Componisten

vanaf 1888

 

Vicente Greco (Buenos Aires. Argentinië, 3 februari 1888 – 5 oktober 1924) was één van de acht kinderen van Genaro Greco en Victoria Santo. Vanwege het lage gezinsinkomen moest Vicente Greco al jong aan het werk als krantenverkoper, en kwam er weinig van schoolgang en opleiding. In zijn vrije tijd zon hij en begeleidde zichzelf op gitaar. Op een gegeven moment kregen zijn ouders een concertina (klein accordeonnetje) cadeau, en dat gaven ze aan Vicente. Hij bleek een wonderkind dat op de concertina al snel de sterren van de hemel speelde. Op zijn 14de kreeg hij daarom een bandoneon cadeau.

Hij werd een populaire tangospeler in bars en lounges.

Hij kreeg een harmonium te pakken, dat hij gebruikte om op te spelen en op te componeren. Vincente Greco was de eerste muzikant die een orquestra tipica leidde, een tango-band. Zijn ensemble heette het Orquesta Típica Criolla.

De tango’s die Vincente Greco componeerde liepen goed. Van zijn eerste tango "El morochito" uit 1905 werden 12.000 exemplaren verkocht. Zanger Carlos Gardel was een persoonlijke vriend van hem en zijn muzikale medewerker. Vanaf 1910 werden zijn werk opgenomen op de eerste grammofoonplaten.

Vicente Greco componeerde

     44 tango’s

- Ojos negros 

 

Matthijs Vermeulen (geboren Matheas Christianus Franciscus van der Meulen, Helmond, 8 februari 1888 – Laren NH, 26 juli 1967) was de zoon van smid Franciscus Jacobus van der Meulen en Maria Adriana Wonderval. Matthijs bleek na een ernstige ziekte ongeschikt om zijn vader op te volgen en ging naar het seminarie bij de jezuïeten, waar hij zijn eerste muzieklessen kreeg en ingewijd werd in de polyfonie uit de 16e eeuw. In 1907 ging naar het Amsterdamsch Conservatorium en kreeg daar les van Daniël de Lange, de directeur. Ook nam hij privéles bij Alphons Diepenbrock, waar hij goed bevriend mee raakte. Van 1909 tot 1920 werkte Matthijs Vermeulen als muziekcriticus bij verscheidene bladen, zoals De Amsterdammer en De Telegraaf.

Vermeulen trouwde in 1918 met Anna Wilhelmina Celestine (Anny) van Hengst (1889-1944). Zij kregen vier kinderen: een dochter Anny (1919) en drie zoons Roland (1920), Josquin (1921) en Donald (1926).

In 1921 verliet Vermeulen teleurgesteld Nederland, omdat hij vond dat hij hier te weinig erkenning kreeg en verhuisde met zijn gezin naar Louveciennes in de omgeving van Parijs. Om zichzelf in leven te houden deed hij journalistiek werk als Parijse correspondent voor diverse kranten. In de Tweede Wereldoorlog leefde het gezin Vermeulen onder zeer moeilijke omstandigheden. Anny Vermeulen stierf in september 1944 in Frankrijk aan de gevolgen van ondervoeding. Een maand na haar overlijden sneuvelde hun zoon Josquin, die dienst genomen had in het Franse bevrijdingsleger.

Na de Tweede Wereldoorlog, verhuisde Matthijs Vermeulen terug naar Nederland. Hij verbond zich opnieuw als muziekmedewerker aan De Groene Amsterdammer en leverde felle, politiek getinte bijdragen aan het communistische dagblad De Waarheid. In 1946 hertrouwde Matthijs Vermeulen met Diepenbrocks dochter Dorothea Anna Maria (Thea) Diepenbrock. Zij kregen in 1949 een dochter: Odilia (1907-1995). In 1956 verhuisde Matthijs Vermeulen met vrouw en kind naar in Laren in het Gooi. Daar stierf hij na een slopende ziekte op 79-jarige leeftijd.

De "Matthijs Vermeulenprijs" is de meest gerenommeerde muziekprijs voor Nederlandse componisten. Voor jonge componisten bestaat er de "Matthijs Vermeulen Aanmoedigingsprijs".

Matthijs Vermeulen componeerde

     7 symfonieën

- Eerste symfonie, “symphonia carminum” 1914, fantastisch werk

     1 ander orkestwerk

     5 kamermuziekwerken

- Sonate pour piano et violon, 1925

     8 (series) liederen voor zangstem en piano 

www.matthijsvermeulen.nl

 

Rosy (Rosaly Marie) Wertheim (Amsterdam, 19 februari 1888 – Laren, 27 mei 1949) was dochter van de Joodse bankier Johannes Gustaaf Wertheim en Adriana Rosa Enthoven, getalenteerd zangeres, pianiste en schilderes. Haar grootvader was de bankier A.C. (Abraham) Wertheim, naar wie in Amsterdam het “Wertheimpark” is vernoemd. Al jong keek ze om naar kinderen uit armere wijken. Ze wilde het liefst naar een school voor matschappelijke werk. Haar ouders vonden dat geen goed idee en stuurden haar naar een Zwitserse kostschool in het Franse Neuilly. Daar kreeg ze goed pianoles, bleek talent te hebben en wilde doorgaan in de muziek. Terug in Nederland studeerde ze piano bij Ulfert Schults, en zang bij Dora Zweers. Ze deed in 1921 haar staatsexamen piano en behaalde het diploma van de Nederlandse Toonkunstenaars Vereniging. Zij nam harmonie- en contrapuntlessen bij Bernard Zweers en Sem Dresden.

