× A proporción por este tono

× Paradetas por la C

× La Azuzena por la E

× Diferencias de gallardas por la E

× Marionas por la B

 

Petrus Hercules (Pierre-Hercule) Brehy (Brussel, Vlaanderen, gedoopt 13 september 1673 – 27 februari 1737) kreeg vermoedelijk les van zijn peetvader, Hercule de Lagrené (1597–1682), dansmeester aan het hof, waar de vader van Petrus Hercules Brehy ook aan verbonden was.

Op zijn 13de, 21 mei 1687, werd hij organist van de parochiekerk Sint Nicolaas. Hij bleef dat tot maart 1702. 16 November 1705 werd hij zangmeester aan de kathedraal van Sint-Michiel en Sint-Goedele in Brussel. Hij bleef dat tot zijn dood. Hij leefde daar in het zogenaamde Choraelhuys, waar hij de verantwoording had voor de opleiding van de zes koorknapen van de kerk en hen les gaf in zingen, muziektheorie,orgel, klavecimbel , viool, gamba en cello. Een leerling van hem was Charles-Joseph van Helmont, die later zangmeester werd na de dood van Joseph Hector Fiocco, die het weer van Brehy had overgenomen.

De muziek is van Petrus Hercules Brehy is vrijwel alleen in manuscript overgeleverd

Petrus Hercules Brehy componeerde

     9 missen, twee voor dubbelkoor

- missa pro defunctis

     2 series lamentaties voor de Heilige Week

     60 motetten

- De profundis

- Libera me

     12 sinfonia’s voor strijkers en basso continuo

     12 sonates voor 2  viool, altviool, basgamba en basso continuo,

     orgelwerken, allemaal verloren gegaan

 

Jacques Martin Hotteterre le Romain (Parijs, Frankrijk, 29 september 1673 – 16 juli 1763) was de zoon van Martin Hotteterre († 1712) en Marie Crespy. Van 1698 tot 1700 was hij in dienst van Prins Francesco Ruspoli in Rome. Omstreeks 1704 volgde Jacques-Martin Hotteterre zijn neef Jacques als basse de hautbois en taille de violon aan het koninklijke hof op. Vanaf 1707 gebruikte hij de bijnaam “Le Romain”, hij was immers in Rome geweest, als onderscheid met achterneef Jacques Hotteterre die ongeveer in dezelfde tijd in Engeland werkte. In 1708 werd hij “flûte de la Chambre du Roy": fluitist in het kamerorkest van Koning Lodewijk XIV. Daarnaast speelde Jacques Martin Hotteterre ook fagot, hobo en musette en was hij een internationaal gezien leraar voor aristocraten. In 1717 wordt hij vermeld als “Jouëur de Fluste de musique de chambre”, dat schijnt wat hoger in rang te zijn, hoewel het er zo’n beetje hetzelfde uitziet. Op 31 maart 1728 (54 jaar oud!) trouwde hij met Marie Genevieve Charpentier. Het paar kreeg 6 kinderen. Jacques Martin Hotteterre le Romain gaf de instrumentenbouw in 1720 op en trok zich in feite na zijn huwelijk in 1728 uit de zaak terug. Zijn oudste zoon Jean-Baptiste Hotteterre (1732-1770), bekwaam instrumentenbouwer, nam in 1747 al zijn functies als hofmuzikant over. Zijn dochter Marie-Geneviève trouwde met organist Claude-Bénigne Balbastre.

Als toonaangevend fluitist volgt Hotteterre op Michel de la Barre (Premier livre de pièces, 1702, eerste werk voor dwarsfluit en basso continuo) en wordt hij op zijn beurt weer opgevolgd door Michel Blavet.

Jacques Martin Hotteterre componeerde

     6 triosuites opus 3 voor twee traverso’s en basso continuo, 1712, opgedragen aan de Hertog van Orléans

     9 suites voor traverso en basso continuo

- Premier suite de pieces  pour la flute traversière, opus 2, 1708, opgedragen aan Lodewijk XIV, maar liefst 5 suites

Suite II in G grote terts, 6-delige suite

1. Prélude

Suite III in G grote terts, 7-delige suite

1. Allemande. La Cascade de St. Cloud

2. Sarabande. La Guimon

3. Rondeau. Le Plaintif

4. Menuet. Le Mignon

Suite IV in e kleine terts, 10-delige suite

1. Prélude

Suite V in e kleine terts, 4-delige suite

3. Rondeau. Le Lutin

- Deuxième livre de pièces pour la flûte traversière et autres instruments avec la basse, opus 5, 1715

Suite II in c kleine terts, 7-delige suite, op altblokfluit in e kleine terts, meest opgenomen suite

     3 suites voor twee traverso’s

     1 leergang voor blaasinstrumenten:

- “L’art de préluder sur la flûte traversière, sur la ‘flûte-à-bec, sur le hautbois, et autres instruments de dessus, avec des préludes sur tous les tons, dans diffèrs mouvems. et differens caractères”, 1719, de eerst methode voor dwarsfluit, een nog steeds onvergelijkelijk boekwerk voor elke blazer die iets met Franse barokmuziek wil beginnen. Met twee prachtige Preludes met basso continuo.