Van 1921 tot 1929 werkte zij als lerares aan het Amsterdams Muzieklyceum. Daarnaast bleef ze sociaal bezig: ze leidde het Joods vrouwenkoor van het Religieus Socialistisch Verbond in Amsterdam, dirigeeerde een kinderkoor van arme Joodse kinderen en gaf hun gratis pianoles.   

In 1929 vertrok zij naar Parijs, waar zij zes jaar zou blijven. Ze begon een kunstenaarssalon, componeerde er veel en schreef ondertussen ook voor het Amsterdamse dagblad Het Volk over het Parijse muziekleven. Compositie- en instrumentatielessen kreeg zij van de componist Louis Aubert. Ze sloot een hechte vriendschap met de componiste Elsa Barraine en had goede contacten met vakgenoten als Arthur Honneger, André Jolivet en Olivier Messiaen. Voor Nederlandse dagbladen schreef ze artikelen over het Franse muziekleven.

In 1935 vertrok ze naar Wenen waar zij contrapunt studeerde bij Karl Weigl. In 1936 reisde ze naar New York, waar zij lezingen gaf, waar haar werken werden uitgevoerd, en waar ze opnieuw als correspondent artikelen schreef voor Nederlandse dagbladen. Een jaar later keerde ze terug naar Amsterdam.

Na de bezetting door de Duitsers heeft Rosy aanvankelijk nog huisconcerten kunnen organiseren in een speciaal daartoe ingerichte kelder, waar ze ook nog eens onderduikers verstopt had. Bij die concerten werd muziek gespeeld van Joodse componisten, waarvan de opvoering door de bezetter verboden was. Kort na september 1942 dook zij onder, onder andere in Amstelveen en het Gooi. Enkele malen bracht ze door het maken van uitstapjes zichzelf en haar onderduikfamilies groot gevaar..

Na de oorlog gaf Rosy Wertheim nog enige tijd les aan de Muziekschool te Laren, maar kon al spoedig door een verergerende kanker niet meer componeren en lesgeven.  

Rosy Wertheim componeerde 90 werken, die nog niet allemaal zijn gedocumenteerd, waaronder

     6 orkestwerken

- divertimento voor kamerorkest

- Concerto, pour piano et orchestre, 1939

     14 koorwerken

     13 kamermuziekwerken

- Cello Sonatine, rond 1921, één van haar mooiste werken

- Sonate  pour piano et violon in As grote terts, 1930, opgedragen aan Olga et Sacha Moskowsky.

- strijkkwartet, 1933

- trio  voor fluit, klarinet en fagot, 1944 

     2 werken voor zangstem en orkest

     46 (series) werken voor zangstem en piano of andere instrumenten

- Zes liedjes voor zangstem en piano of klavecimbel, 1908, zo'n beetje haar eerste compositie

- Neutraal, 1914, een marslied op tekst van François Pauwels, dat de neutraliteit van Nederland in de Eerste Wereldoorlog bezingt.

- Zwei Lieder, voor zangstem en piano, tekst Anna Ritter, 1924

- Hymne, tekst Thomas à Kempis, voor zangstem, viool en orgel (of harmonium, of strijkkwartet), 1929

- Trois Chansons voor sopraan, fluit en harp, 1939

     15 (seies)  pianowerken

- Six Morceaux

 

Joseph Samson, (Bagneaux-sur-Loing, Seine-et-Marne, Frankrijk, 21 maart 1888 – Dijon, 9 juli 1957) studeerde klassieke talen en daarna van 1908 tot 1914 aan de Conservatoire de Paris compositie bij Xavier Leroux en André Gédalge. Vanaf 1911 was hij ondertussen maître de chapelle aan de kathedraal van Versailles. Na de Eerste wereldoorlog verliet hij de Parijse regio, trok zich terug in Normandië en werd daar maître de chapelle aan het instituut Notre-Dame d’Avranches. Hij vervolgde zijn compositiestudies privé bij Albert Alain en Charles Koechlin. Voor de laatste koesterde hij een grote bewondering.

In 1926 hadden ze in Dijon een opvolger nodig voor Mgr. Moissenet, die daar maître de chapelle van de Saint-Bénigne-kathedraal was sinds 1895. De keuze viel op Joseph Samson. Hij volgde koordirectiecursussen en werkte jarenlang als dirigent en componist voor de kathedraalkoren. In 1949 kreeg hij van Paus Pius XII de onderscheiding van Ridder van Sint Gregorius voor al zijn verdiensten ten aanzien van de religieuze muziek.

Joseph Samson componeerde

     12 missen

- Messa Amor a longe voor  vijfstemmig koor en twee orgels, amalgaan van Gregoriaanse en Middeleeuwse stijlen, gemengd met de moderne stijl uit het begin van de 20ste eeuw.

     14 franse religieuze koorwerken

     24 koorzettingen van Franse en Latijnse religieuze melodieën

     21 koorzettingen van Gregoriaanse hymnen

     37 psalmzettingen voor koor

     26 Kerstliedzettingen voor koor

     62 volksliedzettingen of zettingen van bekende wereldlijke melodieën voor koor

     2 kamermuziekwerken

     4 (series) orgelwerken

     2 pianowerken

   

Maximilian Raoul Walter Steiner (Wenen, 10 mei 1888 – Hollywood, 28 december 1971) was afkomstig uit een familie die nauwe banden met het theater had; zijn grootvader Maximilian Steiner (1839-1880) was directeur van het Theater an der Wien, en zijn vader Gabor Steiner (1858-1944) was in Wenen ook theaterdirecteur. Als kind kwam zijn muzikaal talent naar voren en hij begon zijn studie aan de Universität für Musik und darstellende Kunst Wien in Wenen op 16-jarige leeftijd bij Johannes Brahms (piano) en Gustav Mahler (compositie).

Steiner was nog maar 15 jaar oud toen in 1903 zijn eerste operette Die schöne Griechin in première ging. Na zijn studie tot het begin van de Eerste Wereldoorlog werkte hij in Londen als dirigent en arrangeur. In december 1914 emigreerde hij naar de Verenigde Staten. Gedurende de volgende 15 jaren werkte hij als arrangeur, orkestrator en dirigent van operettes en musicals van  Victor Herbert, Jerome Kern, Vincent Youmans en George Gershwin op Broadway.

In 1929 vertrok hij naar Hollywood en orkestreerde de filmversie van Rio Rita van Florenz Ziegfield voor RKO Pictures. De muziek voor de film King Kong in 1933 zorgde voor een grote reputatie, het was een van de eerste Amerikaanse films die een uitgebreide partituur had en waar dialogen met muziek ondersteund werden,.

Max Steiner was de prominentste componist op de muziekafdeling van de Warner Brothers Studios. Hij schreef ook de fanfare die de meeste van de Warners' films vanaf 1937 tot het begin van de jaren vijftig introduceert.

Max Steiner stierf aan hartfalen op 83-jarige leeftijd. Hij is begraven in het grote mausoleum in de Forest Lawn Memorial Park Cemetery in Glendale, Californië.

Max Steiner componeerde

     5 werken voor harmonie-orkest

     1 opera

     1 operette

     honderden filmscores

- King Kong, 1933

- Star Is Born,  1937

- Gone with the Wind 1939  (Academy Award nominatie)

 

Irving Berlin (geboren Isidore Baline) (Tjoemen, Rusland, 11 mei 1888 – New York City, 22 september 1989) emigreerde met de rest van de familie in 1893 naar de Verenigde Staten. Na het overlijden van zijn vader in 1896 zocht hij werk om te overleven. Hij had verschillende baantjes op straat, waaronder krantverkoper en muzikant. Zijn eerste gepubliceerde liedje was in 1907 "Marie from Sunny Italy", waarvoor hij 37 cent kreeg. Hij veranderde wel meteen zijn naam in Irving Berlin.

Ondanks zijn succesvolle muzikale carrière had, leerde Irving Berlin nooit normaal piano spelen of goed muziek lezen en schrijven. Hij speelde in één toonsoort en maakte daarbij voornamelijk gebruik van de zwarte toetsen; zijn stukken werden door een assistent opgeschreven.

In zijn latere jaren zonderde hij zich af, en verscheen zelfs niet op het feestje dat voor zijn honderdste verjaardag werd georganiseerd.

Irving Berlin overleed in New York op 101-jarige leeftijd, en ligt begraven op het Woodlawn Cemetery in The Bronx, New York City.

Irving Berlin componeerde

     19 Broadwayshows

- AnnieGet Your Gun,  1946, geïnspireerd op de Wild Westshow van Buffalo Bill.

     1500 liedjes

- Alexander's Ragtime Band, 1911

- I love a piano, 1915, een erotisch, komisch ragtime liefdesliedje; is een “standard” geworden

- Oh! How I Hate to Get Up in the Morning", 1918, geeft een komisch perspectief op het soldatenleven. Irving Berlin componeerde het lied als protest tegen de vernederingen van de dagelijkse legerroutine, kort nadat hij in 1918 met zijn dienstplicht in het Amerikaanse leger was begonnen. Het werd onder de soldaten al snel een populair lied, ze hadden allemaal een hekel aan de reveille ’s morgens vroeg. Het lied kwam in drie Broadwayshows terecht.

- How deep is the Ocean, 1932

- God Bless America, 1918, gereviseerd 1938

- (I'm dreaming of a) White Christmas, 1942, de populairste Kerstsong aller tijden, 50 miljoen keer in verschillende talen op opnames verkocht.

     18 filmscores

- Top Hat, 1935

- Holiday Inn, 1942

- There's No Business Like Show Business, 1954

 

May Frances Aufderheide Kaufman (Indianapolis, Verenigde Staten, 21 mei 1888 – Pasadena, Californië, 1 september 1972) was de een van de twee kinderen van hypotheekmakelaar en bekwame violist John H. Aufderheide. Tante May Kolmer was een getalenteerde pianiste en pianodocent. May studeerde klassiek piano bij haar tante, maar voelde altijd een hang naar ragtime en populaire muziek. May Aufderheide ondernam ook concertreizen naar Europa maar besloot toch ragtimecomponist te worden. Ze overthuigde haar vader ervan een muziekuitgeverij voor haar werken en die van haar collega-rgtimecomponsiten te beginnen. Dat leidde tot de firma J. H. Aufderheide Music Publisher.

May Aufderheide trouwde in 1908 met architect Thomas M. Kaufman waarmee ze in Richmond, Indiana ging wonen. Vanwege haar gezisproblematiek met een alcoholist als echtgenoot en een geadopteerd kind met problemen, kwam May Aufderheide niet meer aan componeren toe. Vanaf 1947 woonde het gezin in “Rose Villa”, in Pasadena, Californië, door echtgenoot Thomas ontworpen. May Aufderheide is naast haar echtgenoot begraven in het Mountain View Mausoleum in Altadena, Californië. May Aufderheide was de allerbeste ragtimecomponiste ooit.