     1 leergang voor musette

     Airs en brunettes voor twee of drie instrumenten en bas, melodieën overgenomen van andere componisten, omstreeks 1721

- "Rochers, je ne veux point"

- "De mes soupirs"

     1 leerboek met muziekvoorbeelden (geen werken) over het gebruik van traverso, blokfuit en hobo:

- Principes de la Flûte traversière, ou flûte d’Allemagne; de la flûte à bec, ou flute douce; et du haut-bois, Divisez par Traitez, 1707, nog steeds een belangrijk studiewerk.

voor een net overzicht van zijn werken voor traverso's en blokfluiten, zie bij de blokfluitgeschiedenis van deze site: 6. Componisten van blokfluitwerken

 

Georg Caspar Schürmann (Schurmann, Scheuermann) (Idensen, Wunstdorf, bij Hannover, Duitsland, omstreeks 1673 – Wolfenbüttel, 25 februari 1751) was de zoon van dominee Statius Caspar Schürmann, die overleed toen Georg Caspar 4 jaar oud was. Georg Caspar Schürmann studeerde muziek en zangtechniek. In 1697 werd hij directeur opera en kerkmuziek in Brunswijk en Wolfenbüttel. Na een studiereis naar Italië volgde hij in 1707 Reinhard Keiser op als Kapellmeister aan het hof van hertog Anton Ulrich von Braunschweig-Wolfenbüttel.

Georg Caspar Schürmann componeerde

     32 opera’s

     7 serenata’s

     cantates

- aria Vergnügter Ort voor sopraan, blokfluit en basso continuo, geen idee waaruit

     instrumentale suites

 

 

Reinhard Keiser (Teuchern, Duitsland, 10 januari 1674 ‒ Hamburg, 12 september 1739) was de zoon van Gottfried Keiser, een organist, die in 1673 trouwde met Agnesa Dorothea van Etzdorff,  de zwangere 16-jarige dochter van een verarmde landjonker. Vanaf 1685 studeerde Reinhard Keiser zeven jaar aan de beroemde Thomasschule in Leipzig, waar Johann Kuhnau en zijn opvolger Johann Sebastian Bach als kantor waren aangesteld.

Reinhard Keiser volgde lessen in Braunschweig bij Johann Sigismund Kusse, een leerling van Jean Baptiste Lully.

In 1690 opende de opera haar deuren, beschermheer was Anton Ulrich. In 1693 is daar zijn eerste opera Basilius in Arkadien opgevoerd.

In 1697 verhuisde Reinhard Keiser naar Hamburg, waar hij de positie van artistiek directeur en manager van Kusser had overgenomen. Reinhard Keiser begon aan zijn rijke productie voor de opera aan de Gänsemarkt en maakte het theater beroemd. Keiser schreef aan de lopende band. Ook begon hij met het geven van concerten op zondagmiddag. Christoph Graupner speelde klavecimbel in zijn orkest en Georg Friedrich Händel was zijn tweede violist. In 1706 werd Keiser verwijderd van zijn positie als manager door de Hamburgse Senaat vanwege zijn excessieve uitgaven. De opera werd failliet verklaard en Reinhard Keiser ontvluchtte de stad. Keiser bleef met indrukwekkende regelmaat schrijven voor het theater in Hamburg, ook toen hij in Weißenfels werkte en in Eisenach een betrekking probeerde te krijgen.

Reinhard Keiser werkte van 1709 tot 1716 opnieuw in Hamburg, vervolgens in Stuttgart en als hofkapelmeester in Kopenhagen. Telemann nam in 1722 zijn positie over aan de opera. Keiser werd in 1728 benoemd tot kantor aan de dom, als opvolger van Johann Mattheson, die doof was geworden. Vanaf dat moment wijdde hij zich meer aan kerkmuziek. Veel van zijn werk is verloren gegaan.

Reinhard Keiser componeerde

     116 opera’s

- Masaniello furioso barokopera in drie bedrijven, libretto Barthold Feind naar aanleiding van een gebeurtenis uit 1663: de oipstand van de visser  Tommaso Aniello tegen de overheersing van de Spanjaarden in Napels, juni 1706, in 1727 gereviseerd met toegevoegde aria’s van Georg Philipp Telemann.

- La Grandezza D'Animo, of Arsinoë barokopera in vijd bedrijven, 1710 Duits libetto Breymann naar een Italiaans voorbeeld. Het bekendste stukje uit de opera is het begin van de eerste scene, de begin aria van Arsinoë, weduwe van de koning van Cyrene in haar prachtige tuin: “Kleine Vöglein, eure Scherze, voor sopraan en 4 altblokfluiten.  