May Aufderheide componeerde

     ragtimes

- "The Thriller"

- "Richmond Rag",

- "Buzzer Rag,"

- "Blue Ribbon Rag",

- "A Totally Different Rag,"

- "Novelty Rag",

- "Dusty Rag,"

     walsen

     songs

- "I'll Pledge My Heart To You,"

- "I Want A Patriotic Girl"

- "I Want A Real Lovin' Man"

 

 

Louis Durey (Parijs, Frankrijk, 27 mei 1888 – Saint Tropez, 3 juli 1979) was de zoon van een Parijse drukker en letterontwerper. Louis Durey studeerde op de Hogere Handelsschool en voordat hij daar zijn diloma haalde had hij wat piano, solfège, harmonieleer en contrapunt gestudeerd bij Léon Saint-Requier. Op zijn 19de hoorde hij een uitvoering van Pelléas et Mélisande van Claude Debussy en dat gaf toch de doorslag om voor muziek te kiezen. Louis Durey volgde lessen bij de Schola Cantorum de Paris, maar ontwikkelde zich vooral als autodidact tot componist met een voorliefde voor vocale muziek.

De jonge componist maakte kennis met Darius Milhaud en Jean Cocteau. Rond Jean Cocteau ontstond in die periode de Groupe des Six of les Six bekend werd. Naast Louis Durey en Darius Milhaud maakten Arthur HoneggerFrancis PoulencGermaine Tailleferre en Georges Auric deel uit van de groep. Louis Durey was in het begin enthousiast over de samenwerking, maar het vuur doofde al snel. Vanaf 1921 distantieerde hij zich van de groep, maar bleef er wel min of meer mee verbonden. Louis Durey vestigde zich in even in Saint Tropez, waar hij in 1929 trouwde met Anne Grangeon. In 1930 verhuisde hij weer naar Parijs. Hij sloot zich aan bij de Communistische Partij en werd actief lid van de Fédération Musicale Populaire. Tijdens de Duitse bezetting in de Tweede Wereldoorlog sloot Louis Durey zich aan bij het verzet en schreef hij liederen op anti-fascistische teksten. Na de oorlog bleef hij een communist van de traditionele harde lijn. Zijn politieke standpunten leidden tot kritiek en zijn onverzettelijke karakter maakten uitvoeringen van zijn werken buiten de communistische kring moeilijk. Hij voorzag in deze periode in zijn levensonderhoud als muziekrecensent van het communistische dagblad l'Humanité. Vanaf 1961 trok hij zich terug in Saint Tropez, waar hij tot zijn dood bleef wonen.

Zijn composities hadden vaak een politieke lading. Zo toonzette hij bijvoorbeeld teksten van de Noord-Vietnamese leider Ho Tsji Minh.

Louis Durey schreef altijd toegankelijke muziek, want hij vond dat het “proletariaat” zijn werk moest kunnen begrijpen.

Louis Durey componeerde

     2 opera’s

     2 toneelmuziekwerken

     5 cantates

     6 madrigalen

     9 orkestwerken

     15 (series) kamermuziekwerken

     18 koorwerken

     26 (series) liederen

     14 (series) pianowerken

- Deux pièces: Carillons, 1916,  Neige, 1918, opus 7 voor piano vierhandig, mysterieus en parelend. Prachtige muziek.

     3 filmscores

     1 radioscore

     5 arrangementen

 

Bernhard van den Sigtenhorst Meyer (Amsterdam, 17 juni 1888 – Den Haag, 17 juli 1953) was de zoon van koopman Hendrik Diderik Bernhard Meijer en Anna Gerharda van den Sigtenhorst. Bernhard voerde vanaf 1915 de achternamen van zijn beide      ouders. Als kind kreeg hij pianoles van Anton Tierie. Hij studeerde na zijn gymnasiumtijd in Amsterdam van 1910 tot 1912 muziektheorie bij Daniël de Lange, piano bij Jean-Baptiste de Pauw en compositie bij Bernard Zweers. Daarna studeerde hij nog in Parijs, Brussel, München en Wenen.

Veel van de werken die hij in zijn conservatoriumtijd had gecomponeerd, vernietigde hij, omdat hij ze onvolwaardig vond. In 1914 vestigde hij zich als muziekleraar in Hilversum. In 1916 kwam hij de dichter/zanger Rient van Santen (2 april 1882 - 29 mei 1943) tegen, met wie hij bevriend raakte, en waarmee hij tien jaar concerten verzorgde. In 1919 betrokken ze samen een woning in Den Haag, met een kleine concertzaal, die een ontmoetingsplek werd voor collegae en vrienden.

In 1923 reisden Van Santen en Van den Sigtenhorst Meyer samen in Nederlands-Indië, wat een behoorllijke oriëntaalse invloed in zijn composities veroorzaakte. Ook maakte Bernhard van den Sigtenhorst Meyer veel studie van Renaissancemuziek en barok-polyfonie, wat doorklinkt in zijn vaak imitatorische doorgecomponeerde structuren.

In 1935 was hij mede-oprichter van de Vereniging voor Protestantse Kerkmuziek. Zijn vriend Van Santen overleed in 1943. Later kreeg Bernhard van den Sigtenhorst Meyer een relatie met Jan Ophof.

Na de Tweede Wereldoorlog werd hij actief lid van de Nederlandse Federatie van Beroepsverenigingen van Kunstenaars en van de Nederlandse Toonkunstenaarsraad.

Hij werkte lange tijd als privédocent piano, en als docent piano en compositie aan het Koninklijk Conservatorium in Den Haag te zijn.

Bernhard van den Sigtenhorst Meyer schreef twee monografieën over Jan Pieterszoon Sweelinck: Jan Pieterszoon Sweelinck en zijn instrumentale muziek (1934) en De vocale muziek van Pieterszoon Sweelinck (1948).

Bernhard van den Sigtenhorst Meyer componeerde

     1 oratorium

     1 stabat mater

     koorwerken

     kamermuziekwerken

     17 (series) pianowerken

- Zes Gezichten op den Fuji, opus 9, 1919

- De Maas, opus 11, 1920

- Oude kastelen / Aan mijn ouders, opus 14, 1920

     orgelwerken

     werken voor een ander instrument solo

 

Harold Edwin Darke (Highbury, Londen, Engeland, 29 oktober 1888 – 28 november 1976) was de jongste zoon van Samuel Darke en Arundel Bourne. Harold Darke volgde de Dame Alice Owen's School. Van 1906 tot 1911 was Harold Darke organist aan de Emmanuel Church in West Hampstead. In 1916 werd hij organist aan de St Michael's in Cornhill, Londen, hij zou dat blijven tot 1966. In 1916 begon hij ook met de Cornhill lunch orgelconcerten op elke maandag, dat werd de langstlopende serie lunchconcerten ooit, zijn opvolgers zetten de lunchconcerten tot op de dag van vandaag (2015) door. Op 25 juli 1918, terwijl hij dienst deel bij de RAF, trouwde hij met een violiste, Dora Garland, de eerste vrouwelijke vioolmeester van het Queen's Hall orkest.

Harold Darke componeerde

     13 koorwerken

- Avondservice in F grote terts

- Service in E grote terts

- Service in a kleine terts

- Magnificat en Nunc Dinitis in F grote terts

- In the bleak mid-winter, onovertroffen kerstliedzetting, wordt nog steeds (2015) vaak gezongen in de Kersttijd in de service van  Nine Lessons and Carols op het King’s College in Cambridge

     5 (series) liederen

     8 (series) orgelwerken

     1 pianowerk

 

William Charles Denis Browne (Leamington Spa, Warwickshire, 3 november 1888 – 4 juni 1915) was de zoon van een makelaar van Engels-Ierse afkomst. Denis Browne bleek al jong muzikaal begaafd. Op zijn 15de was hij al organist en koordirgent bij de zondagse kerkdiensten. Denis Browne ging naar de Greyfriars Basisschool en vanaf 1903 naar het Rugby gymnasium. Daar ontmoette hij Rupert Brooke. Vanaf 1906 maakten ze samen tekstmuziek: Rupert Brooke de tekst, Denis Browne de muziek

In 1907 ging Denis Browne naar het Clare College in Cambridge, waar hij een groot aantal andere muzikanten leerde kennen. Omdat zijn studies niet zo bleken te lukken, besloot hij zich volledig toe te leggen op de muziek. Vanaf 1910 studeerde hij op het Clare College orgel bij Alan Gray, piano bij Ursula Newton en compositie Charles Wood. Hij studeerde in mei 1912 met lof af.

Na zijn studie kon hij aan het werk als assistent muziekdocent en schoolorganist aan de Repton School. Hij ging meteen aan het werk om het muzikale peil daar behoorlijk te verhogen.

In de loop van dat jaar zocht hij Ferruccio Busoni op in Berlijn. Hij kreeg behoorijk wat pianolessen van Ferruccio Busoni, die hem getalenteerd vond, maar de overdreven pianopraktijk leidde tot gewrichtsonstekingen aan zijn hand. Als gevolg daarvan gaf hij zijn docentenpraktijk in Repton in december 1912 op.

Hij kreeg een baan als Guy’s Hospital, een ziekenhuis mèt opleidingen in Londen en werd daarnaast docent aan het Morley College. Ook werd hij muziekrecensent voor de Blue Review, de New Statesman, de Daily Telegraph en The Times.

Bij de uitbraak van de Eerste Wereldoorlog werden zowel Rupert Brooke als Denis Browne tijdelijk tweede luitenant in de Royal Naval Division, in het Anson Battaljon van de 2de Naval Brigade. Ze namen onder meer deel aan de slag bij Gallipoli. Rupert Brook liep daar door een insectenbeet een bloedvergiftiging op waar hij aan overleed. Hij werd begraven op het Griekse eiland Skyros.

Denis Browne werd in de Derde slag van Krithia tegen de Turken zo zwaar gewond dat hij overleed. Hij kon zijn portefeuille nog net aan een onderofficier geven, om die terug naar Engeland te brengen.

Van zijn lichaam is nooit meer iets teruggevonden.

Al eerder had Denis Browne in een brief aan musicoloog Edward Dent gevraagd zijn werken die hij niet representatief vond te vernietigen. Edward Dent sorteerde zijn werk en verbrandde zijn meeste composities.