- Fredegunda, libretto Johann Ulrich König, 1715, gebaseerd op een Italiaans origineel: “Fredegonda“ van Francesco Silvani. De opera gaat over de intriges van de maîtresse, tovenares Fredegunde en Galsuinde, een oprechte vrouw met wie de Merovingische koning Chilperich I om politieke redenen in het huwelijk moet treden. De pijn die Galsuinde daarbij moet lijden, wordt door Keiser treffend op muziek gezet. Bekende aria "Lasciami piangere".

     2 triosonaten

     1 concert in D grote terts voor fluit, strijkers en basso continuo 

     2 passionen

- Passio secundum Marcum is in het handschrift van Johann Sebstian Bach overgeleverd en is volgens veel musicologen niet van Reinhard Keiser, maar in feite van Friedrich Nicolaus Bruhns. Kort en ingetogen werk. De sopraanaria "O Golgotha" heeft een prachtige hobopartij.

- Brockes Passion, of Der für die Sünde der Welt gemarterte und sterbende Jesus, 1712, geschreven als of het een opera was. De eerste uitvoering in 1712 was in het huis van Brockes. Mooi en aangrijpend werk. De tekst van  Barthold Heinrich Brockes, samengesteld uit alle vier de Evangelieën, is daarna nog door 10 andere componisten, waaronder Handel en Telemann, gebruikt. Buitengewoon beeldende tekst en muziek.

Voor alle werken van Reinhard Keiser voor blokfluiten of met een blokfluitpartij zie zie bij de blokfluitgeschiedenis van deze site: 6. Componisten van blokfluitwerken

www.reinhard-keiser-verein.de  

 

Jeremiah Clarke (Londen, Engeland, omstreeks 1674 – 1 december 1707) wordt in 1685 als koorknaap van de Koninklijke Kapel, de Chapel Royal genoemd. Hij kreeg daar orgel- en muziekles van John Blow. Hij was organist van het Winchester College van 1692 tot 1695 en van de St. Paul's Cathedral vanaf 1695. Jeremiah Clarke pleegde zelfmoord vanwege een hopeloze verliefdheid op een erg mooie vrouw van een hogere klasse. Hij verdronk zichzelf in de tuin van de St Paul’s Carhedral, nadat zichzelf doodschieten was mislukt. Hoewel zelfmoord een reden was om niet in kerkgrond te worden begraven, werd er voor Jeremiah Clarke een uitzondering gemaakt, en ligt hij een crypte in de St Paul’s Cathedral begraven. William Croft nam zijn betrekking over.

Jeremiah Clarke componeerde

     7 theatermuziekwerken

- The Island Princess, mask gecomponeerd samen met Daniël Purcell, in dit werk komt de beroemde Trumpet Tune in D grote terts voor.

     10 odes voor zangstemmen en orkest, waarvan de volgende vijf allemaal met twee blokfluitpartijen:

- Song on the Assumption, 1694

- Come, Come Along for a Dance and a Song, Ode on the Death of Henry Purcell, 1695, gecomponeerd als eerbetoon van Henry Purcell in diens sterfjaar, ontroerend meesterwerk, aangrijpende elegie

- Barbadoes Song, 1703

- O Harmony, Where's Now Thy Power, 1706

- Let Nature Smile, 1707

     3 services

     20 anthems

     psalmen en liederen

     45 songs, catches en samenzangliederen, veelal voor theaterwerken

     3 kamermuziekwerken

- suite voor blazers, 1700, waarin de

Trumpet voluntary “The Prince of Denmarks’ March”, door dit werk is Jeremiah Clarke bekend geworden, vooral in de georkestreerde versie van Sir Henry J. Wood; wordt veel gebruikt bij (Koninklijke) huwelijken.

     45 (series) orgel- en/of klavecimbelwerken

 

Michel de la Barre (Parijs, vóór 1675 – 15 maart 1745) was de zoon van een wijnhandelaar. Vanaf 1695 werkte hij als fluitvirtuoos aan het hof van Lodewijk XIV en Lodewijk XV in de Musique de l’Écurie et de la Chambre du Roi.

 

Michel de la Barre componeerde

     2 opera’s

- La Vénitienne,  1705

     3 boeken met triosonates

     2 boeken met suites voor fluit en basso continuo

- Pièces pour la flûte traversière avec la basse continue, opus 4, 1702, de éérste solowerken voor dwarsfluit ooit

- Deuxième Livre de Pièces pour la flûte traversière, avec la basse continuë, 1710, 9 suite-sonates voor dwarsfluit

Sonate 9. L'Inconnu; driedelige ouverture, gevolgd door een chaconne vol bravour 

     21 suites voor twee traverso’s, 19 zonder basso, 2 met basso.