Denis Browne componeerde aan bewaard gebleven werken

     1 balletpantomine

     2 orkestwerken

     1 kamermuziekwerk

     3 koorwerken

     9 liederen

- To Gratiana dancing and singing, tekst Richard Lovelace, 1913

 

De Drexel Collectie (New York, Verenigde Staten, 1888) is een verzameling van meer dan 6.000 boeken, manuscripten en boekdelen over muziek en partituren, verzameld door de Amerikaanse bankier, filantroop en boekverzamelaar Joseph William Drexel (24 januari 1833 – 25 maart 1888). Voor zijn overlijden in 1888 schonk Joseph William Drexel de verzameling aan de Lenox Bibliotheek, de latere Openbare Bibliotheek van New York. Op het moment is de verzameling opgeslagen in de Openbare Bibliotheek voor Uitvoerende Kinsten in New York. De verzameling bevat vele zeldzame boeken en een aantal betekenisvolle Engelse muziekmanuscripten uit de 17de eeuw.

 

Arthur Verhoeven (Zandhoven, Belgie, 13 januari 1889 – Schoten, 24 april 1958) was leerling van August De Boeck en Lodewijk Mortelmans. Arthur Verhoeven was van 1911 tot 1959 koster-organist aan de Sint-Cordulakerk in Schoten. Net als De Boeck werd hij geprezen als improvisator op het orgel. In Schoten staat een standbeeld van hem en is een straat in de residentiële wijk "De kasteeldreef" naar hem vernoemd.

Arthur Verhoeven componeerde

     opera’s

     liederen

     orgelwerken

 

Ina Boyle (Bushey Park bij Enniskerry, County Wicklow, Ierland, 8 maart 1889 – Greystones, County Wicklow 10 maart 1967) kreeg haar eerst muzieklessen van haar vader, hulpprediker aan de St. Patrick’s kerk, William Foster Boyle (1860–1951). Samen met haar jongere zusje Phyllis kreeg Ina Boyle viool– en celloles van de gouvernante. Vanaf haaer elfde kreeg les in muziektheorie en harmonieleer van Samuel Myerscough, een Engelse organist die de Leinster Muziekschool in 1904 oprichtte. Vanaf 1904 kreeg ze ook schriftelijk les van Charles Wood, die met een nicht van haar was getrouwd.

Vanaf 1910 nam Ina Boyle les bij Percy Buck en vanaf 1913 studeerde ze in Dublin contrapunt, harmonieleer en compositie bij Charles Herbert Kitson en George Hewson. In 1923 ondernam Ina Boyl reizen naar Londen om les te krijgen bij Ralph Vaughan Williams thuis.

Daarna volgde en leven van dagelijks componeren en onderhouden van familiecontacten. Ina Boyle overleed aan kanker.

Ina Boyle componeerde

     1 opera

     2 baletten

     1 ander theaterwerk

     3 symfonieën

     14 andere orkestwerken

- The Magic Harp, 1919, rapsodie voor orkest

     4 werken voor zangstem(men) of koor en orkest 

     12 kamermuziekwerken

- Strijkkwartet in e kleine terts, 1934

     22 koorwerken, a capella, maar ook met solisten en/of orgel

     60 liederen 

www.inaboyle.org

 

Grigoraş Ionică Dinicu (Boekarest, Roemenië, 3 april 1889 – 28 maart 1949) was de zoon van Roma-muzikant Ionică Dinu, die zich later Ionică Dinicu noemde. Zijn moeder was de dochter van Angheluș Dinicus en zus van de Roemeense muzikanten Dimitrie A. Dinicu (1868–1936), Gheorghe A. Dinicu (1863–1930) en Nicolae A. Dinicu (1879–1954), die omstreeks 1900 allemaal een belangrijke rol in het Roemeense muziekleven speelden. Grigoraş Dinicu kreeg zijn eerste vioollessen van "moş Zamfir", een bejaarde violist. Op het conservatorium van Boekarest studeerde Grigoraş Dinicu theorie en solfège bij Kiriac-Georgescu, viool bij Rudolf Malcher, Gheorghe A. Dinicu en Carl Flesch, kamermuziek bij Dimitrie A. Dinicu en orkest bij Alfonso Castaldi. In 1902 kreeg Grigoraş Dinicu een beurs om aan het conservatorium in Wenen te gaan studeren, maar daar werd hij niet toegelaten, omdat hij een Roma was. Hij studeerde nog wel viool bij Cecilia Nitzulescu-Lupu en Vasile Filip.

Grigoraş Dinicu speelde viool in het Orkest van het Ministerie van Voorlichting en als solist in heel Europa, ook lichte muziek in nachtclubs, hotels, restaurants en café’s. Van 1906 tot 1946 werkte hij ook voortdurend als dirigent. In de 1930-er jaren was Grigoraş Dinicu betrokken bij de politieke beweging van de Roemeense Roma en werd hij ere-president van de “Roemeense Roma Unie”.

Grigoraş Dinicu stierf in Boekarest aan longkanker.

Grigoraş Dinicu componeerde

     vioolwerken

- Hora staccato, 1906, zijn populairste veelgespeelde werk, gearrangeerd voor allerlei instrumenten en bezettingen.

- Hora spiccato,

- Hora de concert,

- Hora mărţişorului ("kleine maart", in Roemenië is 1 maart een vrije dag),

- Hora de la Chiţorani

- Hora Expoziţiei de la Paris

- Improvisation à la Dinicu 

- Orientale à la tzigane 

- Sârba lui Tanţi ("Tanţi's sârba";  sârba is een Roemeense dans).

     pianowerken

 

Charles Spencer (Charlie) Chaplin jr., (Walworth, Londen, 16 april 1889 – Vevey, Zwitserland, 25 december 1977) werd geboren als zoon van Charles Chaplin en Hannah Harriette Hillin, die beiden in reizende toneelgezelschappen werkten. Charlie Chaplin was naast acteur en regisseur ook componist. Charlie Chaplin was jarenlang een van de meest bekende artiesten ter wereld. Waar hij verscheen moest het verkeer worden geregeld. Charlie Chaplin werd erg rijk maar stond politiek bekend als uiterst links. Conservatieve Amerikaanse kranten, de FBI en conservatieve politici spraken zich zeer negatief over Charlie Chaplin en zijn privéleven uit. Charlie Chaplin is vier keer getrouwd geweest (en had tientallen affaires).

Charlie Chaplin overleed in zijn slaap in 1977 tijdens de nacht/ochtend van eerste kerstdag aan een hartstilstand en was 88 jaar oud.

Op 8 maart 1978 werd zijn lijk gestolen. Het plan was om losgeld te eisen, dit mislukte en de dieven werden gearresteerd. Het lijk werd 11 weken later teruggevonden bij het meer van Genève en herbegraven onder 180 cm beton.

Chaplin heeft in de jaren '20 ooit meegedaan aan een Charlie Chaplin look-alike wedstrijd. Hierin haalde hij niet eens de finaleronde.

Charlie Chaplin componeerde

     solowerken voor cello

     filmscores

- The Pilgrim, 1923, Chaplin is een ontsnapte gedetineerde die verkleed als predikant uit de handen van de politie probeert te blijven. Hoogtepunten zijn  de geheel gemimede preek over David en Goliath en Chaplins gegoochel met de collectegelden.

- The Circus, 1928, won een Oscar;

- City Lights, 1930, pakkende melodieën, heerlijke muziek

- ' Modern Times', waarin het wereldberoemde nummer 'Smile', het bekendste lied van Charlie Chaplin,

- Goldrush, 1942

- Limelight, 1952, de melodie The Terre Theme  ging naderhand als de song Eternally door de wereld.

www.charliechaplin.com

 

Cecil Armstrong Gibbs (Great Baddow, Engeland, 10 augustus 1889 – Chelmsford, 12 mei 1960) werd geboren in een middenklassegezin. Zijn familie runde een chemisch fabriekje voor onder andere zeep en tandpasta. Na de lagere school in Winchester ging Armstrong Gibbs geschiedenis studeren aan het Trinity College in Cambridge. Hij kreeg steeds meer interesse in muziekstudie, zodanig dat hij twee jaar langer In Cambridge bleef en daar les had van Charles Wood en Edward Denton. Om brood op de plank te krijgen gaf hij les in Brighton. In 1919 werd hij gevraagd een feest te geven vanwege de pensionering van de hoofdmeester en kwam met een eigen muziekwerkstuk: Crossings, een toneelstuk voor kinderen naar verhalen van Walter de la Mare met door Armstrong Gibbs gecomponeerde muziek. Dat leverde zoveel positieve reacties op dat Armstrong Gibbs uiuteindelijk op kosten van dirigent Adrian Boult zijn muziekopleiding kon afmaken. Ondertussen haalde Crossings een uitvoering op de Proms van 1920. Armstrong Gibbs ging studeren aan de Royal College of Music in Londen bij Ralph Vaughan Williams. Hij bracht hij zichzelf muziektheorie bij.

Armstrong Gibbs vond zijn inkomsten en bezigheden vooralin het organiseren van muziekfestivals; van 1937 tot 1952 was hij vicevoorzitter Vanaf 1923 was hij betrokken te zijn de organisatie. van de British Federation of Music Festivals, van 1937 tot 1952 was hij vicevoorzitter. Van 1922 tot zijn dood was hij betrokken bij de Dunbar Choral Society.

Zijn muziek raakte na de Tweede Wereldoorlog in de vergetelheid.

Amstrong Gibbs componeerde

    4 opera’s  

    1 operette

    1 ballet

    12 theatermuziekwerken

    3 symfonieën

    30 andere orkestwerken

    24 werken voor zangsolisten en/of koor en orkest

    40 werken voor koor, ook met solisten en orgel

    8 strijkkwartetten

    24 andere kamermuziekwerken

- sonate in E grote terts, opus 132, 1951

    talloze liederen

    18 (series) pianowerken

    5 (series) orgelwerken 

https://www.armstronggibbs.com

 

Alba Rosa Viëtor (Milaan, Italië, 28 september 1889 – 1979) was de dochter van de Italiaanse advocaat Eugenio Rosa. Alba Rosa vertoonde al jong een aangeboren muzikaal talent. Op haar achtste jaar kon zij al gaan studeren aan het Giuseppe Verdi Conservatorium in Milaan, de jongste studente in Milaan ooit. Toen Alba Rosa twaalf jaar oud was, overleed haar vader. Met haar moeder reisde Alba Rosa afwisselend door Europa en Zuid-Amerika. Ondertussen vervolgde zij haar opleiding onder meer bij  Otokar Ševčík aan het Koninklijk Conservatorium voor muziek in Brussel, waar ze afstudeerde in 1905. Alba Rosa Viëtor ontwikkelde zich tot  een briljant concertvioliste met een onberispelijke techniek en een fijnzinnige interpretatie, een goede docent en een veelzijdig componiste. Ze kreeg een baan als docent aan het Conservatoro Argentino in Buenos Aires.  Op een vakantiereis per schip van Argentinië naar New York in de  Verenigde Staten ontmoette Alba Rosa de Nederlandse zakenman Jan Freseman Viëtor uit Groningen. Ze werden verliefd, trouwden in 1918 en vestigden zich in Montclair, New Jersey. Ze kregen twee kinderen: Hendrik (1920) en Jeanne (1921). Voor de scholing van hun kinderen besloten Jan  en Alba Rosa Viëtor, dat het het beste was dat Alba Rosa met de kinderen in Zwitserland, in Neuchatel ging wonen, terwijl Jan voor zijn werk in New York bleef.  Terwijl de kinderen hun Middelbare schoolstudie in Zwitserland volgden, studeerde Alba Rosa Viëtor intensief compositie.  Voor hun universitaire studie gingen de kinderen met Alba Rosa terug naar de Verenigde Staten.  Alba Rosa Viëtor doceerde nog aan  het Masters Institute of United Arts in New York, en de Columbia School of Music in Washington, D.C. Dank zij ondermeer de inzet van haar zoon Hendrik Viëtor zijn haar manuscripten bewaard gebleven en geschikt gemaakt voor uitgave.

De Weeks Music Library aan de universiteit van Miami huisvest het Alba Rosa Vietor Archief .

Alba Rosa Viëtor componeerde

     6 orkestwerken

     28 kamermuziekwerken

- vioolsonate, 1937

- Elegie voor viool en piano, 1943 geschreven voor Jan  Kubelik;

- pianotrio in a kleine terts, 1951, weerspiegelt de hectiek van de moderne tijd.

     20 werken voor zangstem en piano

- High flight, 1943, tekst een sonnet van vliegenier/dichter John Gillespie Magee jr., waarin de muziek het geluid van een propeller nabootst.  

     29 (series) pianowerken

     1 werk voor carillon

http://albarosavietor.com

 

Cyrillus Kreek (geb. Karl Ustav Kreek, Saanika Ridala, Estland), 3 december 1889 – Haapsalu, 26 maart 1962) werd geboren als negende kind binnen een lerarenfamilie. Zijn vader kreeg in 1896 werk op een Russisch-orthodoxe school op het eiland Vormsi, waardoor alle gezinsleden een andere voornaam moesten aannemen. Zo werd Karl Ustav Kirill, een naam die hij als kunstenaar zou verlatijnsen. Op Vormsi leerde Cyrillus Kreek zingen en harmonium spelen.

Cyrillus Kreek mocht in 1908 naar het Conservatorium van Sint-Petersburg. Hij kreeg daar tromboneles en compositie van Vasili Kalafati, Jāzeps Vītols en Nikolaj Tsjerepnin. In 1917 moest hij dienst nemen in het Russische leger.

Cyrillus Kreek zou vanaf 1921 zijn hele leven in Haapsalu blijven wonen, nadat hij de winters van 1919/1920 en 1920/1921 als muziekleraar in respectievelijk Rakvere en Tartu had doorgebracht. In 1940/1941 en van 1944 tot 1950 was Kreek als docent muziektheorie verbonden aan het Conservatorium van Tallinn.

Tijdens zijn conservatoriumopleiding begon Kreek met het verzamelen van volksmuziek en volksliederen, wat hij zijn leven lang zou blijven doen. Hij verzamelde 6000 werken, niet alleen van de Esten zelf, maar ook die van de Zweedse minderheid.

Het huis waar Cyrillus Kreek tussen 1939 en 1962 woonde en het grootste deel van zijn werk componeerde is als museum ingericht. Hij was een grondlegger van het professionele muziekleven in Estland.

Cyrillus Kreek componeerde

     1 requiem

     1 cantate

     18 orkestwerken

     13 suites en andere werken, soms op volksmelodieën,  voor orkest en folkband.

     8 werken voor koor en orkest.

     1000 arrangementen voor koor a capella van koralen en gezangen

     8 toonzettingen van psalmen  voor koor a capella

- Psalm 22 "Mu Jumal! Jumal! Mikspärast oled Sa..." (Mijn God, mijn God, waarom hebt u mij verlaten), 1914

- Psalm 104 "Kiida mu hing" ("Zegen mijn ziel”), 1923

     18 kamermuziekwerken.

     10 liederen voor een solozanger

     600 religieuze liederen

     11 (series)  pianowerken

     1 solowerk voor viool

 

Norman Cocker (Yorkshire, Engeland, 1889 – 1953) was de zoon van een tandarts. Hij begon als koorzanger aan het Magdalena College in Oxford. Hij probeerde aan het Merton College in Oxford in orgelspel af te studeren maar slaagde daar niet in, omdat hij te weinig uitvoerde, in alle opzichten.

Vanaf 1912 topt 1915 was hij muziekdocent aan het Magdalena College in Oxford. Er kam een eind aan die betrekking, omdat hij in het leger dienst moest doen tijdens de Eerste Wereldoorlog. Na de oorlog werd Norman Cocker in 1919 benoemd tot assistent organist aan het vijf-manualige orgel van de Manchester Cathedral. In 1943 werd hij hoofdorganist, dat zou hij tot zijn dood blijven. Daarnaast was hij organist in de Regal Bioscoop, die een drie-manualig Compton orgel had. Bezoekers van zowel de kerk als de bisoscoop waren zeer lovend over zijn orgelspel.

Daarnaast was Norman Cocker ook nog eens amateur–goochelaar.

Norman Cocker componeerde

     orgelwerken

- Tuba Tune, zijn bekendste compositie, opgedragen aan William Eveleigh.